ATERDAGAVO Vormt Britsch-Indië een bedreiging voor den wereldvrede? 1 lil i Het ontwaken van Azië. door dr. ANNIE BESANT. r—T— H. D. VERTELLING BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ILL: VIJFDE BLAD De waarschijnlijkheid van een rassen-oorlog. Presidente van het Theosophisch Genootschap) Dr. Annie Besant. Ik aarzel niet te zeggen dat de tegenwoor dige toestanden in Indië een bedreiging vormen voor de veiligheid en den vrede. Ik zal de reden mededeelen, waarom dit zoo is en ik zal aantoonen, op welke wijze Indië gemakkelijk kan worden tot een kracht en een steun voor de zaak van veiligheid en vrede. Indië wenscht op denzelfden voet behan deld te worden als de Britsche „Dominions". En dit beteekent onafhankelijkheid op zijn grondgebied. Het Britsche Parlement kan geen wetten geven voor de zichzelf re- geerende „dominions". Zij zijn „deelgenoo- ten" van het Rijk. Indië moet óf gelijk ge steld worden met de „dominions" en deel genoot, compagnon worden of het moet zich geheel van het Britsche Rijk afscheiden. Nu moet ik dadelijk zeggen, dat ik van dit laat ste geen voorstander ben en wel om deze reden: ik geloof dat Engeland en Indië te zamen veel meer kunnen doen voor den vrede en het welzijn der wereld dan elk af zonderlijk kan doen. Zoolang Engeland en Indië samengaan bestaat het gevaar van een rassenoorlog niet. Als Indië er toe wordt gedreven zich af te scheiden van het Britsche Rijk is een rassenoorlog onvermijdelijk. De toestanden in Indië trekken nu de aan dacht van de volken der wereld. Ik ben kort geleden in Hongarije en Oostenrijk geweest en heb daar een ontwakende belangstelling in Indië geconstateerd. En gedurende vele jaren tracht, ik nu al Indië belang te doen stellen in andere landen. Maar iemand heeft gezegd, dat als iemand zijn been gebroken heeft men niet van hem kan verwachten, dat hij veel belang stelt in wat er om hem heen gebeurt. Zoo gaat het ook met een natie die van haar vrijheid beroofd is. In het verleden heeft Indië geleefd onder lede ren bekenden regeeringsvorm. In den tijd van den inval van Alexander den Grooten waren er 14 groote politieke scholen. Indië had een hoogen graad van beschaving, even als Egypte of Babylonië, of Griekenland of Rome. Het is een zeer oud en eerbiedwaar dig land, mst zeer oude gebruiken, tradities, godsdiensten, 'n verwonderlijke letterkunde, een groote beschaving, opgebouwd door kracht'ge regeeringen, gedurende eeuwen. Een jaer beroemd geleerde, Sidgwick, heeft eens gezegd: „Als ge wenscht te weten wat Engeland kan doen, zie dan wat Engeland gedaan heeft!" Een land wordt opgebouwd in zijn verleden. Dit is een van de grondstel lingen die ik nu al gedurende vele jaren aan Indië tracht, duidelijk te maken. Wat heeft Indië gedaan? Zijn geschiedenis gaat terug tot de oudste tijden. Reizigers kwamen in die oude tijden naar Indië van andere landen; zij kwamen van China, zij woonden gedurende jaren in Indie en bezochten zijn groote instellingen van onderwijs. En zij gingen terug naar Chi na en schreven over wat zij in Indië hadden gezien. Geen van hen allen verhaalt niet van den grooten rijkdom van Indië, van de vrij heid die in zijn dorpen heerscht, van den staat van geluk en tevredenheid der bevol king, van de groote onderwijs-inrichtingen. Nooit schrijft of spreekf iemand over armoe de of onwetendheid in Indië tot het korte tijdperk der Britsche overheersching kwam. Engeland verarmde Indië door zijn kooplie den en beroofde het van zijn vrijheid door zijn autocratischen regeeringsvorm In de oudheid was Indie het rijkste en welvarendste land ter wereld; het is nu het armste wat de groote massa der bevolking betreft. Eenigc jaren geleden werd het ge middelde inkomen der bevolking geschat op twee pond sterling per jaar en per hoofd. Eenige weinigen zijn zeer rijk. De massa is arm. De influenza die uit het Westen kwam verdubbelde de sterfte. De bevolking van heele dorpen werd weggevaagd; niemand bleef over om de dooden te begraven. Voort durend richt de pest groote verwoestingen aan en Lord Lytton. een thans overleden onder-koning van Indië, zeide in zijn rap port: „De regeering was verwonderd dat de bevolking zoo weinig weerstandsvermogen had.". Men denke zich dat in! Een regeering behoort zulke dingen te weten. Onwetend heid is in dit geval geen verontschuldiging. Daar leven 350 mlllioen menschen in slaver nij. Een millioen van hen, zoo heeft een Britsch ambtenaar verklaard, weet niet wat het is, géén honger te hebben. Dit heeft ech ter geen betrekking op de Indische staten. Daar zorgen de Indische vorsten voor de be volking. Ik beweer dat de toestand in Indië een bedreiging is voor den wereldvrede. Azië is ontwaakt in de laatste jaren. Hel zelfver trouwen is er groeiende. De toestanden zijn er snel aan het veranderen. China was een groote macht in het belang van den vrede, maar nu hebben de burgertwisten ook daar den oorlog gebracht. Dan is er nog Afgha nistan. Koning Aman Oellah is onttroond. Hij wilde zijn hervormingen te snel invoe ren. Hij liet, bijvoorbeeld de bergbewoners schoenen en hoeden dragen. Hij was geheel onder den invloed gekomen van de Europee- sche luxe. Hij was te haastig, maar hij is een sterk en bekwaam man en hij was vast besloten, zijn land groot te maken. Er wordt wel eens gezegd dat, als de En ge Ischen uit Indië zouden gaan, de Hindoes en de Mohammedanen niet in vrede zouden kunnen leven. Maar zij hebben dat al dui zend jaren gedaan. Er is geen sprake van on- eenlgheid tusschen hen in de dorpen of Ln de Indische staten. De Nizam Is een Mohamme daan, die regeert over een bevolking, waar van de meerderheid door Hindoes wordt ge vormd. Hij stemt de meerderheid tot tevre denheid. De Maliaradja van Kashmir is een Hindoe, die over een meerderheid van Mo hammedanen regeert. Hij regeert tot tevre denheid van die meerderheid. Het is hoofd zakelijk in de groote steden dat godsdienst onlusten voorkomen, waarbij de politici ge bruik maken van de godsdienst-hartstochten om politieke macht te verwerven. Alleen de tusschenkomst van een derde macht, Enge land, maakt zulke dingen mogelijk. Toen Tidak in 1890 een nieuwe Grondwet voor Indië maakte, verzetten de Mohamme danen zich er tegen. Hun oppositie was toen veel sterker dan zij nu is. Maar zij wenschen bescherming. Zij zijn tevreden met gelijk heid. Ik zeg: geef hun waar zij om vragen. De wortel van alle moeilijkheden is wantrou wen. Dood het wantrouwen in den Moham medaan en er blijft geen enkele moeilijkheid meer over. Onlangs werden, als gevolg van de bespre kingen tusschen de leden der vereenïgde commissie uit het Hooger en het Lager Huis, in de verschillende departementen gouver neurs benoemd, die belangrijke verbeteringen invoerden. In acht van de negen provincies werd vz-ij lager onderwijs gegeven. Het zal in vier provincies verplicht gesteld worden, zoo dra dit mogelijk is, zonder de industrie te ontwrichten, want in Indië bestaat nog kin derarbeid. Ten laatste zal vrij en verplicht onderwijs verkregen zijn. Verminder de uit gaven voor militaire doeleinden, waaraan Indië moet bijdragen, niet voor haar eigen verdediging maar voor de verdediging van het geheele Rijk en het verplicht onderwijs zal dadelijk een groote uitbreiding kunnen ondergaan. Dit is één ding dat Indiërs voor Indiërs hebben gedaan. Dit bewijst hoe de intellcc- tueelen de massa kunnen helpen. Er was een tijd waarin het onderwijs in Indië algemeen was. In 1816 zeide Munro, gouverneur van Madras, dat er in elk dorp een school was. Nu moeten de kinderen dikwijls zeven mijl naar school loopen en zeven mijl terug. Een ander belangrijk ding dat Indiërs voor Indiërs hebben weten te bereiken is het ver zekeren van een goede vergoeding aan den werkman. Vele moeilijkheden moeten op dit terrein nog overwonnen worden. Werkgevers en eigenaars van fabrieken de meesten van hen zijn Engelschen maar er zijn Indiërs onder hen en sommigen van hen zijn even slecht, misschien nog slechter geven oen totaal onvoldoende vergoeding voor den ge- leverden arbeid en zeggen: ..Neem dit aan of ge zijt ontslagen!" Maar dit wordt nu be ter. tenminste in Madras. Wij hebben een aantal advocaten die die zaken voor de ar beiders behandelen, zonder hiervoor eenige flnancieele vergoeding aan te nemen. De vrouwen hebben in Indië grooten in vloed. De Vrouwen-Vereeniging in Indië is een zeer machtig lichaam. In geen land ter wereld wordt zóó met de vrouwen rekening gehouden als in Indië. Er was eens een zeer vooraanstaand Indi^h staatsman, die zeer gaarne naar Engeland wilde gaan. maar hij deed het niet. omdat zijn moeder er tegen was. Toen zijn moeder gestorven was kwam hij bij me en hij vroeg mij of ik dacht dat zijn moeder er bezwaar tegen zou hebben, dat. hij n u naar Engeland ging! (Nadruk verboden.). Het avontuur van meneer Bornibou naar het Fransch van MAURICE DEKOBRA. In de oogen van zijn kennissen was meneer Bornibou, die klein van gestalte, vrij gezet en kaalhoofdig was, het type van den rusti- gen ambtenaar. Hij woonde in de Rue Saints- Perès met zijn oude dienstmaagd Emma en leidde een zeer geregeld leven. Overdag werk te hij tenminste hij deed alsof op het bureau voor Invoerrechten en Accijnzen, waar zijn chefs hem prezen om zijn ijver, 's Middags om vijf uur wandelde hij op zijn dooie gemak naar huis en ging zitten lezen. Af en toe ging hij 's avonds uit. Soms naar de bioscoop of ook wel naar het Café des Mongols, waar hij een partij bridge speelde met eenige vrienden. De oude Emma wist niet beter, of hij had geen andere ontspanning. Toch had meneer Bornibou zijn stokpaard je.... Zijn geheime hartstocht was het lezen van detectiveverhalen. Hij had alle boeken op dit gebied, uit het Engelsch vertaald, gelezen, de heldendaden van Sherlock Holmes en Raffles, verhalen over geheimzinnige misda den of avontuurlijke vervolgingen door de tectives. Overal in zijn kamer lagen die romans ver spreid: hij as en herlas ze. zonder dat ze hem verveelden. Want deze kalme ambtenaar, die geen vlieg kwaad zou kunnen doen, droom de slechts van geheimzinnige moorden, on verklaarbare verdwijningen, verborgen schat ten en dramatische achtervolgingenHij betreurde het, dat hij niet in de Far West woonde, waar de .outlaws" plotseling voor je opdoemen, den geruiten zakdoek om den hals geknoopt, een revolver in de hand. Hij zou een groote vreugde en tegelijkertijd een vreeselijke angst beleven, als hij plot seling de handen omhoog moest heffen, be dreigd door een gewapend bandiet, die voor zijn bureau zou staan. Dien middag had hij juist „De hut van den Kluizenaar" uitgelezen, een Amerikaanschen roman, waarvan hij langzaam genoot achter een stapel gewichtig uitziende dossiers. Nog onder den indruk van het gelezene was hij er van overtuigd, dat de helft van de menschen die men op straat tegenkomt, zich aan een of ander misdrijf hebben schuldig gemaakt en dat men eiken dag zeker één mensch ontmoet, wiens geweten niet zuiver is of die rondloopt met booze plannen. Toen hij zijn kantoor verliet, keek hij eens naar de wolkenlooze lucht; de laatste stralen van de Octoberzon waren nog niet vergleden en een zacht briesje woei hem koelte toe. „Komaan", zei hij tot zichzelf, „vandaag zal ik het probeeren". Het was een gewichtig besluit. Waart hij ging niemand meer of minder dan den groo ten Ned Walton imiteeren, den held uit „De hut van den Kluizenaar". .Het is heel eenvoudig", dacht hij. „Als men. evenals Ned Walton, by toeval iemand uitkiest, een voorbijganger op straat bijvoor beeld. en dien persoon volgt, tien tegen één dat deze achtervolging een geheim zal ont hullen. Met zijn wandelstok in de hand, den hoed wat schuin op het hoofd, liep meneer Bor nibou met lichten tred in de richting van de Madeleine. Verscheiden keeren stond hij op het punt iemand te volgen. Maar steeds kwam hij daarvan terug. Hij wachtte op een inspiratie, een geheimen drang, die hem zou zeggen: „Die is het!.... Onder het uiterlijk van een vreedzaam wandelaar verbergt hij de door wroeging gekwelde ziel van een op lichter of van een moordenaar!" Toen hij op de Place de la Concorde was gekomen, keek hij op zijn horloge. Het was zes uur. ,Ik zal toch een keus moeten doen", sprak hij' tot zichzelf. „Ik kan niet tot vanavond laat blijven rondzwerven". Hij keek eens om zich heen. Elegante vrou wen haastten zich naar de Rue Royale. Def tige. oude heeren begaven zich naar hun clubs. Een midinette trippelde voort in de richting van den boulevard St. Germain. Een jonge man ging hem voorbij, de handen in de zakken, de pet scheef op het hoofd. Spoe dig was nu meneer Bomibou's besluit geno men. ,Deze zal het zijn!" En hij volgde den man. Volgens de me thode van Ned Walton trachtte hij zich een voorstelling te vormen van het leven en de gewoonten van den onbekende. „Twintig a vijf en twintig Jaar", dacht hij... „Geen werkman, eerder een bediende. misschien in een boekwinkel die na zijn dag taak met een vriend een glas bier faat drin ken Hij woont den kant van Clichy uit... Terwijl hij zoo liep te peinzen, nam de on bekende hem mee naar de Gare St. Lazare. Hij steeg de Rue d' Amsterdam in. Met een glimlach van voldoening mompelde meneer Bornibou: „Juist wat ik dacht!*' Hij volgde den jongen man od twintig a dertig meter afstand, bleef stilstaan als de ander voor de étalage van een winkel stond te kijken en stak evenals deze naar den an deren kant van de stfaat over. Op den hoek van de Place Clichy ging de onbekende een café binnen. Meneer Bornibou sloeg hem door de ramen gade en zag dat hij aan de toonbank ee'- .'.as bier dronk. Aan den over kant wandelde hij op en neer. Weldra kwam de jonge man weer naar buiten en verwijderde zich in de richting van de Rue Caulaincourt. „Zoo, zoo", dacht meneer Bornibou, „hij woont op Montmartre". Hij verwonderde zich er over. dat de on bekende hem door zulke verlaten stegen voerde. Deze omwegen kwamen hem ver dacht voor. Teneinde hem niet uit het oog te verliezen, was hij genoodzaakt hem van heel dicl tbij te volgen, waardoor zijn achter volging wel eens de aandacht van den ander zou kunnen trekken. En dit was inderdaad zoo. Plotseling stond de jonge man stil, liep een eindje terug en bleef vlak voor meneer B. staan. In zijn angst begon de man tot hem te spreken, maar meneer Bornibou begreep er niets van. Daar hij het warm had gekregen van het harde loopen. stak hij zijn hand in zijn zak om zijn zakdoek voor den dag te halen. Tot zijn groote verwondering hief de Jonge man de handen omhoog en riep hem toe: „Niet schieten! Ik zal openhartig met je pratenFouilleer me, als je wilt; ik heb niet. eens mijn zakmes bij me.Ik zei da delijk bij mezelf, toen lk zag dat. Je me op de hielen zat, ze hebben je verraden Julot: Je gaat de gevangenis in Kom, later, we samen een glas wijn drinken, dan zal lk je alles vertellen Nu wist meneer Bornibou, waar hij zich aan te houden had Het toeval had hem wonderbaarlijk gediend, door hem op het spoor van dezen man te brengen. Eindelijk zou hij dus een avontuur beleven, zooals zijn geliefkoosde schrijvers in hun boeken beschre ven. Wat een zeldzaam gelukkig toeval! Hij genoot reeds bij voorbaat en zou voor geen geld van de wereld afstand van dit avontuur gedaan hebben. Hii raapte al zijn moed bij een en zoo onverschillig mogelijk zei hU: „Vooruit laten we hier binnen gaan Maar pas op. als je probeert me te „Je hebt het eerewoord van Julotl" Twee minuten later zaten ze in een hoek van het café, elk achter een glas slechten wijn. „Nu", beval meneer Romihou, „lec me nu eens uit. hoe je te werk bent gegaan". „Vooruit dan maar. Ik zal Je alles zeg gen, omdat je. voor een politieman, nog zoo kwaad niet bent". „t Was Ban cal, die de oude vrouw ver moord heeft. Ik heb alleen de laden en kas ten onderzocht om er de dingen van waarde uit te halen". „Was Ban cal ln de sTaaokamer?" „Ja. Ik zei hem ronduit d*»t lk van een moord op de vrouw niets wilde weten; ik heb zelf aangeraden te wachten, tot zij op reis ging. Maar Ban cal was in geldverlegen heid en wilde van geen uitstel weten. Teen moerten w-e wel onzen s'ag slaan, ter wijl zij er was. En als ze nu maar vast. had geslapen!... We waren binnengekomen, doorzochten alles en zouden juist ongezien weer heengaan. Toen stootte die stomm Bancal tegen een houten kist. de vrouw werd wakker, begon hard te gil'en en nu was Bancal wel genoodzaakt haar een slag op het hoofd te geven, opdat ze haar mond zou houden. Ik heb me niets te verwüten, dat zweer ik ie. behalve dan. dat ik twaalf zilveren lepels, haar ringen en haar gouden horloge heb ge nomen". „Is dat alles?" ..Ja. Het horloge en de rinf°n ik be houden. De rest heeft Bancal ingepikt". „En waar is Bancal nu?" .Haar weet ik niets van. Hii is er vandoor gecaan zonder zijn adres achter te laten". Nauwelijks had de lonve man deze laatste woorden gesproken, of twee mannen kwamen plotseling het café binnen. „Daar is hij!" riep een van hen. .Haten we oppassen, dat hij ons niet tus schen de vingers glipt", zei de ander. De twee geheime agenten wierpen zich op Julot en met één snellen handgreep deden zij hem de boeien aan. „Kom, kom", zei de dief volgzaam, „dat is heusch niet noodig Ik zal geen moeite doen te ontvluchten". Meneer Bornibou was ongestaan. De agen ten keken hem achterdochtig aan. „En wie bent u?" Julot begon te lachen. „Neen maar. die is goed. Nu willen ze een van hun eieen mannen arresteeren!" En, daar de agent hem aankeek, zonder hem te begrijpen, vervolgde Julot: „Natuurlijk! Hij is immers ook van de po litie!" „Mag ik dan even uw kaart zien?" Meneer Bornibou wilde een einde maken aan dit misverstand. „Mijn n"am is Andrien ■Rom'v^n" zei hij. „Ik woon Rue des Saints Pères. Ik heb. „Neemt u me niet kwalijk.Maar hoe verklaart u de verdachte samenkomst tus schen u en dezen man. die gezocht wordt wee ens diefstal en poging tot moord?" Meneer Bornibou stamelde verlegen een onsamenhangende verklaring, die den agen ten blikbaar niet voldeed. „Zwijg maar", zei een hunner. „Wij moeten u ook arresteeren". De tegenwerplneen van meneer Bornibou hadden geen ander resultaat, dan dat de agenten versterkt werden ln hun overtuiging dat hij een verdachte rol in de zaak had ge speeld. Zij riepen een taxi aan. duwden hun ge vangenen er in en, terwijl zij naar de Qual des Orfèvres reden, wenschten zij elkaar ge luk met het resultaat van dezen dag. Nadat hii een slarvponz^n nacht in het, bu reau van politie had doorgebracht, werd de heer Born'Mu den voVenden nm-een on dervraagd. Men bemerkte al sooedtg de ver gissing en liet hem vrij. niet zonder hem. eenigszins .ironisch, den raad te hebben ge geven. niet meer voor detective te spelen. Afeemat. met gezwollen oogleden, bleek en dorstig, kwam meneer Bornibou weer op zijn kamers in de Rue Saints-Pères. Emma, die gek van angst was geweest, ont stelde bevig toen zij haar meneer in dien toe stand zag. Lieve heem!" rien zfj uitBent, u daar eindelijk, meneer! Maar wat is er toch m*»t u gebeurd? Ik was zoo bang ..Ik dacht dat u een ongeluk was overkomenOch. och, wat heb ik een nacht doorgemaakt!" Meneer Bom'bou ging zitten, en zei zoo luchtig mogelijk: „Stel je maar gerust, mijn berte Emma. Ik heb de bloemetjes od Montmartre eens bui ten gezet met een paar jeugdvrienden dat is alles!" (Nadruk verboden: auteursrecht voor behouden.) Verontwaardigd eigenaar van miniatuur- autotje: Dat het geen luxeicagen is, weet ik, maar dit gaat toch te ver. (Passing show). ..De heele wereld staat op 'r kop". „Ja, gisteren vertelde m'n zoon me, hoe ik mijn kinderen moet opvoeden". „Ja en mijn oom vroeg mij een tientje te leent" KENNEMER- EN WEST- FRIESCHE LEGENDEN. HET HUIS EGMOND. VIII. Egmond in 't begin van de 14e eeuw. Het slot weer afge brand. Een klaaglied uit de Middeleeuwen. We zagen de vorige maal, hoe de 13de Heer van Egmond meende de niet bekeerde Stadingers mede te moeten tuchtigen. Zijn zoon en opvolger Gerrit daarentegen deed twee maal een tocht naar het Heilige Land. Ook was hij een „getrouwe vriend der Abdij van Egmond en St. Adelbert. Zijn zoon, Willem II. huwde Ada van Mi- lanen Hij was ook bij Graaf Florls V van Holland, als hij van Gerrit van Velsen, Heer Harmen van Woerden, GUsbrecht van Am- stel en Willem van Teyllngen JammerUjcken verraden ende vermoort werdt' «1296). Nu gaat de historicus ons blameeren. ..HU <n.l. W. v. Egmond) heeft ook de Kermers. deze verraders, gevangen genomen en heeft het Huis te Muiden en te Crooncnburg «aan de Vecht), dat Heer Gerrit van Velsen toebe hoorde, nedergeworpen. Graaf Florls hadde dezen Heer Willem altijd zeer lief en had hem gemaakt Stadhouder over Holland, Zee land. West-Friesland en heeft hem hieraf brieven gegeven uit Aelbertsberg anno 1283 Na Willem II kwamen Gerrit en Willem III In het begin van de 14e eeuw was Egmond „schoonder als eenige stad van gansch Hol land en daer woonden oock veel edele Rid deren en Schildknapen, als te weten Jan van Renesse. Henrloh Crevel, Cor Adriaen van Rictwijck, Nicolaes Banjaere ende vele an dere Heeren, die meest al 't samen haere huisen en residentie tot Egmond hielden". De opvolger van dezen Willem III was zijn broer Wouter, die met Beatrix van Schotland trouwde. HIJ was als zijn voorganger een zeer vreedzaam man: „hij en konde hem oock niet strijden en oorlogen". Dat werd evenwel voor Egmond noodlottig. In 't jaar 1325 nl. zijn de Friezen overgekomen, toen Heer Wouter (zeker bevreesd voor de ge volgen» naar Haarlem was gevlucht. Al weer werd de brand ln het Huls van Egmond ge-stoken en wel tot den grond toe. Dat was een aanzienlijke schade voor het land van Egmond. want na dezen brand zijn de mees te edellieden en die van adel „na Levden ofte Haerlem metterwoon getrocken". De toen nog zoo onguré Westfriczen bleken hun ze ker een voortdurend gevaar. Intusschen was ook het dorp Egmond JammerUJk verbrand eu verwoest. De gewone menschen zaten echter niet stil. want „zoo begonnen die Huislieden allengskens .veder te timmeren, maar het voornaamste deel van 't dorp bleef leggen zeer desolaat, also die het tc voren gesicn hadden ende doen wederom zagen, haer niet konde bedwingen van schreien, omdat die schoone plaetse soo Jammerlijk ln der asschcn lach en die straten, daer de Jonckvrouwen plegen over te gaen nu a! ver wildert was ende stondt vol distelen en door nen. Die ellende werd ook terdege opgemerkt door Heer Gerbrand van Raephorst. die als Broeder in de Abdij van Egmond woonde. Die heeft toen gemaakt „een Clage klaag lied) over Egmond. lamenterende en bekla gende zeer bedrucktelUcken het ongeluck en Misval dat Egmont overgecomcn was en luydt als hier nae volcht: Dit ls de Lamentatie van Raephorst over Egmond Wat Iet U. o Egmont, of wat is U geschiet. Dat gij slt in dusdanlgen swaer verdriet. Die hier voortijts vol waert. van alle Joiyt. Hoe 1st nu dus Met U verandert, dat gij dus droeflijck slt in der asschcn, En moet U roode wangen met tranen wasschen Daerenboven verlaten van Vrienden eu Maeghden Responce de Egmont. Ja, de Heere heeft mij' in zijn gramschap «a, J J geslagen Ende mij in deze dagen Uyt mijn Conincklijc.ke Zetel gesielt. MUn Croone is vergaen als een dorre bloeme Op 't velt Ende aan stucken gebrooken uytermate zeer Daerom ben ick van mijn Edeldom x verlaten seer. Dat com omdat ick mijn Schepper heb vergeten. Daerom ben ick gezeten Bcdructelijck met het hoofd in den schoot. Mijn kinderen kleede lek met zijde en scharlakenroot Die moet men nu beklagen Haer ongeluckige daghen Mei druck en lijden groot. Mijn Heeren hebben mijn begeven. Wie w troost mij nu dan Maer ick moet bedructelijck leven ALs een vrouwe, die verlaten is van haer ma'i "UZ. Zij ..Misschien was die keurige keUner wel beleedigd omdat je hem een fooi gaf. Hij' -Nu, het kan zijn gevoelens haast niet beleedigd hebben, want het was maar vijf tien cent." v/ .(Passing Rhrwi,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 15