UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
HAAÏENBEZWEERBERS.
Be vroolijke kant
BlograpMeen in
een notedop
De avond was gevallen over de witte hui-
Benzee van Bombay. Op de esplanade wan
delden de Parsee dames In hunnne lichte
pastelkleurige gewaden, waarin zij zich dra-
peeren kunnen als Tanagrabeeldjes, de Pa
ria's, werkvrouwen, waterdragers, voerlieden,
landarbeiders, de rustig wandelende Hin-
doe's, de Klingaleezen, de Hindoe vrou
wen met de waterkruik op het smalle mooie
hoofd, alles begon huiswaarts te trekken.
Tinkelende bellen van vrachtwagens, met de
loome goedige witte ossen er voor, bewogen
zich langs de breede wegen huiswaarts en in
de Jachthaven kwamen de laatste plezier
vaartuigen ten anker, terwijl de getulbande
bedienden ln de ruime conversatiezaal van de
Jachtclub de electrische lichten begonnen
aan te steken en de punka's door de Jongens,
de punka-walla's geheeten, zachtjes in een
koelte schenkende schommeling werden ge
houden.
Ben kapitein van het Britsch-Indlsche
leger en een theeplanter zaten voor 'n paar
glazen van de blijkbaar onvermijdelijke
whisky-soda, die de bediende gebracht had
en het gesprek liep over de vele mysteries
van het groote Engelsch-Indischc rijk, mys
teries waarover een goede zestig jaren ge
leden door de wetenschappelijke Westersche
wereld hartelijk gelachen werd, mysteries,
die niet langs wetenschappelijken weg ver
klaard werden.
Tot dat men er gaandeweg wat minder om
ging lachen en ze tenslotte uncanny grieze
lig) en als hoogste lof wonderful noemde. Men
was toen na eenige eeuwen even ver als de
verlichte, moedige en veelzijdige groote reizi
ger, Marco Polo, aan wiens nagedachtenis in
Azië nog overal legenden, verhalen en in
schriften blijven herinneren, tot over de
Chineesche grenzen heenl In zijn wonder
baarlijke reisverhalen wordt ook gewag ge
maakt van vischbetooverende Abralaman
(Brahmanen mogelijk). Deze vischbetoo
verende menschen, die in hoofdzaak de
haaien wisten te bezweren, evenals de half-
heilig verklaarden in Azië ook vogels en
reptielen onder hun occulten invloed weten
te houden, heeten in het Tamil (de taal onzer
Klingaleezen) kadal-katti en in het Hin-
dostansch hai-banda wat wij Hollanders ge
lukkig gemakkelijk kunnen vertalen (dank
zij denzelfden oerstamwortel vermoedelijk)
als haaien-binders (denk ook aan het Duit-
sche fesslen in dit verband).
Ik heb mij laten vertellen, dat deze man
nen, die bij de parelvlsscherij gebruikt wer
den om haaien te betooveren, zoodat zij de
duikers bij hun werk ongemoeid lieten, door
het gouvernement werden betaald, en wel
met tien nog niet geopende schelpen per
boot voor elk tochtje. Of zij daar nu met hun
tweede gezicht dan tevens de blcmmigste
schelpen met de beste parels konden uit
pikken is mij niet bekend.
De planter haalde 'n nog mooie, nog maag
delijk witte meerschuimen pijp uit 'n keu
rig Jachtleeren étultje, stopte dit blijkbaar
pas uit Engeland aangekomen geschenk
met groote zorg vol zoetelijke geparfumeerde
Engelsche Three nuns tabak, liet er 'n
vlammetje over spelen en deed 'n paar ste
vige blauwe rookwolken opstijgen, die door
de waaierende punka uiteen werden gesla
gen.
„Well", begon hij, „ik ben nog al nuch
ter aangelegd, ik zou die dingen eerst moe
ten zien, voordat ik ze gelooven kan."
„Tja! zoo is het nu eenmaal met alle
Geloof gesteld, zoolang er geloof bestaat; jij
noemt dat bezweren van die haaien natuur
lijk 'n bijgeloof, niet waar?" zei de an
der.
„Quite so!" beaamde de theeplanter.
„Ook als ik je vertel, dat, zoolang er met
behulp van die kerels gevischt is, maar van
één ongeluk sprake is. dat authentiek ge
boekstaafd werd, terwijl er over die eene
uitzondering nog heel wat commentaar te
vertellen ware?"
„Dan nóg!" zei de ongeloovlge en blies
weer 'n zelfbewusten zwaren rookpluim uit.
Die kerels kunnen omgekocht zijn. Je kunt
het nooit weten."
„Jawel, maar die haaien kan je niet ora-
koopen! Wij Engelschen, dames in hoofd
zaak, maar heeren ook, hooge oomes bij de
vleet, laten ons, méér dan Je denkt, door wat
wij noemen charlatans genezen en uit den
brand helpen en de toekomst voorspellen.
Maar wat doen we daarna?Dan houden we
er onzen mond over!"
„Ja, maar die getuigen, die kerels door de
lucht zien wandelen, in 'n touw klimmen
dat uit den hemel komt en al die hokus pokus
meer, die heb ik nooit ontmoet."
„Nu dat is dan jammer, maar als je nu
eens iemand ontmoette, die kon getuigen
iets erg kroms te hebben gezien, iemand, dien
Je vertrouwde?"
„Tja, liever zou ik het zelf bijwonen!"
„Begrijp ik, maar iemand, die je jaren lang
kent, en die je vertrouwen kan?"
„Nu ja, dan zou dat wat anders wezen,
dat spreekt."
„Goed, dan zal i k Je iets vertellen, wat ik
zelf heb bijgewoond", zei de captain, nam 'n
gedraalde zware sigaar uit z'n koker, liet
zich vuur aanreiken en begon toen te vertel
len:
„Je weet, als je de zuidelijkste Kaap van
Voor-Indië. Kaap Coromin voorbij vaart, kom
je in de Golf van Manner, alvorens je Ceylcn
bereikt en als je dan N.O. koerst, in de rich
ting van Pambano Pass en langs de Adams-
bridge vaart, dan ben je op een der terrei
nen waar de parelduikers aan het werk zijn.
Ik lag daar aan boord van de „Seagull", een
stevige motorbarkas, behoorende bij het
Jachtje van mijn vriend Sir Stopford en lie
ten ons zachtjes drijven tot de plaats waar
twee van die booten aan het werk waren.
„Tenslotte gooien we een ankertje uit en
bleven liggen kijken; het heele gezelschap,
met eenige dames er bij, zat de lui gade te
slaan. Het was 'n aardig gezicht.
„Die booten lagen aan een kei in stil water
te drijven en aan boord van elk schuitje wa
ren een stuk of vijf zes van die duikers, ma
gere, gespierde, meest nog jonge kerels".
„Waren er haaien ook?" vroeg de man,
die luisterde, de ongeloovige theeplanter.
„Wacht nu even, dat wou ik je net ver
tellen. Ja daar waren haaien".
„Wij lagen er misschien vijf en twintig of
dertig yards vandaan en het was daar prach
tig helder licht grosn-blauw water, zoodat je
die heeren dluidelijk kon zien voorbij flanee-
ren.
„Er kwamen geregeld weer dezelfde vaste
vieux marcheurs langs de plecht van onze
motorboot voorbij. „Ze zwommen vrij lang
zaam, niet harder dan 'n Jongen, die op 'n
drafje loopt en het waren telkens weer de
zelfde stamgasten, een paar vrinden, die
vlak bij elkaar bleven, van ongeveer 8 voet,
dan 'n kleinere zoowat zoo groot als jij zelf
en dan een dikke tante, van een voet of 12 en
dan op z'n eentje 'n knaap van minstens 20
voet lengte, een grijs-grauw ellendig, ge
meen, slank monster, met 'n paar gemeene
loeroogjes, om van te ijzen kan lx je zeg
gen. Die maakten vermoedelijk 'n cirkel van
een paar honderd yards en kwamen dan on
geveer in dezelfde Volgorde weer langs ons
heen, zwommen voorbij die duikende ebben
houten kerels en verdwenen dan weer voor
een minuut of vijf.
„Nu doken die kerels geregeld van het dek-
je van die bootjes in het daar misschien twee
vaam diepe water, zonder zich aan die
vraatzuchtige monsters blijkbaar te storen,
maar het was ons opgevallen, dat er aan
boord van een dier booten een oude magere
scharminkel van een kerel, met wat witte
talksstrepen en 'n tierelantijntje als 'n ouwel
op z'n voorhoofd geplakt, recht overeind
stond toe te kijken. Hij had een grijs, groe
zelig baardje en een lange dunne lap om z'n
overigens bloote lijf en stond schijnbaar zoo'n
beetje te brabbelen met z'n oogen half
dicht."
„Was dat de haaienbezweerder?"
„Ja, dat was hijHij stond daar maar rus
tig te kijken en de kerels doken er lustig op
los, kwamen telkens na een paar minuten
met een paar losgewoelde schelpen weer bo
ven. trokken zich van die ongure beesten
met hun gemeene halvemaan-vormige
lac'nbekken niets aan.
Er zou dan ook verder niets gebeurd zijn,
als niet een jon«re Gouvernementsman, die
op hefc bureau van de belastingen te Cal
cutta werkte, tot zijn bediende gezegd had:
„Durf jij daar óók te duiken?" „Wel ja!" had
de Jongen gezegd, het was 'n Bengaleesche
jongen van 'n jaar of achttien, die zich da
delijk ontkleedde en te water sprong, lachend
en proestend weer boven kwam en weer aan
boord klauterde.
„Nu werd er hevig geredeneerd over de al
of niet bestaande macht van inlandsche
toovenaars. Magicians, Sorcerers, werden zij
genoemd en er werd zoo'n beetje om gelachen
en daarbij bleef het.
Toen was het tijd geworden om te lun
chen. De bedienden maakten op het dek een
soort tafeltje gereed en wij lunchten op ons
gemak, rookten daarna een cigaret, dron
ken een kop koffie en zaten gezellig te pra
ten. Intusschen waren die twee bootjes weg
gevaren een paar honderd meter verderop
waren de mannen weer aan het duiken ge
gaan."
„De toovenaar en zijn macht waren nu
verdwenen. Maar telkens werd er weer over
de kracht van dien ouden bibberaar en zijn
duivelskunsten gepraat en de jonge man
uit Calcutta vroeg den bediende: „Geloof jU
daar aan?"
„Wel nee!" zei deze, kleedde zich onge
vraagd lachend weer uit en sprong in zee.
zwom en cirkelde rond, wendde toen eD
zwom weer naar de boot terug.
Hij was nog een veertig yards van ons af
en toen zagen we even 'n witte buik glanzen.
De halvemaansbek van dat grijze groote
monster vatte hem ln de lendenen, even 'n
snerpende gil, toen wat bloederige vlokken
ln het water en alles was voorbij".
PIM PERNEL.
(Nadruk verboden.)
„Slechts eens in de honderd jaar komt het
voor, dat een man meer dan 6 voet lang is"
schrijft een Londensch blad.
Toch speelt deze man het altijd klaar om
vóór ons te gaan staan als er een goal ge
maakt wordt.
Een inbreker bleek bij zijn arrestatie in
het bezit te zijn van twintig broodroosters
en een dozijn bonbonschaaltjes. Het is een
aardig idee, dat zelfs inbrekers huwelijks-
cadeaux aan hun vrienden te geven.
Een bruidegom werd toen hij de kerk ver
liet gearresteerd en voor 10 jaar naar de ge
vangenis gestuurd.
Een cynicus maakte de opmerking, dat die
man dan tenminste 10 jaar gelukkig ge
trouwd is.
Vraag (in een modeblad): „Wat moet men
doen om mooie handen te behouden?"
Antwoord: „Niets".
„Ik heb je nu al vijf keer om dat dat geld
moeten vragen dat ik je geleend heb!"
„Ik heb jou er acht keer om moeten vra
gen voor lk het kreeg!"
Een Itallaansch athleet heeft een nieuw
record gevestigd, door gedurende veertig uren
op en neer door zijn kamer te wandelen.
En als baby toen niet in slaap gevallen
was, zou hij het nog langer hebben volge
houden.
Klaplooper: „Goeden
avond."
Beroemd tooneelspeler
avond".
Klaplooper: „U schijnt me niet meer te
kennen? Mijn naam is Smit".
Beroemd tooneelspeler: Uw naam heb
lk meer gehoordmaar ik herinner mij
uw gelaat niet."
Tommy: (die het landhuisje bezichtigt
waar de vacantie doorgebracht zal worden).
„Moeder, waar is de badkamer?"
Moeder: „Er is hier geen badkamer".
Tommy: „Hoera! Dan is het nu pas echt
vacantie!"
daarop een rechtsgeding tegen hem ge
opend. alsmede tegen nog eenige anderen,
van wie reeds enkelen waren gevlucht of
overleden.
Van Imhoff en de beide anderen, de Haze
en van Schinne (het driemanschap dat terug
gezonden was), waren inmiddels als overwin
naars in Nederland begroet. Te Texel met
groote pracht afgehaald werden zij met eer
bewijzen overladen. Een schadeloosstelling
groot f 24000 weigerde hij, doch in de plaats
daarvan werd hem een zilveren servies aan
geboden, terwijl een nieuwe Oos tin je-vaarde r
te zijner eer „De Hersteller" werd gedoopt.
Aan boord van dezen bodem keerde hij naar
Batavia terug. Van Imhoff was nu de gevier
de man!
Intusschen zat de arme Valckenler in zijn
gevangenis lange vertogen en remonstrantiën
te pennen. Als lid van een Amsterdamsche
regentenfamilie beriep hij zich op een oud
recht uitsluitend voor den Raad van State
terecht te kunnen staan. Doch alles te ver
geefs. Het geding werd eindeloos gerekt en de
delinquent trok voortdurend aan het korste
eind.
Van Imhoff daarentegen deed zich van een
goede zijde kennen. Zijn bestuur onderscheid
de zich door bekwaamheid. Geen moeite was
hem ie groot om in den ontredderden toe
stand de teugels in handen te krijgen en
te houden, de verregaande corruptie (de
Compagnie was door en door rot!) te onder
drukken en om evenals zijn beroemden voor
ganger Coen, langs nieuwe banen oude toe
standen te vervangen en te verbeteren. Toch
was dit. hoe goed bedoeld en aangepakt ook,
een onuitvoerbaar werk: de Compagnie ging
langzaam maar zeker haar onvennijdelij ken
ondergang te gemoed.
Voornamelijk ten opzichte van Batavia
dit „oogelijn van Indië" heeft van Imhoff
zich niet onbetuigd gelaten- Allereerst voorzag
hij de stad van een kweekschool voor gods
dienstleeraren, de amiioen-societeit, een
en wel het eerste postkantoor, een Luther-
sclie kerk en een bank van leening. Verder
maakte hij plannen om op het Westelijk ge
deelte van Kampong Baroe, Bogor genaamd,
voor den Inlandschen landbouw zelf een
stlmuieerend voorbeeld te geven. Bewindheb
bers kenden hem, kort voor zijn dood (ln
1750) dit landgoed als ambteli. k verblijf toe.
Na zijn dood werd het aan zijn opvolger
Mossel (17501761 overgedragen en zoo ver
der. telkens van den ouden op den nieuwen
ambtsdrager.
Den „ex-Hoog-Edelheid" Valckenler ver
ging het slecht. Hij, de groote, maar niet de
eenige schuldige aan den Chineezenmoord.
werd tergend langzaam dood geprocedeerd
Niet opgewassen tegen de groote ontgooche
lingen, die zijn leven zouden afstuiten, werd
hij eindelijk ziek en na een hechtenis het
heette nog immer een preventieve hechtenis!
van ruim negen jaren, kwam hij
P. C. HOOFT.
1581—1647.
Pleber Corneliszoon Hooft was de zoon van
Burgemeester Cornelis Hooft van Amster
dam en Anna Blaauw. Hij werd geboren 16
Maart 1581 te Amsterdam en daar de natuur
hem een vluggen en helderen geest geschon
ken had beoefende hij reeds jong met vrucht
allerlei takken van wetenschap en kunst, in
het bijzonder de letteren. De goede aanleg
werd door 'n uitstekende opvoeding tot ont
wikkeling gebracht. Na te hebben gestudeerd
aan de Leidsche Hoogeschool bezocht hij,
volgens het toenmalig gebruik, Frankrijk en
Italië. Vooral het bezoek aan het laatste
land, bakermat van schoone kunsten, had
een weldadigen invloed op de vorming van
zijn geest. De persoonlijke omgang met
kunstenaars van naam. het persoonlijk con
tact met de lieden, die de taal spraken wel
ker zoetvloeiendheid hij later op het Ne-
derlandsch zou overbrengen was van het
hoogste belang voor zijn ontwikkeling.
In het vaderland teruggekeerd werd Hooft
in 1609 door Prins Maurits benoemd tot
Drossaart of Drsot van Muiden en legde als
zoodanig volgens oud gebruik den eed in
handen van het bestuur dier stad af, om
recht en godsdienst te handhaven, om zwak
ken te beschermen, voor zoover zulks tot
zijn gebied behoorde, of in zijn vermogen
was.
En zoover bekend Is. is Hooft al deze be
loften steeds met groote nauwgezetheid na
gekomen. De Muider Drost was een bemin
nelijk en verdraagzaam mensch, wiens zin
spreuk was „omnibus idem", voor allen de
zelfde.
In 1610 huwde de heer van het Muiderslot
met Christina van Erf, die hij vroegtijdig
door den dood verloor, waarna hij in 1627
een nieuw huwelijk aanging met Helionora
Hellemans. Zoowel de eerste als de tweede
echtgenoote waren waardige gastvrouwen in
den kring, die Hooft op zijn slot vereenigd
had, die beroemde club van dichters, toon
kunstenaars en geleerden, welke bekend is
als de Muiderkring. Daar kwamen Vondel
en Huygens, de professoren Barlaeus en Vos-
sins, Sweelinck en Roemer Visscher's doch
ters, die door muziek en zang het onderling
verkeer in den Kring nog huiselijker en on-
gedwongerfër maakten. Tesselscha was er
wel het middelpunt, van haar en haar vrien
din Francisca Duarte heeft Hooft zelf eens
getuigd, „dat zij verdienen partij met de
engelen te zingen". De Muiderkring was min
of meer een tegenhanger van de Dordtsche
school van Cats.
Meermalen ontving de Drost op zijn slot
op 20 Juni 1751 te overlijden. „Eere-
lyck doch zonder enighe honneurs" werd hij
begraven. Toch heeft het lot gewild, dat hij
zijn vijand van Imhoff. die gedurende al die
laren onschendbaar op het „Kasteel" zetelde,
nog acht maanden heeft overleefd.
Eerst vier jaar later, in 1755, hebben
„Heeren-Zeventienen" verklaard, dat „de
crimineele actie tegen Valckenler door den
dood was geaboleerd". Daarop werd zijn
wapenbord in de kerk te Batavia opgehangen.
Weer vijf jaren later kwam er een accooi'd
tot stand, waarbij aan zijn eenigen zoon, mr.
Adriaan Isaac Valckenier. Schepen van Am
sterdam, een bezit in geld en Compagnies
waarden, groot pl.m. acht ton, werd over
gedragen. Deze verklaarde zich op dien grond
bereid van alle verdere aanspraken afstand
te doen. Dit geschiedde in 1760, doch acht
Jaren later reeds heeft hij, tot aan zijn dood
ongeneeslijk krankzinnig en onder bewaking
doorgebracht op zijn landgoed Os: en de on
der Hi 11e gom. Met hem is in de man
lijke linie deze tak van het geslacht Valcke
nier uitgestorven.
De Deen Joh. Wolfgang Heidt, die als sol
daat in Indië gekomen, het daar tot land
meter en stads-architect- heeft gebracht,
heeft een plaatwerk met Duitschen tekst van
Batavia en Omstreken nagelaten. Zonder
eenige aanspraak op kunstwaarde geeft het
een getrouw beeld uit die dagen.
Valckenier was zijn beschermer en voor
hem ontwierp hij een landgoed aan den
Antjanschenweg. De platen ln dit werk le
veren kostbaar materiaal voor de topogra
fische kennis van de stad in die jaren. Onder
meer krijgt men er ook beter overzicht van
het intérieur van het Kasteel en van de zaal
in welke zich de ongezouten ruzies afspeel
den tusschen van Imhoff en Valckenier.
Mossel was de eerste gouverneur-generaal,
die zich op het landgoed „Weltevreden" ves
tigde. Van der Parra, die hem in 1761 (hij
bleef tot 1775) opvolgde, nam dit over en
zoo vervolgens latere landvoogden. Deze be
zitting was zeer uitgestrekt. Het eigenlijke
landhuis bevond zich ter plaatse, waar zich
thans het gebouwen-complex bevindt van
het militaire hospitaal. Een zekere Joh.
Rach, die van gewoon soldaat tot majoor was
opgeklommen, heeft al deze bulfcenverh'ij-
ven uit het laatst der achttiende eeuw, ge
trouw en heel mooi weer gegeven. Hij stierf
in 1783 te Batavia.
Op zich zelf vertegenwoordigden al deze
buitenverblijven een hoogere waarde nog,
omdat Batavia (de tegenwoordige voor
Europeanen onbewoonbare oude stad) steeds
ongezonder werd. Een weinig rooskleurig
overzicht van den toestand tusschen 1714
en 1776 (dus over 62 jaren) geeft de volgen
de uitkomsten. In het hospitaal overleden
87.000 soldaten en matrozen. Einde 1766 la
gen er van de voltallige „militie" op de
hoofdplaats en op 17 buitenposten, 1362 man,
de toenmalige stadhouders, Maurits, en na
hem Frcderik Hendrik, ter eere van welken
laatste Hooft menigmaal een gedicht ver
vaardigd t heeft. Drie grafdichten op Frederik
Hendrik moeten als Hooft's laatste werk be
schouwd worden, want het was immers bij
de begrafenis van den Prins, 10 Mei 1647,
dat Hooft een verkoudheid opliep, die hem
het leven kostte. Tijdens de begrafenis was
hij reecs zwak en ongesteld, doch hij wilde
zich niet laten weerhouden om de plechtig
heid bij te wonen, 21 Mei 1647 stierf hij. Hij
werd begraven in de Nieuwe Kerk te Am
sterdam.
Als letterkundige heeft men hem „den
Nederlandschen Tacitus" genoemd, omdat hij
door den geschiedschrijver Tacitus 12 maal
te lezen in zijn groote geschiedkundige werk
de „Nederlandsche Historiën" tot een zoo ge
trouwe navolging van diens stijl gekomen is,
dat het werk een geheel apart, on-Hol-
landsch karakter gekregen heeft. En door
de gedrongenheid van stijl en door de nieu
we woordvondsten var. den schrijver ver
schilt het aanmerkelijk van wat zijn tïjd-
genooten schreven Door de groote, dikwijls
te groote beknoptheid is het werk moeilijk
leesbaar geworden, toch blijft het in verge
lijking met wat vrceger verscheen in kro
nieken schilderachtig en levendig, en het Is
door de nauwgezetheid, waarmede Hooft
zijn bronnen raadpleegde zeer betrouwbaar.
Als dichter kent het nageslacht den „Hol-
landscben Homerus" door zijn lyrische ea
dramatische poëzie. Liederen en sonnetten,
de laatste in navolging van Petrarca, maak
te hij met groote zoetvloeiendheid en waar
achtig dichterschap, wij noemen „Klaere,
wat heeft er uw hartje verlept?", het schalk
sche „Deuntlen". Onder zijn dramatisch
werk zijn eenige treurspelen van Seneca,
voorts het herderspel „Granida", de spe'en
„Geraerdt van Velsen" en „Baeto" en het
blijspel „Warenar", „dat is de Aulularia van
Plautus in negen dagen bewerkt en naar
's lands gelegenheid verduitscht". Het is zijn
bekendste werk en hij komt er Bredero in
nabij wat betreft levendigheid van voor
stelling en zuivere teekening.
Als volksdichter, zooals Bredero of Cats
moet men Hooft echter allerminst beschou
wen, hij stond als Drost boven het volk en
zoo was het ook als dichter. Lodewijk XIII
verhief hem in den adelstand uit waardee
ring voor zijn werk „Hendrik de Groote".
„Het Hooft der Nederlandsche Poëten",
zooals Vondel hem noemt, was lid van de
oude rederijkerskamer „In Liefde Bloeyen-
de".
HOE WORDEN WIJ OUD?,
Onlangs werd gemeld dat er nog vijf en
vijftig veteranen in leven zijn, die den Krim-
oorlog en den grooten opstand in Britsch
Indië hebben meegemaakt. De gemiddelde
leeftijd van de veteranen uit den Krimoorlog,
die verleden jaar zijn gestorven, was 95 jaar,
In Engeland bestaat, een club van Hon
derdjarigen, die nu 3000 leden telt. Dat wil
niet zeggen, dat al deze 3000 menschen hon
derd jaar, en meer, oud zijn, maar zij hopen
het in. ieder geval te worden en zij moedigen
anderen aan, hun uiterste best te doen, dat
schoone doel te bereiken, althans, te trach
ten, hun leven zooveel mogelijk te verlengen.
Uit het bovenstaande blijkt wel, dat tal van
menschen het bereiken van een zeer hoogen
leeftijd nog altijd als een groot voorrecht be
schouwen en onder zekere, gunstige, omstan
digheden mag dit ook inderdaad een voor
recht genoemd worden. Ook blijkt er uit dat
zeer oud worden volstrekt niet tot de uitzon
deringsgevallen behoort.
In vroeger tijd werden rust en vrede in het
menschelijk bestaan beschouwd als de éérste
voorwaarden voor een langen duur daarvan.
Maar het feit dat, zooals wij zeiden, zoovele
veteranen, die aan zware oorlogscampagnes
hebben deelgenomen, nog in leven zijn,
schijnt te bewijzen, dat juist zij, die moeilij
ke tijden vol ontbering hebben beleefd, tot de
langstlevenden behooren.
In ieder geval mag wel als zeker worden
aangenomen, dat het verkeerd is, zich te ver
troetelen en dat niets den levensduur zoozeer
bevordert als harden arbeid in de open
lucht.
334 ziek, terwijl van 15 October tot ultimo
December 1766, dus in 2 1/2 maand er 196
man stierven. Deze cijfers geven een tref
fend beeld van de steeds toenemende onge
zondheid van Batavia. Dit is dan ook niet
te verwonderen als men weet, dat bij hoogen
waterstand het vuile water in de huizen
drong en daar een smerig- drab-achtig be
zinksel achterliet. Lijken van dieren, dreven
de rivier af, bleven aan den oever liggen
totdat een volgende banjir ze meesleurde.
Gezondheidsraden bestonden niet en nie
mand ontfermde zich over den erbarmellj-
ken toestand.
Oe schout-bij-nacht Stavorinus, van 1768—
1799 in dienst der Compagnie geeft een re
sumé van den wanhoplgen toestand die er
heerschte. Hij zegt: „De meeste menschen,
die men hier ziet en zelfs de vele rijken,
die men oordeelcn zou, dat reeds het. top
punt hunner wenschen bereikt hadden, heb
ben iets in hun gelaat, dat naar het onver
genoegde en het droefgeestige zweemt, het
welk een zeker teeken is, dat hun gemoed
niet gerust noch vergenoegd is."
Een veeg teeken was her dan ook, dat men
nergens zoo berustend was met den dood
voor oogen als te Batavia. Men beschouwde
die als in een legerplaats: als het onvermij
delijke.
Het lag voor de hand. dat er slechts één
remedie tegen deze kwaal bestond. Dit was:
verplaatsing. Doch daaraan scheen
men in die jaren niet te denken. Dit. moe
ten wij althans aannemen als wij ervaren, dat
men maar, zonder op uitkomst te zinnen,
hersenloos bleef voortleven in den ouden
sleur. Batavia was de ongezondste stad
van de toenmaals, bekende wereld. Wel voer
de men voor het voortbestaan van dien he-
meltergenden toestand verschillende redenen
aan, doch het waren slechts drogredenen.
Zoo heette het bijvoorbeeld, dat een „hoo
gere politiek" er op gericht was, de stad als
verblijf voor concurrenten ongenaakbaar te
maken. Ook werd door anderen „de hlttig-
heit van Godt's toorn" er bij gehaald en er
werden er jaarlijks boete-, dank-, en bede
dagen gehouden.Men zeide, dat de tuchtigende
hand des Heeren zich kenbaar had ge
maakt door „ziektens en sterftens" op deze
Hoofdplaats. Kortom al de ellende moest
worden toegeschreven aan de godde'ocsheld
van de inwoners van Batavia. Verder ging
men nog en men schreef aan die zonden
ook toe het vergaan der vele Compagnie's
schepen en zelfs de erupties van de vulkanen,
de „brandende bergen" op Banda, Ternate
en elders in do.n Archipel.
Om dezen Auglussta! te ruimen was 'n ande
re man en een andere géést noodig. Deze
man was Maarschalk Daendels en hoe hij
zich van die taak kweet zullen we in een
volgend opstel zien.
Toewan besar Goentoer, de groote Donder-
heer!
door P. J. ZüRCHER.
XVII.
Onverkwikkelijke tooneelen in den Raad van
Indië. Hoe het Van ImhoffVan Schinne en
Haze verging. En hoe het met Valckenier
afliep. Een Compagnie's vermogen, dat te
Hillegom eindigde. Batavia steeds ongezon
der. En wie eindelijk de hand aan den ploeg
sloeg.
Toen de Chineezenmoord tot het verleden
behoorde en de rust zich van lieverlede weder
hersteld had, kwam de zaak in den Raad
van Indië ter sprake en verwekte daar een
hevige onrust toen de „verantwoordelijk
heids-kwestie" de aandacht vroeg. Het werd
een hevig tumult, want Van Imhoff, Raad
van Indië en voorsteller van het zoo goed
bedoelde, maar noodlottig ge-interpreteerde,
hulszoekings-besluit, wilde alle verantwoor
delijkheid op den Gouverneur-generaal
Valckenier, schuiven, die daarvan, natuurlijk,
gesteund door zijn aanhang, allerminst ge
diend was en het gevolg er van was een ge
krakeel zonder weerga. Ook hieraan kwam
ten slotte een einde en op 22 October 1740
werd een algemeene amnestie afgekondigd.
Het viel te begrijpen, dat de Chlneezen maar
niet zoo direct van de oprechtheid er van
overtuigd was. Zij, die zich heten verlokken,
naar hun verblijven terug te keeren, vielen
opnieuw ln handen van het bloedbeluste volk,
dat hen uitschudde, waarbij ook nu weder
om velen het gelag met den dood betaalden.
Daarop werd op 15 November door het
Bestuur een algemeene dank-, boete- en
bededag uitgeschreven en ook deze daad deed
onder de Inlanders en slaven opnieuw een
paniek uitbreken, waarbij om de macht in
handen te houden, de poorten werden ge
sloten.
Dien dag verscheen Valckenler niet in den
Raad van Indte. Een aantal Ingrijpende be
sluiten werd nu buiten, dezen verantwoorde
lijken, hoogsten Ambtsdrager om genomen.
Dit heeft hij den Raad zeer kwalijk genomen
en op 6 December, ter vergadering van dit
hooge College weer verschenen, verklaarde
hij zich door de genomen besluiten en ge
geven bevelen in zijn autoriteit als Kapitein-
generaal beleed lgri Deze bijeenkomst ein
digde in een geweldige ruzie. De zeer opvlie
gende Valckenier ontzag zich niet. zijn tegen
stander van Imkoff de woorden belhamel en
oproermaker naar liet hoofd tc slingeren en ia
zijn verblinde woede liet hij de vergaderzaal
door de wacht bezetten en drie leden van
den Raad, van Imhoff, van Sahinne en
Haze, arresteeren. Het einde was, dat zij elk
op een afzonderlijk schip, die de Kaap niet
mochten aandoen, werden ingescheept en
naar Holland „gedirigeerd".
De macht was nu weer in handen van
Valckenier. Intusschen woedde de opstand
der Chlneezen, die zich over geheel Java had
verspreid, voort. Tc Soerabaja had de dezet-
ting zich met moeite staande kunnen hou
den en Semarang, dat er heel leeiijk aan toe
was, moest, ontzet worden. De expeditie, die
dat moest klaarspelen ging gesteund door
Makassaren van Batavia uit. Inmiddels
was in Mataram weer een Kratonrevolutie
uitgebroken, die eerst na eenige jaren eindig
de met een overeenkomst tusschen den
nieuwen Soesoehoenan en de Compagnie.
Hem werd Soerakarta als rijkszetel aange
wezen.
Geen ongelegener tijdstip hadden Heeren
Bewindhebbers kunnen uitkiezen voor de
aanschrijving aan hun zaakgelastigden te
Batavia, dan dezen rumoerigen tijd. Het
was Augustus 1741 toen de brief kwam,
waarbij Valckenier op zijn reeds eerder ge
daan verzoek werd ontslagen en van Imhoff
in zijn plaats benoemd. Dit besluit was na
tuurlijk reeds genomen zonder dat men in
het Moederland eenige bekendheid had met
het feit, dat hij, met nog twee weerbarstige
Leden van den Raad van Inriié, reeds in
Januari 1741 naar Nederland was opgezon
den tot tijdelijk Gouverneur-generaal werd
nu benoemd Johannes Thedens en daarop
vertrok Valckenier, als bevelhebber der
retourvloot, op 6 November naar Nederland,
dat hij echter niet meer terug zou zien. Want
toen de Vloot aan de Kaap de Goede Hoop
voor anker ging. werd bij daar „op hoog
bevel" gearresteerd en naar Java terugge
zonden, waar hij op de punt „De Robijn" ge
vangen werd gezet. Door bewindhebbers werd
avond, goeden
(koel)„Goeien