UIT VERGEELDE PAPERASSEN. HAAÏENBEZWEERBERS. Be vroolijke kant BlograpMeen in een notedop De avond was gevallen over de witte hui- Benzee van Bombay. Op de esplanade wan delden de Parsee dames In hunnne lichte pastelkleurige gewaden, waarin zij zich dra- peeren kunnen als Tanagrabeeldjes, de Pa ria's, werkvrouwen, waterdragers, voerlieden, landarbeiders, de rustig wandelende Hin- doe's, de Klingaleezen, de Hindoe vrou wen met de waterkruik op het smalle mooie hoofd, alles begon huiswaarts te trekken. Tinkelende bellen van vrachtwagens, met de loome goedige witte ossen er voor, bewogen zich langs de breede wegen huiswaarts en in de Jachthaven kwamen de laatste plezier vaartuigen ten anker, terwijl de getulbande bedienden ln de ruime conversatiezaal van de Jachtclub de electrische lichten begonnen aan te steken en de punka's door de Jongens, de punka-walla's geheeten, zachtjes in een koelte schenkende schommeling werden ge houden. Ben kapitein van het Britsch-Indlsche leger en een theeplanter zaten voor 'n paar glazen van de blijkbaar onvermijdelijke whisky-soda, die de bediende gebracht had en het gesprek liep over de vele mysteries van het groote Engelsch-Indischc rijk, mys teries waarover een goede zestig jaren ge leden door de wetenschappelijke Westersche wereld hartelijk gelachen werd, mysteries, die niet langs wetenschappelijken weg ver klaard werden. Tot dat men er gaandeweg wat minder om ging lachen en ze tenslotte uncanny grieze lig) en als hoogste lof wonderful noemde. Men was toen na eenige eeuwen even ver als de verlichte, moedige en veelzijdige groote reizi ger, Marco Polo, aan wiens nagedachtenis in Azië nog overal legenden, verhalen en in schriften blijven herinneren, tot over de Chineesche grenzen heenl In zijn wonder baarlijke reisverhalen wordt ook gewag ge maakt van vischbetooverende Abralaman (Brahmanen mogelijk). Deze vischbetoo verende menschen, die in hoofdzaak de haaien wisten te bezweren, evenals de half- heilig verklaarden in Azië ook vogels en reptielen onder hun occulten invloed weten te houden, heeten in het Tamil (de taal onzer Klingaleezen) kadal-katti en in het Hin- dostansch hai-banda wat wij Hollanders ge lukkig gemakkelijk kunnen vertalen (dank zij denzelfden oerstamwortel vermoedelijk) als haaien-binders (denk ook aan het Duit- sche fesslen in dit verband). Ik heb mij laten vertellen, dat deze man nen, die bij de parelvlsscherij gebruikt wer den om haaien te betooveren, zoodat zij de duikers bij hun werk ongemoeid lieten, door het gouvernement werden betaald, en wel met tien nog niet geopende schelpen per boot voor elk tochtje. Of zij daar nu met hun tweede gezicht dan tevens de blcmmigste schelpen met de beste parels konden uit pikken is mij niet bekend. De planter haalde 'n nog mooie, nog maag delijk witte meerschuimen pijp uit 'n keu rig Jachtleeren étultje, stopte dit blijkbaar pas uit Engeland aangekomen geschenk met groote zorg vol zoetelijke geparfumeerde Engelsche Three nuns tabak, liet er 'n vlammetje over spelen en deed 'n paar ste vige blauwe rookwolken opstijgen, die door de waaierende punka uiteen werden gesla gen. „Well", begon hij, „ik ben nog al nuch ter aangelegd, ik zou die dingen eerst moe ten zien, voordat ik ze gelooven kan." „Tja! zoo is het nu eenmaal met alle Geloof gesteld, zoolang er geloof bestaat; jij noemt dat bezweren van die haaien natuur lijk 'n bijgeloof, niet waar?" zei de an der. „Quite so!" beaamde de theeplanter. „Ook als ik je vertel, dat, zoolang er met behulp van die kerels gevischt is, maar van één ongeluk sprake is. dat authentiek ge boekstaafd werd, terwijl er over die eene uitzondering nog heel wat commentaar te vertellen ware?" „Dan nóg!" zei de ongeloovlge en blies weer 'n zelfbewusten zwaren rookpluim uit. Die kerels kunnen omgekocht zijn. Je kunt het nooit weten." „Jawel, maar die haaien kan je niet ora- koopen! Wij Engelschen, dames in hoofd zaak, maar heeren ook, hooge oomes bij de vleet, laten ons, méér dan Je denkt, door wat wij noemen charlatans genezen en uit den brand helpen en de toekomst voorspellen. Maar wat doen we daarna?Dan houden we er onzen mond over!" „Ja, maar die getuigen, die kerels door de lucht zien wandelen, in 'n touw klimmen dat uit den hemel komt en al die hokus pokus meer, die heb ik nooit ontmoet." „Nu dat is dan jammer, maar als je nu eens iemand ontmoette, die kon getuigen iets erg kroms te hebben gezien, iemand, dien Je vertrouwde?" „Tja, liever zou ik het zelf bijwonen!" „Begrijp ik, maar iemand, die je jaren lang kent, en die je vertrouwen kan?" „Nu ja, dan zou dat wat anders wezen, dat spreekt." „Goed, dan zal i k Je iets vertellen, wat ik zelf heb bijgewoond", zei de captain, nam 'n gedraalde zware sigaar uit z'n koker, liet zich vuur aanreiken en begon toen te vertel len: „Je weet, als je de zuidelijkste Kaap van Voor-Indië. Kaap Coromin voorbij vaart, kom je in de Golf van Manner, alvorens je Ceylcn bereikt en als je dan N.O. koerst, in de rich ting van Pambano Pass en langs de Adams- bridge vaart, dan ben je op een der terrei nen waar de parelduikers aan het werk zijn. Ik lag daar aan boord van de „Seagull", een stevige motorbarkas, behoorende bij het Jachtje van mijn vriend Sir Stopford en lie ten ons zachtjes drijven tot de plaats waar twee van die booten aan het werk waren. „Tenslotte gooien we een ankertje uit en bleven liggen kijken; het heele gezelschap, met eenige dames er bij, zat de lui gade te slaan. Het was 'n aardig gezicht. „Die booten lagen aan een kei in stil water te drijven en aan boord van elk schuitje wa ren een stuk of vijf zes van die duikers, ma gere, gespierde, meest nog jonge kerels". „Waren er haaien ook?" vroeg de man, die luisterde, de ongeloovige theeplanter. „Wacht nu even, dat wou ik je net ver tellen. Ja daar waren haaien". „Wij lagen er misschien vijf en twintig of dertig yards vandaan en het was daar prach tig helder licht grosn-blauw water, zoodat je die heeren dluidelijk kon zien voorbij flanee- ren. „Er kwamen geregeld weer dezelfde vaste vieux marcheurs langs de plecht van onze motorboot voorbij. „Ze zwommen vrij lang zaam, niet harder dan 'n Jongen, die op 'n drafje loopt en het waren telkens weer de zelfde stamgasten, een paar vrinden, die vlak bij elkaar bleven, van ongeveer 8 voet, dan 'n kleinere zoowat zoo groot als jij zelf en dan een dikke tante, van een voet of 12 en dan op z'n eentje 'n knaap van minstens 20 voet lengte, een grijs-grauw ellendig, ge meen, slank monster, met 'n paar gemeene loeroogjes, om van te ijzen kan lx je zeg gen. Die maakten vermoedelijk 'n cirkel van een paar honderd yards en kwamen dan on geveer in dezelfde Volgorde weer langs ons heen, zwommen voorbij die duikende ebben houten kerels en verdwenen dan weer voor een minuut of vijf. „Nu doken die kerels geregeld van het dek- je van die bootjes in het daar misschien twee vaam diepe water, zonder zich aan die vraatzuchtige monsters blijkbaar te storen, maar het was ons opgevallen, dat er aan boord van een dier booten een oude magere scharminkel van een kerel, met wat witte talksstrepen en 'n tierelantijntje als 'n ouwel op z'n voorhoofd geplakt, recht overeind stond toe te kijken. Hij had een grijs, groe zelig baardje en een lange dunne lap om z'n overigens bloote lijf en stond schijnbaar zoo'n beetje te brabbelen met z'n oogen half dicht." „Was dat de haaienbezweerder?" „Ja, dat was hijHij stond daar maar rus tig te kijken en de kerels doken er lustig op los, kwamen telkens na een paar minuten met een paar losgewoelde schelpen weer bo ven. trokken zich van die ongure beesten met hun gemeene halvemaan-vormige lac'nbekken niets aan. Er zou dan ook verder niets gebeurd zijn, als niet een jon«re Gouvernementsman, die op hefc bureau van de belastingen te Cal cutta werkte, tot zijn bediende gezegd had: „Durf jij daar óók te duiken?" „Wel ja!" had de Jongen gezegd, het was 'n Bengaleesche jongen van 'n jaar of achttien, die zich da delijk ontkleedde en te water sprong, lachend en proestend weer boven kwam en weer aan boord klauterde. „Nu werd er hevig geredeneerd over de al of niet bestaande macht van inlandsche toovenaars. Magicians, Sorcerers, werden zij genoemd en er werd zoo'n beetje om gelachen en daarbij bleef het. Toen was het tijd geworden om te lun chen. De bedienden maakten op het dek een soort tafeltje gereed en wij lunchten op ons gemak, rookten daarna een cigaret, dron ken een kop koffie en zaten gezellig te pra ten. Intusschen waren die twee bootjes weg gevaren een paar honderd meter verderop waren de mannen weer aan het duiken ge gaan." „De toovenaar en zijn macht waren nu verdwenen. Maar telkens werd er weer over de kracht van dien ouden bibberaar en zijn duivelskunsten gepraat en de jonge man uit Calcutta vroeg den bediende: „Geloof jU daar aan?" „Wel nee!" zei deze, kleedde zich onge vraagd lachend weer uit en sprong in zee. zwom en cirkelde rond, wendde toen eD zwom weer naar de boot terug. Hij was nog een veertig yards van ons af en toen zagen we even 'n witte buik glanzen. De halvemaansbek van dat grijze groote monster vatte hem ln de lendenen, even 'n snerpende gil, toen wat bloederige vlokken ln het water en alles was voorbij". PIM PERNEL. (Nadruk verboden.) „Slechts eens in de honderd jaar komt het voor, dat een man meer dan 6 voet lang is" schrijft een Londensch blad. Toch speelt deze man het altijd klaar om vóór ons te gaan staan als er een goal ge maakt wordt. Een inbreker bleek bij zijn arrestatie in het bezit te zijn van twintig broodroosters en een dozijn bonbonschaaltjes. Het is een aardig idee, dat zelfs inbrekers huwelijks- cadeaux aan hun vrienden te geven. Een bruidegom werd toen hij de kerk ver liet gearresteerd en voor 10 jaar naar de ge vangenis gestuurd. Een cynicus maakte de opmerking, dat die man dan tenminste 10 jaar gelukkig ge trouwd is. Vraag (in een modeblad): „Wat moet men doen om mooie handen te behouden?" Antwoord: „Niets". „Ik heb je nu al vijf keer om dat dat geld moeten vragen dat ik je geleend heb!" „Ik heb jou er acht keer om moeten vra gen voor lk het kreeg!" Een Itallaansch athleet heeft een nieuw record gevestigd, door gedurende veertig uren op en neer door zijn kamer te wandelen. En als baby toen niet in slaap gevallen was, zou hij het nog langer hebben volge houden. Klaplooper: „Goeden avond." Beroemd tooneelspeler avond". Klaplooper: „U schijnt me niet meer te kennen? Mijn naam is Smit". Beroemd tooneelspeler: Uw naam heb lk meer gehoordmaar ik herinner mij uw gelaat niet." Tommy: (die het landhuisje bezichtigt waar de vacantie doorgebracht zal worden). „Moeder, waar is de badkamer?" Moeder: „Er is hier geen badkamer". Tommy: „Hoera! Dan is het nu pas echt vacantie!" daarop een rechtsgeding tegen hem ge opend. alsmede tegen nog eenige anderen, van wie reeds enkelen waren gevlucht of overleden. Van Imhoff en de beide anderen, de Haze en van Schinne (het driemanschap dat terug gezonden was), waren inmiddels als overwin naars in Nederland begroet. Te Texel met groote pracht afgehaald werden zij met eer bewijzen overladen. Een schadeloosstelling groot f 24000 weigerde hij, doch in de plaats daarvan werd hem een zilveren servies aan geboden, terwijl een nieuwe Oos tin je-vaarde r te zijner eer „De Hersteller" werd gedoopt. Aan boord van dezen bodem keerde hij naar Batavia terug. Van Imhoff was nu de gevier de man! Intusschen zat de arme Valckenler in zijn gevangenis lange vertogen en remonstrantiën te pennen. Als lid van een Amsterdamsche regentenfamilie beriep hij zich op een oud recht uitsluitend voor den Raad van State terecht te kunnen staan. Doch alles te ver geefs. Het geding werd eindeloos gerekt en de delinquent trok voortdurend aan het korste eind. Van Imhoff daarentegen deed zich van een goede zijde kennen. Zijn bestuur onderscheid de zich door bekwaamheid. Geen moeite was hem ie groot om in den ontredderden toe stand de teugels in handen te krijgen en te houden, de verregaande corruptie (de Compagnie was door en door rot!) te onder drukken en om evenals zijn beroemden voor ganger Coen, langs nieuwe banen oude toe standen te vervangen en te verbeteren. Toch was dit. hoe goed bedoeld en aangepakt ook, een onuitvoerbaar werk: de Compagnie ging langzaam maar zeker haar onvennijdelij ken ondergang te gemoed. Voornamelijk ten opzichte van Batavia dit „oogelijn van Indië" heeft van Imhoff zich niet onbetuigd gelaten- Allereerst voorzag hij de stad van een kweekschool voor gods dienstleeraren, de amiioen-societeit, een en wel het eerste postkantoor, een Luther- sclie kerk en een bank van leening. Verder maakte hij plannen om op het Westelijk ge deelte van Kampong Baroe, Bogor genaamd, voor den Inlandschen landbouw zelf een stlmuieerend voorbeeld te geven. Bewindheb bers kenden hem, kort voor zijn dood (ln 1750) dit landgoed als ambteli. k verblijf toe. Na zijn dood werd het aan zijn opvolger Mossel (17501761 overgedragen en zoo ver der. telkens van den ouden op den nieuwen ambtsdrager. Den „ex-Hoog-Edelheid" Valckenler ver ging het slecht. Hij, de groote, maar niet de eenige schuldige aan den Chineezenmoord. werd tergend langzaam dood geprocedeerd Niet opgewassen tegen de groote ontgooche lingen, die zijn leven zouden afstuiten, werd hij eindelijk ziek en na een hechtenis het heette nog immer een preventieve hechtenis! van ruim negen jaren, kwam hij P. C. HOOFT. 1581—1647. Pleber Corneliszoon Hooft was de zoon van Burgemeester Cornelis Hooft van Amster dam en Anna Blaauw. Hij werd geboren 16 Maart 1581 te Amsterdam en daar de natuur hem een vluggen en helderen geest geschon ken had beoefende hij reeds jong met vrucht allerlei takken van wetenschap en kunst, in het bijzonder de letteren. De goede aanleg werd door 'n uitstekende opvoeding tot ont wikkeling gebracht. Na te hebben gestudeerd aan de Leidsche Hoogeschool bezocht hij, volgens het toenmalig gebruik, Frankrijk en Italië. Vooral het bezoek aan het laatste land, bakermat van schoone kunsten, had een weldadigen invloed op de vorming van zijn geest. De persoonlijke omgang met kunstenaars van naam. het persoonlijk con tact met de lieden, die de taal spraken wel ker zoetvloeiendheid hij later op het Ne- derlandsch zou overbrengen was van het hoogste belang voor zijn ontwikkeling. In het vaderland teruggekeerd werd Hooft in 1609 door Prins Maurits benoemd tot Drossaart of Drsot van Muiden en legde als zoodanig volgens oud gebruik den eed in handen van het bestuur dier stad af, om recht en godsdienst te handhaven, om zwak ken te beschermen, voor zoover zulks tot zijn gebied behoorde, of in zijn vermogen was. En zoover bekend Is. is Hooft al deze be loften steeds met groote nauwgezetheid na gekomen. De Muider Drost was een bemin nelijk en verdraagzaam mensch, wiens zin spreuk was „omnibus idem", voor allen de zelfde. In 1610 huwde de heer van het Muiderslot met Christina van Erf, die hij vroegtijdig door den dood verloor, waarna hij in 1627 een nieuw huwelijk aanging met Helionora Hellemans. Zoowel de eerste als de tweede echtgenoote waren waardige gastvrouwen in den kring, die Hooft op zijn slot vereenigd had, die beroemde club van dichters, toon kunstenaars en geleerden, welke bekend is als de Muiderkring. Daar kwamen Vondel en Huygens, de professoren Barlaeus en Vos- sins, Sweelinck en Roemer Visscher's doch ters, die door muziek en zang het onderling verkeer in den Kring nog huiselijker en on- gedwongerfër maakten. Tesselscha was er wel het middelpunt, van haar en haar vrien din Francisca Duarte heeft Hooft zelf eens getuigd, „dat zij verdienen partij met de engelen te zingen". De Muiderkring was min of meer een tegenhanger van de Dordtsche school van Cats. Meermalen ontving de Drost op zijn slot op 20 Juni 1751 te overlijden. „Eere- lyck doch zonder enighe honneurs" werd hij begraven. Toch heeft het lot gewild, dat hij zijn vijand van Imhoff. die gedurende al die laren onschendbaar op het „Kasteel" zetelde, nog acht maanden heeft overleefd. Eerst vier jaar later, in 1755, hebben „Heeren-Zeventienen" verklaard, dat „de crimineele actie tegen Valckenler door den dood was geaboleerd". Daarop werd zijn wapenbord in de kerk te Batavia opgehangen. Weer vijf jaren later kwam er een accooi'd tot stand, waarbij aan zijn eenigen zoon, mr. Adriaan Isaac Valckenier. Schepen van Am sterdam, een bezit in geld en Compagnies waarden, groot pl.m. acht ton, werd over gedragen. Deze verklaarde zich op dien grond bereid van alle verdere aanspraken afstand te doen. Dit geschiedde in 1760, doch acht Jaren later reeds heeft hij, tot aan zijn dood ongeneeslijk krankzinnig en onder bewaking doorgebracht op zijn landgoed Os: en de on der Hi 11e gom. Met hem is in de man lijke linie deze tak van het geslacht Valcke nier uitgestorven. De Deen Joh. Wolfgang Heidt, die als sol daat in Indië gekomen, het daar tot land meter en stads-architect- heeft gebracht, heeft een plaatwerk met Duitschen tekst van Batavia en Omstreken nagelaten. Zonder eenige aanspraak op kunstwaarde geeft het een getrouw beeld uit die dagen. Valckenier was zijn beschermer en voor hem ontwierp hij een landgoed aan den Antjanschenweg. De platen ln dit werk le veren kostbaar materiaal voor de topogra fische kennis van de stad in die jaren. Onder meer krijgt men er ook beter overzicht van het intérieur van het Kasteel en van de zaal in welke zich de ongezouten ruzies afspeel den tusschen van Imhoff en Valckenier. Mossel was de eerste gouverneur-generaal, die zich op het landgoed „Weltevreden" ves tigde. Van der Parra, die hem in 1761 (hij bleef tot 1775) opvolgde, nam dit over en zoo vervolgens latere landvoogden. Deze be zitting was zeer uitgestrekt. Het eigenlijke landhuis bevond zich ter plaatse, waar zich thans het gebouwen-complex bevindt van het militaire hospitaal. Een zekere Joh. Rach, die van gewoon soldaat tot majoor was opgeklommen, heeft al deze bulfcenverh'ij- ven uit het laatst der achttiende eeuw, ge trouw en heel mooi weer gegeven. Hij stierf in 1783 te Batavia. Op zich zelf vertegenwoordigden al deze buitenverblijven een hoogere waarde nog, omdat Batavia (de tegenwoordige voor Europeanen onbewoonbare oude stad) steeds ongezonder werd. Een weinig rooskleurig overzicht van den toestand tusschen 1714 en 1776 (dus over 62 jaren) geeft de volgen de uitkomsten. In het hospitaal overleden 87.000 soldaten en matrozen. Einde 1766 la gen er van de voltallige „militie" op de hoofdplaats en op 17 buitenposten, 1362 man, de toenmalige stadhouders, Maurits, en na hem Frcderik Hendrik, ter eere van welken laatste Hooft menigmaal een gedicht ver vaardigd t heeft. Drie grafdichten op Frederik Hendrik moeten als Hooft's laatste werk be schouwd worden, want het was immers bij de begrafenis van den Prins, 10 Mei 1647, dat Hooft een verkoudheid opliep, die hem het leven kostte. Tijdens de begrafenis was hij reecs zwak en ongesteld, doch hij wilde zich niet laten weerhouden om de plechtig heid bij te wonen, 21 Mei 1647 stierf hij. Hij werd begraven in de Nieuwe Kerk te Am sterdam. Als letterkundige heeft men hem „den Nederlandschen Tacitus" genoemd, omdat hij door den geschiedschrijver Tacitus 12 maal te lezen in zijn groote geschiedkundige werk de „Nederlandsche Historiën" tot een zoo ge trouwe navolging van diens stijl gekomen is, dat het werk een geheel apart, on-Hol- landsch karakter gekregen heeft. En door de gedrongenheid van stijl en door de nieu we woordvondsten var. den schrijver ver schilt het aanmerkelijk van wat zijn tïjd- genooten schreven Door de groote, dikwijls te groote beknoptheid is het werk moeilijk leesbaar geworden, toch blijft het in verge lijking met wat vrceger verscheen in kro nieken schilderachtig en levendig, en het Is door de nauwgezetheid, waarmede Hooft zijn bronnen raadpleegde zeer betrouwbaar. Als dichter kent het nageslacht den „Hol- landscben Homerus" door zijn lyrische ea dramatische poëzie. Liederen en sonnetten, de laatste in navolging van Petrarca, maak te hij met groote zoetvloeiendheid en waar achtig dichterschap, wij noemen „Klaere, wat heeft er uw hartje verlept?", het schalk sche „Deuntlen". Onder zijn dramatisch werk zijn eenige treurspelen van Seneca, voorts het herderspel „Granida", de spe'en „Geraerdt van Velsen" en „Baeto" en het blijspel „Warenar", „dat is de Aulularia van Plautus in negen dagen bewerkt en naar 's lands gelegenheid verduitscht". Het is zijn bekendste werk en hij komt er Bredero in nabij wat betreft levendigheid van voor stelling en zuivere teekening. Als volksdichter, zooals Bredero of Cats moet men Hooft echter allerminst beschou wen, hij stond als Drost boven het volk en zoo was het ook als dichter. Lodewijk XIII verhief hem in den adelstand uit waardee ring voor zijn werk „Hendrik de Groote". „Het Hooft der Nederlandsche Poëten", zooals Vondel hem noemt, was lid van de oude rederijkerskamer „In Liefde Bloeyen- de". HOE WORDEN WIJ OUD?, Onlangs werd gemeld dat er nog vijf en vijftig veteranen in leven zijn, die den Krim- oorlog en den grooten opstand in Britsch Indië hebben meegemaakt. De gemiddelde leeftijd van de veteranen uit den Krimoorlog, die verleden jaar zijn gestorven, was 95 jaar, In Engeland bestaat, een club van Hon derdjarigen, die nu 3000 leden telt. Dat wil niet zeggen, dat al deze 3000 menschen hon derd jaar, en meer, oud zijn, maar zij hopen het in. ieder geval te worden en zij moedigen anderen aan, hun uiterste best te doen, dat schoone doel te bereiken, althans, te trach ten, hun leven zooveel mogelijk te verlengen. Uit het bovenstaande blijkt wel, dat tal van menschen het bereiken van een zeer hoogen leeftijd nog altijd als een groot voorrecht be schouwen en onder zekere, gunstige, omstan digheden mag dit ook inderdaad een voor recht genoemd worden. Ook blijkt er uit dat zeer oud worden volstrekt niet tot de uitzon deringsgevallen behoort. In vroeger tijd werden rust en vrede in het menschelijk bestaan beschouwd als de éérste voorwaarden voor een langen duur daarvan. Maar het feit dat, zooals wij zeiden, zoovele veteranen, die aan zware oorlogscampagnes hebben deelgenomen, nog in leven zijn, schijnt te bewijzen, dat juist zij, die moeilij ke tijden vol ontbering hebben beleefd, tot de langstlevenden behooren. In ieder geval mag wel als zeker worden aangenomen, dat het verkeerd is, zich te ver troetelen en dat niets den levensduur zoozeer bevordert als harden arbeid in de open lucht. 334 ziek, terwijl van 15 October tot ultimo December 1766, dus in 2 1/2 maand er 196 man stierven. Deze cijfers geven een tref fend beeld van de steeds toenemende onge zondheid van Batavia. Dit is dan ook niet te verwonderen als men weet, dat bij hoogen waterstand het vuile water in de huizen drong en daar een smerig- drab-achtig be zinksel achterliet. Lijken van dieren, dreven de rivier af, bleven aan den oever liggen totdat een volgende banjir ze meesleurde. Gezondheidsraden bestonden niet en nie mand ontfermde zich over den erbarmellj- ken toestand. Oe schout-bij-nacht Stavorinus, van 1768— 1799 in dienst der Compagnie geeft een re sumé van den wanhoplgen toestand die er heerschte. Hij zegt: „De meeste menschen, die men hier ziet en zelfs de vele rijken, die men oordeelcn zou, dat reeds het. top punt hunner wenschen bereikt hadden, heb ben iets in hun gelaat, dat naar het onver genoegde en het droefgeestige zweemt, het welk een zeker teeken is, dat hun gemoed niet gerust noch vergenoegd is." Een veeg teeken was her dan ook, dat men nergens zoo berustend was met den dood voor oogen als te Batavia. Men beschouwde die als in een legerplaats: als het onvermij delijke. Het lag voor de hand. dat er slechts één remedie tegen deze kwaal bestond. Dit was: verplaatsing. Doch daaraan scheen men in die jaren niet te denken. Dit. moe ten wij althans aannemen als wij ervaren, dat men maar, zonder op uitkomst te zinnen, hersenloos bleef voortleven in den ouden sleur. Batavia was de ongezondste stad van de toenmaals, bekende wereld. Wel voer de men voor het voortbestaan van dien he- meltergenden toestand verschillende redenen aan, doch het waren slechts drogredenen. Zoo heette het bijvoorbeeld, dat een „hoo gere politiek" er op gericht was, de stad als verblijf voor concurrenten ongenaakbaar te maken. Ook werd door anderen „de hlttig- heit van Godt's toorn" er bij gehaald en er werden er jaarlijks boete-, dank-, en bede dagen gehouden.Men zeide, dat de tuchtigende hand des Heeren zich kenbaar had ge maakt door „ziektens en sterftens" op deze Hoofdplaats. Kortom al de ellende moest worden toegeschreven aan de godde'ocsheld van de inwoners van Batavia. Verder ging men nog en men schreef aan die zonden ook toe het vergaan der vele Compagnie's schepen en zelfs de erupties van de vulkanen, de „brandende bergen" op Banda, Ternate en elders in do.n Archipel. Om dezen Auglussta! te ruimen was 'n ande re man en een andere géést noodig. Deze man was Maarschalk Daendels en hoe hij zich van die taak kweet zullen we in een volgend opstel zien. Toewan besar Goentoer, de groote Donder- heer! door P. J. ZüRCHER. XVII. Onverkwikkelijke tooneelen in den Raad van Indië. Hoe het Van ImhoffVan Schinne en Haze verging. En hoe het met Valckenier afliep. Een Compagnie's vermogen, dat te Hillegom eindigde. Batavia steeds ongezon der. En wie eindelijk de hand aan den ploeg sloeg. Toen de Chineezenmoord tot het verleden behoorde en de rust zich van lieverlede weder hersteld had, kwam de zaak in den Raad van Indië ter sprake en verwekte daar een hevige onrust toen de „verantwoordelijk heids-kwestie" de aandacht vroeg. Het werd een hevig tumult, want Van Imhoff, Raad van Indië en voorsteller van het zoo goed bedoelde, maar noodlottig ge-interpreteerde, hulszoekings-besluit, wilde alle verantwoor delijkheid op den Gouverneur-generaal Valckenier, schuiven, die daarvan, natuurlijk, gesteund door zijn aanhang, allerminst ge diend was en het gevolg er van was een ge krakeel zonder weerga. Ook hieraan kwam ten slotte een einde en op 22 October 1740 werd een algemeene amnestie afgekondigd. Het viel te begrijpen, dat de Chlneezen maar niet zoo direct van de oprechtheid er van overtuigd was. Zij, die zich heten verlokken, naar hun verblijven terug te keeren, vielen opnieuw ln handen van het bloedbeluste volk, dat hen uitschudde, waarbij ook nu weder om velen het gelag met den dood betaalden. Daarop werd op 15 November door het Bestuur een algemeene dank-, boete- en bededag uitgeschreven en ook deze daad deed onder de Inlanders en slaven opnieuw een paniek uitbreken, waarbij om de macht in handen te houden, de poorten werden ge sloten. Dien dag verscheen Valckenler niet in den Raad van Indte. Een aantal Ingrijpende be sluiten werd nu buiten, dezen verantwoorde lijken, hoogsten Ambtsdrager om genomen. Dit heeft hij den Raad zeer kwalijk genomen en op 6 December, ter vergadering van dit hooge College weer verschenen, verklaarde hij zich door de genomen besluiten en ge geven bevelen in zijn autoriteit als Kapitein- generaal beleed lgri Deze bijeenkomst ein digde in een geweldige ruzie. De zeer opvlie gende Valckenier ontzag zich niet. zijn tegen stander van Imkoff de woorden belhamel en oproermaker naar liet hoofd tc slingeren en ia zijn verblinde woede liet hij de vergaderzaal door de wacht bezetten en drie leden van den Raad, van Imhoff, van Sahinne en Haze, arresteeren. Het einde was, dat zij elk op een afzonderlijk schip, die de Kaap niet mochten aandoen, werden ingescheept en naar Holland „gedirigeerd". De macht was nu weer in handen van Valckenier. Intusschen woedde de opstand der Chlneezen, die zich over geheel Java had verspreid, voort. Tc Soerabaja had de dezet- ting zich met moeite staande kunnen hou den en Semarang, dat er heel leeiijk aan toe was, moest, ontzet worden. De expeditie, die dat moest klaarspelen ging gesteund door Makassaren van Batavia uit. Inmiddels was in Mataram weer een Kratonrevolutie uitgebroken, die eerst na eenige jaren eindig de met een overeenkomst tusschen den nieuwen Soesoehoenan en de Compagnie. Hem werd Soerakarta als rijkszetel aange wezen. Geen ongelegener tijdstip hadden Heeren Bewindhebbers kunnen uitkiezen voor de aanschrijving aan hun zaakgelastigden te Batavia, dan dezen rumoerigen tijd. Het was Augustus 1741 toen de brief kwam, waarbij Valckenier op zijn reeds eerder ge daan verzoek werd ontslagen en van Imhoff in zijn plaats benoemd. Dit besluit was na tuurlijk reeds genomen zonder dat men in het Moederland eenige bekendheid had met het feit, dat hij, met nog twee weerbarstige Leden van den Raad van Inriié, reeds in Januari 1741 naar Nederland was opgezon den tot tijdelijk Gouverneur-generaal werd nu benoemd Johannes Thedens en daarop vertrok Valckenier, als bevelhebber der retourvloot, op 6 November naar Nederland, dat hij echter niet meer terug zou zien. Want toen de Vloot aan de Kaap de Goede Hoop voor anker ging. werd bij daar „op hoog bevel" gearresteerd en naar Java terugge zonden, waar hij op de punt „De Robijn" ge vangen werd gezet. Door bewindhebbers werd avond, goeden (koel)„Goeien

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16