UIT VERGEELDE
Biograpfaieen in
een notedop
EEN KORTE SCHETS VAN HET
De vroolijke kant
door P. J. ZüRCHER.
De roode terreur. De Compagnie ip het
toppunt van haar macht. Machtswellust viert
hoogtij.
Sonck, de gouverneur van Banda, dien wij
in een vorig opstel reeds quallficeerden als
dom en onhandig en om zijn hardvochtig
heid den bijnaam gaven van den „Compag
nies beul", deze Sonck was, als alle macht
hebbers van de Compagnie, een „sadist" en
„'n bloedhond" tevens. Al deze verachtelijke
adjectieven zijn nog slechts een flauwe af
spiegeling van de werkelijkheid aan leed en
ellende, die hij met Coen over de
rampzalige bevolking van het mooie eiland
Banda hoeft gebracht.
Aan hem is het te wijten, dat de „schUn"-
toestand van rust, die op Banda heorschte,
doch die heel goed geconsolideerd had kun
nen worden, om dan tot cen volmaakte rust
periode in te gaan, zulk een noodlottig einde
heeft gevonden. Door de ziekelijke onrust, die
den gouverneur Sonck beffeerschle, móest
het tot botsingen komen. Dit kón niet an
ders, want in alles zag hij boos opzet en po
ging tot tegenwerking en zijn voortdurende,
xnecdoogenlooze jachten op de bevolking, die,
om aan de ongemotiveerde wreedheden te
ontkomen, in de bergen vluchtto. doden
Coen, die nog altija met zijn hoofmacht in
de baai lag, in de meening veykeeren, dat
Sonck den toestand niet voldoende in de
hand had. Onmiddellijk liet hij vier com-
pagnieón soldaten landen en natuurlijk kwam
net tot botsingen, waarbij Hollandsche sol
daten werden gewond. Coen, die een heet
hoofd was, kon dat niet dulden. Hij verloor
zijn geduld en dit deed hem tot gruwelijke
wreedheden overgaan. De volgende resolutie
werd toen afgekondigd: „dat men die van
„Lonthor, also haer beloften niet nae en
„coomen ende niets goedts in zin hebben, sal
„soecken van 'i lant aen boort te crijghen;
„ende dat tot dien eynde een lant-tocht doen
„sullen omme overal de huyslnge te verbrau-
„den, het resteerende vaertuyg te lichten of
„te vernielen ende de Bandancscn door noot
„te dwingen bij ons te coomen of van het
„lant te vertrecken".
Deze schoone, menschllevende gedachte Is
Inderdaad werkelijkheid geworden. De gehee-
le landstreek werd door onze benden afge
stroopt; alle kampongs van Lonthor eerst
leeg geroofd en daarna met den grond gelijk
gemankt. De brandende dorpen staken de
muskaatboomen aan, die bij duizendtallen
verwoest werden. Lonthor stond dagenlang
in vlammen. Het was één helsche vuurzee,
van welke een ondoordringbare rook over
het eiland en over de zee, tot aan den verren
horizont, trok. Zeelieden, die dit op grooten
afstand aanschouwden en niet wisten wat er
gaande was/ meenden dat de verschrikkelij
ke Goenoeng Api was uitgebarsten. Maar het
waren slechts de brand- en moordtooneelen
oo Lonthor, die rustig bleven voortgaan.
Héél Lonthor was één, ontzaglijke auto-da-
ié. Meer dan tweeduizend Bandaneezen
werden vermoord. Sonck had daar de hand
ln. Met de handen op den rug gelegd werden
zll als bossen brandhout, in de moskee neer
gelegd. Het was ln één woord: afschuwelijk.
De van hun ouders verdreven kinderen wer
den aan boord van de schepen ondergebracht
en daar gebruikt als „getuigen-materiaal".
Kinderen en dan ïnlandsche kinderen. Men
moet ze kennen om te begrijpen, dat hun
getuigenis absoluut waardeloos zou zijn. Als
gevo'g van deze mededeelingcn, die daarop
neerkwamen, dat de bevolking een complot
had beraamd om Coen te vermoorden en aan
naar Ceram te vluchten hoe betrouwbaar
waren deze minderjarige getuigen! werd
door Coen een rechtbank ingesteld en door
hem gepresideerd, waar geen recht werd ge
sproken. doch alleen wraak werd uitgeoefend.
De eerste delinquenten waren een veertig
tal notabelen van Lonthor, orangkai's, die
door de torture zoo afschuwelijk tot een be
kentenis werden gedwongen, dat enkelen
kans zagen, zich tusschei.tljds door vergif
het leven te benemen; de res leerenden over
leefden de pijniging niet en zij, die er aan
ontkwamen, werden gebrekkig gemaakt.
Coen vermeldt: „datte zij alle hebben be
kent".
Toen dit „voorspel" zich op zoo „fortuin
lijke" wijze had afgespeeld, ging het doek op
voor de groote vertooning.
Dit sloeg alle record! Men had nabij het
fort Nassau een „rechtsgebied" afgebakend
en daar. om te beginnen, een honderdtal ge
vangenen uit de Moskee van Sélamme binnen
gevoerd, geboeid en geëscorteerd door de ge
wapende macht. Wat daar binnen die omhei
ning bedreven is het staat uitvoerig ln
verschillende overzichten vermeld Is van
d en aard. dat Ik niet den moed bezit er
nader over uit te weiden. Dit zal ook niet
noodlg zijn, als men kennis noemt van het
officieel verslag, dat vermeldt: welcke
executie seer vreeseHJck. was om aan
te sien."
Genoeg: zij stierven allen en.... zonder
één daad van verzet. Het verslag alweer zegt
er van:
sij ierven ln alle stllheyt sonder
eemigh ghewelt te maecken".
Een der Bandaneezen onderbrak één hart
roerend oogenblik de „rechtspraak". HU
vroeg: „Mijnehceren en ister dan ghene
ghenade?"
Er w&s natuurlijk geen genade. De geschie
denis zwijgt er verder over en geeft ons het
antwoord niet. Maar, wij weten het, de
rechters waren.... beulen.
Als eigenaardige bijzonderheid vind ik aan-
geteckend, dat het tijdens de executie: „soo
schrickclljkon gereghent heeft, dat het een
yder verwonderde."
De geheele excecutle het bovenstaande
was maar een begin droeg het karakter
van een persoonlijke en laaghartige wraak
oefening van den grooten Coen. dien nie
mand aandurfde Toen zijn er stemmen tegen
opgegaan van tijdgenooten, d!c er bij tegen
woordig waren. Een hunner zegt:
„Dit. de executie, 't welck ons al te saemen
„dochte, als willende Christenen ge-
„naempt worden, volbracht sijnde, sijn met
„verslaegenheyt yder vertrocken nae s.vn
„quartler. gheen bchaeege hebbende in suie-
„ken coophandel."
Meerdere tijdgenooten nog hebben hun
verontwaardiging gelucht en stroeiend voor
ons menschgevoel zijn de hier volgende
woorden:
t „Met waerheyt moet gerecht worden, door
„de onse te rigoureus geprocedeert ls. WIJ
„moesten weeten, datte de opperste hoofden
„voor de vryheyt van hun lant gevochten
„hebben, daer wij self ommers oock soo
„menighe jaaren lijff ende goet voor opge-
„geslelt en hebben. Civielder recht hadt men
„daer over connen doen, hetzij dan met hen
„op een galcye te bannen oft op d'een off
„d'ander lant te brengen, daer nimmer off
„souden hebben gekont".
Tot slot heeft toen: „d'Heer Goeverneur
„een bly maeltijt ghegeven ende alle de ca-
„nonnen op het fort Belgioa en Nassau
„vreugdeschoten doen lossen; voorder alle
„de soldaeten de volheyt van Spaensohen
„wijn ghegeven en yder man ses realen."
Een prachtig vuurwerk werd toon nog ont
stoken: de moskee van Selamme, de heilige
en zeer mooie moskee, werd in brand gesto
ken. En daarmede was Banda voor goed ge
vallen. Banda, eens de favoriet onder de
aroom-eilanden, waarnaar de gehoele „we
reld" eens gehunkerd had.
Toen Coen op 16 Mei 1621 naar Batavia
terugkeerde, liet hij panda als een rookende
puinhoop achter. En met trots vervuld kon
hij het gevleugelde woord de ruimte inzen
den: „Slet ende consldereert toch, wat eene
„goede couragie vermag".
Maar de Compagnie voer er wel bij en
Nederland had er zijn grootheid aan te
danken.
Banda telde aanvankelijk 15000 zielen. Na
Coen's zegenrijke aftocht waren ergéén
duizend menschen meer over. Hij rappor
teert dan ook ln 1623: „De inboorlingen zijn
„meest allen door den oorloch, arremoede en
„ghebreck vergaen. Seer welrrtgh isser op de
„omliggende eylanden ontcomen."
En zoo was het. Wie nog vluchten kon deed
het en op de Kel-ellanden vindt men nog
heden de afstammelingen van de vroegere
Bandaneezen.
Elf honderd gevangen genomen Bandanee
zen werden naar Batavia overgebracht. Ze
konden er niet wennen de stakkers, die*door
de regeering voor het landbouwbedrijf waren
bestemd. Kooplieden ln hun hart, voelden zij
er niet alleen niets voor, maar ze verstonden
het werk ook niet. Door een jammerlijk
heimwee naar hun vaderland gekweld, was
er niets met hen te beginnen. En Coen ge
tuigt van hen:
,,'t ls cen luyen hoop, daer weynich goete
„van te verwachten ls."
Hun aantal nam snel af. een half jaar
later waren er nog slechts 650 over en weer
twee maanden later nog maar 500. En het
restant werd ter dood .gebracht, toen de re
geering er achter kwam, dat zij in een com
plot betrokken waren en in verbinding ston
den met Javanen ln Bantam en Mataram,
om Coen te vermoorden. Door verraad kwam
de zaak aan het licht. Hun vrouwen en kin
deren werden naar Banda terug gezonden en
moesten daar slavendiensten verrichten voor
de ambtenaren der Compagnie. Wat die
menschen ontzettend geleden hebben.
Maar Banda moest hoognoodig bevolkt
worden. Wel waren de Banda-eilanden, woest,
ontvolkt, vernield, en mishandeld en was er
de eerste tien Jaren van muskaat-oogsten
geen sprake, maar men hield zich toch op
de toekomst gericht. De belangen van de
Compagnie elschten dit en men toog er bij
de vorsten van de nabij gelegen gebieden op
uit om door ruilhandel in het bezit te komen
van „menschen-materiaal". Het werd Je rein
ste slavenhandel. Alles konden wij gebrui
ken en toen de ..fatsoenlijke" ruilhandel niet
genoeg „binnenbracht", zochten wij onzen
toevlucht tot strooptochten op al de naburi
ge eilanden om „slaven" te „vangen".
Gelijktijdig organiseerden wij toen de be
rucht geworden .,hongi"-tochten. Deze „on
dernemingen" waren er alleenlijk op gericht
om op al de eilanden waar de noot. groe'de,
de aanplant uit te roe;en, met het uit-einde-
lijke doel om zoodoende den muskaathandel
voor de Compagnie te monopoliseeren. Dit
is van meet-af-aan net streven va« deze
bloeiende en schoone handelsonderneming
geweest. En nu de Banda-eilanden don ein
delijk. als paarlen in de kroon der Compag
nie waren aangebracht, werd het hoog tija,
dat zij zich van dit monopolie voor goed ver
zekerde. De hongi-tochten nu. waren dus
middel om tot het doel te komen. En de In
zet alweer: menschenmoord en -ongeluk,
vlammende dorpen, verwoeste welvaart,
zwart geblakerde noten-tuinen. De Com
pagnie slaagde schitterend, door hare
massamenschenslachtingen, ontvoeringen,
etc., tot het hoogst denkbare peil van on-
menschelijkheid op te voeren.
Die hongitochten staan met bloed beschre
ven In het groote boek, waarin de geest tot
in alle Eeuwigheid voortleeft. En Coen met
zijn dapperen, zijn vazallen: Sonck e.a., allen
machtswellustelingen in den oppersten graad,
staan er met naam en wapenfeiten in ver
meld, als de beulen van de Compagnie.
Nederland heeft veel aan hen te danken,
want nog immer, driehonderd jaren later, Ls
Indië dè kurk op welke het drijft. Het ontzag
door de Compagnie is 2ÓÓ diep in den Inlan
der geworteld, dat nog heden ten dage de
regoering door hem door het veelzeggende
woord: Kompenie wordt aangeduid.
Onze pioniers hebben wèl goed voor ons
gezorgd. Quand méme!
PROFESSOR HUGO DE VRIES.
Geboren 1848.
Van de vele grooten, die de Nederlandsche
wetenschap in het laatst der vorige eeuw op
leverde is professor dr. Hugo de Vries een der
weinigen, die nog in leven zijn. In Lunteren,
in een omgeving, die zoo geheel de zijne is,
geniet hij de rust van zijn emeritaat.
Het is van geen geringe beteekenls, dat De
Vries te Haarlem geboren werd en er zijn
jeugd doorbracht. De Kennemer flora im
mers, die hij daardoor in de gelegenheid was
om te bestudeeren, is onnoemlijk rijk en
strekte den jongen botanicus, die nog geen
handboeken, nog geen flora te zijner be
schikking had buitengewoon tot practische
leering. Zijn opleiding ontving Hugo de Vries
aan het gymnasium in onze stad. Hij was
hier geboren 16 Februari 1848. Zijn valer,
mr. G. de Vries Azn., het latere lid van den
Raad van State, van de Tweede Kamer, mi
nister onder Fransen van de Putte, was er
griffier van Provinciale Staten. Bijzonder
gaarne heeft de vader den zoon. dien hij tot
jurist bestemd had. niet zien neigen tot een
vak van studie, dat tot nu toe geen ander in
de hoog begaafde en gestudeerde familie
had gekozen en dat ook niet in zoo hoog
aanzien stond als de andere takken van we
tenschap, doch tenslotte zijn het de vol
harding het initiatief en de ijver en niet te
stuiten liefhebberij van den jongen voor de
Zooals haast alle Indische volken, zijn de
Dajaks niet groot van gestalte, gemiddeld
l-6ü1.65 M. Ze lijken veel grooter en die
kleine maat valt Je niet op, omdat alle men
schen om Je heen zoo klein zijn; Je denkt:
dat ls een flinke kerel en meet je hem, dan
haalt hij niet meer dan 1.65 M. Mannen en
vrouwen zijn beide flink gebouwd; de huid
kleur is licht, lichter dan die van Maleiers
in het algemeen; vooral kleine kinderen en
Jonge vrouwen zijn bijna blank, veel blan
ker dan menige Indo. Zoowel de mannen als
de vrouwen hebben lang haar, dat dikwijls
tot aan de heupen reikt. Ze dragen het.
meestal opgestoken, de vrouwen heel koket,
meestal met pony. Van de mannen ls het een
gek gezicht. In gewonen doen valt dat niet
op. daar ze een soort hoofddoek dragen,
maar 's avonds gaat het los, ook als ze gaan
baden. De meeste Dajakstammen hebben de
gewoonte om het haar vóór op het hoofd te
scheren pl.m. 3 c.M. van het voorhoofd af,
en die lange haren geven dan het idee van
een afgezakte pruik. Ovèr het algemeen heb
ben de Dajakkers knappe gezichten, dus niet
den beroemden platten neus en zultlippen:
de tanden zijn meestal afgevijld, afgebrok
keld en rood gekleurd door het eeuwige sirih
pruimen, behalve natuurlijk bij de jonge
menschen die nog een gaaf gebit hebben, De
Dajaks lijden veel aan een zeker soort huid
ziekte „komb", een soort schurft, waardoor
de huid met kleine witte schubjes Is bedekt,
net een geschrapte schelvisch; soms zit het
heele lichaam vol. Door een behandeling van
drie weken ls het totaal weg te krijgen,
maar d£ Dajak ls als de dood voor het hos
pitaal. De kleeding van een Dajak is heel
eenvoudig. De kinderen dragen tot hun acht
ste Jaar niets, hoogstens een blikken plaatje
aan een touwtje om het middel, soms ook
kettinkjes of armbanden van kralen of
munten; de kinderen zijn gauw groot en
handig; ze krijgen dan ook van hun prilste
jeugd af een Spartaansche opvoeding. On
langs ln een kampong liep een moeder met
een kind van een week ln den doek over den
schouder gebonden en ging mandiën. Het
goot van den regen, maar dat hinderde niet.
Op de mandlplaats gekomen, werd het kind
losgeknoopt en kalm op het vlotje in de beek
ln den gletregen gelegd, terwijl Mama
baadde. Na afloop werd het weer in den
doek geknoopt. Ze nemen haar zuigelingen
overal mee naar toe. in huls, op de wande
ling en bij het. werk. Bij de moeder, in de
slendang op de heup gebonden, zoodat. ze
met het hoofd op de borst liggen en z:ch
kunnen voeden wanneer ze willen; ze zijn
nooit verzadigd en drinken van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat. terwijl mama er zich
niets van aantrekt en kalm haar werk doet.
De Dajaks zijn allen gek op hun kinderen,
en trotsch! Zoo 's avonds, als allen om je
heen geschaard zitten, worden de kinderen
er bij gehaald en geknuffeld dat het een lie
ve lust is.
De kloeding van de mannen bestaat uit
een „tjamat", dat is een lange lap van 1.8
M., die ze om het middel winden en tusschen
de beenen doorhalen, een soort Amerikaan-
sche driehoek zwembroek. Tegenwoordig
komt ook de broek in zwang, ook de jasjes,
vooral de kamponghoofden houden er die op
na, toeloep of Hollandsch colbert. Eonmaal
werd lk er zelfs door een opgewacht met lak
schoenen aan. Toen ik echter doorliep, liep
hl] mee en nam heel verstandig de schoenen
onder zijn arm. Op het hoofd hebben ze
meestal een hoofddoek, heel klein gewonden.
Sommige stammen dragen oorringen, maar
het doorboren van de oorlel komt hier niet
voor. wel bij de Balang Loepan. die gaten
in de oorlellen hebben zoo groot als een
rijksdaalder.
De damesmode ls hoogst nieuwerwetsch
volgens hedendaagsche begrippen. Ze zijn de
beschaafde wereld in (ont)kieedLng ver voor
uit. Want de kleeding beslaat slechts uit een
lap van pl.m. 30 c.M. om de heupen, met een
touwtje om het middel gebonden, en dat
dragen alle vrouwen van haar veertiende
Jaar tot haar dood.
Bij één stam hebben de meisjes nog een
smalle lintvormige band om de borst, wat
haar veel aardiger staat. Bij heel plechtige
gelegenheden trekken de dames een blousje
aan, dat echter, daar de knoopen nog niet
zijn uitgevonden, van voren meestal open is.
Het rokje is meestal van blauw katoen 'als
van een smidspak), soms van eigen weefsel,
heel mooi.
Nu leis over de woning der Dajaks.
De Dajaksche kampong bestaat uit één
groot huis, dat l'/2 M. boven den grond, op
palen staat. De toegang tot het huis bestaat
uit een schuinstaanden boomstam, voorzien
van inkeeplngén. Een Dajak vndt dat een
prachttrap en is êr geheel op thuis, maar
voor een Europeaan valt. het niet mee. En
fin, je komt toch eindelijk boven, na den
kop van de trap. in den vorm van een afgrij
selijk menschennoofd om de geesten af te
schrikken, gepasseerd te hebben en dan ziet
men voor zich een lange ruimte (voor
galerij). Aan den eenen kant open en een
wand aan den anderen kant. Boven ls een
soort zolder. Alles is natuurlijk van hout, de
vloer van dunne stammetjes met open
richels.
De open voorgalerij, die zoowat 2 M. breed
is. kan men beschouwen als de straat, ter
wijl achter de houten wand de „huizen" van
elke familie zijn, pl.m. 2ji M. breed en 4
Meter diep. Het aantal pintoes (Malelsch
woord voor hulzen) varieert van 4 tot zelfs
35. In de pintoe woont, leeft, slaapt, kookt de
familie; men moet het woord familie hier
zeer ruim opvatten, daar meestal drie of vier
geslachten met aanhang een gezin vormen.
Gemiddeld rekent men op 1520 man per
pintoe. Een kampong van 35 pintoes is dus
zoowat 90 M. lang en bevat ongeveer 50
personen. Een pintoe bevat verder de eigen
dommen van het gezin, wat doorgaans niet
veel is; een bed hebben ze niet, alles slaapt
op een matje op den grond. Een klamboe
kennen ze niet. hoewel ze het woord wel ge
bruiken. maar met een andere betcekenis
n.l. echtpaar. In den hoek van de pintoe is
een kookplaats, aan den wand hangen wat
werktuigen."potjes en pannetjes, wat man
den. kruiken, bamboekokers of cocosbasten
om water ln te dragen; verder een verzame
ling aarden kommetjes, die ze gebruiken om
onderlinge adat (boete» te betalen. Die boete
betalen ze met varkens, kippen, tempajais
(groote kruiken) en kommetjes. De waarde
staat resp. gelijk met j 5, 0 50, 1.— en 5
cent.
Soms hangt ln de kamer nog een stel
mooie klceren. De voorgalerij wordt echte
alleen als straat gebruikt en heeft veel van
een Hollandsch Siopje. De moeders met haa
kinderen zitten er meestal in clubjes bij el
kaar wat te kletsen; de chronique scanda-
leuse is bij die eenvoudig levende menschen
zoo vlak op elkaar en met een zeer uitge
breide adat. erg uitvoerig en heeft steeds
voldoende voorvallen; alle zaken worden
door het kamponghoofd beslist en met het
rullen van een kommetje of een kip ls het
zaakje weer gezond. De Dajaks genieten van
al die gevallen, net als in een klein Hol
landsch dorp. daar dat kleine onderling ge
beuren ook het eenlg belangwekkende voor
de menschen ls. Als je op tournee bent. moet
Je ook alles aanhooren en hebben ze steeds
allerlei verhalen, waarover je je oordeel moei
geven.
Alle overtredingen, vooral op sexueel ge
bied ten dat komt geweldig veel voor) wor
den gestraft, maar heel gering en alleen
voor den vorm. De „kepala kampong" is echt
de vader van allen en beslist in hoogste in
stantie.
De straat ls verder de algemeene verzamel
plaats, waar alles samenkomt en als het
noodig is, ook feest wordt gevierd. De straat
ls ook de logeerplaats voor eventueele gasten,
zoodat de bestuursambtenaar op tournee
daar ook eet en slaapt, onder de algemeene
belangstelling. Hij heeft zijn veldbed altijd
bij zich, dat direct door de koelies wordt op
gezet; ze maken dan zijn eten klaar dat op
het veldbed wordt opgediend. Na het diner
komt de geheele kampong om hem heen zit
ten en er worden over en weer moppen ver
teld, die altijd geweldig succes hebben. En
ze nemen hem er graag tusschen ook: ze lie
gen dan dat het een lieve lust is en als ze
dan zien dat hij er in ls geloopen, proest de
heele bende het uit en zegt dat het allemaal
gelogen ls. Het zijn net groote kinderen, erg
openhartig en vol humor. Ze zijn ook gewel
dig slim en handig en weten, als ze iets van
Je gedaan willen hebban, het zoo smakelijk
voor te dragen dat je ze wel hun zin moet
geven. Je maakt b.v. een fuif mee, en ze
animeeren je op allerlei manieren om meer
toewan te drinken; je weigert; ze houden
aan; je weigert weer; ze blijven aanhouden;
je blijft weigeren. Maar dan komen ze plots
met een mooie speech of wensch of ze stu
ren een aardig meisje op je af, dat je wel
haar zin moet geven, en je drinkt weer een
slokje. Het eenige middel om aan zoo'n fuif
een eind te maken ls demonstratief achter
de klamboe te kruipen. Ze redeneeren dan
nog wel door, maar als je dan maar niets
terug zegt, druipen ze van zelf af. Ook zijn
ze dol gelukkig met alles wat Je ze geeft.
Zelfs wat je weggooit, een flesch, een blikje,
een lucifersdoosje, een clgarettendoosje enz.,
alles ls een punt van strljd-wle-het-hebben-
mag. Daarom gooi ik tegenwoordig haast
niets meer weg en geef het aan een leuk
klein kind, een aardig meisje of een heel
oud besje. Je moet dan die trots en blijd
schap zien. waarmee ze de verkregen schat
aan hun collega's laten zien; ik reken er al
op en neem van alles mee: zelfs ijsbonbons,
tabak, sigaretten, leege blikjes enz. en daar
maak je de menschen dol gelukkig mee: een
kinderhand is gauw gevuld.
De taal der Dajaks ls een soort Malelsch,
dat echter heel Lastig te verstaan ls, ze laten
n.l. alle woorden eindigen op ai, zoodat je
even moet nadenken vóór je het goede woord
to pakken hebt. Een nieuwe term, die ik
hoorde, was. toen een „kepala" me vroeg om
een „soerat mentegai". Ik peinsde en peinsde
en kwam er ten slotte achter, dat het be-
teekende ontslag boterbriefje! Soerat be-
teekent brief en mentegan: boter. Een voor
ganger van me heeft waarschijnlijk die term
eens gebruikt en daar hebben ze zich in het
vervolg aan gehouden.
Als verlengstuk van de straat moet lk nog
noemen een soort open galerij, waar de rijst
wordt gedroogd. De kampong staat volgens
voorschrift van ons. B B.-ambtenaren, in
een paggar, omheining van 1 M. hoog. Dat
is gedaan om de varkens, die elke kampong
heeft, op een afstand te houden. Binnen de
paggar moet alles schoon zijn en dat is het
ook haast altijd, daar er anders voor de ge
heele kampong 3 dagen gevangenis op zit.
Bulten de paggar staan de loemboengs of
rijsthulsjes. meestal hebben 4 a 5 p ntoei
één loemboeng: op het erf plant men klap
pers. pisang, suikerriet, knollen enz. Ze telen
varkens, honden en kippen ln grooten ge
tale; alles loopt los rond en Je staat ver
stomd. dat elk uit die kudde zijn eigendom
kan vinden. Maar van elke kip weten ze. van
wie die is. zelfs van de kuikens; nooit komt
daar ruzie over; Je snapt het niet. Zoowel
de varkens als de honden worden gegeten.
Op den zolder van het- huis staan de ma
terialen als droogmanden. rijststampers,
boomschors, brandhout enz. De huizen zitten
stevig In elkaar, houden het een jaar of 50
uit en worden geheel door de bewoners zelf
gemaakt.
Een volgend maal over de middelen van'
bestaan en de adat.
plantkunde geweest, die den staatsman een
andere overtuiging hebben bijgebracht.
Als kind reeds toonde de jongen een bij
zondere liefde tot het plantenrijk en reeds
in 1860, het eerste jaar van zijn gymnas:ale
studie won de eigenlijk nog te jong voor
mededinging geachte Hugo de Vries een prijs
voor een verzameling van honderd gedroogd©
Haarlemsche gewassen.
Bij de verhuizing van de familie naar Den
Haag werd het Haarlemsche Latijnsche
School verwisseld met het hofstedelijk gym
nasium, waar de grondslag gelegd is voor een
kennis der oude talen, die de Vries, liefheb
ber van Homerus en Ovidius bij zijn latere
uitgebreide wetenschappelijke studiën zeer
van pas zou zijn.
Kennismaking met beroemde plantkundi
gen. onder wie de bekende Haarlemsche bo
tanicus Van Eeden. vader van den dichter,
werkte gunstig op den jongen man en toen
deze ln 1866 een begin zou maken met de
universitaire studie kon het dan ook met
anders of hij koos die der botanie als hoofd
vak, hoezeer dit ook in strijd was met de tra
ditie en hoe sterk het ock verwondering
wekte van zijn ouders.
Naar blijken van genialiteit behoefde bij
De Vries niet lang gezocht te worden, al da
delijk ging hij dieper op het onderwezens
ln dan zijn leermeesters zelf, determineer en
alleen was hem niet genoeg.
Het is reeds in het begin van zijn studie
tijd, dat de richting zijner onderzoekingen
zich in bepaalden zin ontwikkelt, de Darwm-
strijd vroeg zijn aandacht en hij werd een be
wonderend volgeling van den meester, dien
hij het voorrecht gehad heeft persoonlijk te
leeren kennen.
In 1870 promoveerde De Vries, hij was
daarop tijdelijk leeraar aan de H. B. S.
Assen, ging vervolgens zijn studies voort
zetten te Heidelberg, waar hij, leerling van
Selenka, werkte onder den beroemden bota
nicus Hofmeister. Het was de groote invloed
van Sachs, hoogleeraar te Wiïrzburg, grond
legger der nieuwere planten physiologic, rüe
hem, uiteraard er toe aangewezen, om zich
met het Darwinisme bezig te houden, eerst
een volle tien Jaar bezig hield met de me
chanische physiologie. Uitnemend en baan
brekend werk heeft hij gedaan op dit gebied
der wetenschap, dat hij uit den aard der
zaak moest uitbreiden met de kennis van
chemie en physlca, met het volgen van de
medische colleges.
Nieuw en hoogst belangrijk waren de on
derzoekingen betreffende den „turgor", het
rek vermogen van de plantencellen. „Elne
Methode zur Analyse der Turgorkraft" is de
belangrijkste publicatie hierover. Bij iet
nauwe verband, dat de Vries legde tusschen
scheikunde en botanie ls het niet te ver
wonderen. wanneer wij een vruchtbare Wis
selwerking van denkbeelden zien tusschen
De Vries en zijn grooten tijdgenoot, den che
micus professor Van 't Hoff. In verband met
de Turgor-onderzoekingen noemen wij ook
die betreffende de beweging van planten.
In Setember 1871 verkreeg de jonge doctor
een definitieve leeraarsbenoeming, als do
cent in natuurlijke historie aan een H. B. S.
met 5-Jarigen cursus en een Openbare Han
delsschool te Amsterdam. Hij bleef het tot
Maart 1875.
Grooter werk was toen weggelegd voor De
Vries, landbouwkundige onderzoekingen te
Würzburg en te Halle, waartoe hij ultgo-
noodigd was door de Pruisische regee-'-g.
Daarop volgt een succesrijk werken in Ne
derland. Aanvankelijk benoemd tot lector in
det plantenphysiologle aan de pas opgerichte
Universiteit van Amsterdam werd hij reeds
een jaar later aangesteld als buitengewoon
hoogleeraar. Het dreigde echter met De Vries
te zullen gaan als met J. H. van 't Hoff, het
buitenland scheen hem te zullen „wegkoo-
pen" doordat het hem betere outillage, meer
vrijheid van beweging, een betere positie zou
bieden. Doch is Van 't Hoff door den aan
drang eenerzijds, door het in gebreke blijven
van de Nederlandsche regeering anderszijds
gezwicht. De Vries bleef behouden, nadat hij
o.a. op advies van professor Donders be
noemd was tot gewoon hoogleeraar. Un
sindsdien heeft hij aanbiedingen uit Utrecht,
Würzburg en Leiden afgeslagen om de Am-
sterdamsche Universiteit trouw te blijven. In
18S6 volgde hij Oudeimans op als directeur
van den Hortus Botanicus, van 1897—'98
was hij rector-magniflcus aan de Universi
teit. Bij het bereiken van de wettelijke
leeftijdsgrens is De Vries afgetreden en heelt
de rust van het buitenleven verkozen boven
de stad.
Zijn levenswerk mogen wij noemen de on
derzoekingen betreffende de erfelijkheids
leer, waarvan hij de resultaten neergelegd
heeft in zijn nog immer gehandhaafdo .Mu
tatietheorie", welke hij in het Duitsch pu
bliceerde en waardoor hij de grootste be
roemdheid verwierf.
Aansluitend hierbij zijn de onderzoekingen
gedaan op de Teunisbloem, welke De Vries
tot in hoogen ouderdom heeft voortgezet.
Professor Hugo de Vries telde zijn leerlin
gen in vele landen, hij is door de Neler-
landsche regeering meermalen onderschei
den en eerelidmaatschappen en eere-docto-
raten strekken ten bewijze van de algemeene
waardeering der geheele wetenschappelijke
wereld.
Mevrouw: „Jij met je eeuwige M'frou!
Wanneer zul je daar nu eens mee ophouden?"
Dienstmeisje:„Aen het eind van de maand
M'frou."
„Er zijn meer dan 600 manieren om te
fluiten", schreef .onlangs een ontdekkings
reiziger.
Onze loopjongen kent ze allemaal.
Een Oostenrijksch dokter heeft verklaard,
dat men babies moet wiegen in een op- en
neergaande beweging.
Moderne mama's, die een cocktail shaker
kunnen hanteeren krijgen nu haar kans!
„Waarom sloeg jij Marletje?"
„Ze speelde valsch".
„Ja, we spoelden Adam en Eva en ln plaats
dat ze met kwelde met een appel at ze die
zelf op".
Jantje: „Waar ga jU naar toe Billy?"
Billy: „Naar Zondagschool."
Jantje: „Maar waar zijn Je schaatsen dan?"
Een polltie-autorltelt heeft verklaard dat
de meeste Inbrekers te lui zijn om te.
werken.
Inderdaad. De modern© Inbreker dicteert
zü>? memoires terwijl hU in zijn chamber-
cloak heen en weer wandelt, aan zijn partl*
pulieren secretaris,