UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
EL D. VERTELLING
door P. J. ZuRCHER,
Alleen door en voor de Compagnie
Slechte voedselvoorziening. Slechte morali
teit. Grafschennis uit wraak. De beruchte
schedelput
Terwijl öe Compagnie de schitterende
voordeelen van, haar doelbewust optreden
bezig was te incasseeren, afgewisseld door ds
periodiek wederkeerende h o n g i-tochten,
werd op Banda een aller-drocvigst leven
geleid, dat geheel in het teeken stond van
een alles-overhecrschcnde macht, die een
verlammenden Invloed had achter gelaten.
Men leefde er geheel geïsoleerd van de bui
tenwereld, als gevolg van het systeem, dat de
Compagnie toepaste, ten einde vreemde in
dringers, die als een gevaar voor den ln
handen van de Compagnie zljnden noter.-
handel, beschouwd worden, zooveel mogelijk
te weren. Als gevolg daarvan traden als on
deugdelijke uitwassen van dier. ongezonden
toestand, een doodelijke verveling en onder
linge ruzies, haat, nijd en afgunst, naar
voren en werd een de kleine Hollandsche
nederzettingen, bovendien rog. een nest van
ongerechtigheden. En tc midden van die zie
lige, lamgeslagen „kolonisten", zwaaiden de
Ambtenaren van de Compagnie er den knot.
Zij, die er genoeg van hadden, namen hun
ontslag en vestigden zich als burger. Dezen
warep de SLg- ,3 a n d a s c h e v rij b u r-
gers". Maar de Compagnie, die hen niet
dwingen kon in dienst te blijven, hield hen
terdege in de gaten en belette hun gewoon
weg om op een eerlijke wijze hun brood
dit is een écht Hollandsche uitdrukking,
in Indië spreekt men van rijst te verdie-
non. Om dus aan den kost te komen werden
on-eerlijke middelen betracht en het aller
eerste, dat werd aangegrepen, was natuur
lijk: de sluikhandel. Deze bloeide dan
ook welig! Er bestond maar één belang: de
Compagnie en slechts ééne leuze: Mies
door en voor de Compagnie.
zy voerde uit Batavia en haar andere fac
torijen levensmiddelen aan, maar aan die
voedselvoorziening ontbrak wel het een en
ander, zoodat Banda meermalen voor een
voedseltekort kwam te staan. De kronyken
gewagen daarvan en vermelden
..Deeze landen sijn nu in ruste en vrede
„onvermits geen vijanden hebben, doch moe
iten van allerlei provision ende noodlcheden
„(uitgesondert fruytcn) van Batavia versien
„worden, wacrdoor dickwyls geen overvloet
„maer gebrek hebben, 't welck verscheyden
„maelcn seedert het jaer '21, dat Banda ver
overt is, door misvallen geschiet is, als-
„mede ln den jaer 1634, door het verlies van
„den „Gouden Leeuw" ende vroeghe ooste
„winden die het schip „de Beet" beletten in
„Banda te coomen; ls noch met groot geluck
„in Amboyna wel aengelant, waerdoor Banda
„in groote armoet soude vervallen hebben,
„soo niet, teegens het gemeen gevoelen ende
„nooyt voordeeaen gedaen, in Juny de jach-
„ten „de Maar", „Mocha", ,-Negapatan" ende
„Souborgh", uyt Amboyna, benoorden Ceram
„om, in Banda verschenen waren, die de
„landen soo veel verlicht hebben, dat de
„ghemeente noch half rantsoen rijst ver
docht wlert."
Hongersnooden hebben Banda geteisterd,
als uitvloeisel van het in al zijn gestreng-
heid doorgevoerde monopolie-systeem. Een
ander relaas bevestigt dit:
„ln Banda heeft het niet wel gestaen.
„D'onse op Poele Ay syn daer in extreme
„noot van waeter en ryst geweest, 't Heeft
„daer in 5 1 2 maent niet geregent- Voerthicn
„weeken lank heeft ons volck met 13 helmen,
„van sout waeter uit de see, versch water
„gedestllleert, cregen 11.2 legger goot versch
„waeter ln 't ettmaal, waermede bykans alle
„het brandhout van het eylant verbrant ia
„ende hun voorstijtl?) onderhouden hebben.
ponder deese flnantle mostten van dorst
versmacht ofte het lant veriaeten hebben."
Eindelijk kwam dan een schip met water
en voedsel den nood lenigen.
Men moet zich de absolute isolatie van
Banda vooral niet te licht voorstellen. Deze
was eenvoudig verschrikkelijk en de bevol
king ging er zwaar onder gebukt. De morali
teit liop angstwekkend terug en geenszins is
het te verwonderen dat dc lieden, die ge
doemd waren onder dit régime te leven, min
of meer ontoerekenbaar werden.
Hadden de ambtenaren er reeds zwaar
onder te lijden, voor de arme perkeniers was
het gewoon onhoudbaar. Zij werden als pa
ria's erger r.og: als kamponghonden!
behandeld, uitgesloten als zij waren van de
Ncira'schc maatschappij. Aangewezen op el
kander ..verlnlandschten" zij geheel. Het
meerendeel als soldaat, of kleln-ambtenaar
daar gekomen en gewoonlijk van obscuur
allooi, koos zich daar een vrouw. Andere dan
inlandsche, veelal gestraften en ook al van
het minste allooi, waren het aankijken zelfs
niet meer waard. Hieruit werd de ontucht
geboren, want ln de hulzen dier porkenlers,
zoo fraai gelegen temidden van hun tuinen
met een prachtig uitzicht op zee. huisde de
zonde. Ze leefden er een vrij on ongebonden
natuurleven en verstoken van alle geeste
lijke gemeenschap, leefden ze er tevens uit
sluitend voor hun lichaam. Elk huls was een
harem, gevuld met een bende bandelooze
kinderen, die niet geleld tot menschen
zouden opgroeien. Zij werden Inlanders De
E'iropeescho maatschappij liet hun dat ter
dege gevoelen. Al die Inlandsche „Indó's"
mochten niet Europoesch gekleed gaan en
moésten in slaapbroek en kabaai loopen Dit
heeft twee en een halve eeuw geduurd. Eerst
door bemoeienis van den gouverneur-gene
raal van der Cappellen werd deze be
paling opgeheven! Er werd gedobbeld en
gedronken in intiemen omgang met Chinee-
zcn. Arabieren en een legio van andere
rassen, door de beruchte repcupleering daar
saamgebracht. Het bijgeloof vierde hoogty,
de oorspronkelijke godsdienst was verbas
terd en het Hollandsche bloed was een
halve eeuw later zoo goed als verdwenen. Er
werd Malcisch gesproken en wat Arabisch;
de Hollandsche taal was doodgedrukt.
Maar dc terechtstellingen werden ln cerc
gehouden. Het schavot stond nooit leeg!
De graven der machthebbers werden uit
lngekankerden haat geschonden, en om
daaraan tc ontkomen, begroef men vaak de
dooden ln de eigen hulzen. Toestanden! Zoo
trof men ln 18Ï6 in dc fundeering van een
woning, die door een aardbeving geteisterd
was, zeven doodkisten- Dit was dc woning
van een resident- Spookhistories hebben
daarin later wortel geschoten, wat niet te
verwonderen is. Tot op heden loven deze
r.og voort.
In de Jaren 1633—1638 vonden er 114 te
rechtstellingen plaats. De oude geschriften
geven ons een getrouwe opsomming van de
wijze waarop de-ze plaats vonden. Ze hangen
van onthoofden, levend verbranden, worgen,
ophangen, geeselen en brandmerken aan el
kaar en niet geïllustreerd als ze zijn, geven
al deze gevallen een treffend beeld van de
..rechtspraak" ln die dagen. Ik aal mij niet
aan een uitzetting wagen; t Is alles te af
schuwelijk. maar met eenlge genoegdoening
heb ik toch gelezen, dat de Japansche
scherprechter, de man, d'e zóó geroutinerd in
het zoogenaamde „kopkloven" was. dat zijn
vlijmscherpe zwaard niet éénmaal gemist
heeft, zelf op het schavot het einde gevon
den heeft.
En nu moet U niet denken, dat deze straf
fen voor zware vergrijpen werden toegepast.
Allerminst. Het meerendeel der overtreders
warenontvluchten, erger nog: de lieden
hadden een poging gedaan, tot ontvluch
ting.
Deze kronieken lezende, ontkomt men niet
aan den indruk, ciat die terechtstellingen
een zekere „afleiding" brachten in het een
tonige leven. Ze werden in het openbaar ge
houden en van heinde en verre stroomde
men er heen om er getuige van te zijn.
Admiraal Willem Jansz., ook een beul,
wiens naam met bloed staat neergeschreven,
liet op Ay, dat van oudsher een broeinest van
complotten is geweest, een put metselen. Dit
is dc beruchte „schedelput", hij bestaat
nog heden ten dage in zijn ongerepten toe
stand! in welken alle hoofden van de
slachtoffers zoo-maar, werden geworpen. Op
den bodem van dien put, liggen ze nog heden,
zooals ze er, in de dagen van den terreur,
aan werden toevertrouwd. Nooit heeft
iemand het gewaagd er de hand naar uit te
strekken en de eeuwen zijn er in volmaakte
onverschilligheid over heen gegaan. Dit is
mot recht een blijvend monument ge
worden van de Compagnie, dat zij zelve zich
te harer eere heeft gesticht. Want. dank
zij dit meesterwerk die bloedige terreur
konden op Tessel's ree, de vloten, die be
houden binnenkwamen, rijk beladen met
de producten uit dat sprookjesland, door
onze bevolking geestdriftig worden toege
juicht. En de Compagnie doelde eereteeke-
nen uit aan de onverschrokken mannen die
voor haar belangen in de bres stonden en
het mogelijk hadden gemaakt, dat er onge
looflijk hooge dividenden konden worden
uitgekeerd. Op. de Heeren- en Keizersgracht,
rezen de woonpaleizen van de Prinsen-koop
lieden uit den grond; de Compagnie maakte
Nederland rijk. ten koste van de ongelukkige,
Inlandsche bevolking, die er het loodje bij
legde.
a) Hongi beteekent in de Oceanische
talen „ruiken". Deze tochten werden in een
zeker soort gewapende prauwen, kora-kora's
genaamd, gehouden.
(Nadruk, verboden; auteursrecht voorbe
houden).
Onderweg
GUY DE MAUPASSANT.
De coupé was vanaf Cannes vol geweest;
lede-een had kennis gemaakt en er werd
druk gepraat. Toen de trein Tarascon voorbij
voorbij ging, zei iemand: ..Hier moet die
moordenaar wonen". En men begon te pra
ten over den geheimzinnlgen en onvindbaren
moordenaar, die sedert twee jaar de treinen
onveilig maakte en er met geregelde tus-
schenpoozen zijn slachtoffers maakte.
Iedereen maakte veronderstellingen, elk
gaf zijn oordeel ten beste; de dames keken
met een rilling de duisternis buiten in, alsof
ze eider ooger.blik verwachtten het hoofd van
een man aan hei. portier te zien verschijnen.
Men begon griezelige verhalen te vertellen,
van ontmoetingen met krankzinnigen in leege
coupés, van angstige uren met een verdacht
personage alleen in een wagon.
Ieder wist wel een heldendaad van zich
zelf op te halen, ieder had wel eens een boos
doener betrapt-, of aan de kaak gesteld, of
aan de politie overgeleverd, waarbij hij
groote tegenwoordigheid van geest en een
verbazingwekkenden moed aan den dag had
gelegd. Een dokter, die iederen winter in de
Riviera doorbracht-, wilde op zijn beurt een
avontuur vertellen, dat hem overkomen was.
„Ik heb nooit de gelegenheid gehad", ze:
hij. „mijn moed bij eon dergelijke gelegenheid
op de proef te stellen, maar ik heb eens
Iemand gekend, een patiënte van mij. die nu
dood is, die wel een heel zonderlinge ge
schiedenis beleefd heeft, een heel zonderlinge
en tegelijkertijd heel geheimzinnige en treuri
ge geschiedenis.
Ze was een Russische, een gravin Marie
Baranow. iemand van heel hooge geboorte
en een buitengewoon mooie vrouw. U kent
die wonderlijke schoonheid van de Russische
vrouwen wel, met haar fijne neusjes, haar
smalle monden, haar grijsblauwe, dicht, o'j
elkaar staande oogen en haar koude, eigen
lijk een beetje harde gratie! Zo hebben
iets, dat tegelijkertijd afstoot, en aantrekt,
iets wreeds en oneindig teers, dat een
Franschman wel erg aantrekt. Misschien
ls het v/el alleen, omdat zij van con zoo heel
ander res en type zvjn, dat ik zoo veel in
he-. Russische volk zie.
Haar dokter had al jaren vermoed, dat
haar longen vrij ernstig aangedaan waren,
en had al verscheidene malen geprobeerd
haar naar het Zuiden van Frankrijk te
sturen; maar zo weigerde absoluut Peters-
burg te verlaten. Dit laatste najaar zat er
voor den dokter niets anders op dan haar
man te waarschuwen, dat haar geval vrijwel
hopeloos was. en die liet zijn vrouw onmid
dellijk naar Mentone gaan.
Eu zoo nam zij den trein, met een coupé
voor zich apart, want haar bedienden reis
den in een andere coupé. Ze bleef tegen het
portier geleund staan en voelde zich een
beetje verlaten, zonder kinderen, bijna zon
der bloedverwanten, met een man, die niet
meer om haar gaf. en die haar zoo alleen
naar het andere ejnde van de wereld Het
trekken, alsof ze een zieke bedieude was. die
men zonder voel omhaal naar een ziekenhuis
stuurt.
Bij leder station kwam haar bediende.
Ivan, vragen, of het zijn meesteres aan niets
ontbrak. Ivan vyas ecu oude vertrouwde, die
aan haar gehecht was, en die alles voor haar
zou willen doen.
De nacht begon te vallen en de trein snel
de steeds voort. Ze kon van vermoeienis niet
slapen. Toen kwam ze plotseling op de ge
dachte om het geld te gaan teilen, dat haar
man haar op het laatste oogenblik ter hand
had gesteld, cn zij opende haar taschje en
liet den schitterenden stroom van gouden
munten ln haar Schoot glijden.
Maar plotseling voelde ze een koude lucht
stroom over haar gezicht strijken. Verrast
keek zij op. Het portier stond open. Haastig
wierp zij een sjaal over het geld, dat op haar
japon lag uitgespreid en wachtte. Een paar
seconden gingen voorbij, toen verscheen er
een man, blootshoofds, met een hand, waar
van het bloed stromode, hijgend, Ln avond-
costuum. Hij deed de deur weer dicht, ging
zitten keek zijn mederelzigster met schit
terende oogen aan. en wikkelde toen een
zakdoek om zijn bloedende hand.
Ze had een gevoel of ze flauw zou vallen
van angst. Die man moest gezien hebben
dat zy haar geld zat na te tellen, en nu
wilde hij haar vermoorden en er met de buit
van door gaan.
Hij zat haar nog steeds aan te kijken,
buiten adem, met een gezicht, dat zenuw
achtig vertrok, waarschUnlijk gereed om
haar bij de eerste beweging, die zU maakte,
te bespringen.
Toen zei hij plotseling: „Madame, weest
u niet bang!"
Ze zei niets, het was haar onmogelijk te
antwoorden; zoo klopte haar hart en suisde
het in haar ooren.
HU hernam:
,Jk ben geen moordenaar, mevrouw".
Nog zei ze niets, maar ze maakte een
bruuske beweging, en plotseling begon al het
goud van haar schoot te vallen of het vloei
baar metaal was.
De man keek verbaasd naar dien stroom
van goud, en bU bukte zich dadelijk om het
te gaan oprapen.
Verschrikt stond zU op. liet de rest met
een wilde beweging op den grond vallen en
holde naar het portier toe om zich uit den
trein te gooien. Maar hy begreep, wat zy van
plan as, greep haar vast, dwong haar weer
te gaan zitten, en zei, terwyl hij haar bU
haar polsen vasthield: .Luistert u even.
Madame. Ik ben geen moordenaar, ik wilde
dat geld aileen maar oprapen om het u terug
te geven. Maar ik ben een verloren man, ais
u me by de grens niet helpen wilt. Ik moét
over c'e grens komen. Meer kan ik u niet
vertellen. Binnen een- uur zUn we aan het
laatste Russische station, over een uur en
twintig minuten moeten we over de grens.
Als u me niet helpt, ben ik verloren. En
toch. Madame, heb ik niet gestolen en geen
moord begaan, en ik-heb nooit iets gedaan
warvoor ik my zou behoeven te schamen.
Ik zweer het u. Ik kan u niet meer zeg
gen.
En hy ging op zUn knieën liggen en begon
het goud op te rapen, tot het laatste stuk
toe, dat heelemaal aan den anderen kant van
de coupé in een hoek gerold was. Toen het
kleine leeren zakje weer geheel gevuld was.
gaf hy het zonder een woord te zeggen aan
zUn buurvrouw terug, en ging weer in den
anderen hoek van de coupé zitten.
ZU bewogen zich geen van belden meer.
Zij was nog lang niet bekomen van haar
vrees, al werd zij langzamerhand kalmer;
hy maakte geen enkele beweging; rechtop,
heel bleek, zat hij in zlin hoek voor zich uit
te staren. Van tUd tot tyd wierp ze hem
een haastigen, onderzoekenden blik toe. Hij
was een man "van misschien een jaar of
dertig, met een uiterst beschaafd en knap
vcorkomen. De trein snelde voort in de
duisternis, zond zoo af en toe zUn giltëSH
gefluit den donkeren nacht in, vertraagde nu
en dan zijn loop" öür"rffm"Weer met voile
snelheid voort te gaan. Maar plotseling be
gon hij steeds langzamer te gaan. floot ver
scheidene keeren en stond ten slotte stil.
Ivan verscheen aan Het portier om haar
orders te vernemen.
Gravin Marie wierp nog een haastigen blik
op haar vreemden metgezel en zei toen op
korten toon tegen den bediende:
,.Ivan, je kun-, naar den graaf teragkeeren,
ik heb je niet meer noodig".
De man zette groote oogen op. Hy stamel
de:
„Maarbarina".
Ze hernam:
„Nee, ik ben van plan veranderd. Tk wil
dat je in Rusland blijft. Hier heb je geld voor
de terugreis. Geef mij je muts en je man
tel".
De oude knecht ontdeed zich verbaasd
van zyn muts en mantel, gewoon als hy was
alle bevelen zonder tegenspreken op te vol
gen, hoe wonderlijk ze ook mochten zyn. En
hy verwyderde zich met tranen, in zyn
oogen.
De trein vertrok, op weg naar de grens.
Toen zei de gravin tegen haar medereizi
ger:
„Die dingen zyn voor u, monsieur, u bent
Ivan, mijn bediende. Ik zal dit voor u doen
op één voorwaarde, on dat is. dat u geen
woord meer tegen mij spreekt, niet om my
te bedanken nooit".
De onbekende boog bet hoofd zonder een
woord te zegen.
Spoedig s'.ond de trein weer stil, en de
douane kv/am de papleren nazien. De gravin
liet hem de hare zien en zei. terwyi ze op
den man weer die aan den anderen kant van
de coupé zat:
„Mijn bediende Ivan. Hier is zyn paspoort".
De trein ging weer op weg.
Den geheelen nacht bleven zy zwijgend
tegenover elkaar zitten.
Ir den morgen stond de trein stil aan een
Duit sen station en dc onbekende stapte uit:
toen, op het station, naast het portier, zei
hy:
Neemt u my uict kwalyk. Madame, dat ik
nnjn belofte breek; :naar ik bcb u van uw
bediende beroofd; het is niet meer dan lo
gisch, dat ik zyn plaats inneem. Kan ik
niets vcor u doen?"
Zy antwoordde koud:
„Myn kamermeisje zoeken".
Hy ging. Daarna verdween hy.
Toen ze ergens aan een station uitstapte
om iets te gebruiken, zag ze dat hy haar
uit de verte stond gade te slaan. Zoo kwamen
ze te Mentone aan.
IL
Dc dokter zweeg even. cn hernam toen:
„Op een dag, toen ik spreekuur had. zag
ik een langen jongen man by my binnen
komen, die my vroeg:
„Dokter, lk kwam u vragen hoe het me:
gravin Marle Baranow gaat. I!: ben. al ken',
ze me niet, een vriend van haar man".
Ik antwoordde:
„Ze ;s verloren. Ze zal nooit mécr ln
Rusland terug komen".
En toen begon hy plotseling te snikken,
stond op en liep de deur uit. wankelend als
een dronkaard.
Ik vort aide do gravin dienzolfden avond
nog, c,'oi. een vreemdeling by my naar haar
gezondheid was komen vragen. Zc scheen
diep ontroexd tc aijü, ca vertelde nat,; ae
heele geschiedenis, die u net gehoord hebt.
En ze voegde erby:
„Die man, die ik in het geheel niet ken.
volgt mij nu als mUn schaduw. lederen keer.
als ik uitga, ontmoet ik hem; hy kykt me
altyd zoo vreemd aan. maar hy heeft me
nog nooit aangesproken".
„Ik wed zelfs, dat hij op het oogenblik
onder myn raam staat".
Ze stond van haar rustbank op, schoof de
gordyncn van eikaar en daar zat werkelijk
de man. die my was komen opzoeken, o? een
bank langs den weg naar het hotel te kyken.
Iiy zag ons, stond op en ging weg zonder
een enkele maal om te kyken
Toen heb ik een soort, van bemiddelings
rol gespeeld tusschen die twee menschen die
elkaar niet kenden en toch lief hadden.
Hy hield van haar met een vereering en
toewijding als van een dier, dat zyn aan
hankelijkheid tot aan den dood niet ver
loochenen zal. Hy kwam me iederen dag
vragen: .Hoe gaat het met haar?", wn?.
hy begreep wel, dat lk zyn geheim geraden
had. En iiij kon soms zyn tranen niet be
dwingen, als hy zag, dat zy iederen dag
zwakker en bleeker werd.
ZU zei eens tegen me:
„Ik heb maar één keer iets tegen hem ge
zegd, en het is my. of ik hem jaren ken".
Als zy elkaar ontmoetten, beantwoordde
zij zyn groet met een ernstigen, lieven glim
lach. Ik wist, dat ze gelukkig was, zy, die
zoo eenzaam en verlaten was en wist, dat
ze spoedig sterven zou; ik wist. dat het ge
voel, dat, iemand haar zoo lief had, zoo
eerbiedig en trouw, zoo louter om het, weinige
dat zy hem had kunnen geven, haar on
eindig gelukkig maakte. En toch weigerde
ze absoluut hem te ontvangen, een paar woor
den met hem te wisselen, zy wilde zelfs zyn
naam niet weten. Zy zei: „Neen, dat zou alles
bederven. We moeten vreemden voor elkaar
bhjven".
Wat hem betreft, hy moet zeker een soort
van Don Quichotte geweest zyn, want hy
deed niet de minste moeite om haar te nad-
ren. Hfi wilde tot het einde toe de wonder-
ïyke blofte houden, die hy in de coupé ge
daan had.
Dikwyis, als ze zoo moe was. dat ze niet
uit kon gaan, stond ze van haar rustbank
op en ging kijken of hy er was, daar ginds
op zyn bank voor haar raam. En als ze hem
gezien had, ging ze weer liggen met een
glimlach om haar lippen.
Ze stierf op een morgen, om tien uur. Toen
ik uit het hotel kwam, liep hij met een ont
daan gezicht naar me toe; hy wist het nieuwj
al.
„Ik zou haar zoo graag één keer willen
zien, met u er by", zei hy.
Ik nam hem toen by den arm en ging
weer naar binnen.
Toen hy voor haar bed stond, greep hij
haar hand en drukte er een langen kus op;
daarna holde hy de kamer uit als een waan
zinnige.
De dokter zweeg weer, en hernam:
„Dat is werkelijk wel het wonderlijxsw:
reisavontuur, dat ik ken. En dan kom je
toch wel tot de conclusie, dat menschen de
wonderlijkste wezens zyn. d.e er bestaan".
Een vrouw fluisterde zachtjes:
.Ln toch geloof ik niet. dat die twee zoo
dwaas zyn geweest, als u wel vindt.Zij
warenzij waren
Maar zy kon niet verder spreken van het
huilen. En toen iemand over wat anders
begon om de aandacht van.haar af te leiden,
wist niemand, wat zij had willen zeggen.
LANGZAAM ADEMHALEN.
Hoeveel keer haalt u per minuut adem?
De meeste menschen halen 15 a 18 keer
per minuut adem. maar te Baltimore woont
een vrouw, die het slechts 3 a 5 maal per
minuut doet-
Vyf jaar geleden was zy studente in de
physiologic en toen ontdekte zy eens dat zij
lang niet zoo vlug adem haalde als haar
medestudenten. Een dokter, die voor 70.000
geneeskundigen in 20 Europeesche steden le
zingen hield, trachtte maar zonder succes
nog zulk een voorbeeld van langzaam ade
men te vinden.
Wat deze inwoonster van Baltimore zou
verliezen door haar eigenaardigheid, wint zij
weer door de groote hoeveelheid lucht, die zij
per ademhaling „binnen krijgt", nd. drie
keer zooveel als onder normale omstandig
heden geschiedt. De capaciteit van haar lon
gen is echter niet grooter dan die van nor
male menschen. Wanneer zy kon zwemmen,
zou zy veel langer onder water kunnen
biyven dan anderen en dus alle records op
dit gebied b~eken. En als zy kan zingen, zou
zy haar noten natuur',yk ook een abnormaal
langen tyd kunnen aanhouden.
Blographieen in
een notedop
PETRUS PLANCIUS.
15531622
Zijn Heemskerk en Barents, De Houtman
en Keyser, De Moucheron Lemaire, May de
uitvoerders van de in de economische ge
schiedenis der Nederlanden en van de we
reld zoo belangrijke ontdekkingsreizen onzer
voorvaderen, Plancius is er met Jan Huy-
ghen van Linschoten de wetenschappe-
ïyke voorbereider van.
En als predikant èn als geograaf was Pe
trus Piatevoet of verlat-ynscht Plancius één.
waarvan de geschiedenisboeken nog met lof
spreken, zyn levensbeschrijver Baudartius
verhaalt, van „de hoogchgheieerde ende God-
salighe Petrus P.ancius. die tusschen de
veertlch ende vyftigh jaeren lanck Godt in
syne Kercke ghetrouwelljck gedient heeft"
dat „Hy is ghbooren in Vlaenderen, buyten
Belle, te Drenou'.re. dan was even wel Poor
ter binnen Belle. Hy is op-gevoet te Hons-
koten. Hy is van klndts beenen op in de
Schooien opghetrocken. Nae dat hy in syne
Jongmanschap syn Studia soo in Hooghe
Duytsch-Landt, ais in En gel an at hadde vol
voert, wlert hy in den Jare 1576 tot het Pre-
dlckamt beroepen."
Na in verscheidene plaatsen van West-
Viaanderen gestaan te hebben trok Plancius
ln 1577 naar Mechelen. vervogens naar
Brussel en Leuven, Meenen en Cassel. In de
laatste plaats ontkwam hy slechts uit de
handen der Malcontenten „zich met zwem
men over de Riviere de Leye sal verende,
achter-latende a'lcs. ende by namen zijn Bi-
blio'hece. die nae der handt opent.lijck bin
nen Iperen is verbrant geworden."
Daarna was hy te Brussel, maar ..Anno 1585
Plancius we.i wetende, dat hy seer int ooghe
des Princes van Panna was. is in eenes Sol
daten kleedt met de Kryghs-lieden uyt der
Stadt glietrocken, om niet vermoort te
worden."
Hy wist binnen Bergen op Zoom te ko
men cn „nae het over gaen der Stadt van
Brussel Ls Plancius datciijck beroepen tot
bet Predick-amt. binnen Amsterdam, alwaer
hij sedert, ontrsndt den tljdt van seven en
dertigh jaren met grooten toeloop ende stich-
tinge gepredickt heeft".
Zoo was na een avontuuriyk en bewogen
leven de geleerde man, in de opbloeiende
koopstad aangekomen, die van zijn kennis,
(hij had in Vlaanderen reeds wiskunde ge
studeerd. was behalve ervaren theo'oog ook
een goed ta'enkenner, uitstekend mathema
ticus, astroloog en geograaf), in zoo ruime
mate zou profiteeren. Maar ook hier vond
Plancius geen rust. hy, streng en yverig
Calvinist werd in heftigen stryd gewikkeld
met de Remonstranten.
Tijdens zijn verblyf in de Zuideiyke Ne
derlanden heeft de predikant-geleerde zich
naar gebleken is nog niet met cartoiogisch
werk bezig gehouden.
Dc eerste aanleiding er toe om het wel te
doen schijnt geweest te zUn het bezorgen van
oen b«]iel jugt toeiicliicuos U&rUai „Bibiia,
hierbij gevoeght verscheyden caerten ende
nieuwe Landt-tafelen." De wereldkaart in
deze uitgave is nog een getrouwe copie van
die van Mercator, maar Plancius, blijkbaar
geprikkeld tot verder onderzoek, zou spoe
dig biyk geven van eigen opvattingen, want
toen in 1592 zijn groote beroemd geworden
wereldkaart verscheen, die gebaseerd was op
vroeger Portugeesch en Spaansch cartoio
gisch werk, dat Plancius zeide machtig te
hebben kunnen worden niettegenstaande het
met de doodstraf gesanctionneerde verbod
van uitvoer van die kaarten uit het land van
herkomst, (zyn relaties met zeevarenden
zullen hem hlerby van dienst geweest zyn),
had Plancius daarop wijzigingen aangebracht
die van een gevorderd mzlcht getuigden,
vooral ten aanzien van het Noordpool-gebied,
zy was na Mercator's kaart van 1569 de eer
ste, die uitkwam, een evenement daarom op
zeevaartkundig- gebied.
In 1594 verscheen een nieuwe kaart, gegra
veerd-door B apt ista a Do&tecum, blijkbaar ou~
der-toezicht tan Pl&ncius, want de.kaart legt
behMve van 'de inzichten van den graveur
getuigenis af" vandie .van zfjn leermeester
-tevens. De kaart komt voor in Jan Huyghen's
Itinera rio".
Ais: de predikant-geograaf in 1596 een nieu
we kaart uitgeeft, teekent hy daarop alleen
nog .maar de eilanden in het arctisch ge
bied „opdat men zou weten, dat hij ftiets
vergeten heeft", maar uit de aanteekeningen
blijkt, dat hy toen reeds geloofde aan het
bestaan van een open Poolzee, waar op allo
kaarten van dien tijd nog land aangegeven
stond. Hy wist - vrijwel zeker, dat „de wech
onder den Polo, te weten boven Nova Zemb!a
om, seker, gantsch ghewls en sonider twijffel
goet was."
Zoo overtuigd van het bestaan der Noord
oostelijke doorvaart, werd de Amsterdam-
sche predikant de groote instigator van de
reizen naar het Noorden.
De samenwerking met Willem Barents, die
ook cartoloog was ier verscheen in 1596 im
mers een posthume kaart van hem, waarop
óók een open Poolzee voorkwam), en met
den beroemden kaarten-drukker Cornells
Claesz. is alleszins vruchtbaar geweest. Plan
cius toch. bereikte met- zyn groote kaartwer
ken de zeevarenden niet en daar het hem in
de eerste plaats cm practised onderzoek te
doen was vervaardigde hy ook detailkaarten
welke onder de zeelleden ingang vonden en
waarvoor Claesz. het octrooi van de uitgave
verwierf. De teekening berustte grootendeels
op Spaansch-Portugeesche kaarten van Bar-
tholomeo de Lasso.
Het is cok door bemiddeling van Planc'us,
dat het „Caertboeck" van Ba-ents in 1595
het licht zag. kaarten van de Middellandsche
Zse bevattend aan welker samenstelling de
predikant waarschyniyk medegewerkt heeft.
Na de drie ontdekkingsreizen van de ja
ren '94, '95 en '96 maakte Plancius' carto-ra-
frisch werk plaats voor anderen arbeid te*
nutte van de zeevaart. Hy gaf ook les aan
de zeelieden examineerde hen en bracht hen
de nieuwe methode bij. die hy had ontwor
pen ter bepaling van de geografische lengte
vcor schepen op zee. zyn lessen heeft hij
naar een afbeelding te oord eelen gegeven
van den kansel, waarschynhjk in de Oude
Zyds Kapel. Hy was trouwens van zyn on
derzoekingen zoozeer vervuld, dat hy er ook
in de gewone godsdienstoefeningen dikwijls
niet van zweeg en over de sterren en Indië
sprak. Van het sterrebeeld de Duif is hij
de ontdekker.
In 1607 heeft hy met Usselincx de Wcst-
Indjsche Compagnie opgericht. Uitte de
heer S. P. L'Honcré Naber de veronderstel
ling dat Plancius de ge'egenheid om finan
cieel voorn ppuit zijn bemoeiingen te put
ten met ongebruikt heeft gelaten, zoodat
ny zeus voor I 100.000 in een tocht naar In-
die van 1598 zou zijn geïnteresseerd, prof. Dr.
A. A. van Schelven deelt mede. dat hij zich
niet de Oost-Indische Compagnie niet heeft
Ingelaten, ja zelfs moet hebben dee'genomen
aan de onde han delingen van Isaac "le Ma re
met Frankryk om een concurreerende Fran-
sche Compagnie op te richten.
Zyn voornaamste doe! schynt eeweest te
zyn het bevorderen van de ontdekkingsrei
zen als zoodanig en ook de verkondiging van
het Christendom in Indië.
Juist door deze onbaatzuchtigheid wordt
de figuur van Plancius in het licht van zijn
tyd gezien des te mooier.
Petrus Plancius had zeven zonen, waarvan
er minstens vyf predikant geworden zun cn
een e Leiden tyriens *zyn studie gestorven
is. zyn ennige dochter is met iemand gehuwd
aic eveneenstheoloog was.