UIT VERGEELDE PAPERASSEN. EL D. VERTELLING door P. J. ZuRCHER, Alleen door en voor de Compagnie Slechte voedselvoorziening. Slechte morali teit. Grafschennis uit wraak. De beruchte schedelput Terwijl öe Compagnie de schitterende voordeelen van, haar doelbewust optreden bezig was te incasseeren, afgewisseld door ds periodiek wederkeerende h o n g i-tochten, werd op Banda een aller-drocvigst leven geleid, dat geheel in het teeken stond van een alles-overhecrschcnde macht, die een verlammenden Invloed had achter gelaten. Men leefde er geheel geïsoleerd van de bui tenwereld, als gevolg van het systeem, dat de Compagnie toepaste, ten einde vreemde in dringers, die als een gevaar voor den ln handen van de Compagnie zljnden noter.- handel, beschouwd worden, zooveel mogelijk te weren. Als gevolg daarvan traden als on deugdelijke uitwassen van dier. ongezonden toestand, een doodelijke verveling en onder linge ruzies, haat, nijd en afgunst, naar voren en werd een de kleine Hollandsche nederzettingen, bovendien rog. een nest van ongerechtigheden. En tc midden van die zie lige, lamgeslagen „kolonisten", zwaaiden de Ambtenaren van de Compagnie er den knot. Zij, die er genoeg van hadden, namen hun ontslag en vestigden zich als burger. Dezen warep de SLg- ,3 a n d a s c h e v rij b u r- gers". Maar de Compagnie, die hen niet dwingen kon in dienst te blijven, hield hen terdege in de gaten en belette hun gewoon weg om op een eerlijke wijze hun brood dit is een écht Hollandsche uitdrukking, in Indië spreekt men van rijst te verdie- non. Om dus aan den kost te komen werden on-eerlijke middelen betracht en het aller eerste, dat werd aangegrepen, was natuur lijk: de sluikhandel. Deze bloeide dan ook welig! Er bestond maar één belang: de Compagnie en slechts ééne leuze: Mies door en voor de Compagnie. zy voerde uit Batavia en haar andere fac torijen levensmiddelen aan, maar aan die voedselvoorziening ontbrak wel het een en ander, zoodat Banda meermalen voor een voedseltekort kwam te staan. De kronyken gewagen daarvan en vermelden ..Deeze landen sijn nu in ruste en vrede „onvermits geen vijanden hebben, doch moe iten van allerlei provision ende noodlcheden „(uitgesondert fruytcn) van Batavia versien „worden, wacrdoor dickwyls geen overvloet „maer gebrek hebben, 't welck verscheyden „maelcn seedert het jaer '21, dat Banda ver overt is, door misvallen geschiet is, als- „mede ln den jaer 1634, door het verlies van „den „Gouden Leeuw" ende vroeghe ooste „winden die het schip „de Beet" beletten in „Banda te coomen; ls noch met groot geluck „in Amboyna wel aengelant, waerdoor Banda „in groote armoet soude vervallen hebben, „soo niet, teegens het gemeen gevoelen ende „nooyt voordeeaen gedaen, in Juny de jach- „ten „de Maar", „Mocha", ,-Negapatan" ende „Souborgh", uyt Amboyna, benoorden Ceram „om, in Banda verschenen waren, die de „landen soo veel verlicht hebben, dat de „ghemeente noch half rantsoen rijst ver docht wlert." Hongersnooden hebben Banda geteisterd, als uitvloeisel van het in al zijn gestreng- heid doorgevoerde monopolie-systeem. Een ander relaas bevestigt dit: „ln Banda heeft het niet wel gestaen. „D'onse op Poele Ay syn daer in extreme „noot van waeter en ryst geweest, 't Heeft „daer in 5 1 2 maent niet geregent- Voerthicn „weeken lank heeft ons volck met 13 helmen, „van sout waeter uit de see, versch water „gedestllleert, cregen 11.2 legger goot versch „waeter ln 't ettmaal, waermede bykans alle „het brandhout van het eylant verbrant ia „ende hun voorstijtl?) onderhouden hebben. ponder deese flnantle mostten van dorst versmacht ofte het lant veriaeten hebben." Eindelijk kwam dan een schip met water en voedsel den nood lenigen. Men moet zich de absolute isolatie van Banda vooral niet te licht voorstellen. Deze was eenvoudig verschrikkelijk en de bevol king ging er zwaar onder gebukt. De morali teit liop angstwekkend terug en geenszins is het te verwonderen dat dc lieden, die ge doemd waren onder dit régime te leven, min of meer ontoerekenbaar werden. Hadden de ambtenaren er reeds zwaar onder te lijden, voor de arme perkeniers was het gewoon onhoudbaar. Zij werden als pa ria's erger r.og: als kamponghonden! behandeld, uitgesloten als zij waren van de Ncira'schc maatschappij. Aangewezen op el kander ..verlnlandschten" zij geheel. Het meerendeel als soldaat, of kleln-ambtenaar daar gekomen en gewoonlijk van obscuur allooi, koos zich daar een vrouw. Andere dan inlandsche, veelal gestraften en ook al van het minste allooi, waren het aankijken zelfs niet meer waard. Hieruit werd de ontucht geboren, want ln de hulzen dier porkenlers, zoo fraai gelegen temidden van hun tuinen met een prachtig uitzicht op zee. huisde de zonde. Ze leefden er een vrij on ongebonden natuurleven en verstoken van alle geeste lijke gemeenschap, leefden ze er tevens uit sluitend voor hun lichaam. Elk huls was een harem, gevuld met een bende bandelooze kinderen, die niet geleld tot menschen zouden opgroeien. Zij werden Inlanders De E'iropeescho maatschappij liet hun dat ter dege gevoelen. Al die Inlandsche „Indó's" mochten niet Europoesch gekleed gaan en moésten in slaapbroek en kabaai loopen Dit heeft twee en een halve eeuw geduurd. Eerst door bemoeienis van den gouverneur-gene raal van der Cappellen werd deze be paling opgeheven! Er werd gedobbeld en gedronken in intiemen omgang met Chinee- zcn. Arabieren en een legio van andere rassen, door de beruchte repcupleering daar saamgebracht. Het bijgeloof vierde hoogty, de oorspronkelijke godsdienst was verbas terd en het Hollandsche bloed was een halve eeuw later zoo goed als verdwenen. Er werd Malcisch gesproken en wat Arabisch; de Hollandsche taal was doodgedrukt. Maar dc terechtstellingen werden ln cerc gehouden. Het schavot stond nooit leeg! De graven der machthebbers werden uit lngekankerden haat geschonden, en om daaraan tc ontkomen, begroef men vaak de dooden ln de eigen hulzen. Toestanden! Zoo trof men ln 18Ï6 in dc fundeering van een woning, die door een aardbeving geteisterd was, zeven doodkisten- Dit was dc woning van een resident- Spookhistories hebben daarin later wortel geschoten, wat niet te verwonderen is. Tot op heden loven deze r.og voort. In de Jaren 1633—1638 vonden er 114 te rechtstellingen plaats. De oude geschriften geven ons een getrouwe opsomming van de wijze waarop de-ze plaats vonden. Ze hangen van onthoofden, levend verbranden, worgen, ophangen, geeselen en brandmerken aan el kaar en niet geïllustreerd als ze zijn, geven al deze gevallen een treffend beeld van de ..rechtspraak" ln die dagen. Ik aal mij niet aan een uitzetting wagen; t Is alles te af schuwelijk. maar met eenlge genoegdoening heb ik toch gelezen, dat de Japansche scherprechter, de man, d'e zóó geroutinerd in het zoogenaamde „kopkloven" was. dat zijn vlijmscherpe zwaard niet éénmaal gemist heeft, zelf op het schavot het einde gevon den heeft. En nu moet U niet denken, dat deze straf fen voor zware vergrijpen werden toegepast. Allerminst. Het meerendeel der overtreders warenontvluchten, erger nog: de lieden hadden een poging gedaan, tot ontvluch ting. Deze kronieken lezende, ontkomt men niet aan den indruk, ciat die terechtstellingen een zekere „afleiding" brachten in het een tonige leven. Ze werden in het openbaar ge houden en van heinde en verre stroomde men er heen om er getuige van te zijn. Admiraal Willem Jansz., ook een beul, wiens naam met bloed staat neergeschreven, liet op Ay, dat van oudsher een broeinest van complotten is geweest, een put metselen. Dit is dc beruchte „schedelput", hij bestaat nog heden ten dage in zijn ongerepten toe stand! in welken alle hoofden van de slachtoffers zoo-maar, werden geworpen. Op den bodem van dien put, liggen ze nog heden, zooals ze er, in de dagen van den terreur, aan werden toevertrouwd. Nooit heeft iemand het gewaagd er de hand naar uit te strekken en de eeuwen zijn er in volmaakte onverschilligheid over heen gegaan. Dit is mot recht een blijvend monument ge worden van de Compagnie, dat zij zelve zich te harer eere heeft gesticht. Want. dank zij dit meesterwerk die bloedige terreur konden op Tessel's ree, de vloten, die be houden binnenkwamen, rijk beladen met de producten uit dat sprookjesland, door onze bevolking geestdriftig worden toege juicht. En de Compagnie doelde eereteeke- nen uit aan de onverschrokken mannen die voor haar belangen in de bres stonden en het mogelijk hadden gemaakt, dat er onge looflijk hooge dividenden konden worden uitgekeerd. Op. de Heeren- en Keizersgracht, rezen de woonpaleizen van de Prinsen-koop lieden uit den grond; de Compagnie maakte Nederland rijk. ten koste van de ongelukkige, Inlandsche bevolking, die er het loodje bij legde. a) Hongi beteekent in de Oceanische talen „ruiken". Deze tochten werden in een zeker soort gewapende prauwen, kora-kora's genaamd, gehouden. (Nadruk, verboden; auteursrecht voorbe houden). Onderweg GUY DE MAUPASSANT. De coupé was vanaf Cannes vol geweest; lede-een had kennis gemaakt en er werd druk gepraat. Toen de trein Tarascon voorbij voorbij ging, zei iemand: ..Hier moet die moordenaar wonen". En men begon te pra ten over den geheimzinnlgen en onvindbaren moordenaar, die sedert twee jaar de treinen onveilig maakte en er met geregelde tus- schenpoozen zijn slachtoffers maakte. Iedereen maakte veronderstellingen, elk gaf zijn oordeel ten beste; de dames keken met een rilling de duisternis buiten in, alsof ze eider ooger.blik verwachtten het hoofd van een man aan hei. portier te zien verschijnen. Men begon griezelige verhalen te vertellen, van ontmoetingen met krankzinnigen in leege coupés, van angstige uren met een verdacht personage alleen in een wagon. Ieder wist wel een heldendaad van zich zelf op te halen, ieder had wel eens een boos doener betrapt-, of aan de kaak gesteld, of aan de politie overgeleverd, waarbij hij groote tegenwoordigheid van geest en een verbazingwekkenden moed aan den dag had gelegd. Een dokter, die iederen winter in de Riviera doorbracht-, wilde op zijn beurt een avontuur vertellen, dat hem overkomen was. „Ik heb nooit de gelegenheid gehad", ze: hij. „mijn moed bij eon dergelijke gelegenheid op de proef te stellen, maar ik heb eens Iemand gekend, een patiënte van mij. die nu dood is, die wel een heel zonderlinge ge schiedenis beleefd heeft, een heel zonderlinge en tegelijkertijd heel geheimzinnige en treuri ge geschiedenis. Ze was een Russische, een gravin Marie Baranow. iemand van heel hooge geboorte en een buitengewoon mooie vrouw. U kent die wonderlijke schoonheid van de Russische vrouwen wel, met haar fijne neusjes, haar smalle monden, haar grijsblauwe, dicht, o'j elkaar staande oogen en haar koude, eigen lijk een beetje harde gratie! Zo hebben iets, dat tegelijkertijd afstoot, en aantrekt, iets wreeds en oneindig teers, dat een Franschman wel erg aantrekt. Misschien ls het v/el alleen, omdat zij van con zoo heel ander res en type zvjn, dat ik zoo veel in he-. Russische volk zie. Haar dokter had al jaren vermoed, dat haar longen vrij ernstig aangedaan waren, en had al verscheidene malen geprobeerd haar naar het Zuiden van Frankrijk te sturen; maar zo weigerde absoluut Peters- burg te verlaten. Dit laatste najaar zat er voor den dokter niets anders op dan haar man te waarschuwen, dat haar geval vrijwel hopeloos was. en die liet zijn vrouw onmid dellijk naar Mentone gaan. Eu zoo nam zij den trein, met een coupé voor zich apart, want haar bedienden reis den in een andere coupé. Ze bleef tegen het portier geleund staan en voelde zich een beetje verlaten, zonder kinderen, bijna zon der bloedverwanten, met een man, die niet meer om haar gaf. en die haar zoo alleen naar het andere ejnde van de wereld Het trekken, alsof ze een zieke bedieude was. die men zonder voel omhaal naar een ziekenhuis stuurt. Bij leder station kwam haar bediende. Ivan, vragen, of het zijn meesteres aan niets ontbrak. Ivan vyas ecu oude vertrouwde, die aan haar gehecht was, en die alles voor haar zou willen doen. De nacht begon te vallen en de trein snel de steeds voort. Ze kon van vermoeienis niet slapen. Toen kwam ze plotseling op de ge dachte om het geld te gaan teilen, dat haar man haar op het laatste oogenblik ter hand had gesteld, cn zij opende haar taschje en liet den schitterenden stroom van gouden munten ln haar Schoot glijden. Maar plotseling voelde ze een koude lucht stroom over haar gezicht strijken. Verrast keek zij op. Het portier stond open. Haastig wierp zij een sjaal over het geld, dat op haar japon lag uitgespreid en wachtte. Een paar seconden gingen voorbij, toen verscheen er een man, blootshoofds, met een hand, waar van het bloed stromode, hijgend, Ln avond- costuum. Hij deed de deur weer dicht, ging zitten keek zijn mederelzigster met schit terende oogen aan. en wikkelde toen een zakdoek om zijn bloedende hand. Ze had een gevoel of ze flauw zou vallen van angst. Die man moest gezien hebben dat zy haar geld zat na te tellen, en nu wilde hij haar vermoorden en er met de buit van door gaan. Hij zat haar nog steeds aan te kijken, buiten adem, met een gezicht, dat zenuw achtig vertrok, waarschUnlijk gereed om haar bij de eerste beweging, die zU maakte, te bespringen. Toen zei hij plotseling: „Madame, weest u niet bang!" Ze zei niets, het was haar onmogelijk te antwoorden; zoo klopte haar hart en suisde het in haar ooren. HU hernam: ,Jk ben geen moordenaar, mevrouw". Nog zei ze niets, maar ze maakte een bruuske beweging, en plotseling begon al het goud van haar schoot te vallen of het vloei baar metaal was. De man keek verbaasd naar dien stroom van goud, en bU bukte zich dadelijk om het te gaan oprapen. Verschrikt stond zU op. liet de rest met een wilde beweging op den grond vallen en holde naar het portier toe om zich uit den trein te gooien. Maar hy begreep, wat zy van plan as, greep haar vast, dwong haar weer te gaan zitten, en zei, terwyl hij haar bU haar polsen vasthield: .Luistert u even. Madame. Ik ben geen moordenaar, ik wilde dat geld aileen maar oprapen om het u terug te geven. Maar ik ben een verloren man, ais u me by de grens niet helpen wilt. Ik moét over c'e grens komen. Meer kan ik u niet vertellen. Binnen een- uur zUn we aan het laatste Russische station, over een uur en twintig minuten moeten we over de grens. Als u me niet helpt, ben ik verloren. En toch. Madame, heb ik niet gestolen en geen moord begaan, en ik-heb nooit iets gedaan warvoor ik my zou behoeven te schamen. Ik zweer het u. Ik kan u niet meer zeg gen. En hy ging op zUn knieën liggen en begon het goud op te rapen, tot het laatste stuk toe, dat heelemaal aan den anderen kant van de coupé in een hoek gerold was. Toen het kleine leeren zakje weer geheel gevuld was. gaf hy het zonder een woord te zeggen aan zUn buurvrouw terug, en ging weer in den anderen hoek van de coupé zitten. ZU bewogen zich geen van belden meer. Zij was nog lang niet bekomen van haar vrees, al werd zij langzamerhand kalmer; hy maakte geen enkele beweging; rechtop, heel bleek, zat hij in zlin hoek voor zich uit te staren. Van tUd tot tyd wierp ze hem een haastigen, onderzoekenden blik toe. Hij was een man "van misschien een jaar of dertig, met een uiterst beschaafd en knap vcorkomen. De trein snelde voort in de duisternis, zond zoo af en toe zUn giltëSH gefluit den donkeren nacht in, vertraagde nu en dan zijn loop" öür"rffm"Weer met voile snelheid voort te gaan. Maar plotseling be gon hij steeds langzamer te gaan. floot ver scheidene keeren en stond ten slotte stil. Ivan verscheen aan Het portier om haar orders te vernemen. Gravin Marie wierp nog een haastigen blik op haar vreemden metgezel en zei toen op korten toon tegen den bediende: ,.Ivan, je kun-, naar den graaf teragkeeren, ik heb je niet meer noodig". De man zette groote oogen op. Hy stamel de: „Maarbarina". Ze hernam: „Nee, ik ben van plan veranderd. Tk wil dat je in Rusland blijft. Hier heb je geld voor de terugreis. Geef mij je muts en je man tel". De oude knecht ontdeed zich verbaasd van zyn muts en mantel, gewoon als hy was alle bevelen zonder tegenspreken op te vol gen, hoe wonderlijk ze ook mochten zyn. En hy verwyderde zich met tranen, in zyn oogen. De trein vertrok, op weg naar de grens. Toen zei de gravin tegen haar medereizi ger: „Die dingen zyn voor u, monsieur, u bent Ivan, mijn bediende. Ik zal dit voor u doen op één voorwaarde, on dat is. dat u geen woord meer tegen mij spreekt, niet om my te bedanken nooit". De onbekende boog bet hoofd zonder een woord te zegen. Spoedig s'.ond de trein weer stil, en de douane kv/am de papleren nazien. De gravin liet hem de hare zien en zei. terwyi ze op den man weer die aan den anderen kant van de coupé zat: „Mijn bediende Ivan. Hier is zyn paspoort". De trein ging weer op weg. Den geheelen nacht bleven zy zwijgend tegenover elkaar zitten. Ir den morgen stond de trein stil aan een Duit sen station en dc onbekende stapte uit: toen, op het station, naast het portier, zei hy: Neemt u my uict kwalyk. Madame, dat ik nnjn belofte breek; :naar ik bcb u van uw bediende beroofd; het is niet meer dan lo gisch, dat ik zyn plaats inneem. Kan ik niets vcor u doen?" Zy antwoordde koud: „Myn kamermeisje zoeken". Hy ging. Daarna verdween hy. Toen ze ergens aan een station uitstapte om iets te gebruiken, zag ze dat hy haar uit de verte stond gade te slaan. Zoo kwamen ze te Mentone aan. IL Dc dokter zweeg even. cn hernam toen: „Op een dag, toen ik spreekuur had. zag ik een langen jongen man by my binnen komen, die my vroeg: „Dokter, lk kwam u vragen hoe het me: gravin Marle Baranow gaat. I!: ben. al ken', ze me niet, een vriend van haar man". Ik antwoordde: „Ze ;s verloren. Ze zal nooit mécr ln Rusland terug komen". En toen begon hy plotseling te snikken, stond op en liep de deur uit. wankelend als een dronkaard. Ik vort aide do gravin dienzolfden avond nog, c,'oi. een vreemdeling by my naar haar gezondheid was komen vragen. Zc scheen diep ontroexd tc aijü, ca vertelde nat,; ae heele geschiedenis, die u net gehoord hebt. En ze voegde erby: „Die man, die ik in het geheel niet ken. volgt mij nu als mUn schaduw. lederen keer. als ik uitga, ontmoet ik hem; hy kykt me altyd zoo vreemd aan. maar hy heeft me nog nooit aangesproken". „Ik wed zelfs, dat hij op het oogenblik onder myn raam staat". Ze stond van haar rustbank op, schoof de gordyncn van eikaar en daar zat werkelijk de man. die my was komen opzoeken, o? een bank langs den weg naar het hotel te kyken. Iiy zag ons, stond op en ging weg zonder een enkele maal om te kyken Toen heb ik een soort, van bemiddelings rol gespeeld tusschen die twee menschen die elkaar niet kenden en toch lief hadden. Hy hield van haar met een vereering en toewijding als van een dier, dat zyn aan hankelijkheid tot aan den dood niet ver loochenen zal. Hy kwam me iederen dag vragen: .Hoe gaat het met haar?", wn?. hy begreep wel, dat lk zyn geheim geraden had. En iiij kon soms zyn tranen niet be dwingen, als hy zag, dat zy iederen dag zwakker en bleeker werd. ZU zei eens tegen me: „Ik heb maar één keer iets tegen hem ge zegd, en het is my. of ik hem jaren ken". Als zy elkaar ontmoetten, beantwoordde zij zyn groet met een ernstigen, lieven glim lach. Ik wist, dat ze gelukkig was, zy, die zoo eenzaam en verlaten was en wist, dat ze spoedig sterven zou; ik wist. dat het ge voel, dat, iemand haar zoo lief had, zoo eerbiedig en trouw, zoo louter om het, weinige dat zy hem had kunnen geven, haar on eindig gelukkig maakte. En toch weigerde ze absoluut hem te ontvangen, een paar woor den met hem te wisselen, zy wilde zelfs zyn naam niet weten. Zy zei: „Neen, dat zou alles bederven. We moeten vreemden voor elkaar bhjven". Wat hem betreft, hy moet zeker een soort van Don Quichotte geweest zyn, want hy deed niet de minste moeite om haar te nad- ren. Hfi wilde tot het einde toe de wonder- ïyke blofte houden, die hy in de coupé ge daan had. Dikwyis, als ze zoo moe was. dat ze niet uit kon gaan, stond ze van haar rustbank op en ging kijken of hy er was, daar ginds op zyn bank voor haar raam. En als ze hem gezien had, ging ze weer liggen met een glimlach om haar lippen. Ze stierf op een morgen, om tien uur. Toen ik uit het hotel kwam, liep hij met een ont daan gezicht naar me toe; hy wist het nieuwj al. „Ik zou haar zoo graag één keer willen zien, met u er by", zei hy. Ik nam hem toen by den arm en ging weer naar binnen. Toen hy voor haar bed stond, greep hij haar hand en drukte er een langen kus op; daarna holde hy de kamer uit als een waan zinnige. De dokter zweeg weer, en hernam: „Dat is werkelijk wel het wonderlijxsw: reisavontuur, dat ik ken. En dan kom je toch wel tot de conclusie, dat menschen de wonderlijkste wezens zyn. d.e er bestaan". Een vrouw fluisterde zachtjes: .Ln toch geloof ik niet. dat die twee zoo dwaas zyn geweest, als u wel vindt.Zij warenzij waren Maar zy kon niet verder spreken van het huilen. En toen iemand over wat anders begon om de aandacht van.haar af te leiden, wist niemand, wat zij had willen zeggen. LANGZAAM ADEMHALEN. Hoeveel keer haalt u per minuut adem? De meeste menschen halen 15 a 18 keer per minuut adem. maar te Baltimore woont een vrouw, die het slechts 3 a 5 maal per minuut doet- Vyf jaar geleden was zy studente in de physiologic en toen ontdekte zy eens dat zij lang niet zoo vlug adem haalde als haar medestudenten. Een dokter, die voor 70.000 geneeskundigen in 20 Europeesche steden le zingen hield, trachtte maar zonder succes nog zulk een voorbeeld van langzaam ade men te vinden. Wat deze inwoonster van Baltimore zou verliezen door haar eigenaardigheid, wint zij weer door de groote hoeveelheid lucht, die zij per ademhaling „binnen krijgt", nd. drie keer zooveel als onder normale omstandig heden geschiedt. De capaciteit van haar lon gen is echter niet grooter dan die van nor male menschen. Wanneer zy kon zwemmen, zou zy veel langer onder water kunnen biyven dan anderen en dus alle records op dit gebied b~eken. En als zy kan zingen, zou zy haar noten natuur',yk ook een abnormaal langen tyd kunnen aanhouden. Blographieen in een notedop PETRUS PLANCIUS. 15531622 Zijn Heemskerk en Barents, De Houtman en Keyser, De Moucheron Lemaire, May de uitvoerders van de in de economische ge schiedenis der Nederlanden en van de we reld zoo belangrijke ontdekkingsreizen onzer voorvaderen, Plancius is er met Jan Huy- ghen van Linschoten de wetenschappe- ïyke voorbereider van. En als predikant èn als geograaf was Pe trus Piatevoet of verlat-ynscht Plancius één. waarvan de geschiedenisboeken nog met lof spreken, zyn levensbeschrijver Baudartius verhaalt, van „de hoogchgheieerde ende God- salighe Petrus P.ancius. die tusschen de veertlch ende vyftigh jaeren lanck Godt in syne Kercke ghetrouwelljck gedient heeft" dat „Hy is ghbooren in Vlaenderen, buyten Belle, te Drenou'.re. dan was even wel Poor ter binnen Belle. Hy is op-gevoet te Hons- koten. Hy is van klndts beenen op in de Schooien opghetrocken. Nae dat hy in syne Jongmanschap syn Studia soo in Hooghe Duytsch-Landt, ais in En gel an at hadde vol voert, wlert hy in den Jare 1576 tot het Pre- dlckamt beroepen." Na in verscheidene plaatsen van West- Viaanderen gestaan te hebben trok Plancius ln 1577 naar Mechelen. vervogens naar Brussel en Leuven, Meenen en Cassel. In de laatste plaats ontkwam hy slechts uit de handen der Malcontenten „zich met zwem men over de Riviere de Leye sal verende, achter-latende a'lcs. ende by namen zijn Bi- blio'hece. die nae der handt opent.lijck bin nen Iperen is verbrant geworden." Daarna was hy te Brussel, maar ..Anno 1585 Plancius we.i wetende, dat hy seer int ooghe des Princes van Panna was. is in eenes Sol daten kleedt met de Kryghs-lieden uyt der Stadt glietrocken, om niet vermoort te worden." Hy wist binnen Bergen op Zoom te ko men cn „nae het over gaen der Stadt van Brussel Ls Plancius datciijck beroepen tot bet Predick-amt. binnen Amsterdam, alwaer hij sedert, ontrsndt den tljdt van seven en dertigh jaren met grooten toeloop ende stich- tinge gepredickt heeft". Zoo was na een avontuuriyk en bewogen leven de geleerde man, in de opbloeiende koopstad aangekomen, die van zijn kennis, (hij had in Vlaanderen reeds wiskunde ge studeerd. was behalve ervaren theo'oog ook een goed ta'enkenner, uitstekend mathema ticus, astroloog en geograaf), in zoo ruime mate zou profiteeren. Maar ook hier vond Plancius geen rust. hy, streng en yverig Calvinist werd in heftigen stryd gewikkeld met de Remonstranten. Tijdens zijn verblyf in de Zuideiyke Ne derlanden heeft de predikant-geleerde zich naar gebleken is nog niet met cartoiogisch werk bezig gehouden. Dc eerste aanleiding er toe om het wel te doen schijnt geweest te zUn het bezorgen van oen b«]iel jugt toeiicliicuos U&rUai „Bibiia, hierbij gevoeght verscheyden caerten ende nieuwe Landt-tafelen." De wereldkaart in deze uitgave is nog een getrouwe copie van die van Mercator, maar Plancius, blijkbaar geprikkeld tot verder onderzoek, zou spoe dig biyk geven van eigen opvattingen, want toen in 1592 zijn groote beroemd geworden wereldkaart verscheen, die gebaseerd was op vroeger Portugeesch en Spaansch cartoio gisch werk, dat Plancius zeide machtig te hebben kunnen worden niettegenstaande het met de doodstraf gesanctionneerde verbod van uitvoer van die kaarten uit het land van herkomst, (zyn relaties met zeevarenden zullen hem hlerby van dienst geweest zyn), had Plancius daarop wijzigingen aangebracht die van een gevorderd mzlcht getuigden, vooral ten aanzien van het Noordpool-gebied, zy was na Mercator's kaart van 1569 de eer ste, die uitkwam, een evenement daarom op zeevaartkundig- gebied. In 1594 verscheen een nieuwe kaart, gegra veerd-door B apt ista a Do&tecum, blijkbaar ou~ der-toezicht tan Pl&ncius, want de.kaart legt behMve van 'de inzichten van den graveur getuigenis af" vandie .van zfjn leermeester -tevens. De kaart komt voor in Jan Huyghen's Itinera rio". Ais: de predikant-geograaf in 1596 een nieu we kaart uitgeeft, teekent hy daarop alleen nog .maar de eilanden in het arctisch ge bied „opdat men zou weten, dat hij ftiets vergeten heeft", maar uit de aanteekeningen blijkt, dat hy toen reeds geloofde aan het bestaan van een open Poolzee, waar op allo kaarten van dien tijd nog land aangegeven stond. Hy wist - vrijwel zeker, dat „de wech onder den Polo, te weten boven Nova Zemb!a om, seker, gantsch ghewls en sonider twijffel goet was." Zoo overtuigd van het bestaan der Noord oostelijke doorvaart, werd de Amsterdam- sche predikant de groote instigator van de reizen naar het Noorden. De samenwerking met Willem Barents, die ook cartoloog was ier verscheen in 1596 im mers een posthume kaart van hem, waarop óók een open Poolzee voorkwam), en met den beroemden kaarten-drukker Cornells Claesz. is alleszins vruchtbaar geweest. Plan cius toch. bereikte met- zyn groote kaartwer ken de zeevarenden niet en daar het hem in de eerste plaats cm practised onderzoek te doen was vervaardigde hy ook detailkaarten welke onder de zeelleden ingang vonden en waarvoor Claesz. het octrooi van de uitgave verwierf. De teekening berustte grootendeels op Spaansch-Portugeesche kaarten van Bar- tholomeo de Lasso. Het is cok door bemiddeling van Planc'us, dat het „Caertboeck" van Ba-ents in 1595 het licht zag. kaarten van de Middellandsche Zse bevattend aan welker samenstelling de predikant waarschyniyk medegewerkt heeft. Na de drie ontdekkingsreizen van de ja ren '94, '95 en '96 maakte Plancius' carto-ra- frisch werk plaats voor anderen arbeid te* nutte van de zeevaart. Hy gaf ook les aan de zeelieden examineerde hen en bracht hen de nieuwe methode bij. die hy had ontwor pen ter bepaling van de geografische lengte vcor schepen op zee. zyn lessen heeft hij naar een afbeelding te oord eelen gegeven van den kansel, waarschynhjk in de Oude Zyds Kapel. Hy was trouwens van zyn on derzoekingen zoozeer vervuld, dat hy er ook in de gewone godsdienstoefeningen dikwijls niet van zweeg en over de sterren en Indië sprak. Van het sterrebeeld de Duif is hij de ontdekker. In 1607 heeft hy met Usselincx de Wcst- Indjsche Compagnie opgericht. Uitte de heer S. P. L'Honcré Naber de veronderstel ling dat Plancius de ge'egenheid om finan cieel voorn ppuit zijn bemoeiingen te put ten met ongebruikt heeft gelaten, zoodat ny zeus voor I 100.000 in een tocht naar In- die van 1598 zou zijn geïnteresseerd, prof. Dr. A. A. van Schelven deelt mede. dat hij zich niet de Oost-Indische Compagnie niet heeft Ingelaten, ja zelfs moet hebben dee'genomen aan de onde han delingen van Isaac "le Ma re met Frankryk om een concurreerende Fran- sche Compagnie op te richten. Zyn voornaamste doe! schynt eeweest te zyn het bevorderen van de ontdekkingsrei zen als zoodanig en ook de verkondiging van het Christendom in Indië. Juist door deze onbaatzuchtigheid wordt de figuur van Plancius in het licht van zijn tyd gezien des te mooier. Petrus Plancius had zeven zonen, waarvan er minstens vyf predikant geworden zun cn een e Leiden tyriens *zyn studie gestorven is. zyn ennige dochter is met iemand gehuwd aic eveneenstheoloog was.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 14