UIT VERGEELDE PAPERASSEN. DE NAGEDACHTENIS VAN FRANS JOZEF. Uit de geschiedenis van Nederlandsch-Indië) door F. J. ZüRCHER. Batavia was In de achttiende eeuw dus naar het heette de ongezondste stad van den aardbodem geworden. Het had zich een zeer euvele reputatie verworven, die ten slotte over heel Java ging. De gezondheidstoestand had zijn „ups and downs" en het is wel min of meer eigenaar dig, dat alle stabiliteit" er aan ontbrak. Nu weer heette Batavia, dat „oogelijn van Indië", dat om zijn schoonheid bewierookt wordt, de gezondste stad, dan weer heet het, dat de menschen er als ratten stierven. Zoo prijst Joan van Heemskerck In zijn in 1637 verschenen Batviasche Arcadia ,haere ge- sontheyt ende soetigheyt van lucht." Zelfs gebeurt het in die dagen, dat menschen ver lof krijgen om tot herstel van gezondheid naar Batavia te gaan. Maar dan ineens weer storten zich de fiolen van den toorn der be volking over „dat oogelijn" uit en wordt het uitgescholden voor: „het gasthuys van India, niet alleen omdatte veele eerst uyt Europa koomende, aldaer sterven, maer datte sy ook die sware lucht niet en konden ver- draeghen". Altijd was het de lucht, alle andere fac toren werden eenvoudig niet overwogen. Bodem, water, besmettings-k a n s e n, be huizing en leefwijzeer werd niet over gedacht. Zoo was het een gemeenplaats ge worden om den dood van de zieken, die van boord aan den Bataviaschen wal werden gebracht, aan die „ongesonde lucfhte" te wijten. En voor hen die gezond debar- keerden en later ziek werden, werd de ver andering van leefwijze, overgang in een ander klimaat, drankmisbruik en onze voorzaten kónden er wat mee! geheel buiten beschouwing gelaten. De zoogenaam de „sware luchten", waar een ieder in de zeventiende eeuw, den mond zoo vol van had, was echter, door ophooging en drainee ring van het terrein en ook door het dem pen van poelen, reeds veel verbeterd. Toch zijn er in den eersten tijd dien van Jan Pietersz. Coen nimmer bepaalde klachten gerezen over den gezondheidstoestand, hoe wel Coen niet nalaat, uit eigen ondervinding aan te teekenen: „Het schijnt, datte de waagen in deese quartieren al craeckende voort en moet". 1 Daar wij filet over bevolkings-cïjfers en betrouwbare statistieken beschikken is het moeilijk een overzicht van den j u i s t e n toe stand te verkrijgen! In 1674 schijnen er op een garnizoensterkte van 1260 man, 44 in het hospitaal te liggen, wat in vergelijking met den toestand van een eeuw later imen denke aan de ervaringen van de Bou gainville eenvoudig schitterend is. In 1685 3aat een Fransche vlootvoogd zijn zieken te Batavia aan wal brengen en hij getuigt er van: „qui furent. presqixe tous giiéris c:i sept jours". In zeven 'dagen nog wel genezen. Dit duidt toch wel op een alles behalven (slechten toestand. Maar precies honderd jaar later schrijft De Bougainville, „dat men van oogenschijnlijk, de beste gezondheid in drie dagen ten grave daalde". Uit een en ander blijkt in elk geval wel, dat men aan lof of blaam van toevallige be zoekers en reisbeschrijvers niets had, omdat zij eenvoudig „geen kijk" op de zaak hadden. De een beweert bijv., dat dysenterie hier (di. Batavia) van zelf overgaat, maar dat de meeste Hollanders, als gevolg van over matig bier- en boter-(N.B.!) -gebruik, veelal aan beri-beri lijden. Maar Valentijn, de dominéé, geschiedschrijver der Compagnie die langen tijd achtereen te Batavia vertoefd heeft, bepaalt zich slechts tot één raadgeving aan al de nieuwelingen: „eet niet te veel vruchten", zegt hij, waaruit de conclusie valt te trekken, dat de stad Ao 1712 een geheel ander sanitair beeld projecteerde, dan honderd jaar later, toen Raffles, de Engel- sche Gouverneur, brutaal neerschreef, dat van 17301752 binnen de wallen ran Bata via meerdaneen millioen menschen waren overleden. Dit is eenvoudig belache lijk, aangezien volgens dezen maatstaf het jaaflijksche sterftecijfer eenige malen dat der geheele bevolking zou hebben over troffen. Dat dergelijke „humbug" niet weer sproken werd. lag alléén aan den slechten naam, dien Batavia bezat en die alles op dat gebied deed „slikken" en aan de absolute absentie van officieele gegevens op het ge bied van geboorte, mortaliteit en immigra tie. Valentijn noemt het nog heden ten dage, veelvuldig voorkomende lepra, „de enighe sieckte, die hier sterck doortast". Hoewel vftn een merkbare toeneming van het sterfte cijfer geen sprake was, had de ziekte sedert het midden der 17e eeuw wel zeer de aan dacht getrokken door haar afzichtelijk ka rakter. Men bouwde toen ook een „lazarus- huyse" tusschen de forten Angkee en Vijf hoek, dat in het jaar 1679 naar het eiland Purmerend werd overgebracht. De naams verandering „Poeloe sakit" dat zieken- elland wil zeggen, houdt daarmede verband. Een grooter vijand waren ongetwijfeld de pokken. Maar nademaal men daaraan ge wend scheen, werd er zoo goed als niet over gesproken. In 1779 kwam het bekende, ge schrift „Sophronisba" van Willem van Ho- gendorp uit. Dit heette feitelijk: „Sophronisba of de ge lukkige moeder door de inentinge van haare dochters", en het was een verhandeling over het nut van de varlolatie, de inenting met de pokstof van menschen. De kopstukken van het Bataviaasch Genootschap gaven zich daar veel moeite voor, maar desondanks liep die poging na eenige jaren toch dood. Het was evenwel de Binnenregent van het Bui tenhospitaal, J a n K1 o p r o g g e. die in 1804 de van 't rund afkomstige pokstof, van Mau ritius liet overbrengen en wel door daar sla venkinderen heen te zenden en die te doen inenten. Maar na de eerste belangstelling en de daarop gevolgde pogingen, verslapte die belangstelling en na eenige jaren was de pokstof op het eiland weer nagenoeg uitge storven. Het is aan de Engeïschen te danken, dat de inenting op Java meer systematisch werd bevorderd en eerst na het herstel van ons Gezag dus na den Napoleontischen tijd is zij met kracht aangevat. In 1829 werd de vaccinatie verplicht gesteld voor toelating der kinderen op de scholen te Batavia, in dien zij de natuurlijke pokken nog niet had den gehad. Erger vijanden dan lepra en pokken lagen evenwel op den loer en wel malaria tropica, dysenterie, dat onze voorzaten „rood mele- soen". „rooden loop", „persing" of „persie" noemden en niet te vergeten typheuse ziek ten, waarvan de ergste den schilderachtieen naam van „rotkoorts" droeg. Tusschen deze in kwam dan van tijd tot tijd het „bort" of tewel: cholera nostras. De gevaarlijke cho lera asiatica moet, naar men zegt, voor het eerst in 1819 zijn opgetreden. Ook beri-beri („borborri", of „lammig- heyt") komt veelvuldig voor en men schreef die toe aan het slapen in de open lucht, waaraan vooral matrozen, die te veel ge dronken hadden, zich nog wel eens schijnen te hebben bezondigd. En dan was er nog de doorgaans aan boord opgeloopen „scheur buik", terwijl het loopen op bloote voeten, waaraan soldaten, matrozen en handwerks lieden, nog al eens inaiik schenen te gaan, aanleiding werd tot „seere beehen" en „quae- de ulceratiën", de zoo moeilijk te genezen en in zweren ontaardende voetwonden. Weer anderen leden aan „rooden hond", dat „rootvont" werd genoemd, een ongevaar- lijken huid-uitslag, een euvel, dat ook onze hedendaagsche Indische gasten nog kwelt. Maar dysenterie en tynhus vierden hoogtij en ze werden ongetwijfeld door het slechte drinkwater veroorzaakt. Dit toch werd uit de rivier gehaald aan de zoogenaamde „Wa terplaats". Regenwater werd weinig gedron ken en regenbakken waren ook niet geheel onbekend. Hoewel de meeningen over het gebruik van kaliwater uiteenliepen tegenwoordig is er slechts één meening: fataal noemt Taver- nier het in 1648 voortreffelijk. Dit is ook best mogelijk zoolang de omstreken der stad nog wildernis rimboe noemt men dat in In dië waren. Naarmate deze evenwel ver dween en bovenstrooms de vestigingen zich uitbreidden, bedierf het rivierwater meer en meer, zoodat Daal mans in 1689 het water van de Waterplaats vrij slecht en bij regen modderig noemt. In 1740 verklaart Heydt het zelfs voor hoogst ongezond, mitshet niet gekookt is. Maar Heydt was geen medicus en zijn meening geeft dus vermoedelijk de algemeen gangbare, van die dagen, weer. Het nut van het koken van drinkwater was dus wel bekend. Reeds in 1661 vermeldt een rapport over Bandjermasin, dat de onzen aldaar gewoon zijn het drinkwater een dag te laten staan: „ende daernae kookt men het op". Ongeveer een kwart eeuw later komt Ten Rhijne zelfs tot de conclusie, dat het nut heeft drinkwater te koken, want hij zegt: „dat in het water onzichtbare „beesjens" leven, die door het koken worden gedoodwaarom de meeste Hindoustanners en meer andere hierlanders „nooit ongekookt water drinken". Toch heeft hij, voor zich.- Ka de reeds gepubliceerde foto's van de Nederlandsche gebouwen op de Antwerpsc'nc •wereldtentoonstelling, geven wij thans een kiek. van de Duttsche gebouwen, die uit ar chitectonisch oogpunt^ eveneens mteressant zijn. zelf, het nut er van slechts weinig inge zien. Tijdens zijn verblijf op Ambon (Amboina) dronk Valentijn bij voorkeur het ongezonde „zetbler", inplaats van gekookt water te ge bruiken, gelijk toch de meeste Europeanen deden. Hij ondervond van die achteloos heid op Ambon geen hinder, maar toen hij als veldprediker in den oorlog van 1706, „te velde" in dezelfde nalatigheid verviel, kreeg hij zware dysenterie. Dat het drinkwater niet geheel aan de aan dacht der Regeering ontging, ziet men in 1774, toen zij voorschreef in het Binnen- hospitaal gratis thee en koffie te verstrek ken, omdat het water dysenterie veroorzaak te. Reeds in den aanvang der 18e eeuw werd het „heerelycke" bronwater van Banda Neira aan den Gouverneur-Oeneraal geleverd en in 1773, lieten menschen, die het goed konden betalen, water uit Buitenzorg komen. Zelfs wordt het water van Seuseupan, aan den weg van Buitenzorg naar den Poentjak, in 1865 nog tegen fl. 6 het dozijn te koop aangeboden Vermoedelijk zijn hier kruiken bedoeld Doch reeds in (het midden van de lSe eeuw werd veel „Selterswater" te Batavia aangebracht. Men noemde dat (en nog heden) Ajer Blanda, of wel: Hollandsch water. In oude boedelbeschrijvingen treft men honderden kruiken er van aan, alsook Spa- en Fachingerwater. De Bougainville vermeldt, dat rijke lieden te Batavia zelfs niets anders drinken. Het was evenwel voor algemeen gebruik veel te duur, want men vergete niet, dat omstreeks een eeuw nog maar geleden een kruik Ajer Blanda f 1.25 tot f 1.50 kostte. Thunberg, die dokter was, hangt de theorie aan, dat niet het koken, doch de thee-an^sich, het middel ter voorkoming van dysenterie is.. En een ander, uitnemend deskundige, schrijft, in (NB.!!) 1873 nog, „dat het schijnt alsof er „somtijds een zeker verband" bestaat tus schen cholera, typhus en drinkwater; het water der Tjiliwoeng, zegt hij, (die werd toen nog algemeen te Weltevreden gedronken is ook zoo kwaad niet, als men zich maar .heeft gewend om niet te denken (spa tieering van den schrijver) aan hetgeen er zoo al in dat water wordt %eworpen". Dit is al een zeer middelmatige uitlating voor een „uitnemend deskundige". Hij zelf getuigt: „het denkbeeld om (in den choleratijd; schr.) rivierwater te moeten drinken is huiveringwekkend", wéét dus, da: de Kali. nabij Batavia, min of meer een open beerput is, maar toch „moet men er maar niet aan denken, wat er in dat water geworpen wordt". Er zat trouwens niets anders op. Een scribent, Anno 1820, schrijft in de Batvia sche Courant, dat op de kantoren in de stad, water wordt gedronken dat „pas uit ae Tivier geschept is". Hoewel men later het nut van het koken algemeen is gaan inzien, legt de Inlander nog (heden ten dage de meest vorstelijke on verschilligheid aan den dag ten opzichte van de kwaliteit van het drinkwater. En t is hh nog heel; wat vuiler dan toen. Prosit! WONDERLIJKE TESTAMENTEN. Menigeen, die reeds bij zijn leven, als een zonderling bekend stond, toonde ook vaak, in zijn testament, de meest eigenaardige inval len. Ze legden de erfgenamen verplichtingen op, die aan eigenaardigheid niets te wen- schen overlieten. Ja menigmaal maakten zij zulke eigenaardige bepalingen en voorwaar den, dat de erfgenaam, op zulk een wijze bedacht, voor de erfenis bedankte, omdat hij de voorwaarden of de verplichtingen niet na kon komen. Voor ongeveer 20 jaar vertelde de „Gau- loïs" van een testament, dat geheel Europa in verbazing bracht. Een eerzaam burger van Rouaan, Précourt had zich de dwaze ge dachte in het hoofd gezet de wereld te be volken met een geslacht van reuzen. Hij wilde het huwelijk tusschen reuzen en reu zinnen, op iedere mogelijk manier bevorde ren. Voor dit doel liet hij een millioen francs als huwelijksgift voor een reuzenpaar na. De stad Rouaan werd als voltrekster van dit eigenaardige testament aangewezen. Men kan zich levendig voorstellen, dat onder de „kinderen Enaks" een groote opwinding be stond. Een groot deel van hen eischte de huwelijksgift op. Sommigen kwamen per soonlijk, anderen drongen schriftelijk op een uitkeering aan. Intusschen was het testa ment door de familieleden van den erflater bestreden. Een reuzen-proces scheen het ge volg te zullen worden. Eindelijk kwam men tot een vergelijk. De stad Rouaan stichtte een fonds van 100.000 francs voor een reu zenpaar en mocht het geld behouden. Of de prijs uitbetaald is geworden, is niet bekend. Testamenten ten voordeele van dieren komen zeer dikwerf voor. Ze zijn bijzonder talrijk in het land van den dollar. Ameri- kaansche bladen vertelden, eenige jaren ge leden, dat de weduwe van een rijken indus trieel aan haar papegaai twee tot driehon derd duizend dollars vermaakte. Het testa ment bepaalde, dat een verpleegster het be drag in het belang van den vogel zou aan wenden. Het is wel bekend, dat de meeste dierasylen dierhospitalen en dierkerkhoven hun ont staan te danken hebben aan erfenissen van degenen, die bij hun 'leven bekend stonden, als diervrienden en diervriendinnen. Een dame uit Courbevoie in Frankrijk bewoonde een mooie villa. Tijdens haar leven had de dame met groote liefde aan de dieren gehan gen en men verwonderde zich dan ook niet toen het testament van haar bekend werd. Haar geheele vermogen en haar landhuis vermaakte zij haar oude dienstmeid, met de bepaling, evenwel, dat zij tot haar dood in de villa moest blijven en alle in de omgeving dakloozc huisdieren moest opnemen en ver zorgen. De erfgename hield zich stipt aan deze voorwaarde. Soms had zij honderd hon den en katten in het huis. Tevergeefs had den de neven van de dame geooogd het tes tament ongeldig te laten verklaren. Op een eigenaardige wijze kwam een kaart legster te Parijs in het bezit van een groot vermogen. Tot deze „profetes", die uit kaar ten en koffiedik de toekomst voorspel de, kwam eens een voornaam heer en liet de kaarten leggen. De oude heer vernam toen, dat hij binnenkort heel veel geld zou krij gen. Dat klonk den man werheel prettig in Des Keizers Honderdste Geboortedag. (Van onzen Weenschen correspondent). Weenen, 9 April. Het lijkt nog maar zoo korf. geleden, dat de oude, grijze Oostenrijk-Hortgaarsche keizer Frans Jozef nog in leven was, en toch zijn er reeds bijna veertien jaren sedert zijn dood verstreken. De monarch heeft den patriar chalen leeftijd van zes-en-tachtig jaren be reikt; toen hij een jongeling van achttien jaren was is hij in 1848 op den troon geko men, op welke hij acht-en-zestig lange ja ren heeft gezeten- Dit jaar zal men het feit herdenken, dat Frans Jozef honderd jaren geleden in het lustslot Schönbrunn het eer ste levenslicht heeft aanschouwd. De Oos- tenrijksche. en vooral de Wcensche. monar chisten zijn al druk in de weer om b(j deze gelegenheid een waardig feest in mekaar te zetten. In Voticklrche, welke door des keizers broeder Maximiliaan ter herinnering aan een mislukten moordaanslag op Frans Jozef In 1853 werd opgericht, zal een gedenksteen voor den keizer worden aangebracht. Men heeft reeds twee ontwerpen voor dezen steen. Een ervan stamt van den bekenden Weenschen kunstenaar professor Rudolf Marschall, die een steen wil vervaardigen, welke ongeveer zes meter hoog en drie meter breed is. In dezen steen zou een bas-relief- kop van den keizer worden gehouwen, welke vier maal zoo groot is als de levensgrootte van Frans Jozefs hoofd is geweest. Onder dezen kop zou dan des keizers leus „Virlbus unltis" worden gegrift. Voor het geval ech ter, dat de monarchisten niet genoeg geld bijeen kunnen brengen, heeft men nog een ander ontwerp voor een kleineren, eenvou diger steen, welke den vorm van een graf zerk zal hebben. Deze zal enkel en alleen maar een opschrift dragen. Oorspronkelijk wilden de monarchisten den gedenksteen aan den gevel van den Hofburg. het voormalige keizerlijke paleis der Habsburgers. naast de poort aan de Mi- chaelerplatz aanbrengen, maar merkwaardi gerwijze verzet de beheerder van dit gebou wencomplex, de „Burghauptmann" zich hier tegen. Frans Jozef werd op den 18en Augustus 1830 in het lustslot Schönbrunn geboren. Toen leefde Napoleons zoon, de arme „Aiglon" nog, die in hetzelfde slot woonde, waar hij twee jaren later. In 1832, is gestorven. Frans Jozef heeft gedurende zijn acht-en- zestigjarige regeering heel wat leed mee gemaakt. Reeds aan het begin van zijn regeeringsperiode had hij een opstand in Hongarije te onderdrukken en ook heeft hij Verschillende oorlogen moeten voeren. Het einde van den laatst en grooten krijg, den wereldoorlog, heeft hij niet meer kunnen be leven, maar wèl besefte hij, dat zijn land en zijn volkeren in een heel benarde positie waren. Veel leed heeft hem de geheimzinnige dood van zijn eenigen zoon, kroonprins Ru- dolf. in 1889 berokkend en heel veel verdriet heeft hij gehad door den dood van zijn echtvenoote. de edele keizerin Elisabeth, die In 1898 te Genève werd vermoord. Dan wa ren er voortdurend allerhande schandaalge schiedenissen in de keizerlijke familie: aarts hertogen, die met eenvoudige burgermeisjes wilden trouwen en die afstand moesten doen van al hun rechten, aartshertoginnen. dl« ver beneden haar stand huwden, aartsher togen, die zich buitengewoon onbehoorlijk en ongepast gedroegen, de troonopvolger Frans Ferdinand, die een mésalliance sloot, en die tenslotte met zijn echtgenoote Sophie van Hogenberg in 1914 te Serajewo werd ver moord. wat het uitbreken van den wereld oorlog tot gevolg had. Frans Jozef was een man van den ouden stempel. Hij was buitengewoon eenvoudig en stelde voor zijn eigen persoon bijna in het geheel geen clschen aan het leven. Hij stond eiken morgen, of het winter of zomer was. voor dag en dauw op. hij ontbeet ge woonlijk om vijf uur en hy zat bijna zonder pauze den geheelen dag aan zijn schrijftafel. Hij kroop het liefste vroeg onder de wol. sliep in een gewoon ijzeren ledikant, zooals elke gewone soldaat dat ln de kazerne had, en nam eiken morgen een bad ln een op vouwbare gummi kuip. Hij hield niet van nieuwigheden, hij zette zien slechts zeer on gaarne in een automobiel en hij is nooit in zijn leven een lift binnengestapt. Liever ging hij vijf of zes trappen te voet op dan dat hij ln zoo'n gevaarlijke kast zou gaan zitten. Het heeft heel lang geduurd, vóór dat hij een telefoon in het paleis liet aanbrengen en hij maakte slechts zeer zelden gebruik van de telefoontoestellen. Toen hij pas een apparaat had. werd er eens opgebeld. De keizer was Juist met het een en ander bezig en wilde niet gestoord worden. „Wachten!" riep hij. doch het toe stel rinkelde opnieuw. „Wachten!" brulde hij weer. maar onverstoorbaar belde het toestel voort Het had geen respect voor den Oos- tenrijk-Hongaarschen keizer. Zuchtend ging de monarch op het toestel af om den hoorn op te nemen. Hij was zeer spaarzaam en het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, voordat hij er toe over ging een behoorlijke groote wasch- tafel in zijn slaapvertrek te Schönbrunn te laten neerzetten. Zijn lijfkamerdiepaar Ket- terl vond, dat 't kleine openklaobare wasch- tafeltje, dat daar stond, niet bijzonder ge schikt voor hem was. daar het veel te smal was. De keizer stootte zich steeds aan de puntige hoeken en kanten en hij ging der halve tot de volgende list over. Hij vertelde den keizer, dat hij ergens in een afgelegen kamer van het paleis een oude. groote wasch- tafel had zien staan, welke men heel goed ln des keizers slaapvertrek zou kunnen neer zetten. De keizer gaf zijn toestemming daar toe en Kettert stapte nu naar -een Ween schen meubelmaker toe. waar hij een wasch- tafel voor zijn meester kocht. De Oosteni'ljkers lieSbéxi h'uriLoüden popu- lairen keizer nimmer vergeten. In tal van openbare gebouwen en lokalen, trelt men nog steeds zijn beeltenis aan en ook de naar hem genoemde straten hebben hun naam ook na de omwenteling niet verloren. Frans Jozef was de laatste Habsburger, die ln den keizerlijken grafkelder onder de Ka- puzlnerklrch werd bijgezet. Zijn opvolger, de ongelukkige keizer Karl is ver van het va derland op het eiland Madeira gestorven en ligt daar in vreemde aarde. de ooren, maar hij zeide, ongelooflijk: „ik heb heelemaal niets te verwachten". Heeft u dan geen bloedverwanten, van wie u erven kunt", vroeg de kaartlegster. „Ik ken nie mand, van wien ik iets kan erven", zeide de heer weer opnieuw. „Maar het is heel merk waardig. mijn kaarten bedriegen nooit. Ze spreken heel duidelijk. Ik zie goudstukken. Maar wacht nog eens even, ik zal het koffie dik raadplegen. Het koffiedik onthulde het geheim, van waar het vele geld zou komen. Een groot lot in de loterij zou een grooten prijs brengen. „Maar ik speel in het geheel niet". „Dan moet u een lot koopen en zoo gauw mogelijk". De heer ging heen, hoofdschuddend. De kaartlegster hoorde niets meer van hem. Jaren waren verloopen. Daar kreeg ze, op zekeren dag, een uitnoodiging van een no taris om bij hem te komen. De oude heer had haar zijn geheele vermogen, groot 350.000 francs nagelaten. Een voorwaarde was aan het testament toegevoegd. De kaartlegster moest tien jaar lang, op den 25sten Juni, op den geboortedag van den ouden heer, een spel kaarten op zijn graf leggen. Een brief dien de notaris haar gaf, gaf de verklaring. De oude heer had den raad van de kaartleg ster opgevolgd en een lot gekocht. De prijs, welke er op viel, bedroeg 250.000 francs. Uit dankbaarheid had nu de oude man, die geen bloedverwanten had, zijn geheele vermogen aan de kaartlegster vermaakt. Op gelijke wijze kreeg een Belgische jockey een groot vermogen. Hij werd, op een keer, bij den notaris geroepen, die hem de genoe- gelljke mededeeling deed. dat hem een koop man. 100.000 francs had nagelaten. De jockey had den erflater nooit van zijn leven gekend. Hij hoorde de redenen in een brief, welke hij van den notaris kreeg. Daarin vertelde de koopman hem. dat hij. drie jaar geleden, ten gevolge van speculaties, zich in een be denkelijke positie bevond. Een faillissement stond voor de deur. In zijn wanhoop, had hij een bankbiljet uit de kas genomen. Met dit biljet was hij naar de wedrennen gegaan. Hij had niet het minste verstand van paar den. Verscheidene vrienden hadden hem ge zegd op den jockey C. te wedden. Die won zeker. Hij had nu, blindelings op een paard gezet, hetwelk door den jockey werd bere den. Vier maal won de jockey dien dag de wedrennen. Met een groote winst was de koopman naar huis gegaan. Hij kon zijn ver plichtingen voldoen en nieuwe oredleten krij gen. Zijn zaken bloeiden opnieuw. Uit dank baarheid had de koopman den jockey een bedrag van 100.000 francs nagelaten. Dc bekoring der oorspronkelijkheid kan niet ontzegd worden aan de volgende erfe nisgeschiedenis. Een merkwaardig heer was een Hongaar, een meneer uit Kiresvalsy. Zijn levenstaak zag hij in de studie van de edele wijnen, waarvan er zoovele in Hongarije te vinden zijn. Er zijn natuurlijk menschen. die wijnstudies hardnekkig en regelmatig tot het einde van hun leven volhouden. Maar me neer van Kiresvalsy. wilde ook na zijn dood de edele Hongaarsche wijnen, als tokayer, Erlauer, Menacher niet missen. In zijn testa ment gaf hij zijn erfgenamen de opdracht, op bepaalde tijden van het jaar naar zijn graf te gaan en daar een bepaald aantal flesschen wijn op zijn graf uit te storten. Z. Kleine M. Koning Michaël Europa's jongste koning Roemenië's toekomstigs heerscher, houdt zich bezig met 't omspitten van zijn tuin. De 8-jarige vorst, die kern gezond en uit de kluiten gewassen is. wordt door het Rocmensche volk als het symbool van Roemenië's toekomstige welvaart be- m ÊPhouiod.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 15