PASCHEN IN OOSTENRIJK. H. D, VERTELLING De vroolïjke kant Biographieen in een notedop Allerhande oude gebruiken. Processies en voet- wassching. Koeien, die weggehaald worden om hen naar een vreemden stal te brengen. Hooiwagens op daken! Van onzen Weenschen correspondent). WEENEN, 14 April. Het Paaschfeest nadert. In alle Weensche étalagekasten ziet men weer parmantige Paaschhazen, dikke en dunne, bruine en witte, zitten en tal van Paaschkippen en nog véél meer piepkuikentjes. in de meeste hui zen jn oostenrijk, vooral in de dorpen, staan wllgekatjes op de tafels en voor het venster cn ook versieren de dorpelingen en de boe ren er hun huizen van buiten mee. Men heeft deze katjes op Palm-Zondag in de kerk laten zegenen en men bewaart hen geduren de het geheele jaar als een talisman, welke de huizen tegen het inslaan van den blik sem en tegen het ontstaan van brand moet beschermen. Op den Witten Donderdag, die hier in Oos tenrijk „Groene Donderdag" heet („Grün- donnerstag") luiden alle kerkklokken voor het laatst. Zij „vliegen naar Rome" zooals het heet en zij zwijgen dan tot des Zater dags, wanneer het feest van de Verrijzenis wordt gevierd. In sommige streken van liet land worden zwarte doeken en gordijnen voor de vensters van de kerk gehangen. In het kerkgebouw heerscht duisternis, alleen de kaarsen branden. De heele gemeente knielt neer en bidt en de priester heft zijn monstrans ten hemel. Opeens echter sulzen alle zwarte doeken en gordijnen naar be neden, het daglicht dringt naar binnen, het orgel begint zwaar en machtig te dreunen, op den toren vangen de klokken aan te lui den en in de bergen worden tal van vreug deschoten gelost. Niet lang daarop trekken de dorpelingen met vlaggen en muziek door de straten van hun plaats en langs de vel den. Des avonds worden overal groote vuren ontstoken, die, vooral wanneer zij op de hellingen en vaak ook op de toppen der bergen branden, een zeer schilderachtig en fantastisch effect opleveren. Ook te Weenen kan men des Zaterdags processies door de straten zien trekken. De meest indrukwekkende is die. welke om de machtige St. Stephanskathedraal in het hartje van de binnenstad rondwandelt. De vorstelijke aartsbisschop, kardinaal dr. Piffl, schrijdt in vol ornaat onder een prachtig geborduurd baldakijn mee in den stoet en een lange lij bisschoppen en prelaten be geleidt hem. Een cindelooze optocht vin mannen en vrouwen met kaarsen in de hand volgen hen. Het is een schouwspel, dat elk jaar duizenden menschen naar den Stephanplatz lokt. Een dichte mcnschen- menigte staat op de breede trottoirs ge schaard en alle vensters van de hooge hul zen. die het plein omringen, zijn bezet. Des voormiddags heeft de vorstelijke aartsbis schop en kardinaal twaalf arme oude man nen de voeten gewasschen. Dit geschiedt in de kathedraal. De kerkvorst heeft een lange witte schort voor en hij draagt een groot waschbekken, dat water bevat, hetwelk hij over de bloote voeten van de twaalf op een rij naast elkaar zittende grijsaards uitgiet. Dan droogt hij hun voeten af en naderhand krijgen de arme stakkerds een heerlijk maal in liet bisschoppelijke paleis. Het is de ge lukkigste dag van hun leven. Men ziet, hoe hun gezichten stralen. Vaak ook krijgen zij tranen van vreugde in hun oogen. In sommige streken sturen vrienden en verwanten elkander manden met allerlei levensmiddelen toe, waarvan ham („Oster- scihinken") en geverfde eieren het hoofd bestanddeel uitmaken. Ook bevinden zich flesschen met wijn in den mand, die men dan later, wanneer zij leeg zijn, opnieuw vult om hem zoo aan de afzenders terug te sturen. In de buurt van Salzburg bestaat een oud gebruik, dat „Ostereifahren" wordt genoemd. Jonge mannen trekken er in den nacht van Paaschmaandag op Dinsdag op uit om de gekste dingen uit te halen. Zij dringen een stal binnen en zij nemen hier» een koe weg. welke zij naar een anderen, vreemden stal brengen. Den volgenden morgen hebben de boeren dan een heele toer om hun eigen dieren weer op te sporen en om te weten te komen, wie de eigenaar van de vreemde koe is. Ook sleepen zij hooiwagens uit de stallen die zij ergens op een plat dak neer zetten. Zij hangen parapluies. stoelen en bankjes aan de takken der boom en op ofwel zij binden die aan een hek vast. Gedurende de Paaschdagen wordt overal ontzettend veel gegeten en gedronken. De huisvrouwen slaan ongelooflijke voorraden levensmiddelen in, want niet alleen, dat men zelf eet en daarbij ook het noodige drinkt doch er komen ook heel vaak gasten en die moeten natuurlijk ook gul onthaald worden. Duizenden Weeners trekken steeds gedu rende de feestdagen naar buiten om deze vrij van alle zorgen temidden van de bergen in een hotel door te brengen. Alle treinen en autobussen zijn steeds propvol en het is buitengewoon moeilijk om een kamer te krij gen, wanneer men die niet van tevoren be steld heeft. Na de Paaschdagen weten de couranten steeds een groot aantal verkeers ongelukken op te sommen, waarvan er vaak vele van zeer ernstigen aard zijn geweest. W. M. BEKAAR. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). Een flirt per draadlooze door PIERRE MILLE. Uit gewoonte stapte Philippe Aussler bij de Rue Fontanou uit de'bus en wachtte op zijn verloofde, met wie hij altijd het laatste eindje tot huis wandelde. Rustig liep hij eenige minuten heen en weer, tot Suzanne kwam. Hun ontmoeting was ook heel kalm, zonder merkbare blijdschap over hun weder zien. Toch was Suzanne een bekoorlijke ver schijning en zijn blikken zeiden haar dat ook. al klopte zijn hart er geen oogenblik sneller om. Philippe Aussier voelde een dichterlijken geest in zich en haatte alles, wat aüedaagsch was. Daarom stond zijn werkkring (hij be diende het draadlooze station Lafayette in Croix d'Hins) hem ook niet bijzonder aan. Reeds van zijn prilste jeugd af had hij ge droomd van een avontuurlijk leven, hef des- histories, verre reizen.... En nu had het lot hem, na eerst een telegrafist van hem gemaakt te hebben, wiens werk verre van afwisselend of avontuurlijk was, zijn nichtje Suzanne in de armen gevoerd, een meisje dat hij reeds kenda uit zijn kinderjaren. Aan dit alles dacht de jonge man. toen hij aan de zijde van Suzanne voortliep. Maar hij begreep ook, dat hij eens wat vriendelijks tegen haar moest zeggen: daarvoor waren zij toch per slot van rekening verloofd! Hij wist al vooruit, wat ze hem vertellen zou: dat ze den vorigen avond met haar tante naar de bioscoop was geweest, en daarna zouden ook de verdere familieleden de revue passee- ren. „Als we getrouwd zijn", dacht hij, „zal dat altijd zoo zijn. Alleen zal ik dan. nog beter dan nu, vóór ze begint te praten al weten, waarover ze het hebben zal. Origina liteit ben ik van haar niet te wachten; zij heeft niet de minste fantasie!" „Waar denk je toch aan?" vroeg Suzanne plotseling. „Och, nergens aan", antwoordde hU kort, maar even later voegde hij er bij „Ik denk er eigenlijk over, dat het leven zoo weinig nieuws biedt; alles is eiken dag precies hetzelfde". „Niet erg vleiend voor mij. En wat moet ik dan wel zeggen? Den heelen dag achter de schrijfmachine„Met dezen heb ik de eer U mede te deeleuDat schrijf ik wel honderd keer op een dag, terwijl jü toch velerlei soort telegrammen ontvangt cn ver zendt!" ,,'t Is me nog al wat. belangrijks! „Storm op de Balearencijfertelegrammen, over de beurs, die ik ln leesbaar Fransch overzet zonder er zelf iets van te begrijpen za- kentelegrammen, waarvan de inhoud me niet kan schelen enz. enz.!" „Maar", viel Suzanne hem in de rede, „wor den er op het oogenblik geen belangwekken de proeven genomen met het telegrafisch overbrengen van handschriften of fotogra fieën?" .Bedoel Je van die stomme dingen, zooals de match Carpentier-Dempsey? Nu, daar .s ook niet veel aan". „En wat zou Je beletten", stelde Suzanne voor. „om zélf eens een proef te nemen? Dat is iets heel aparts en zal je zeker prettig vindenIn elk geval werk Je dan toch niet als een machine Philippe antwoordde niets. Het stond nu eenmaal bij hem vast. dat Suzanne geen greintje fantasie had en dus verwierp hij reeds bij voorbaat haar voorstel. Dat dacht hij tenminste Toen hij twee uur later weer op het tc- legraaf-kantoor zat. liet het door Suzanne geopperde idee hem niet meer los. HU pro beerde eenige regelen te dichten, sooals dat vaak zijn gewoonte was, als er geen tele grammen op te nemen waren, maar hij kon zijn hoofd niet bij zijn verzen houden. „Nu ik toch eiken dag proeven moet doen met het overbrengen van een handschrift naar Melbourne, waarom zou ik dan ook niet oens trachten het mijne over te seinen? 't Is in elk geval belangrijker, wat ik te zeg gen heb, dan de onnoozele zinnen, die mijn chef mij eiken dag dicteert". En hij ging voor het toestel zitten, deed de vereischte handgrepen en bracht een ge dichtje van Baudelaire zijn lievelingsdich ter draadloos naar Melbourne over. Eenige telegrammen kwamen binnen; hij gaf ze door. Plotseling hoorde hij het bekende sein: Melbourne had wat te zeggen. „Als ze nu maar iets van mijn Fransche zinnen be grepen hebben", dacht Philippe. Toen hij het negatief ontwikkeld en nauw keurig bekeken had, las hij een tweeregelig Fransch versje, onderteekend Margaret Allen. „Hoe is 't mogelijk?" riep hij uit, „mijn cor- resoondente in Melbourne is een vrouw!" Nu was het dan toch gekomen: het nieu we. het onbekende, het avontuur, waarvan hij altijd gedroomd had.. Daar ginds, op tien duizend mijlen afstand, leefde een vrouw, die hij nooit gezien had, waarvan hij tot op beden zelfs het bestaan niet wist; maar haar woorden kwamen nu tot hem door die onbegrijpelijke luchttrillingen Wederom ging hij aan zijn sein-toestel zit ten en seinde: „U kent dus de Fransche taal? Wat heer lijk zulk een correspondente te hebben!'* Na eenige oogenblikken kwam reeds het antwoord. „Ik kende toevallig dat Fransche gedicht, maar ik spreek alleen mijn eigen taal. Hoe heet u?" Hij antwoordde: ,Jk heet Philippe Aussier en ik ben tele grafist bij het draadlooze station Lafayette in Croix d'HLns bij Bordeaux. Ik spreek ook Engelsch. Vindt u dat prettig? En wat voor kleur haar en oogen hebt u?" Met een kinderachtige angst wachtte hij haar antwoord, maar den geheelen nacht bleef het apparaat stil. Zou hij zijn onbekende correspondente be- leedigd hebben? Eindelijk, den volgenden morgen op het gewone uur, hoorde hij het sein van den ontvanger. Hij ontwikkelde snel het negatief en ontwaardeeen foto van een jonge vrouw. Zij moest beslist blcnd zijn, meende hij, en wat had ze mooie, groote oogen! Zijn hart klopte hevig. Onder de foto ontcijferde hij nog de woorden: „Is mijn portret naar uw zin? Zend mij dan ook het uwe". Ilij antwoordde: „U ziet er bekoorlijk uit. Maar mijn por tret kan ik u niet zenden Ik heb hier al leen maar mijn abonnementsfoto en die is abominabel". En uit Melbourne kwam het bevel. „Zend dat toch maar!" Hij gehoorzaamde en toen werd alles weer stil. De tweede nacht na zijn avontuur werd nog onrustiger voor hem dan de eerste. Steeds lette hij op het toestel dat onbe weeglijk bleef. Den volgenden dag echter was de verbin ding weer gewoon. Nadat hij over haar stil zwijgen geklaagd had, antwoordde zij hem: „U weet heel goed, dat de draadlooze over brenging van foto's enz. niet langer dan een half uur mag duren. Kent u de instructies zóó slecht? Over uw foto behoeft u u niet ongerust te maken: u ziet er in elk geval uit als een gentleman". Philippe antwoordde: „Tot nu toe ben ik altijd een goed telegra fist geweest. Maar nu kan ik slechts aan u denken. Als u ook van mij zoudt kunnen houden, zou ik mijn ontslag vragen en naar Australië vertrekken". Margaret Allen hield een slag om den arm. „Vraag liever verlof. Dan zal ik ook va- cantie nemen en reizen we elkaar tegemoet tot Colombo, dat is juist halverwege. Philippe Aussier scheepte zich in naar Co lombo, zonder Suzanne onder de oogen te durven komen. Hij had den moed niet haar te zeggen, dat hij haar verliet, omdat hij ho peloos verliefd was geworden op een vrouw, die aan den anderen kant van de aarde woonde, die hij nooit gezien had en waarvan hij alleen een draadlooze foto bezat „Alleen een dichterlijke geest zou mij be grijpen". sprak hij tot zichzelf, als om zich te verontschuldigen. „Suzanne zal zich wel niet beklagen, daar is zij te trotsch voor". Hij schreef haar, dat hij zich genoodzaakt zag een lange reis te maken naar Indië, waar van hij misschien nooit terug zou keeren en dat hij haar haar woord terug gaf Drie weken later had de ontmoeting met Margaret Allen op de reede van Colombo plaats. Zonder moeite herkende hij haar. De foto leek sprekend. Inderdaad was Margaret blond en zij had mooie, groote oogen. Hij was dadelijk uitgelaten van blijdschap. Zij was echter heel wat minder uitbundig, bekende hij zich na eenigen tijd. Na een poos zei ze: „Wat kunt u pratenU spreekt aldoor. Het is dus waar, dat de Franschen zoo rad van tong zijn Philippe had behoefte uiting te geven aan zijn gevoelen. Maar door die opmerking van Margaret werd hij wat zwijgzamer. Hij wachtte tenslotte, tot zij het woord zou ne men. „U bent knapper dan op de foto", zei zij. „Mijn tante zei al: er zijn gezichten, die door het apparaat niet goed weergegeven worden. In Melbourne zijn wel betere fotografen dan in Bordeaux. Een van mijn vriendinnen ZU sprak op rustigen toon verder van haar leven van eiken dag, het leven van een be- ambbe, vredig, zonder veel emotie een leven zooais er zoovele zijn. „Ik heb dat alles al eens meer gehoord", viel Philippe haar in de rede. „Misschien heb ik u al eens wat verteld per draadlooze", meende Margaret Allen. „Neen!" antwoordde Philippe, „dat was in Bordeaux Een kilte overviel hem. Margaret was blond, Suzanne was donker. Allebei waren ze knap van uiterlijk en beiden vertelden zij hetzelfde. Waarom zou hy dan veranderen? Hij staarde droomerig voor zich uit „Straks praatte u zonder ophouden", zei Margaret, „en nu zegt u heelemaal niets meer". Met de eerste de beste gelegenheid keerde Philippe Aussier naar Frankrijk terug, zon der met Margaret Allen te zijn getrouwd. Zoodra hij in Bordeaux aankwam, spoedde hij zich naar heë huis van Suzanne. „De juffrouw woont hier niet meer. Zij is naar LÏbourne vertrokken, met haar tante. Ik geloof, dat ze daar zal trouwen", lichtte de concierge h^m in. Suzanne had haar tante den vreemden brief van Philippe laten lezen. En de oude dame had gezegd: „Ik heb je zoo dikwijls gewaarschuwd, dat op dien jongen niet te rekenen was hij is zoo ongewoonMaar ik ken een braven, knappen, jongen man...." En zoo komt het dat Philippe Aussier nog altijd vrijgezel is. Pompeus directeur van een groot kantoor: „Zeg eens Peters, weet jij. waarom het per soneel mij hier de „appendix" noemt?" Klerk: ..Omdat u licht geïrriteerd is en omdat niemand weet wat.voor nut u heeft." Hij: (tijdens een soiree dansante een vreeselijk lawaai hoorend): Kom vrouwtje, laten we gaan dansen." Zij: „Dat was niet de jazz-band. De kell- ner liet een blad met glazen vallen." Hij: (op de badplaats): „Alles is hier bij verleden jaar absoluut onveranderd geble ven hè?" Zij: „Ja zelfs m'n hoed." Zij (na de match): „Ik hoorde iemand zeggen dat u zoo'n voortreffelijk speler is". Hij(verrukt) „Toch?" Zij: „Ja. maar ik ben nu tot de conclusie gekomen dat ik me vergist heb, u bracht waarschijnlijk de methode Coué in practijk". De man die het voor het zeggen heeft: „Jij was van cl mijn bedienden, de ijverigste, de welwillendste, de beste, Johan. Je mopper de nooit als je lang moest werken en ieder bevel voerde je dadelijk uit. Dat weet ik te waardeeren. Ik zal het met de vacanties zoo inrichten, dat jij den langsten dag krijgt" Een geneesheer schreef in een „vakblad" dat de afgeloopen winter zeer gezond is ge weest. Het merkwaardige is echter, dat de sterfte onder de grootmoeders van jongste bediendes, even groot is geweest als in vorige Jaren. op de krokodillenjacht. Mevrouw Loraine, de vrouw van den Engel sch en acteur-directeur Robert Loraine, is juist teruggekeerd van de jacht in West- Afrika en in een Engelsch tijdschrift heeft zij het een en ander van haar ervaringen verteld. Zij pleit warm voor het maken van jacht op krokodillen, omdat dit zulke af schrikwekkende, afschuwelijke dieren zijn en bovendien buitengewoon gevaarlijk voor den mensch. Alleen een schot midden in den kop is doodelijk voor deze ondieren en zelfs wan neer zij zulk een voor hen noodlottig schot ontvangen hebben, terwijl zij aan den oever van een rivier in den modder liggen, waarvan zij met moeite te onderscheiden zijn, hebben zij nog de kracht, op te staan en zich te water te begeven. Het is dan ook het beste, hen eerst in de ruggegraat te raken, zoodat zij verlamd zijn. Op deze wijze, vertelt mevrouw Loraine. maakten wij een grooten krokodil onschade lijk, die aan den oever van een rivier vast lag te slapen. Toen kreeg hij nog twee wel gerichte schoten ln den kop. Maar zóó enorm is de levenskracht van deze monsters dat toen hij aan boord van ons jacht gehescher. was, zijn staart daar nog wel drie uur iang liet dek bleef geeseJen. In de maag van het dier werd een kraal gevonden van een soort, die zeker 150 jaar oud is en die in de 18e eeuw gebruikt werd bij den ruilhandel met de inboorlingen Het monster had dus een eerbiedwaardigen leef. tijd bereikt! ruimte voor allen op de aarde. Op aarde leven thans, volgens betrouwbare gegevens, ongeveer 1900 millioen menschen. Bij het begin der negentiende eeuw werd het aantal menschen op aarde geschat op 900 millioen. In 130 jaar is het aantal dus met rond een milliard toegenomen. Met het oog op zulk een ontwikkeling is de vraag ge rechtvaardigd: „hoeveel menschen de aarde ln staat is te voeden en wanneer de tijd is aangebroken, dat de aarde te klein voor haar bewoners is geworden en haar kinderen niet meer het noodige brood kan leveren. Volgens berekeningen die de Berlijnsche aardrijkskundige prof. Penck heeft gemaakt, zouden op de aarde ongeveer 8 milliard men schen kunnen leven, van wie in Europa en Azië 26 pet.. Afrika 29 pet., Australië 6 pet., Noord-Amerika 14 pet. en Zuid-Amerika 25 pet. De thans levende 1900 millioen zijn thans anders verdeeld. Nu wonen er in Europa en Azië 80 pet., Afrika 9 pet., Austra lië 0.5 pet., Noord-Amerika 9 pet. en Zuid- Amerika 3.5 pet. Penck is dus van meening, dat de toename der menschheid een steeds sterkere verschuiving naar de tropische lan den tot gevolg zal hebben. Hij baseerde zijn meening doör er op te wijzen, dat de mensch heid in de tropen de beste voorwaarden voor pen voldoende voeding kan vinden, De ves tiging in de tropen zal, natuurlijk, offers kosten. Geslachten zullen noodig zijn om het zoover te brengen. In eenige tropische lan den zijn voor de Europeanen de toestanden zeer gunstig. Voor alles in Zuid-Amerika, dat tot dusver door 3 millioen menschen is be woond, maar waar ruimte is voor 2 milliard, dus een vierde van de menschheid. welke op de aarde kan leven, volgens prof. Penck. Voor de volgende 300 jaren rekent de aard rijkskundige voor Europa en Azië op een be volkingstoename van 400 tot 500 millioen. voor Noord-Amerika op 600, voor Australië op 450 millioen zielen. Tegenwoordig is de aarde, ondanks het statistische aantal van 1900 millioen, nog be trekkelijk dun bevolkt De bevolkingsdicht heid bedraagt gemiddeld 12 menschen op een vierkante K.M. Ieder mensch heeft dus de beschikking over rond 85000 vierkante K.M. ruimte. Daarom is nog geen reden voor vrees voor ons. Europeanen, dat wij reeds met 44 medemenschen een vierkante K.M. moeten deelen, terwijl dit voor de Aziaten 21, voor de Afrikanen 4. voor de Noord-Amerika nen 6 en voor de Zuid-Amerikanen 4 be draagt. een misdadiger onder de vogels. De Koekoek is nu op zijn terugweg van Afrika. Wanneer zijn klaroengeschal aan kondigt dat hij in deze streken is aange komen, beteekent dit meteen dat het lente is. niet alleen volgens den kalender, maar ook volgens de weersgesteldheid- Het is daarom prettig het geroep van de Koekoek te hooren. maar overigens wordt er nooit met veel achting over de koekoek gesproken. Want de jonge koekoek maakt zich geregeld aan huisvredebreuk en zelfs aan moord schuldig. Ieder weet dat de koekoek geen nest bouwt, maar haar eieren legt in het nest van andere vogels. Dit doet zij intusschen maar niet zoo blindelings, want natuuronderzoekers hebben ontdekt dat de koekoek har eieren alleen legt in het nest van die vogels, in wier nest zij zelf haar jeugd gesleten heeft. Wanneer oen koekoek is „opgevoed" in het nést van een spreeuw, dan zal zij ook later haar eieren' altijd in spreeuwennesten "leggen. Het is een onjuist denkbeeld dat de koekoek zich totaal niet om haar jongen bekommert, want zij blijft in de buurt van het nest en let op de jongén, al bemoeit-zij zich dan in» derdaad niet met het voedsel voor de klei nen. Al heel spoedig, als de jonge koekoek twee dagen uit het ei is, beginnen zijn moord dadige neigingen zich te openbaren. Hij ziet dan de andere jonge vogels in het nest en daar hij een enorme hoeveelheid voedsel noodig heeft om in het leven te blijven, moe ten die andere jongen het veld ruimen. Hij gooit ze onbarmhartig het nest uit, de een na den ander. Wanneer ge eenige jonge, doode vogels op den grond ziet liggen, kun» ge er bijna zeker van zijn, daarboven in een nest een jongen koekoek te vinden, die daar „het rijk alléén" heeft' Maar met dit al is de koekoek toch een van onze nuttigste vogels die groote hoeveel heden harige rupsen eet. het geheim der trekvogels Het groote wonder van den jaarlijkschen terugkeer van de vogels is thans reeds be gonnen. Onrust heerscht in het rijk der ge vederde bewoners der lucht. Tot in het be gin van Mei hooren wij nu vele nieuwe stem men, welke wij daar langen tijd niet hebben gehoord en welke ons steeds weer opnieuw verheugen. Vele duizenden mijlen leggen ze af op hun reis uit verre landen. Zij, die uit Afrika komen moeten wel 7500 K.M. afleggen, ter» wijl men in Amerika kleine luchtreizigers heeft waargenomen, die meer dan 32000 K.M. hadden te overwinnen. Ofschoon men zich, vooral in den laatsten tijd, heeft bezig gehouden met den trek der vogels, zoo blijft nog menig geheim op te lossen. Doordien men, op groote schaal, de vogels van een ring voorzag, voor men ze de vrijheid weergaf, kon men de routen van enkele luchtreizigers vaststellen en op kaart brengen. Prof Thiene- mann, die zich met het probleem heeft bezig gehouden betoogt dat de nieuwste technische uitvinding als radio, telefoon, auto, vlieg machine en luchtschip in dienst moeten wor den gesteld om menig geheim op te lossen. Dat zou ons zeer veel verder brengen. De pogingen om de vogels van e<yi ring te voor» zien heeft wel een brug geslagen tusschen het vaderland der vogels en de verre winter- herbergen van onze trekvogels, maar andere hulpmiddelen moeten worden gebruikt om ruimte en tijd te kunnen vaststellen. Den vogeltrek waar te nemen en daarbij het weer te noteeren kan ons slechts weinig verder brengen. Een verschijnsel, dat tot nu toe, nauwelijks wetenschappelijk is onderzocht, is het verschijnsel, dat er naast openlijken vogeltrek ook geheime vogeltrekkenn zijn. De openlijke vogeltrek, wanneer hij in de lucht, in de twijgen, in de bosschen of in de welde plaats vindt, is gemakkelijk waar te nemen. Maar hoe staat het er mede, wan neer het volgende gebeurt: In het voorjaar hebben dikwerf terugtochten naar de warmere streken plaats. Vroeger was ik daarover ver heugd. schrijft prof. Thienemann, ik nam aan. dat de vogelscharen nogmaals moesten terugkomen. Maar dat was een vergissing. De trektijd ging voorbij, het weder werd ongunstig en geen enkele vogel keerde weer. Waar zijn nu die scharen gebleven? De terugkeer van de vogels in het voor jaar is mees» het gevels van een koude, aie h. c. poot. 1689—1733. Van de achttiende eeuwsche dichters dë meest populaire is Hubert Corneliszoon Poot. Hij is geboren te Abtswoud bij Delft 29 Januari 1689. Zijii ouders waren eenvoudige landlieden en hij werd een eenvoudig land man. Hij leerde al vroeg „den noesten land bouw" ofschoon hij „dezen arbeid maar met een kleinen lust verrigtte." Veel scheen er niet met den jongen Poot te beginnen, want dat hij dagelijks de school te Schiplui den moest bezoeken kostte hem ook al meni ge traan. Volgens zijn eigen getuigenis stond het leeren hem tegen. Misschien bedoelde hij meer, dat de dwang om te leeren wat hem opgedragen was, hem tegen stond, dan dat het leeren zelf hem niet lief was. Want zijn levensont wikkeling als autodidact is een bewijs van het tegendeel. Trouwens toen hij van de leerverplichting ontslagen was begon hij eerst recht te studeeren. In de uren, die hem na den boerenarbeid restten oefende hij zich in de elementaire kunsten van lezen, schrijven en rekenen. Het eenige dat hem bij zijn verdere ontwikkeling, de ontwikkeling in de richting van de schoone kunsten, waarvan hij de muziek, de teekenkunst en uiteindelijk de poëzie beoefende, terzijde kon staan was zijn aanleg. En zoodra hij zich de poëzie had toegewijd bleek die aanleg on miskenbaar. Toen stond hem weldra de wansmaak tegen van hen, waarmee hij tot dusver het eenig contact had, de rederijkers van Kethel en Schipluiden. Hij heeft geluk gehad door de werken van Hooft, Van Vondel en van Antonides van der Goes te kunnen machtig worden. Zij openden hem den weg tot de klassieke schrijvers, wier talen hij niet kende, doch die hij in vertalingen las. En het is merk- waardig hoe de Abtswouder boer hun schoon heid in zijn verzen overbrengt. In 1716 verschijnt zijn eerste bundel, „Mengeldichten'*. De bundel maakte veel opgang,. Maar de. kunstbroeders, die den jongen dichter kwamen bezoeken vonden hehi aan het akkerwerk. i Poot heeft veel gedaan voor tijdgenoo- ten-dichters. In 1719 verscheen door zijn zorg het vervolg van de poëzie van Arnold Moonen, in 1720 gaf hij de gedichten van S. Zeeus in het' licht. In 1723 deed hij het zelfde met de onuitgegeven gedichten van J. Oudaan. 1721 zag een tweede druk van zijn „Men geldichten" verschijnen. Hij stelde zich voor om een „Groot natuur- en zedekundig Wereldtooneel" uit te geven en inderdaad is hij hierin na jarenlangen arbeid in 1743 geslaagd. Het is didactisch en in den trant van Roemer Visscher met zinnebeeldige voorstellingen verlucht. Het boerenleven kon een dichter, die zijn vlucht zoo hoog nam op den duur niet be vredigen. Poot trok naar Delft en leefde er een leven, dat eigenlijk niet het zijne was. Gelijk bij Jan Luyken zien wij bij hem dan weer een inkeer tot gelijkmatiger leven. Na een niet zeer vruchtbaar jaar werkte hij weer met zijn gewone vlijt. In 1732 volgde zijn hu welijk met een dochter van den burgemees ter van 's-Gravezande en een nieuwe vesti ging te Delft. Lang heeft zijn huwelijksge luk niet mogen duren, want nauwelijks een jaar later werd hij ernstig ongesteld en op Oudejaarsdag 1733 overleed hij. Hij is begraven in de Oude Kerk te Delft en verscheidene tijdgenooten hebben lijk- zangen op hem aangeheven. Enkele gedichten van hem hebben nog wel stand gehouden en zijn belangrijkheid als dichter kan niet ontkend worden. in de laatste voorjaars-maanden optreedt. De volgels willen, zeer ibsgrijpelijk, naar hun broedplaatsen in het Noorden terugkeeren, dat werd door de proef met de ringen on- omstootelijk bewezen. Ze zijn teruggekeerd, nadat zij eerst weer naar het land van hun winterverblijf waren teruggetrokken. Maar hoe is dat geschied? Dat is een vraag, waarop nog geen antwoord is gegeven. Het'zelfde gebeurt als in het voorjaar voortdurend slecht weer heerscht. De vogelw/iarnemer wacht en wacht, maar geen vogel ziet hij verschhijnen. De Jeek neemt aan, dat zij allen, aan het einde gezamenlijk optrekken. Dat is even wel niet het geval. De geheele trektijd gaat voorbij en men heeft niets gezien. De voge'.s moeten dus een anderen weg hebben afge legd om naar hun broedplaatsen te komen. Prof. Thienemann neemt nu aan, dat er tal van vogels zijn, die alleen des nachts reizen en dan nog wel afzonderlijk, zoodat ze niet kunnen worden waargenomen. In alle gevallen is hij van meening, dat er nog veel is in den vogeltrek, wat we niet weten. Zeker is het wel, dat hierbij het weder een groote rol speelt. wat niet iedereen weet. In de landen Frankrijk. Spanje, Portugal, Roemenië, Bulgarije. Griekenïand, Joego slavië en in Zwitserland bezitten de vrouwen geen kiesrecht terwijl in België. Italië en Hongarije haar een bepeikt kiesrecht is toegekend. Alleen in Duitschland. Oostenrijk, Danzig. Polen, Rusland. Lettland. Estland, Finland, Litauen, Zweden. Noorwegen. Neder land. Engeland, Luxemburg en in Tsjecho- Slovakije hebben zij het zelfde kiesrecht als de mannen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16