PASCHEN IN OOSTENRIJK.
H. D, VERTELLING
De vroolïjke kant
Biographieen in
een notedop
Allerhande oude gebruiken. Processies en voet-
wassching. Koeien, die weggehaald worden om hen
naar een vreemden stal te brengen. Hooiwagens op
daken!
Van onzen Weenschen correspondent).
WEENEN, 14 April.
Het Paaschfeest nadert. In alle Weensche
étalagekasten ziet men weer parmantige
Paaschhazen, dikke en dunne, bruine en
witte, zitten en tal van Paaschkippen en nog
véél meer piepkuikentjes. in de meeste hui
zen jn oostenrijk, vooral in de dorpen, staan
wllgekatjes op de tafels en voor het venster
cn ook versieren de dorpelingen en de boe
ren er hun huizen van buiten mee. Men
heeft deze katjes op Palm-Zondag in de kerk
laten zegenen en men bewaart hen geduren
de het geheele jaar als een talisman, welke
de huizen tegen het inslaan van den blik
sem en tegen het ontstaan van brand moet
beschermen.
Op den Witten Donderdag, die hier in Oos
tenrijk „Groene Donderdag" heet („Grün-
donnerstag") luiden alle kerkklokken voor
het laatst. Zij „vliegen naar Rome" zooals
het heet en zij zwijgen dan tot des Zater
dags, wanneer het feest van de Verrijzenis
wordt gevierd. In sommige streken van liet
land worden zwarte doeken en gordijnen
voor de vensters van de kerk gehangen. In
het kerkgebouw heerscht duisternis, alleen
de kaarsen branden. De heele gemeente
knielt neer en bidt en de priester heft zijn
monstrans ten hemel. Opeens echter sulzen
alle zwarte doeken en gordijnen naar be
neden, het daglicht dringt naar binnen, het
orgel begint zwaar en machtig te dreunen,
op den toren vangen de klokken aan te lui
den en in de bergen worden tal van vreug
deschoten gelost. Niet lang daarop trekken
de dorpelingen met vlaggen en muziek door
de straten van hun plaats en langs de vel
den. Des avonds worden overal groote vuren
ontstoken, die, vooral wanneer zij op de
hellingen en vaak ook op de toppen der
bergen branden, een zeer schilderachtig en
fantastisch effect opleveren.
Ook te Weenen kan men des Zaterdags
processies door de straten zien trekken. De
meest indrukwekkende is die. welke om de
machtige St. Stephanskathedraal in het
hartje van de binnenstad rondwandelt. De
vorstelijke aartsbisschop, kardinaal dr. Piffl,
schrijdt in vol ornaat onder een prachtig
geborduurd baldakijn mee in den stoet en
een lange lij bisschoppen en prelaten be
geleidt hem. Een cindelooze optocht vin
mannen en vrouwen met kaarsen in de
hand volgen hen. Het is een schouwspel,
dat elk jaar duizenden menschen naar den
Stephanplatz lokt. Een dichte mcnschen-
menigte staat op de breede trottoirs ge
schaard en alle vensters van de hooge hul
zen. die het plein omringen, zijn bezet. Des
voormiddags heeft de vorstelijke aartsbis
schop en kardinaal twaalf arme oude man
nen de voeten gewasschen. Dit geschiedt in
de kathedraal. De kerkvorst heeft een lange
witte schort voor en hij draagt een groot
waschbekken, dat water bevat, hetwelk hij
over de bloote voeten van de twaalf op een
rij naast elkaar zittende grijsaards uitgiet.
Dan droogt hij hun voeten af en naderhand
krijgen de arme stakkerds een heerlijk maal
in liet bisschoppelijke paleis. Het is de ge
lukkigste dag van hun leven. Men ziet, hoe
hun gezichten stralen. Vaak ook krijgen zij
tranen van vreugde in hun oogen.
In sommige streken sturen vrienden en
verwanten elkander manden met allerlei
levensmiddelen toe, waarvan ham („Oster-
scihinken") en geverfde eieren het hoofd
bestanddeel uitmaken. Ook bevinden zich
flesschen met wijn in den mand, die men
dan later, wanneer zij leeg zijn, opnieuw
vult om hem zoo aan de afzenders terug te
sturen.
In de buurt van Salzburg bestaat een oud
gebruik, dat „Ostereifahren" wordt genoemd.
Jonge mannen trekken er in den nacht van
Paaschmaandag op Dinsdag op uit om de
gekste dingen uit te halen. Zij dringen een
stal binnen en zij nemen hier» een koe weg.
welke zij naar een anderen, vreemden stal
brengen. Den volgenden morgen hebben de
boeren dan een heele toer om hun eigen
dieren weer op te sporen en om te weten te
komen, wie de eigenaar van de vreemde
koe is. Ook sleepen zij hooiwagens uit de
stallen die zij ergens op een plat dak neer
zetten. Zij hangen parapluies. stoelen en
bankjes aan de takken der boom en op ofwel
zij binden die aan een hek vast.
Gedurende de Paaschdagen wordt overal
ontzettend veel gegeten en gedronken. De
huisvrouwen slaan ongelooflijke voorraden
levensmiddelen in, want niet alleen, dat
men zelf eet en daarbij ook het noodige
drinkt doch er komen ook heel vaak
gasten en die moeten natuurlijk ook gul
onthaald worden.
Duizenden Weeners trekken steeds gedu
rende de feestdagen naar buiten om deze
vrij van alle zorgen temidden van de bergen
in een hotel door te brengen. Alle treinen
en autobussen zijn steeds propvol en het is
buitengewoon moeilijk om een kamer te krij
gen, wanneer men die niet van tevoren be
steld heeft. Na de Paaschdagen weten de
couranten steeds een groot aantal verkeers
ongelukken op te sommen, waarvan er vaak
vele van zeer ernstigen aard zijn geweest.
W. M. BEKAAR.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
Een flirt per draadlooze
door PIERRE MILLE.
Uit gewoonte stapte Philippe Aussler bij
de Rue Fontanou uit de'bus en wachtte op
zijn verloofde, met wie hij altijd het laatste
eindje tot huis wandelde. Rustig liep hij
eenige minuten heen en weer, tot Suzanne
kwam. Hun ontmoeting was ook heel kalm,
zonder merkbare blijdschap over hun weder
zien.
Toch was Suzanne een bekoorlijke ver
schijning en zijn blikken zeiden haar dat
ook. al klopte zijn hart er geen oogenblik
sneller om.
Philippe Aussier voelde een dichterlijken
geest in zich en haatte alles, wat aüedaagsch
was. Daarom stond zijn werkkring (hij be
diende het draadlooze station Lafayette in
Croix d'Hins) hem ook niet bijzonder aan.
Reeds van zijn prilste jeugd af had hij ge
droomd van een avontuurlijk leven, hef des-
histories, verre reizen.... En nu had het
lot hem, na eerst een telegrafist van hem
gemaakt te hebben, wiens werk verre van
afwisselend of avontuurlijk was, zijn nichtje
Suzanne in de armen gevoerd, een meisje dat
hij reeds kenda uit zijn kinderjaren.
Aan dit alles dacht de jonge man. toen hij
aan de zijde van Suzanne voortliep. Maar
hij begreep ook, dat hij eens wat vriendelijks
tegen haar moest zeggen: daarvoor waren
zij toch per slot van rekening verloofd! Hij
wist al vooruit, wat ze hem vertellen zou: dat
ze den vorigen avond met haar tante naar
de bioscoop was geweest, en daarna zouden
ook de verdere familieleden de revue passee-
ren. „Als we getrouwd zijn", dacht hij, „zal
dat altijd zoo zijn. Alleen zal ik dan. nog
beter dan nu, vóór ze begint te praten al
weten, waarover ze het hebben zal. Origina
liteit ben ik van haar niet te wachten; zij
heeft niet de minste fantasie!"
„Waar denk je toch aan?" vroeg Suzanne
plotseling.
„Och, nergens aan", antwoordde hU kort,
maar even later voegde hij er bij
„Ik denk er eigenlijk over, dat het leven
zoo weinig nieuws biedt; alles is eiken dag
precies hetzelfde".
„Niet erg vleiend voor mij. En wat moet
ik dan wel zeggen? Den heelen dag achter
de schrijfmachine„Met dezen heb ik
de eer U mede te deeleuDat schrijf ik
wel honderd keer op een dag, terwijl jü toch
velerlei soort telegrammen ontvangt cn ver
zendt!"
,,'t Is me nog al wat. belangrijks! „Storm
op de Balearencijfertelegrammen, over
de beurs, die ik ln leesbaar Fransch overzet
zonder er zelf iets van te begrijpen za-
kentelegrammen, waarvan de inhoud me niet
kan schelen enz. enz.!"
„Maar", viel Suzanne hem in de rede, „wor
den er op het oogenblik geen belangwekken
de proeven genomen met het telegrafisch
overbrengen van handschriften of fotogra
fieën?"
.Bedoel Je van die stomme dingen, zooals
de match Carpentier-Dempsey? Nu, daar .s
ook niet veel aan".
„En wat zou Je beletten", stelde Suzanne
voor. „om zélf eens een proef te nemen? Dat
is iets heel aparts en zal je zeker prettig
vindenIn elk geval werk Je dan toch
niet als een machine
Philippe antwoordde niets. Het stond nu
eenmaal bij hem vast. dat Suzanne geen
greintje fantasie had en dus verwierp hij
reeds bij voorbaat haar voorstel.
Dat dacht hij tenminste
Toen hij twee uur later weer op het tc-
legraaf-kantoor zat. liet het door Suzanne
geopperde idee hem niet meer los. HU pro
beerde eenige regelen te dichten, sooals dat
vaak zijn gewoonte was, als er geen tele
grammen op te nemen waren, maar hij kon
zijn hoofd niet bij zijn verzen houden.
„Nu ik toch eiken dag proeven moet doen
met het overbrengen van een handschrift
naar Melbourne, waarom zou ik dan ook
niet oens trachten het mijne over te seinen?
't Is in elk geval belangrijker, wat ik te zeg
gen heb, dan de onnoozele zinnen, die mijn
chef mij eiken dag dicteert".
En hij ging voor het toestel zitten, deed de
vereischte handgrepen en bracht een ge
dichtje van Baudelaire zijn lievelingsdich
ter draadloos naar Melbourne over.
Eenige telegrammen kwamen binnen; hij
gaf ze door.
Plotseling hoorde hij het bekende sein:
Melbourne had wat te zeggen. „Als ze nu
maar iets van mijn Fransche zinnen be
grepen hebben", dacht Philippe.
Toen hij het negatief ontwikkeld en nauw
keurig bekeken had, las hij een tweeregelig
Fransch versje, onderteekend Margaret Allen.
„Hoe is 't mogelijk?" riep hij uit, „mijn cor-
resoondente in Melbourne is een vrouw!"
Nu was het dan toch gekomen: het nieu
we. het onbekende, het avontuur, waarvan
hij altijd gedroomd had.. Daar ginds, op
tien duizend mijlen afstand, leefde een
vrouw, die hij nooit gezien had, waarvan hij
tot op beden zelfs het bestaan niet wist;
maar haar woorden kwamen nu tot hem
door die onbegrijpelijke luchttrillingen
Wederom ging hij aan zijn sein-toestel zit
ten en seinde:
„U kent dus de Fransche taal? Wat heer
lijk zulk een correspondente te hebben!'*
Na eenige oogenblikken kwam reeds het
antwoord.
„Ik kende toevallig dat Fransche gedicht,
maar ik spreek alleen mijn eigen taal. Hoe
heet u?"
Hij antwoordde:
,Jk heet Philippe Aussier en ik ben tele
grafist bij het draadlooze station Lafayette
in Croix d'HLns bij Bordeaux. Ik spreek ook
Engelsch. Vindt u dat prettig? En wat
voor kleur haar en oogen hebt u?"
Met een kinderachtige angst wachtte hij
haar antwoord, maar den geheelen nacht
bleef het apparaat stil.
Zou hij zijn onbekende correspondente be-
leedigd hebben?
Eindelijk, den volgenden morgen op het
gewone uur, hoorde hij het sein van den
ontvanger. Hij ontwikkelde snel het negatief
en ontwaardeeen foto van een jonge
vrouw. Zij moest beslist blcnd zijn, meende
hij, en wat had ze mooie, groote oogen! Zijn
hart klopte hevig. Onder de foto ontcijferde
hij nog de woorden:
„Is mijn portret naar uw zin? Zend mij
dan ook het uwe".
Ilij antwoordde:
„U ziet er bekoorlijk uit. Maar mijn por
tret kan ik u niet zenden Ik heb hier al
leen maar mijn abonnementsfoto en die is
abominabel".
En uit Melbourne kwam het bevel.
„Zend dat toch maar!"
Hij gehoorzaamde en toen werd alles
weer stil.
De tweede nacht na zijn avontuur werd
nog onrustiger voor hem dan de eerste.
Steeds lette hij op het toestel dat onbe
weeglijk bleef.
Den volgenden dag echter was de verbin
ding weer gewoon. Nadat hij over haar stil
zwijgen geklaagd had, antwoordde zij hem:
„U weet heel goed, dat de draadlooze over
brenging van foto's enz. niet langer dan een
half uur mag duren. Kent u de instructies
zóó slecht? Over uw foto behoeft u u niet
ongerust te maken: u ziet er in elk geval
uit als een gentleman".
Philippe antwoordde:
„Tot nu toe ben ik altijd een goed telegra
fist geweest. Maar nu kan ik slechts aan u
denken. Als u ook van mij zoudt kunnen
houden, zou ik mijn ontslag vragen en naar
Australië vertrekken".
Margaret Allen hield een slag om den arm.
„Vraag liever verlof. Dan zal ik ook va-
cantie nemen en reizen we elkaar tegemoet
tot Colombo, dat is juist halverwege.
Philippe Aussier scheepte zich in naar Co
lombo, zonder Suzanne onder de oogen te
durven komen. Hij had den moed niet haar
te zeggen, dat hij haar verliet, omdat hij ho
peloos verliefd was geworden op een vrouw,
die aan den anderen kant van de aarde
woonde, die hij nooit gezien had en waarvan
hij alleen een draadlooze foto bezat
„Alleen een dichterlijke geest zou mij be
grijpen". sprak hij tot zichzelf, als om zich
te verontschuldigen. „Suzanne zal zich wel
niet beklagen, daar is zij te trotsch voor".
Hij schreef haar, dat hij zich genoodzaakt
zag een lange reis te maken naar Indië, waar
van hij misschien nooit terug zou keeren en
dat hij haar haar woord terug gaf
Drie weken later had de ontmoeting met
Margaret Allen op de reede van Colombo
plaats. Zonder moeite herkende hij haar. De
foto leek sprekend. Inderdaad was Margaret
blond en zij had mooie, groote oogen. Hij was
dadelijk uitgelaten van blijdschap. Zij was
echter heel wat minder uitbundig, bekende
hij zich na eenigen tijd.
Na een poos zei ze:
„Wat kunt u pratenU spreekt aldoor. Het
is dus waar, dat de Franschen zoo rad van
tong zijn
Philippe had behoefte uiting te geven aan
zijn gevoelen. Maar door die opmerking van
Margaret werd hij wat zwijgzamer. Hij
wachtte tenslotte, tot zij het woord zou ne
men.
„U bent knapper dan op de foto", zei zij.
„Mijn tante zei al: er zijn gezichten, die door
het apparaat niet goed weergegeven worden.
In Melbourne zijn wel betere fotografen dan
in Bordeaux. Een van mijn vriendinnen
ZU sprak op rustigen toon verder van haar
leven van eiken dag, het leven van een be-
ambbe, vredig, zonder veel emotie een
leven zooais er zoovele zijn.
„Ik heb dat alles al eens meer gehoord",
viel Philippe haar in de rede.
„Misschien heb ik u al eens wat verteld
per draadlooze", meende Margaret Allen.
„Neen!" antwoordde Philippe, „dat was in
Bordeaux
Een kilte overviel hem. Margaret was
blond, Suzanne was donker. Allebei waren ze
knap van uiterlijk en beiden vertelden zij
hetzelfde. Waarom zou hy dan veranderen?
Hij staarde droomerig voor zich uit
„Straks praatte u zonder ophouden", zei
Margaret, „en nu zegt u heelemaal niets
meer".
Met de eerste de beste gelegenheid keerde
Philippe Aussier naar Frankrijk terug, zon
der met Margaret Allen te zijn getrouwd.
Zoodra hij in Bordeaux aankwam, spoedde
hij zich naar heë huis van Suzanne.
„De juffrouw woont hier niet meer. Zij is
naar LÏbourne vertrokken, met haar tante.
Ik geloof, dat ze daar zal trouwen", lichtte
de concierge h^m in.
Suzanne had haar tante den vreemden
brief van Philippe laten lezen. En de oude
dame had gezegd:
„Ik heb je zoo dikwijls gewaarschuwd, dat
op dien jongen niet te rekenen was hij is
zoo ongewoonMaar ik ken een braven,
knappen, jongen man...."
En zoo komt het dat Philippe Aussier nog
altijd vrijgezel is.
Pompeus directeur van een groot kantoor:
„Zeg eens Peters, weet jij. waarom het per
soneel mij hier de „appendix" noemt?"
Klerk: ..Omdat u licht geïrriteerd is en
omdat niemand weet wat.voor nut u heeft."
Hij: (tijdens een soiree dansante een
vreeselijk lawaai hoorend): Kom vrouwtje,
laten we gaan dansen."
Zij: „Dat was niet de jazz-band. De kell-
ner liet een blad met glazen vallen."
Hij: (op de badplaats): „Alles is hier bij
verleden jaar absoluut onveranderd geble
ven hè?"
Zij: „Ja zelfs m'n hoed."
Zij (na de match): „Ik hoorde iemand
zeggen dat u zoo'n voortreffelijk speler is".
Hij(verrukt) „Toch?"
Zij: „Ja. maar ik ben nu tot de conclusie
gekomen dat ik me vergist heb, u bracht
waarschijnlijk de methode Coué in practijk".
De man die het voor het zeggen heeft: „Jij
was van cl mijn bedienden, de ijverigste, de
welwillendste, de beste, Johan. Je mopper
de nooit als je lang moest werken en ieder
bevel voerde je dadelijk uit. Dat weet ik te
waardeeren. Ik zal het met de vacanties zoo
inrichten, dat jij den langsten dag krijgt"
Een geneesheer schreef in een „vakblad"
dat de afgeloopen winter zeer gezond is ge
weest. Het merkwaardige is echter, dat de
sterfte onder de grootmoeders van jongste
bediendes, even groot is geweest als in vorige
Jaren.
op de krokodillenjacht.
Mevrouw Loraine, de vrouw van den Engel
sch en acteur-directeur Robert Loraine, is
juist teruggekeerd van de jacht in West-
Afrika en in een Engelsch tijdschrift heeft
zij het een en ander van haar ervaringen
verteld. Zij pleit warm voor het maken van
jacht op krokodillen, omdat dit zulke af
schrikwekkende, afschuwelijke dieren zijn en
bovendien buitengewoon gevaarlijk voor den
mensch. Alleen een schot midden in den kop
is doodelijk voor deze ondieren en zelfs wan
neer zij zulk een voor hen noodlottig schot
ontvangen hebben, terwijl zij aan den oever
van een rivier in den modder liggen, waarvan
zij met moeite te onderscheiden zijn, hebben
zij nog de kracht, op te staan en zich te water
te begeven. Het is dan ook het beste, hen
eerst in de ruggegraat te raken, zoodat zij
verlamd zijn.
Op deze wijze, vertelt mevrouw Loraine.
maakten wij een grooten krokodil onschade
lijk, die aan den oever van een rivier vast
lag te slapen. Toen kreeg hij nog twee wel
gerichte schoten ln den kop. Maar zóó enorm
is de levenskracht van deze monsters dat
toen hij aan boord van ons jacht gehescher.
was, zijn staart daar nog wel drie uur iang
liet dek bleef geeseJen.
In de maag van het dier werd een kraal
gevonden van een soort, die zeker 150 jaar oud
is en die in de 18e eeuw gebruikt werd bij
den ruilhandel met de inboorlingen Het
monster had dus een eerbiedwaardigen leef.
tijd bereikt!
ruimte voor allen op de
aarde.
Op aarde leven thans, volgens betrouwbare
gegevens, ongeveer 1900 millioen menschen.
Bij het begin der negentiende eeuw werd het
aantal menschen op aarde geschat op 900
millioen. In 130 jaar is het aantal dus met
rond een milliard toegenomen. Met het oog
op zulk een ontwikkeling is de vraag ge
rechtvaardigd: „hoeveel menschen de aarde
ln staat is te voeden en wanneer de tijd is
aangebroken, dat de aarde te klein voor haar
bewoners is geworden en haar kinderen niet
meer het noodige brood kan leveren.
Volgens berekeningen die de Berlijnsche
aardrijkskundige prof. Penck heeft gemaakt,
zouden op de aarde ongeveer 8 milliard men
schen kunnen leven, van wie in Europa en
Azië 26 pet.. Afrika 29 pet., Australië 6 pet.,
Noord-Amerika 14 pet. en Zuid-Amerika 25
pet. De thans levende 1900 millioen zijn
thans anders verdeeld. Nu wonen er in
Europa en Azië 80 pet., Afrika 9 pet., Austra
lië 0.5 pet., Noord-Amerika 9 pet. en Zuid-
Amerika 3.5 pet. Penck is dus van meening,
dat de toename der menschheid een steeds
sterkere verschuiving naar de tropische lan
den tot gevolg zal hebben. Hij baseerde zijn
meening doör er op te wijzen, dat de mensch
heid in de tropen de beste voorwaarden voor
pen voldoende voeding kan vinden, De ves
tiging in de tropen zal, natuurlijk, offers
kosten. Geslachten zullen noodig zijn om het
zoover te brengen. In eenige tropische lan
den zijn voor de Europeanen de toestanden
zeer gunstig. Voor alles in Zuid-Amerika, dat
tot dusver door 3 millioen menschen is be
woond, maar waar ruimte is voor 2 milliard,
dus een vierde van de menschheid. welke op
de aarde kan leven, volgens prof. Penck.
Voor de volgende 300 jaren rekent de aard
rijkskundige voor Europa en Azië op een be
volkingstoename van 400 tot 500 millioen.
voor Noord-Amerika op 600, voor Australië
op 450 millioen zielen.
Tegenwoordig is de aarde, ondanks het
statistische aantal van 1900 millioen, nog be
trekkelijk dun bevolkt De bevolkingsdicht
heid bedraagt gemiddeld 12 menschen op
een vierkante K.M. Ieder mensch heeft dus
de beschikking over rond 85000 vierkante
K.M. ruimte. Daarom is nog geen reden voor
vrees voor ons. Europeanen, dat wij reeds
met 44 medemenschen een vierkante K.M.
moeten deelen, terwijl dit voor de Aziaten 21,
voor de Afrikanen 4. voor de Noord-Amerika
nen 6 en voor de Zuid-Amerikanen 4 be
draagt.
een misdadiger onder de
vogels.
De Koekoek is nu op zijn terugweg van
Afrika. Wanneer zijn klaroengeschal aan
kondigt dat hij in deze streken is aange
komen, beteekent dit meteen dat het lente
is. niet alleen volgens den kalender, maar
ook volgens de weersgesteldheid- Het is
daarom prettig het geroep van de Koekoek
te hooren. maar overigens wordt er nooit
met veel achting over de koekoek gesproken.
Want de jonge koekoek maakt zich geregeld
aan huisvredebreuk en zelfs aan moord
schuldig.
Ieder weet dat de koekoek geen nest bouwt,
maar haar eieren legt in het nest van andere
vogels. Dit doet zij intusschen maar niet zoo
blindelings, want natuuronderzoekers hebben
ontdekt dat de koekoek har eieren alleen
legt in het nest van die vogels, in wier nest
zij zelf haar jeugd gesleten heeft. Wanneer
oen koekoek is „opgevoed" in het nést van
een spreeuw, dan zal zij ook later haar
eieren' altijd in spreeuwennesten "leggen.
Het is een onjuist denkbeeld dat de koekoek
zich totaal niet om haar jongen bekommert,
want zij blijft in de buurt van het nest en
let op de jongén, al bemoeit-zij zich dan in»
derdaad niet met het voedsel voor de klei
nen.
Al heel spoedig, als de jonge koekoek twee
dagen uit het ei is, beginnen zijn moord
dadige neigingen zich te openbaren. Hij ziet
dan de andere jonge vogels in het nest en
daar hij een enorme hoeveelheid voedsel
noodig heeft om in het leven te blijven, moe
ten die andere jongen het veld ruimen. Hij
gooit ze onbarmhartig het nest uit, de een
na den ander. Wanneer ge eenige jonge,
doode vogels op den grond ziet liggen, kun»
ge er bijna zeker van zijn, daarboven in een
nest een jongen koekoek te vinden, die daar
„het rijk alléén" heeft'
Maar met dit al is de koekoek toch een
van onze nuttigste vogels die groote hoeveel
heden harige rupsen eet.
het geheim der trekvogels
Het groote wonder van den jaarlijkschen
terugkeer van de vogels is thans reeds be
gonnen. Onrust heerscht in het rijk der ge
vederde bewoners der lucht. Tot in het be
gin van Mei hooren wij nu vele nieuwe stem
men, welke wij daar langen tijd niet hebben
gehoord en welke ons steeds weer opnieuw
verheugen.
Vele duizenden mijlen leggen ze af op hun
reis uit verre landen. Zij, die uit Afrika
komen moeten wel 7500 K.M. afleggen, ter»
wijl men in Amerika kleine luchtreizigers
heeft waargenomen, die meer dan 32000
K.M. hadden te overwinnen. Ofschoon men
zich, vooral in den laatsten tijd, heeft bezig
gehouden met den trek der vogels, zoo blijft
nog menig geheim op te lossen. Doordien
men, op groote schaal, de vogels van een ring
voorzag, voor men ze de vrijheid weergaf,
kon men de routen van enkele luchtreizigers
vaststellen en op kaart brengen. Prof Thiene-
mann, die zich met het probleem heeft bezig
gehouden betoogt dat de nieuwste technische
uitvinding als radio, telefoon, auto, vlieg
machine en luchtschip in dienst moeten wor
den gesteld om menig geheim op te lossen.
Dat zou ons zeer veel verder brengen. De
pogingen om de vogels van e<yi ring te voor»
zien heeft wel een brug geslagen tusschen
het vaderland der vogels en de verre winter-
herbergen van onze trekvogels, maar andere
hulpmiddelen moeten worden gebruikt om
ruimte en tijd te kunnen vaststellen. Den
vogeltrek waar te nemen en daarbij het weer
te noteeren kan ons slechts weinig verder
brengen. Een verschijnsel, dat tot nu toe,
nauwelijks wetenschappelijk is onderzocht,
is het verschijnsel, dat er naast openlijken
vogeltrek ook geheime vogeltrekkenn zijn.
De openlijke vogeltrek, wanneer hij in de
lucht, in de twijgen, in de bosschen of in
de welde plaats vindt, is gemakkelijk waar
te nemen. Maar hoe staat het er mede, wan
neer het volgende gebeurt: In het voorjaar
hebben dikwerf terugtochten naar de warmere
streken plaats. Vroeger was ik daarover ver
heugd. schrijft prof. Thienemann, ik nam
aan. dat de vogelscharen nogmaals moesten
terugkomen. Maar dat was een vergissing.
De trektijd ging voorbij, het weder werd
ongunstig en geen enkele vogel keerde weer.
Waar zijn nu die scharen gebleven?
De terugkeer van de vogels in het voor
jaar is mees» het gevels van een koude, aie
h. c. poot.
1689—1733.
Van de achttiende eeuwsche dichters dë
meest populaire is Hubert Corneliszoon
Poot.
Hij is geboren te Abtswoud bij Delft 29
Januari 1689. Zijii ouders waren eenvoudige
landlieden en hij werd een eenvoudig land
man. Hij leerde al vroeg „den noesten land
bouw" ofschoon hij „dezen arbeid maar met
een kleinen lust verrigtte." Veel scheen er
niet met den jongen Poot te beginnen,
want dat hij dagelijks de school te Schiplui
den moest bezoeken kostte hem ook al meni
ge traan.
Volgens zijn eigen getuigenis stond het
leeren hem tegen.
Misschien bedoelde hij meer, dat de
dwang om te leeren wat hem opgedragen
was, hem tegen stond, dan dat het leeren
zelf hem niet lief was. Want zijn levensont
wikkeling als autodidact is een bewijs van
het tegendeel. Trouwens toen hij van de
leerverplichting ontslagen was begon hij
eerst recht te studeeren. In de uren, die
hem na den boerenarbeid restten oefende hij
zich in de elementaire kunsten van lezen,
schrijven en rekenen. Het eenige dat hem bij
zijn verdere ontwikkeling, de ontwikkeling
in de richting van de schoone kunsten,
waarvan hij de muziek, de teekenkunst en
uiteindelijk de poëzie beoefende, terzijde
kon staan was zijn aanleg. En zoodra hij zich
de poëzie had toegewijd bleek die aanleg on
miskenbaar. Toen stond hem weldra de
wansmaak tegen van hen, waarmee hij tot
dusver het eenig contact had, de rederijkers
van Kethel en Schipluiden.
Hij heeft geluk gehad door de werken van
Hooft, Van Vondel en van Antonides
van der Goes te kunnen machtig worden.
Zij openden hem den weg tot de klassieke
schrijvers, wier talen hij niet kende, doch
die hij in vertalingen las. En het is merk-
waardig hoe de Abtswouder boer hun schoon
heid in zijn verzen overbrengt.
In 1716 verschijnt zijn eerste bundel,
„Mengeldichten'*. De bundel maakte veel
opgang,. Maar de. kunstbroeders, die den
jongen dichter kwamen bezoeken vonden
hehi aan het akkerwerk. i
Poot heeft veel gedaan voor tijdgenoo-
ten-dichters. In 1719 verscheen door zijn
zorg het vervolg van de poëzie van Arnold
Moonen, in 1720 gaf hij de gedichten van S.
Zeeus in het' licht. In 1723 deed hij het
zelfde met de onuitgegeven gedichten van
J. Oudaan.
1721 zag een tweede druk van zijn „Men
geldichten" verschijnen.
Hij stelde zich voor om een „Groot natuur-
en zedekundig Wereldtooneel" uit te geven
en inderdaad is hij hierin na jarenlangen
arbeid in 1743 geslaagd. Het is didactisch
en in den trant van Roemer Visscher met
zinnebeeldige voorstellingen verlucht.
Het boerenleven kon een dichter, die zijn
vlucht zoo hoog nam op den duur niet be
vredigen. Poot trok naar Delft en leefde er
een leven, dat eigenlijk niet het zijne was.
Gelijk bij Jan Luyken zien wij bij hem dan
weer een inkeer tot gelijkmatiger leven. Na
een niet zeer vruchtbaar jaar werkte hij weer
met zijn gewone vlijt. In 1732 volgde zijn hu
welijk met een dochter van den burgemees
ter van 's-Gravezande en een nieuwe vesti
ging te Delft. Lang heeft zijn huwelijksge
luk niet mogen duren, want nauwelijks een
jaar later werd hij ernstig ongesteld en op
Oudejaarsdag 1733 overleed hij.
Hij is begraven in de Oude Kerk te Delft
en verscheidene tijdgenooten hebben lijk-
zangen op hem aangeheven.
Enkele gedichten van hem hebben nog
wel stand gehouden en zijn belangrijkheid
als dichter kan niet ontkend worden.
in de laatste voorjaars-maanden optreedt. De
volgels willen, zeer ibsgrijpelijk, naar hun
broedplaatsen in het Noorden terugkeeren,
dat werd door de proef met de ringen on-
omstootelijk bewezen. Ze zijn teruggekeerd,
nadat zij eerst weer naar het land van hun
winterverblijf waren teruggetrokken. Maar
hoe is dat geschied? Dat is een vraag, waarop
nog geen antwoord is gegeven. Het'zelfde
gebeurt als in het voorjaar voortdurend slecht
weer heerscht. De vogelw/iarnemer wacht en
wacht, maar geen vogel ziet hij verschhijnen.
De Jeek neemt aan, dat zij allen, aan het
einde gezamenlijk optrekken. Dat is even
wel niet het geval. De geheele trektijd gaat
voorbij en men heeft niets gezien. De voge'.s
moeten dus een anderen weg hebben afge
legd om naar hun broedplaatsen te komen.
Prof. Thienemann neemt nu aan, dat er
tal van vogels zijn, die alleen des nachts
reizen en dan nog wel afzonderlijk, zoodat
ze niet kunnen worden waargenomen. In
alle gevallen is hij van meening, dat er
nog veel is in den vogeltrek, wat we niet
weten. Zeker is het wel, dat hierbij het weder
een groote rol speelt.
wat niet iedereen weet.
In de landen Frankrijk. Spanje, Portugal,
Roemenië, Bulgarije. Griekenïand, Joego
slavië en in Zwitserland bezitten de vrouwen
geen kiesrecht terwijl in België. Italië en
Hongarije haar een bepeikt kiesrecht is
toegekend. Alleen in Duitschland. Oostenrijk,
Danzig. Polen, Rusland. Lettland. Estland,
Finland, Litauen, Zweden. Noorwegen. Neder
land. Engeland, Luxemburg en in Tsjecho-
Slovakije hebben zij het zelfde kiesrecht als
de mannen.