UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
H, D. VERTELLING
BiograpMeen in
een notedop
Vit de geschiedenis van Nederlandsch-Indië)
door P. J. ZüRCIIER.
XXV L
De frissche leefwijze der Hollanders. Gin
and brandy. Cijfers en hiaten. Meer gat
dan kous.
Na oen korte onderbreking thans terug
komende op den slechten gezondheidstoe
stand die Batavia tegen het midden en einde
der achttiende eeuw dermate kwelde, dat de
..Kon in ginne van het Oosten" daardoor in
een allesbchatven voordeellgen reuk kwam
te staan, dienen wij voor alles kennis te
maken met den medischen dienst en de
hulpmiddelen, die dat college ten dienste
stonden.
Reeds in 1035 vinden we de eerste benoe
ming vermeld, door de Compagnie, van een
Vroedmoeder, die, na een behoorlijk af
gelegd examen, den ambtseed aflegde be
treffende kraambedgeheim en. Haar
taak was het om onvermogende kraam
vrouwen bij te staan en er wordt in de oude
kronieken zélfs nog gerept van een klein
tractement.
Dan was er nog de S t a d s-c h I r u r g IJ n.
Ook hij diende zich gratis het lot van de
misdeelden aan te trekken. Reeds In 1600
werd hij door de Compagnie betaald'!) en
deze zorgde wel, dat haar aesculaap dat In
komend) niet voor niets kreeg. Hij werd
bovendien belast met de autopsie van omge
komen stadgenooten en natuurlijk met het
gelijktijdig opmaken van het visum reper-
tum, alsook met de medische praktijk in de
gevangenissen. Had hij het daarmede al niet
volhandlg genoeg, zoo zag hij zich verder
nog toegewezen alles voor dat kleine
tractement het cureeren van armlastige
gekwetsten, dat dan in hoofdzaak Inlanders
waren. Daar een Stads-chlrurgijn nimmer
meer dan 500 Rds let U eens op hoe men
ln die jaren bij voorkeur met Rds. en stuivers
rekende! toelage genoot, kón het haast
niet anders, of de man moést er wel, met een
achtenswaardig voorkomen, een breed ge
baar en een wellicht wat nevelachtige ken
nis, een Interne praktijk bij waarnemen.
Over het algemeen scheen men met den
titularis echter wel Ingenomen te zijn, want
toen van Imhoff in 1745 een Stadsdokter
aanstelde, wiens taak het zou zijn om in de
godshuizen en gevangenissen de lijders te
behandelen, waren Schepenen al zéér spoedig
de meening toegedaan, dat men zeer weinig
aan dezen aesculaap had en de Stads-chi-
rnrgijn dit best alléén afkon. Paulus Jacob
Valckenaer, zelf stadsdokter te Batavia ge
weest, bevestigde dit door er een geheim van
te maken, dat hij zijn offlcieele praktijk
door een paar onbevoegden liet waar
nemen. Dezen heetten Ondermeeste rs.
Bij moeilijke gevallen, die hem dan werden
gerapporteerd, gaf Valckenaer zich de moei
te zelf eens te komen kijken. Op dien grond
is het wel verklaarbaar, dat ln 1779 de
Stadsdokter weer van zijn functie werd ont
heven. waardoor de Stads-chirurgijn het
rijk weder alleen had.
Gezien de slechte bezoldiging was het
allerminst bevreemdend, dat de titularis er
bijna altijd op uit was om zijn particuliere
praktijk, die voor hem voorging, waar te
nemen.
Hij had dan ook een harden dobber. Want
dc doekoen, de Inlandsche (wonder)dokter,
die éénige kennis bezat van inlandsche
medicijnen, was een ernstige concurrent. Hij
was meester in het masseeren, het zooge=
naamde „ramassen". dat al heel gauw tot
.rameniassten" verhollandscht werd. Vooral
de dames bedienen zich liever van den
doekoen dan van den doktor. Dit viel te be=
grijpen, want, deze droeg de waarneming
zijner practijk aan zijn „Ondermeesters"
over, die zich brutaal „Dokter" noemden,
maar in wezen slechts barbiers waren. Hei.
ambt stond dus volkomen in discrediet.
Een Batavlaschc dokter eischte voor een
bezoek een rijksdaalder en voor de zwaarste
operatie kon hij slechts 25 Rds. In reke
ning brengen. Practlsljns en chirurgijns
konden er dus van de „gedane curre" niet
komen en een lapmiddel was de levering
van de medicijn, die zij-zelf bereidden. Een
populair middel was de cortex Peruvlanus.
of koortsbast, dat, als koortswerend middel
in één adem wordt genoemd met kamille-
bloesem, gentiaanwortel en meerdere huis
middeltjes.
Kinine werd haast niet gebruikt en mer
nam bij alle kwalen liever zijn toevlucht to*
kamfersplrltus, omdat men aannam, dat kam
fer een middel tegen „rotting" was.
Uit het bovenstaande blijkt, in al zijn
©n-volledlgheid, wel heel duidelijk, dat er
aan de medische voorziening wel het een
en ander haperde.
Bij al de vleiende benamingen, die men
voor Batavia gereed hield en die zoo wel
luidend klonken „Kerkhoff der Europeanen",
„das Grab der Deutschen", dat het „van
vrient en vljant als een besmet Smirna
geschuuwt word"; „een pestkol", en als
Junghun zegt „Schon der Gedanke an
Batavia macht manchen schaudern". dan
nam men bijna uitsluitend aan. dat de
lucht ge-infecteerd was. Men ging zelfs zóó
ver. dat ln het einde der achttiende eeuw
beweerd werd, dat de lucht te Batavia der
mate besmet, was. dat het geringste huid
wondje tot gevaarlijke zweren of ontsteking
aanleiding kon geven.
Gelijk ValentUn reeds aanteeken-
de was de lage ligging van dc s:ad oorzaak
dat zU des morgens .als met eenen neevel
ofte damp", bedekt was. Maar niet die
morgennevel was gevaarlijk, doch veeleer
de avondnevel, die kort na zons-ondergang
opsteeg en de nachtlucht. Die avondnevel
gaf. gelijk Paravlciiü zegt: ..oen stank als
awavel en rotte krengen" en de kwade in
vloed daarvan wordt dan beschreven. Men
hoort evenwel weinig in don Compagnies
tUd van dien nevel spreken. Maar een
groote vrees had men voor al wat kwaiijk
riekte. Stank, oordeelde men, was hét groote
gevaar.
In verband met deze algemeene vrees, was
men bang voor den wind. die stank bracht.
Bontlus (Coen's lijfarts) hield den landwind
voor ongezond, omdat die over moerassen
woel. Maar toen de moerassen meerendeels
gedempt of ln sawah's veranderd waren en
daarentegen het modderige strand zich uit
breidde, begon men den zeewind te vreezen,
zonder daarbij in beschouwing te nemen,
dat de zeewind eerst doorblaast, nadat alle
nevels zijn opgetrokken en gaat liggen nog
voor de avondnevelen opkomen. Dus werden
overdag dc huizen hermetisch gesloten en
nademaal men gewoonlijk ook des nachts
de huizen sluit, konden deze slechts gelucht
worden in dc pauzen tusschcn de land- cn
zeewinden, dus in de morgenuren en in den
voor-avond. Maar ook die oogenblikken van
windstilte schuwde men als niet gezond en er
waren er, die dan niet durfden uit te gaan.
Maar ook de hitte duchtte men en zoo waren
er onder onze pappenheimers, die eigenlijk
nooit uit de huislucht kwamen. Dit zette dc
kroon op het werk en de slechte leefregel was
geboren. Men had te weinig beweging, baad
de weinig, overat zich al spoedig aan te zwa
re spijzen, terwijl alcoholica als een univer
seel voorbehoedmiddel werden beschouwd.
Benevolus zegt: ,,'smorgens, 'smiddags en
's avonds drinkt de Hollander jenever, rum
en cognac; algemeen zijn dan ook bleeke en
opgezette gezichten, bevende handen, wateri
ge en roode oogen, een onfrissche adem;
's avonds zit men boven een stinkende gracht
jenever te drinken en te rooken, gebruikt
daarna een overdadig, zwaar souper en gaat
dan zijn halven roes achter dikke gordijnen
in een muffe kamer uitslapen."
Ook de geleerde, Junghuhn sloeg den spij
ker op den kop. Hij zocht de oorzaak van een
spoedigen dood te Batavia, behalve in de
moeraskoorts, voornamelijk in het vele drin
ken. In 1846 nog schrijft een Engelschman:
„Gin and brandy have killed five sixths of
all the Europeans who have died in Batavia
wihtln the last twenty years". 3)
Hieruit werd het logische feit geboren, dat
de vrouwen de niannen veelal overleefden en
dat zij, die zwak van gestel waren een groo-
tere kans hadden gespaard te blijven, dan
de on-verwoestbaar sterken, die, zoogenaamd,
tegen alles bestand waren.
Het jaar 1732 draagt den naam van den
ongunstigen ommekeer in den gezondheids
toestand. Van Cloon kwam toen aan het be
wind en het graven van een kanaal wordt
als de oorzaak beschouwd van een zware
epidemie, die toen optrad. Wel eigenaardig
mag het heeten, dat de vele grachten, die
in Batavia zijn gegraven nimmer in ver
band zijn gebracht met een zware sterfte,
maar dat de graverij van dit kanaal, dat n.b.
op grooten afstand van Batavia werd
aangelegd, het zoo zwaar te verantwoorden
had.
Na den Chineezenmoord in 1740 verergerde
de toestand nog. Want waar door de talrijke
branden, die er toen woedden, vele open
plekken tusschen de andere hulzen kwamen,
die aan een „achtenswaardige" vervul
ling waren prijs gegeven 'en gelijktijdig
daarmede de afwatering door de goten spaak
liep, waarvan de verzorging aan de bewo
ners was opgedragen, vormden zich meer
dere „infectiehaarden", dia broedplaatsen
werden van larven van muskieten, waar
geen hand naar werd uitgestoken. En toen
daarbij nu kwam, dat meer en meer de
Europeesche ingezetenen naar buiten ver
huisden en geleidelijk daardoor het aantal
leegstaande en in verval rakende woonhui
zen zich uitbreidde, de toestand van de
grachten steeds jammerlijker werd, dan ver
klaart zich het hoogst ongunstige, sanitaire
beeld, dat Batavia in de tweede helft der
achttiende eeuw vertoonde.
Om een eenigszins juist beeld te krijgen
van de mortaliteit te Batavia, meen ik dit
niet beter te kunnen illustreeren, dan door
eenige feitelijkheden, waaraan ik, in een oud
Overzicht, houvast krijg.
In Juni 1775 dineert Thunberg, ter gele
genheid van zijn vertrek naar Japan, met
dertien vrienden. Als hij evenwel in Ja
nuari 1777 terugkeert, komt hij tot de ver
bijsterende ervaring, dat er van hen nog
maar twee in leven zijn. Een andere, vol
strekt niet gunstige ervaring, is die van Von
Wolzogen, die in 1792, na een afwezigheid
van slechts zestien maanden bijna al zijn
Bataviasche kennissen gestorven vindt.
De hierboven genoemden waren allen
„doorgewinterde" oud-gasten van we mo
gen dit gerust aannemen hoogere stan
ding en positie. Maar angstwekkend was
ook het sterftecijfer onder de nieuwelingen
en de soidaten. Morgenstern, die in 1770 met
159 soldaten uit Texel vertrok, vertelt, dat
er vier maanden na zijn aankomst in Xndië
nog slechts vijftien in leven waren. De
slechte „kwaliteit" van dat uitgezonden
„Jan Hagel", zal echter, naar men ver
moedt, hier óók wel een bijdrage toe hebben
geleverd. Want deze soort menschen. dit.
om aan den honger in hun vaderland te
ontkomen, voor ,.de(n) Oost" teekenden,
leefden er, in een vorstelijke „après mol le
déluge", maar op los. Dysenterie, typhus en
malaila-tropica, waren hun eerste en meest
boosaardige „vrienden".
Jammer genoeg beschikken we niet over
de zoo noodzakelijke, juiste opgaven van of-
ficieele zijde. Statistieken bestonden toen
nog niet en de cijfers, die er zijn, genieten
met het minste vertrouwen, hoe gedétail-
leerd zij ook zijn mogen. Uit ouden sleur.
zonder éénige liefde en ook zonder, dat
men daarvan de noodzakelijkheid inzag,
werden door de Wijkmeesters opgaven ver
strekt on deze werden in het ..Dagregister
des Casteels tot Batavia" wel bijgehouden.
Maar niemand kan voor de juistheid dier
gegevens instaan. Wèl is later glashelder
bewezen, dat die cijfers niet deugen. Om te
beginnen weet men al niet. welke Com-
pagniesdicnaren eigenlijk als ingezetenen
worden beschouwd cn als zoodanig meege
teld. Dan weer wordt de Zuidervoorstad
wèl. soms ook weer niét medegerekend. Of
dit aan slordigheid is toe te schrijven, blijkt
evenmin. Aan het feit zelf doet dit evenwel
niet toe. of beter gezecd: het beheerscht
volkomen de ondeugdelijkheid der nagela
ten gegevens. Soms schijnen de Ooster- en
Westervoorstad ook te worden meegeteld. En
dan weer 's niet!
Vraagteekens en vraagteekens en niets
dan hiaten. Deze laatste hebben zelfs de
overhand en het geheel doet sterk denken
aan de versleten kous, die meer gat dan
kous is.
Het was een hopelooze warboel, zooals
trouwens de hééle Compagnie
Jenever en brandewijn hebben 5 6 van al
de Europeanen gedood, die gedurende de
laatste 20 jaren te Batavia gestorren zijn.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
De Glorie
door
WILLY VAN DER TAK
Er is één ding erger voor een vrouw dan
leelljk te zijn en ie weten, dat ze het is. en
dat is te moeten erkennen, dat het begrij
pelijk is, dat nooit een man naar haar heeft
omgekeken.
Er was een vraag, die ze zichzelf al zoo
dikwijls gesteld had: waarom die anderen
wel en ik niet? En als ze dan in den spiegel
keek, zag ze zichzelf, zooals ze wist, dat
iedereen haar moest zien: klein, mager, mie
zerig. met een wiebelend lorgnetje voor een
paar fletsblauwe oogen, die altijd rood om
rand waren, met een bleeke, bloedelooze
mond, waarvan de onderlip en de onder
kaak zoo ver onderuit liepen, dat ze bijna
zonder kin in den gelen, pezlgen hals over
gingen, een spitse neus en een kleurloo?e
huid, die wijd van de hooge jukbeenderen
afhing. Zoo was ze op haar twintigste ge
weest. zoo zou ze blijven tot ze, leelijker dan
ooit. op haar doodsbed liggen zou. En nu was
ze in de veertig, en het was langzamerhand
tot haar doorgedrongen, dat leelijk zijn één
van de dingen is, die de wereld een vrouw
nooit schijnt te kunnen vergeven, en in haar
doen was het schuwe onderdanige gekomen
van iemand, die bij voorbaat vergeving
vraagt voor een tekortkoming, die hij weet
niet te zullen kunnen vermijden.
Ze had geen vrienden en ze wist,
dat haar paar kennissen haar tole
reerden, omdat ze haar zielig vonden. De
kinderen op school jouwden haar uit om
haar leelljlcheid, en ze liet het zich aanleu
nen, omdat ze ervan overtuigd was, dat ze
het verdiend had. Ze sprak nooit iemand
tegen, had jaren geleden beseft, dat een
wezen als zij beter deed met zich geen eigen
meeningen aan te matigen, en spendeerde
alle liefde, die ze haar heele leven voor zich
had moeten houden, aan de paar liefhebbe
rijen, die ze angstvallig voor de wereld ver
borgen hield: de paar planten, die ze in de
zonnige vensterbank van haar ongezellige
huurkamer met de versleten roode pluche
stoelen en de potkachel met het schoteltje
water erop voor de planten, kweekte; en de
bioscoop, waar ze iederen Zaterdag haar vijf
en zeventig cent voor een eerste rangskaar-
tje-boven-haar-stand neertelde, en waar ze
al haar opgezouten jongemeisjesdroomen
met een teederen glimlach om haar mond
en wat vochtigs in haar oogen als een stroom
van warme zonneschijn in zich opwellen
voelde.
Viermaal iederen dag liep ze op haar
hooge knooplaarzen met platte hakken den
langen weg van en naar school, 's zomers in
een valig regenjasje, 's winters in eenoudei"-
wetschen bruinen mantel met den verfom-
faaiden, veel te kleinen bontkraag, waarmee
ze nooit haar koude naakte ooren onder het
sprietende haar en het wonderlijke opge
spelde vilthoedje met een verschoten Li
berty zijdje erom, kon bedekken.
Viermaal per dag twintig jaar lang.
Steeds denzelfden weg, altijd alleen, schrik
kerig blozend als eens een enkelen keer
iemand groette, van en naar een thuis, waar
niets en niemand van haar was, van en naar
een school, waar ze voelde zielig en een
beetje bespottelijk gevonden te worden. Ze
wist al lang niet beter of liet hoox'de zoo. Ze
had twintig jaar lang in den spiegel gezien,
dat het logisch was.
De weg naar school de weg naar huis-
Een nette, kleurlooze buurt met veel geslo
ten, witte gordijntjes, een paar armoedige
vuile straten, waar 's zomers den heelen
dag het trottoir vol lag met luie. magere
honden, en morsige kleine kinderen, en dan
weer een nette buurt, al was de netheid er
een beetje minder precies, en al hingen de
gordijnen er wat minder hagelwit en wat
slordiger voor de ramen. Ze kende er de
huizen van deur tot deur, en van raam tot
raam: een verhuizing was er een evenement,
een nieuwe plant voor een raam, andere
gordijnen, een kind, dat ze nooit gezien had.
het meisje van nummer 63. dat ze met een
jongen thuis zag komen, waren grooter ge
beurtenissen dan de eenzaam gevierde fees
ten als Sinterklaas. Kerstmis en haar ver
jaardag. waarvan ze de traditie krampach
tig hoog hield door bij den banketbakker om
den hoek een banketletter en een kerstkrans
te bestellen, en zichzelf op den dag. waarop
ze een nieuw levensjaar heette in te gaan.
een nieuwe plant voor op haar vensterbank
thuis te sturen.
Ze was drie en veertig, toen ze op een
kouden dag om vier uur moe naar huis sjok
te. Het liep tegen Kerstmis, er was een druk
ke vroolijkheid op straat, en ze bedacht, dat
ze haar kerstkrans weer zou moeten bestel
len. Dc winkels straalden meer licht uit dan
anders, en in dc straten van haar eerste
nette buurt liepen meer en luidruchtiger
menschen. Maar de wind was fel en guur, en
met een armoedig gebaar trachtte ze haar
kraag hooger op te zetten en haar ver
kleumde handen weg te stoppen tusschen
haar breede ceintuur Ze begon haastiger te
loopen. toen ze door de paar armelijke stra
ten liep, die morsiger en groezeliger leken
dan ooit, verlangend om thuis te zijn. Voor
haar uit liep een kind. blootshoofds, zonder
jas. met een wollen das om zijn hals ge
knoopt en de voeten sloffend in een paar
veel te groote schoenen. Ze keek ernaar,
huiverend, maar zonder veel belangstel
ling. Ze had te veel van den onbarmnartigen
spot van kinderen ondervonden om te we
ten. dat er in haar hart zachte plaatsjes te
over waren, waar nog nooit een kind toe
doorgedrongen was. Toon besefte ze opeens,
dat ergens een jammerlijk klndergehuil
klonk, met lange uithalen cn diepe, trillende
snikken, en opeens was'ze naast de dreumes
neergeknield, die met een koud. blauw
knuistje dikke biggelende tranen over zijn
verhuild gezicht wreef, en niet wist, hoe
gauw hij zijn vuurrood neusje wel op zou
halen, om de dreigende overstrooming te
bezweren.
En drie minuten later was ze weer op weg
naar de stad, en haar moede beenen liepen
of ze dien dag pas begonnen want in haar
armen, tegen zich aan, hield ze een kind, een
kleinen straatjongen in een veel te dun
pakje, die zijn óéne koude oor tegen haar
schouder gevlijd en allebei zijn verkleumde
handen tusschen haar mantel verstopt had.
Ze voelde opeens, dat haar hart, dat al die
jaren braak had moeten liggen, nog warm en
luid kloppen kon, en voor het eerst sinds
Jaren voelde ze haar oogen weer glanzen en
haar wangen weer gloeien. Door de stad
droeg zc hem, hijgend en verteederd, en pas.
toen ze was waar ze wezen wilde, zette ze
hem neer, een klein verbouwereerd jongetje,
dat zijn hand vertrouwelijk in de hare liet,
al schoten zijn oogen wel eens een verwon
derden schulnschen blik naar haar.
In dien winkel, dien ze binnen ging. was zc
voor liet eerst van haar leven bij dc pinken,
liet zich niet bazen door een bijdehandc
Juffrouw, maar wist, wat ze hebben wilde en
rustte niet voor ze het kreeg.
Het geld voor haar kerstkrans, voor haar
verjaardagsplant, voor vele Zatei'dagmiddag-
bioscoopjes, gaf ze onbekommerd uit en met
moederlijke gebaren bedilde ze het verbaasde
Jongetje, dat met zich doen liet: paste, trok
weer uit. keurde met kritische blikken, kocht
ten slotte.
De juffrouw draafde, kwam met nieuwe
voorraden aansjouwen, werd onwillig en on
aangenaam onder het heele geval, dat ze
niet begreep, taxeerde het sjofele onderwijze
resje, het armoedige jongetje, tot haar oogen
opeens vlogen naar de magere handen van
haar klant. Geen ringDe andere voelde
haar blik. keek op, neer naar haar handen
en begreep opeens, terwijl ze een blos van
schaamte naar haar wangen voelde stijgen.
Maar opeens vloog haar hoofd weer achter
over. haar oogen keken bijna trotsch in het
minachtend gezicht van de juffrouw, die ge
concludeerd had.
Uitdagend gaf ze haar naam op, juffrouw,
haar adres, bukte zich moederlijk naar liet
jongetje, nam hem in haar armen, terwijl
ze de stekende oogen van de juffrouw op zich
voelde.
,Nou, en wat zegt ie nou tegen moeder?"
En met het verblufte kind aan haar hand
liep ze weg, als een pauw, in de glorie van
een geleden onrecht, dat haar niet was aan
gedaan, van lange eenzame uren van lijden,
die ze niet geleden had, van een moeder
liefde, die ze bezat zonder moeder te zijn.
Door de straten zwoegde ze weer met het
kind in haar armen, de dankbetuigingen
van de verrukte moeder gingen over haar
heen, vervuld van een groot geluk zat ze
op haar kamer en droomde met een glim
lach om haar mond als een begenadigde.
SCHILLER.
(1759—1805).
Christoph Friedx-ich von Schiller Is gestor-
vexi.
Op Goethe na is Schiller Duitschland's
grootste dichter. En met den naam Goethe
Is de zijne onafscheidelijk vex'bonden, want
de beide groote meesters waren niet alleen
tijdgenooten, zij hebben ook in groote
vriendschap samexxgewerkt, en er was een
weldadige wisselwerking tusschen tusschen
beider machtige geesten. En zooals zij in het
leven vexbonden waren, zoo rustexx zij ook
trouw naast elkaar ixi de „Fürstengxnxft" te
Weimar. En toch waren zij in zoovele op
zichten verschillend. Hoe verschilt het leven
van den lang onderdrukten Schiller met het
vrije bestaan van den door het leven eigen
lijk verwenden Goethe.
Wel won ook Schiller de vrijheid, maar
ten koste van zijn vroegen dood, het genot
van het leven betaalde hij met het leven
zelf.
Friedrich Schiller wei'd in het jaar 1759
in het Wurtembergsche stadje Max-bach als
zoon van een officier geboren en hij bracht
zijn eerste levensjaren daar en in andere
garnizoenssteden, waarnaar de vader spoe
dig verplaatst werd door, totdat hertogelijke
willekeur een zeer betreurenswaardige wen
ding in zijn bestaan bracht. De despotische
Wurtembergsche hertog Karl Eugen dwong
zijn jonge onderdanen eenvoudig om zich
aan de „Karlsschule" voor te bereiden op
een amot in staatsdienst, dat zij dikwijls
geenszins ambieerden en waar zij niet ge
schikt voor waren. Dit lot trof ook den jon
gen Schiller, die ln zijn jeugd reeds dweep
achtig. predikant had willen worden en nu
zich de studie der medicijnen zag aange
wezen.
Doch Schiller was geen natuur om zich
daaraan te onderwerpen.
Des te sterker manifesteerde zich nu bij
hem de .Sturm- und Drangperiode", gesterkt
als hij werd door de lezing van revolution -
naire en dweepachtige litteratuur, van „Gotz
von Berlichingen" en „Die Leiden des jun-
gen Werther". Shakespeare verslond hij. deze
nam hem mee, „als een geweldige berg
stroom". en zijn dichterlijke scheppings
drang. die eerst een uitweg gezocht had in
de richting van Klopstocks Oden en Messia
den uitte zich nu geweldig in het revolu-
tionnaire tooneelstuk „Die Rauber
Ondanks de routen, me em gevolg zijn vua
zijn onrijpheid draagt dit beroemde drama
reeds den stempel van het genie van den
schepper. Bij de opvoering in Mannheim
verwierf het een ongekenden bijval, doch
daar het een aanklacht tegen de toenmalige
maatschappij was in Rousseau's trant be
zorgde het den auteur den naam van een
staatsgevaarlijk rnensch.
In het jaar 1780 verliet Schiller de Karls
schule, waar hij zeven jaar gestudeerd had
en kreeg hij een aanstelling als regxments-
arts te Stuttgart met een maandelijksch
salaris van 13 gulden. Hij voltooide .Die
Rauber" en liet het op eigen kosten druk
ken, waax-toe hij het geld leenen moest. De
opvoering in 1782 had echter tot gevolg, dat
de Hertog hem verbood zijn medische ge
schriften in druk te geven. Dit was voor
Schiller on verdragelij k en het beteekende
het begin van zijn ellende. Hij zocht een
betrekking bij het tooneel te Mannheim,
doch toen dit niet gelukte en zijn tweede
drama „Die Verschwörung des Fiesko zu
Genua" een fiasco werd, begon een zwervers
leven, dat zich later op zijn gestel fel ge
wroken heeft. Gedurende zijn omzwervingen
was hij aangewezen op de weldadigheid van
eenige vereerders. Onder deze treurige om
standigheden ontstond het bixrgerlijke treur
spel „Kabale und Liebe". Wel had het stuk
groot succes, doch het was niet in staat om
de levensomstandigheden van zijn schepper
blijvend te verbeteren.
Een lichtstraal was de uitnoodiging, die hij
van den kring van Lelpzlger vereerders ont
ving. waarvan Körner. de vader van den be
kenden vrijheidsdichter de ziel was. In dit
milieu bracht Schiller twee aangename jaren
door van 17851787. Hij verbleef deels in
Leipzig, deels in Dresden, als de gast van
Körner.
Het dichten van de revolutlonnalre di-a-
ma's was een dappere daad van den jongen
Schiller, het was geen kleinigheid in een zoo
onderdrukt land wrakke maatschappelijke
toestanden met zooveel vrijmoedigheid aan
de kaak te stellen.
In ,Don Karlos" blijkt hoe Schiller den
invloed van het gelu'. iger milieu te Dres
den en Leipzig heeft ondergaan. Uit ,Don
Karlos" spreekt niet die felle satyre, maar
verheerlijking van vriendschap en menschen-
liefde. Naar Lessings voorbeeld heeft hij
den prozavorm vervangen door vijfvoetige
jamben.
Schiller ls gekomen tot de tweede periode
ln zijn leven, die van 1785 tot 1794, de tijd
van ontwikkeling na de periode van ontwor
steling en vrijmaking.
Het leven in Dresden kon den dichter op
den duur niet bevredigen. Wel was hij nog
door de innigste vriendschapsbanden met
den kring van Körner verbonden, maar zijn
trots verzette er zich tegen altijd op de on
dersteuning door zijn vrienden aangewezen
te zijn. Zoo trok hij dan in 1787 naar Wei-
mar, centrum van litterair leven, waar de
vorst Karl August de grootste dichters van
zijn tijd om zich heen verzameld had.
De Weimarsche tijd werd voor Schiller in
de eerste plaats een periode van zelfontwik
keling. Uit de onvastheid van richting en de
twijfel van de Sturm- und Drangperiode
kwam hij tot geestelijke rijpheid. Daarbij
wijdde hij zich met groote doorzettings
kracht aan de studie der historie, verdiepte
zich in de philosophie van Kant en de klas
sieke litteratuur.
Toen Schiller te Weimar kwam bevond
Goethe zich nog in Italië, doch ook nadat
deze teruggekeerd was kwam het nog niet
tot toenadering tusschen beiden. Goethe, die
zijn Sturm- und Dpangtijd al lang te boven
was, kon zich met wat Schiller geleverd had
niet vereenigen. Toch wendde hij zijn invloed
aan om Schiller benoemd te krijgen tot hoog
leeraar in de geschiedenis aan de Universi
teit van Jena. In 1789 begon Schiller zijn ooi
leges. Kort daarop huwde hij Charlotte von
Lengefeld. In de volgende periode is weinig
dichterlijk werk ontstaan, doch wel ge
schiedkundig. In 1788 verscheen het aan
den tachtigjarigen oorlog gewijde werk: „Ge-
schichte des Abfalls der Vereinigten Nie-
derlande", in 1927 de „Geschichte des
Dreiszigjahrigen Kx-ieges". Deze werken
zijn belangrijker om het schoone
proza, waarin zij geschreven zijn, dan om de
historische waaide.
De prachtige karakterteekening verraadt
reeds den psycholooog en den dramaticus
Schiller. En onophoudelijk werkte deze
machtige verder aan de vervolmaking van
zijn wetenschap en van zijn ziel.
Zoo valt in zijn leven een derde periode te
onderscheiden, die van het Meesterschap,
van 1794 tot zijn dood in 1805.
Uit dien tijd dateert ook de vriendschap
met Goethe. Beide kunstenaars zijn in 1794
tot het inzicht gekomen, dat hoezeer hun op
vattingen uiteenliepen, een samengaan zeer
vruchtbaar zou zijn en dat is het dan ook
inderdaad geweest. Schiller heeft de wereld
zijn allerschoonste werken na 1794 geschon
ken.
Zoo ontstaan dan de gedichten, waaruit
vele geslachten na den dichter levenswijs
heid geput hebben. Welke auteur is zoo dik
wijls aangehaald als Schiller? Van hem zijn
tallooze gevleugelde woorden.
Van de philosophische noemen wij „De
Spaziergang". „Das Lied von der Glocke",
van de balladen en romancen ,Die Bürg-
schaft", „Der Taucher", „Der Handschuh",
,Die Kraxxiche des Ibykus", werken, die ieder
zich herinnert, en die de gansche Duitsche
jeugd uit het hoofd kent.
De drama's verschillen geheel van de jeugd-
tooneelwerken, waarvan zij door een kloof
van twaalf jaren gescheiden zijn. Het groote
onderscheid ls dat Schiller objectief is gewor
den, het drama is hem geen middel meer om
zijn gevoelens uit te spreken, het is zuiver
kunstwerk en kunstwerk van volmaakte vor
menschoonheid en de rijkste gedachtenin-
houd.
Het eerste is „Wallenstein", en trilogie, be
staande uit Wallenstelns Lager, die Piccoio-
Schiller's ster/kamerA