UIT VERGEELDE PAPERASSEN. H, D. VERTELLING BiograpMeen in een notedop Vit de geschiedenis van Nederlandsch-Indië) door P. J. ZüRCIIER. XXV L De frissche leefwijze der Hollanders. Gin and brandy. Cijfers en hiaten. Meer gat dan kous. Na oen korte onderbreking thans terug komende op den slechten gezondheidstoe stand die Batavia tegen het midden en einde der achttiende eeuw dermate kwelde, dat de ..Kon in ginne van het Oosten" daardoor in een allesbchatven voordeellgen reuk kwam te staan, dienen wij voor alles kennis te maken met den medischen dienst en de hulpmiddelen, die dat college ten dienste stonden. Reeds in 1035 vinden we de eerste benoe ming vermeld, door de Compagnie, van een Vroedmoeder, die, na een behoorlijk af gelegd examen, den ambtseed aflegde be treffende kraambedgeheim en. Haar taak was het om onvermogende kraam vrouwen bij te staan en er wordt in de oude kronieken zélfs nog gerept van een klein tractement. Dan was er nog de S t a d s-c h I r u r g IJ n. Ook hij diende zich gratis het lot van de misdeelden aan te trekken. Reeds In 1600 werd hij door de Compagnie betaald'!) en deze zorgde wel, dat haar aesculaap dat In komend) niet voor niets kreeg. Hij werd bovendien belast met de autopsie van omge komen stadgenooten en natuurlijk met het gelijktijdig opmaken van het visum reper- tum, alsook met de medische praktijk in de gevangenissen. Had hij het daarmede al niet volhandlg genoeg, zoo zag hij zich verder nog toegewezen alles voor dat kleine tractement het cureeren van armlastige gekwetsten, dat dan in hoofdzaak Inlanders waren. Daar een Stads-chlrurgijn nimmer meer dan 500 Rds let U eens op hoe men ln die jaren bij voorkeur met Rds. en stuivers rekende! toelage genoot, kón het haast niet anders, of de man moést er wel, met een achtenswaardig voorkomen, een breed ge baar en een wellicht wat nevelachtige ken nis, een Interne praktijk bij waarnemen. Over het algemeen scheen men met den titularis echter wel Ingenomen te zijn, want toen van Imhoff in 1745 een Stadsdokter aanstelde, wiens taak het zou zijn om in de godshuizen en gevangenissen de lijders te behandelen, waren Schepenen al zéér spoedig de meening toegedaan, dat men zeer weinig aan dezen aesculaap had en de Stads-chi- rnrgijn dit best alléén afkon. Paulus Jacob Valckenaer, zelf stadsdokter te Batavia ge weest, bevestigde dit door er een geheim van te maken, dat hij zijn offlcieele praktijk door een paar onbevoegden liet waar nemen. Dezen heetten Ondermeeste rs. Bij moeilijke gevallen, die hem dan werden gerapporteerd, gaf Valckenaer zich de moei te zelf eens te komen kijken. Op dien grond is het wel verklaarbaar, dat ln 1779 de Stadsdokter weer van zijn functie werd ont heven. waardoor de Stads-chirurgijn het rijk weder alleen had. Gezien de slechte bezoldiging was het allerminst bevreemdend, dat de titularis er bijna altijd op uit was om zijn particuliere praktijk, die voor hem voorging, waar te nemen. Hij had dan ook een harden dobber. Want dc doekoen, de Inlandsche (wonder)dokter, die éénige kennis bezat van inlandsche medicijnen, was een ernstige concurrent. Hij was meester in het masseeren, het zooge= naamde „ramassen". dat al heel gauw tot .rameniassten" verhollandscht werd. Vooral de dames bedienen zich liever van den doekoen dan van den doktor. Dit viel te be= grijpen, want, deze droeg de waarneming zijner practijk aan zijn „Ondermeesters" over, die zich brutaal „Dokter" noemden, maar in wezen slechts barbiers waren. Hei. ambt stond dus volkomen in discrediet. Een Batavlaschc dokter eischte voor een bezoek een rijksdaalder en voor de zwaarste operatie kon hij slechts 25 Rds. In reke ning brengen. Practlsljns en chirurgijns konden er dus van de „gedane curre" niet komen en een lapmiddel was de levering van de medicijn, die zij-zelf bereidden. Een populair middel was de cortex Peruvlanus. of koortsbast, dat, als koortswerend middel in één adem wordt genoemd met kamille- bloesem, gentiaanwortel en meerdere huis middeltjes. Kinine werd haast niet gebruikt en mer nam bij alle kwalen liever zijn toevlucht to* kamfersplrltus, omdat men aannam, dat kam fer een middel tegen „rotting" was. Uit het bovenstaande blijkt, in al zijn ©n-volledlgheid, wel heel duidelijk, dat er aan de medische voorziening wel het een en ander haperde. Bij al de vleiende benamingen, die men voor Batavia gereed hield en die zoo wel luidend klonken „Kerkhoff der Europeanen", „das Grab der Deutschen", dat het „van vrient en vljant als een besmet Smirna geschuuwt word"; „een pestkol", en als Junghun zegt „Schon der Gedanke an Batavia macht manchen schaudern". dan nam men bijna uitsluitend aan. dat de lucht ge-infecteerd was. Men ging zelfs zóó ver. dat ln het einde der achttiende eeuw beweerd werd, dat de lucht te Batavia der mate besmet, was. dat het geringste huid wondje tot gevaarlijke zweren of ontsteking aanleiding kon geven. Gelijk ValentUn reeds aanteeken- de was de lage ligging van dc s:ad oorzaak dat zU des morgens .als met eenen neevel ofte damp", bedekt was. Maar niet die morgennevel was gevaarlijk, doch veeleer de avondnevel, die kort na zons-ondergang opsteeg en de nachtlucht. Die avondnevel gaf. gelijk Paravlciiü zegt: ..oen stank als awavel en rotte krengen" en de kwade in vloed daarvan wordt dan beschreven. Men hoort evenwel weinig in don Compagnies tUd van dien nevel spreken. Maar een groote vrees had men voor al wat kwaiijk riekte. Stank, oordeelde men, was hét groote gevaar. In verband met deze algemeene vrees, was men bang voor den wind. die stank bracht. Bontlus (Coen's lijfarts) hield den landwind voor ongezond, omdat die over moerassen woel. Maar toen de moerassen meerendeels gedempt of ln sawah's veranderd waren en daarentegen het modderige strand zich uit breidde, begon men den zeewind te vreezen, zonder daarbij in beschouwing te nemen, dat de zeewind eerst doorblaast, nadat alle nevels zijn opgetrokken en gaat liggen nog voor de avondnevelen opkomen. Dus werden overdag dc huizen hermetisch gesloten en nademaal men gewoonlijk ook des nachts de huizen sluit, konden deze slechts gelucht worden in dc pauzen tusschcn de land- cn zeewinden, dus in de morgenuren en in den voor-avond. Maar ook die oogenblikken van windstilte schuwde men als niet gezond en er waren er, die dan niet durfden uit te gaan. Maar ook de hitte duchtte men en zoo waren er onder onze pappenheimers, die eigenlijk nooit uit de huislucht kwamen. Dit zette dc kroon op het werk en de slechte leefregel was geboren. Men had te weinig beweging, baad de weinig, overat zich al spoedig aan te zwa re spijzen, terwijl alcoholica als een univer seel voorbehoedmiddel werden beschouwd. Benevolus zegt: ,,'smorgens, 'smiddags en 's avonds drinkt de Hollander jenever, rum en cognac; algemeen zijn dan ook bleeke en opgezette gezichten, bevende handen, wateri ge en roode oogen, een onfrissche adem; 's avonds zit men boven een stinkende gracht jenever te drinken en te rooken, gebruikt daarna een overdadig, zwaar souper en gaat dan zijn halven roes achter dikke gordijnen in een muffe kamer uitslapen." Ook de geleerde, Junghuhn sloeg den spij ker op den kop. Hij zocht de oorzaak van een spoedigen dood te Batavia, behalve in de moeraskoorts, voornamelijk in het vele drin ken. In 1846 nog schrijft een Engelschman: „Gin and brandy have killed five sixths of all the Europeans who have died in Batavia wihtln the last twenty years". 3) Hieruit werd het logische feit geboren, dat de vrouwen de niannen veelal overleefden en dat zij, die zwak van gestel waren een groo- tere kans hadden gespaard te blijven, dan de on-verwoestbaar sterken, die, zoogenaamd, tegen alles bestand waren. Het jaar 1732 draagt den naam van den ongunstigen ommekeer in den gezondheids toestand. Van Cloon kwam toen aan het be wind en het graven van een kanaal wordt als de oorzaak beschouwd van een zware epidemie, die toen optrad. Wel eigenaardig mag het heeten, dat de vele grachten, die in Batavia zijn gegraven nimmer in ver band zijn gebracht met een zware sterfte, maar dat de graverij van dit kanaal, dat n.b. op grooten afstand van Batavia werd aangelegd, het zoo zwaar te verantwoorden had. Na den Chineezenmoord in 1740 verergerde de toestand nog. Want waar door de talrijke branden, die er toen woedden, vele open plekken tusschen de andere hulzen kwamen, die aan een „achtenswaardige" vervul ling waren prijs gegeven 'en gelijktijdig daarmede de afwatering door de goten spaak liep, waarvan de verzorging aan de bewo ners was opgedragen, vormden zich meer dere „infectiehaarden", dia broedplaatsen werden van larven van muskieten, waar geen hand naar werd uitgestoken. En toen daarbij nu kwam, dat meer en meer de Europeesche ingezetenen naar buiten ver huisden en geleidelijk daardoor het aantal leegstaande en in verval rakende woonhui zen zich uitbreidde, de toestand van de grachten steeds jammerlijker werd, dan ver klaart zich het hoogst ongunstige, sanitaire beeld, dat Batavia in de tweede helft der achttiende eeuw vertoonde. Om een eenigszins juist beeld te krijgen van de mortaliteit te Batavia, meen ik dit niet beter te kunnen illustreeren, dan door eenige feitelijkheden, waaraan ik, in een oud Overzicht, houvast krijg. In Juni 1775 dineert Thunberg, ter gele genheid van zijn vertrek naar Japan, met dertien vrienden. Als hij evenwel in Ja nuari 1777 terugkeert, komt hij tot de ver bijsterende ervaring, dat er van hen nog maar twee in leven zijn. Een andere, vol strekt niet gunstige ervaring, is die van Von Wolzogen, die in 1792, na een afwezigheid van slechts zestien maanden bijna al zijn Bataviasche kennissen gestorven vindt. De hierboven genoemden waren allen „doorgewinterde" oud-gasten van we mo gen dit gerust aannemen hoogere stan ding en positie. Maar angstwekkend was ook het sterftecijfer onder de nieuwelingen en de soidaten. Morgenstern, die in 1770 met 159 soldaten uit Texel vertrok, vertelt, dat er vier maanden na zijn aankomst in Xndië nog slechts vijftien in leven waren. De slechte „kwaliteit" van dat uitgezonden „Jan Hagel", zal echter, naar men ver moedt, hier óók wel een bijdrage toe hebben geleverd. Want deze soort menschen. dit. om aan den honger in hun vaderland te ontkomen, voor ,.de(n) Oost" teekenden, leefden er, in een vorstelijke „après mol le déluge", maar op los. Dysenterie, typhus en malaila-tropica, waren hun eerste en meest boosaardige „vrienden". Jammer genoeg beschikken we niet over de zoo noodzakelijke, juiste opgaven van of- ficieele zijde. Statistieken bestonden toen nog niet en de cijfers, die er zijn, genieten met het minste vertrouwen, hoe gedétail- leerd zij ook zijn mogen. Uit ouden sleur. zonder éénige liefde en ook zonder, dat men daarvan de noodzakelijkheid inzag, werden door de Wijkmeesters opgaven ver strekt on deze werden in het ..Dagregister des Casteels tot Batavia" wel bijgehouden. Maar niemand kan voor de juistheid dier gegevens instaan. Wèl is later glashelder bewezen, dat die cijfers niet deugen. Om te beginnen weet men al niet. welke Com- pagniesdicnaren eigenlijk als ingezetenen worden beschouwd cn als zoodanig meege teld. Dan weer wordt de Zuidervoorstad wèl. soms ook weer niét medegerekend. Of dit aan slordigheid is toe te schrijven, blijkt evenmin. Aan het feit zelf doet dit evenwel niet toe. of beter gezecd: het beheerscht volkomen de ondeugdelijkheid der nagela ten gegevens. Soms schijnen de Ooster- en Westervoorstad ook te worden meegeteld. En dan weer 's niet! Vraagteekens en vraagteekens en niets dan hiaten. Deze laatste hebben zelfs de overhand en het geheel doet sterk denken aan de versleten kous, die meer gat dan kous is. Het was een hopelooze warboel, zooals trouwens de hééle Compagnie Jenever en brandewijn hebben 5 6 van al de Europeanen gedood, die gedurende de laatste 20 jaren te Batavia gestorren zijn. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). De Glorie door WILLY VAN DER TAK Er is één ding erger voor een vrouw dan leelljk te zijn en ie weten, dat ze het is. en dat is te moeten erkennen, dat het begrij pelijk is, dat nooit een man naar haar heeft omgekeken. Er was een vraag, die ze zichzelf al zoo dikwijls gesteld had: waarom die anderen wel en ik niet? En als ze dan in den spiegel keek, zag ze zichzelf, zooals ze wist, dat iedereen haar moest zien: klein, mager, mie zerig. met een wiebelend lorgnetje voor een paar fletsblauwe oogen, die altijd rood om rand waren, met een bleeke, bloedelooze mond, waarvan de onderlip en de onder kaak zoo ver onderuit liepen, dat ze bijna zonder kin in den gelen, pezlgen hals over gingen, een spitse neus en een kleurloo?e huid, die wijd van de hooge jukbeenderen afhing. Zoo was ze op haar twintigste ge weest. zoo zou ze blijven tot ze, leelijker dan ooit. op haar doodsbed liggen zou. En nu was ze in de veertig, en het was langzamerhand tot haar doorgedrongen, dat leelijk zijn één van de dingen is, die de wereld een vrouw nooit schijnt te kunnen vergeven, en in haar doen was het schuwe onderdanige gekomen van iemand, die bij voorbaat vergeving vraagt voor een tekortkoming, die hij weet niet te zullen kunnen vermijden. Ze had geen vrienden en ze wist, dat haar paar kennissen haar tole reerden, omdat ze haar zielig vonden. De kinderen op school jouwden haar uit om haar leelljlcheid, en ze liet het zich aanleu nen, omdat ze ervan overtuigd was, dat ze het verdiend had. Ze sprak nooit iemand tegen, had jaren geleden beseft, dat een wezen als zij beter deed met zich geen eigen meeningen aan te matigen, en spendeerde alle liefde, die ze haar heele leven voor zich had moeten houden, aan de paar liefhebbe rijen, die ze angstvallig voor de wereld ver borgen hield: de paar planten, die ze in de zonnige vensterbank van haar ongezellige huurkamer met de versleten roode pluche stoelen en de potkachel met het schoteltje water erop voor de planten, kweekte; en de bioscoop, waar ze iederen Zaterdag haar vijf en zeventig cent voor een eerste rangskaar- tje-boven-haar-stand neertelde, en waar ze al haar opgezouten jongemeisjesdroomen met een teederen glimlach om haar mond en wat vochtigs in haar oogen als een stroom van warme zonneschijn in zich opwellen voelde. Viermaal iederen dag liep ze op haar hooge knooplaarzen met platte hakken den langen weg van en naar school, 's zomers in een valig regenjasje, 's winters in eenoudei"- wetschen bruinen mantel met den verfom- faaiden, veel te kleinen bontkraag, waarmee ze nooit haar koude naakte ooren onder het sprietende haar en het wonderlijke opge spelde vilthoedje met een verschoten Li berty zijdje erom, kon bedekken. Viermaal per dag twintig jaar lang. Steeds denzelfden weg, altijd alleen, schrik kerig blozend als eens een enkelen keer iemand groette, van en naar een thuis, waar niets en niemand van haar was, van en naar een school, waar ze voelde zielig en een beetje bespottelijk gevonden te worden. Ze wist al lang niet beter of liet hoox'de zoo. Ze had twintig jaar lang in den spiegel gezien, dat het logisch was. De weg naar school de weg naar huis- Een nette, kleurlooze buurt met veel geslo ten, witte gordijntjes, een paar armoedige vuile straten, waar 's zomers den heelen dag het trottoir vol lag met luie. magere honden, en morsige kleine kinderen, en dan weer een nette buurt, al was de netheid er een beetje minder precies, en al hingen de gordijnen er wat minder hagelwit en wat slordiger voor de ramen. Ze kende er de huizen van deur tot deur, en van raam tot raam: een verhuizing was er een evenement, een nieuwe plant voor een raam, andere gordijnen, een kind, dat ze nooit gezien had. het meisje van nummer 63. dat ze met een jongen thuis zag komen, waren grooter ge beurtenissen dan de eenzaam gevierde fees ten als Sinterklaas. Kerstmis en haar ver jaardag. waarvan ze de traditie krampach tig hoog hield door bij den banketbakker om den hoek een banketletter en een kerstkrans te bestellen, en zichzelf op den dag. waarop ze een nieuw levensjaar heette in te gaan. een nieuwe plant voor op haar vensterbank thuis te sturen. Ze was drie en veertig, toen ze op een kouden dag om vier uur moe naar huis sjok te. Het liep tegen Kerstmis, er was een druk ke vroolijkheid op straat, en ze bedacht, dat ze haar kerstkrans weer zou moeten bestel len. Dc winkels straalden meer licht uit dan anders, en in dc straten van haar eerste nette buurt liepen meer en luidruchtiger menschen. Maar de wind was fel en guur, en met een armoedig gebaar trachtte ze haar kraag hooger op te zetten en haar ver kleumde handen weg te stoppen tusschen haar breede ceintuur Ze begon haastiger te loopen. toen ze door de paar armelijke stra ten liep, die morsiger en groezeliger leken dan ooit, verlangend om thuis te zijn. Voor haar uit liep een kind. blootshoofds, zonder jas. met een wollen das om zijn hals ge knoopt en de voeten sloffend in een paar veel te groote schoenen. Ze keek ernaar, huiverend, maar zonder veel belangstel ling. Ze had te veel van den onbarmnartigen spot van kinderen ondervonden om te we ten. dat er in haar hart zachte plaatsjes te over waren, waar nog nooit een kind toe doorgedrongen was. Toon besefte ze opeens, dat ergens een jammerlijk klndergehuil klonk, met lange uithalen cn diepe, trillende snikken, en opeens was'ze naast de dreumes neergeknield, die met een koud. blauw knuistje dikke biggelende tranen over zijn verhuild gezicht wreef, en niet wist, hoe gauw hij zijn vuurrood neusje wel op zou halen, om de dreigende overstrooming te bezweren. En drie minuten later was ze weer op weg naar de stad, en haar moede beenen liepen of ze dien dag pas begonnen want in haar armen, tegen zich aan, hield ze een kind, een kleinen straatjongen in een veel te dun pakje, die zijn óéne koude oor tegen haar schouder gevlijd en allebei zijn verkleumde handen tusschen haar mantel verstopt had. Ze voelde opeens, dat haar hart, dat al die jaren braak had moeten liggen, nog warm en luid kloppen kon, en voor het eerst sinds Jaren voelde ze haar oogen weer glanzen en haar wangen weer gloeien. Door de stad droeg zc hem, hijgend en verteederd, en pas. toen ze was waar ze wezen wilde, zette ze hem neer, een klein verbouwereerd jongetje, dat zijn hand vertrouwelijk in de hare liet, al schoten zijn oogen wel eens een verwon derden schulnschen blik naar haar. In dien winkel, dien ze binnen ging. was zc voor liet eerst van haar leven bij dc pinken, liet zich niet bazen door een bijdehandc Juffrouw, maar wist, wat ze hebben wilde en rustte niet voor ze het kreeg. Het geld voor haar kerstkrans, voor haar verjaardagsplant, voor vele Zatei'dagmiddag- bioscoopjes, gaf ze onbekommerd uit en met moederlijke gebaren bedilde ze het verbaasde Jongetje, dat met zich doen liet: paste, trok weer uit. keurde met kritische blikken, kocht ten slotte. De juffrouw draafde, kwam met nieuwe voorraden aansjouwen, werd onwillig en on aangenaam onder het heele geval, dat ze niet begreep, taxeerde het sjofele onderwijze resje, het armoedige jongetje, tot haar oogen opeens vlogen naar de magere handen van haar klant. Geen ringDe andere voelde haar blik. keek op, neer naar haar handen en begreep opeens, terwijl ze een blos van schaamte naar haar wangen voelde stijgen. Maar opeens vloog haar hoofd weer achter over. haar oogen keken bijna trotsch in het minachtend gezicht van de juffrouw, die ge concludeerd had. Uitdagend gaf ze haar naam op, juffrouw, haar adres, bukte zich moederlijk naar liet jongetje, nam hem in haar armen, terwijl ze de stekende oogen van de juffrouw op zich voelde. ,Nou, en wat zegt ie nou tegen moeder?" En met het verblufte kind aan haar hand liep ze weg, als een pauw, in de glorie van een geleden onrecht, dat haar niet was aan gedaan, van lange eenzame uren van lijden, die ze niet geleden had, van een moeder liefde, die ze bezat zonder moeder te zijn. Door de straten zwoegde ze weer met het kind in haar armen, de dankbetuigingen van de verrukte moeder gingen over haar heen, vervuld van een groot geluk zat ze op haar kamer en droomde met een glim lach om haar mond als een begenadigde. SCHILLER. (1759—1805). Christoph Friedx-ich von Schiller Is gestor- vexi. Op Goethe na is Schiller Duitschland's grootste dichter. En met den naam Goethe Is de zijne onafscheidelijk vex'bonden, want de beide groote meesters waren niet alleen tijdgenooten, zij hebben ook in groote vriendschap samexxgewerkt, en er was een weldadige wisselwerking tusschen tusschen beider machtige geesten. En zooals zij in het leven vexbonden waren, zoo rustexx zij ook trouw naast elkaar ixi de „Fürstengxnxft" te Weimar. En toch waren zij in zoovele op zichten verschillend. Hoe verschilt het leven van den lang onderdrukten Schiller met het vrije bestaan van den door het leven eigen lijk verwenden Goethe. Wel won ook Schiller de vrijheid, maar ten koste van zijn vroegen dood, het genot van het leven betaalde hij met het leven zelf. Friedrich Schiller wei'd in het jaar 1759 in het Wurtembergsche stadje Max-bach als zoon van een officier geboren en hij bracht zijn eerste levensjaren daar en in andere garnizoenssteden, waarnaar de vader spoe dig verplaatst werd door, totdat hertogelijke willekeur een zeer betreurenswaardige wen ding in zijn bestaan bracht. De despotische Wurtembergsche hertog Karl Eugen dwong zijn jonge onderdanen eenvoudig om zich aan de „Karlsschule" voor te bereiden op een amot in staatsdienst, dat zij dikwijls geenszins ambieerden en waar zij niet ge schikt voor waren. Dit lot trof ook den jon gen Schiller, die ln zijn jeugd reeds dweep achtig. predikant had willen worden en nu zich de studie der medicijnen zag aange wezen. Doch Schiller was geen natuur om zich daaraan te onderwerpen. Des te sterker manifesteerde zich nu bij hem de .Sturm- und Drangperiode", gesterkt als hij werd door de lezing van revolution - naire en dweepachtige litteratuur, van „Gotz von Berlichingen" en „Die Leiden des jun- gen Werther". Shakespeare verslond hij. deze nam hem mee, „als een geweldige berg stroom". en zijn dichterlijke scheppings drang. die eerst een uitweg gezocht had in de richting van Klopstocks Oden en Messia den uitte zich nu geweldig in het revolu- tionnaire tooneelstuk „Die Rauber Ondanks de routen, me em gevolg zijn vua zijn onrijpheid draagt dit beroemde drama reeds den stempel van het genie van den schepper. Bij de opvoering in Mannheim verwierf het een ongekenden bijval, doch daar het een aanklacht tegen de toenmalige maatschappij was in Rousseau's trant be zorgde het den auteur den naam van een staatsgevaarlijk rnensch. In het jaar 1780 verliet Schiller de Karls schule, waar hij zeven jaar gestudeerd had en kreeg hij een aanstelling als regxments- arts te Stuttgart met een maandelijksch salaris van 13 gulden. Hij voltooide .Die Rauber" en liet het op eigen kosten druk ken, waax-toe hij het geld leenen moest. De opvoering in 1782 had echter tot gevolg, dat de Hertog hem verbood zijn medische ge schriften in druk te geven. Dit was voor Schiller on verdragelij k en het beteekende het begin van zijn ellende. Hij zocht een betrekking bij het tooneel te Mannheim, doch toen dit niet gelukte en zijn tweede drama „Die Verschwörung des Fiesko zu Genua" een fiasco werd, begon een zwervers leven, dat zich later op zijn gestel fel ge wroken heeft. Gedurende zijn omzwervingen was hij aangewezen op de weldadigheid van eenige vereerders. Onder deze treurige om standigheden ontstond het bixrgerlijke treur spel „Kabale und Liebe". Wel had het stuk groot succes, doch het was niet in staat om de levensomstandigheden van zijn schepper blijvend te verbeteren. Een lichtstraal was de uitnoodiging, die hij van den kring van Lelpzlger vereerders ont ving. waarvan Körner. de vader van den be kenden vrijheidsdichter de ziel was. In dit milieu bracht Schiller twee aangename jaren door van 17851787. Hij verbleef deels in Leipzig, deels in Dresden, als de gast van Körner. Het dichten van de revolutlonnalre di-a- ma's was een dappere daad van den jongen Schiller, het was geen kleinigheid in een zoo onderdrukt land wrakke maatschappelijke toestanden met zooveel vrijmoedigheid aan de kaak te stellen. In ,Don Karlos" blijkt hoe Schiller den invloed van het gelu'. iger milieu te Dres den en Leipzig heeft ondergaan. Uit ,Don Karlos" spreekt niet die felle satyre, maar verheerlijking van vriendschap en menschen- liefde. Naar Lessings voorbeeld heeft hij den prozavorm vervangen door vijfvoetige jamben. Schiller ls gekomen tot de tweede periode ln zijn leven, die van 1785 tot 1794, de tijd van ontwikkeling na de periode van ontwor steling en vrijmaking. Het leven in Dresden kon den dichter op den duur niet bevredigen. Wel was hij nog door de innigste vriendschapsbanden met den kring van Körner verbonden, maar zijn trots verzette er zich tegen altijd op de on dersteuning door zijn vrienden aangewezen te zijn. Zoo trok hij dan in 1787 naar Wei- mar, centrum van litterair leven, waar de vorst Karl August de grootste dichters van zijn tijd om zich heen verzameld had. De Weimarsche tijd werd voor Schiller in de eerste plaats een periode van zelfontwik keling. Uit de onvastheid van richting en de twijfel van de Sturm- und Drangperiode kwam hij tot geestelijke rijpheid. Daarbij wijdde hij zich met groote doorzettings kracht aan de studie der historie, verdiepte zich in de philosophie van Kant en de klas sieke litteratuur. Toen Schiller te Weimar kwam bevond Goethe zich nog in Italië, doch ook nadat deze teruggekeerd was kwam het nog niet tot toenadering tusschen beiden. Goethe, die zijn Sturm- und Dpangtijd al lang te boven was, kon zich met wat Schiller geleverd had niet vereenigen. Toch wendde hij zijn invloed aan om Schiller benoemd te krijgen tot hoog leeraar in de geschiedenis aan de Universi teit van Jena. In 1789 begon Schiller zijn ooi leges. Kort daarop huwde hij Charlotte von Lengefeld. In de volgende periode is weinig dichterlijk werk ontstaan, doch wel ge schiedkundig. In 1788 verscheen het aan den tachtigjarigen oorlog gewijde werk: „Ge- schichte des Abfalls der Vereinigten Nie- derlande", in 1927 de „Geschichte des Dreiszigjahrigen Kx-ieges". Deze werken zijn belangrijker om het schoone proza, waarin zij geschreven zijn, dan om de historische waaide. De prachtige karakterteekening verraadt reeds den psycholooog en den dramaticus Schiller. En onophoudelijk werkte deze machtige verder aan de vervolmaking van zijn wetenschap en van zijn ziel. Zoo valt in zijn leven een derde periode te onderscheiden, die van het Meesterschap, van 1794 tot zijn dood in 1805. Uit dien tijd dateert ook de vriendschap met Goethe. Beide kunstenaars zijn in 1794 tot het inzicht gekomen, dat hoezeer hun op vattingen uiteenliepen, een samengaan zeer vruchtbaar zou zijn en dat is het dan ook inderdaad geweest. Schiller heeft de wereld zijn allerschoonste werken na 1794 geschon ken. Zoo ontstaan dan de gedichten, waaruit vele geslachten na den dichter levenswijs heid geput hebben. Welke auteur is zoo dik wijls aangehaald als Schiller? Van hem zijn tallooze gevleugelde woorden. Van de philosophische noemen wij „De Spaziergang". „Das Lied von der Glocke", van de balladen en romancen ,Die Bürg- schaft", „Der Taucher", „Der Handschuh", ,Die Kraxxiche des Ibykus", werken, die ieder zich herinnert, en die de gansche Duitsche jeugd uit het hoofd kent. De drama's verschillen geheel van de jeugd- tooneelwerken, waarvan zij door een kloof van twaalf jaren gescheiden zijn. Het groote onderscheid ls dat Schiller objectief is gewor den, het drama is hem geen middel meer om zijn gevoelens uit te spreken, het is zuiver kunstwerk en kunstwerk van volmaakte vor menschoonheid en de rijkste gedachtenin- houd. Het eerste is „Wallenstein", en trilogie, be staande uit Wallenstelns Lager, die Piccoio- Schiller's ster/kamerA

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16