S -
Mijn Herbarium.
Postzegelrubriek
y
-/
V
RAADSELS
RUILRUBRIEK
Een onaangename geschiedenis.
Tot de planten, die zeer veel in ons
land voorkomen, behooren de paar-
destaarten. De bekendste soorten
biervan zijn:
.Veldpaardestaart (Equisetum ar-
vense) zie fig. 1, fam. Paardestaart-
achtigen (Equisetineeën).
Een zeer algemeen voorkomende
plant langs wegen, op vochtige ak
kers en slechte weiden. Ze heeft in
den grond een lange wortelstok, die
zeer lastig is uit te roeien. In het
voorjaar (MaartApril) verschijnt
de dikke, lichtbruine bloemstengel
(fig. la), die geleed ls en gemakke
lijk uit elkaar te trekken. De tanden
der scheeden zijn spits, lancetvormig
zwartbruin, De kleine onooglijke
bloempjes, die aan den top een aar
vormen, zijn eigenlijk kleine tafel
tjes met aanhangsels. Deze zijn go-
vuld met een poeder, dat veel op
stuifmeel gelijkt. Het zijn echter de
sporen, waaruit later de Jonge plan
ten ontstaan en die door den wind
yorden verspreid. De bladstengels,
die lichtgroen zijn, verschijnen later.
Die zijn dunner dan de bloemsten
gels en meest vertakt (Zie fig. 1b).
Lidrusch (Equisetum palustre) zie
li?. 2. Hebben we bij de veldpaarde
staart een afzonderlijke bloem- en
bladstengel, bij deze is 't één. De
bcuw van de plant komt in hoofd
taak met de vorige overeen. De sten-
ge! fs dun, hoogstens 3 m.M. meest
vertakt, diep gegroefd. De scheeden
zijn naar boven trechtervormig met
driehoekige tanden. De bloelwljze is
gelijk aan de vorige. Op moerassige
plaatsen en langs slooten komt ze al
gemeen voor. Bloeitijd MeiJuni.
De Equisetum limósum (holpijp), zie
fig. 3 komt er veel mee overeen, doch
heeft een veel dikkeren stengel en 'n
meer gedrongen bloeiwijze. We tref
fen deze veel aan in ondiepe slooten.
POLEN
XI.
-/
faf
In 1920 verscheen een serie dienst-
zegels. Het zijn langwerpige zegels,
waarbij het waardecijfer in een on-
regelmatigen zeshoek staat. Aan
weerskanten van het waardecijfer is
een ster aangebracht. Boven den zes
hoek staat in een U-vorm het Pool-
sche wapen, de adelaar. Op de bo
venhoeken zijn de symbolen van de
post afgebeeld, een posthoorn, pij
len en bliksemflitsen. Aan de onder
zode staat op een paar wimpeltjes:
„Poczta Polska". De waarden zljrt: 3,
5, 10, 15, 25, 50, 100, 150, 200, 300 en
600 fennl (alle rood). Grootte van
de vakjes 2.3 bij 3 c.M.
In 1921 verschenen nog enkele
dlenstzegels van hetzelfde type, doch
met iets grootere waardecijfers.
Deze zijn: 5, 10, 15, 25 en 50 fennl
(alle rood). Grootte van de vakjes
2.3 bij 3 c.M. Zie voor de Indeeling 't
schetsje.
S.
Rustenburgerlaan 23.
Onze Bibliotheek.
't Komt nog te veel voor, dat boe
ken te lang worden gehouden. Wil
len jullie er voor zorgen, dat ze weer
binnen veertien dagen in O. B. te
rug zijn.
Herm. v. Aken heeft de boeken
156 en 165 reeds vanaf 12 April in
haar bezit. Wil zc ze Zaterdag ko
men rullen?
Nieuwe boeken:
Als nieuwe boeken zijn versohenen:
Toch Oranje boven (P. Louwerse)
De Prins van Heldeheuvel (A. Trel-
ker); Elba en St. Helena (P. J. An-
driessen); Vriendschap door W.
Brouwer. Verder is bij No. 37 (Gesch.
des Vaderl.) een platen-atlas geko
men, die tezamen met No. 37 als
één boek wordt uitgeleend. Voorts
een dubbelstel van: No. 5 (Pietje
Bell); 75. (Uit het leven van Dik
Trom) en 159 (Hein Stavast).
Binnenkort zal In O. B. worden
opgenomen een 3-tal mappen met
een weekblad voor alle leeftijden
getiteld: „Jong Nederland". In dit
blad komen voor boeiende verhalen,
raadsels, grappen, enfin teveel om
op te noemen, terwijl een onderaf-
deeling „Mijn Krantje" speciaal voor
de kleintjes is gereserveerd.
Nader zal lk in Onze Jeugd mede-
deelen, wanneer de gelegenheid tot
leenen wordt opengesteld.
DEELNEMERSLIJST
(10 Mei 1930)
4. J. Bakker, Barrevoetestraat 13.
9. s. v. Boekei, Oranjeboomstr. 14.
26. D. Fleury, Barrevoetestr. 10.
Haarlem, 16 Mei 1930.
W. LASSCHU IT.
.Groote Houtstraat I55z.
Een middag vol verrassingen.
„Toe, Moe, laat me nu gaan?"
smeekte Rob. „Kees en Piet mogen
natuurlijk ook. Wat kan je nu over
komen, als je met z'n drieën een
middag buiten wandelt. En ik vind
't zoo fijn om hier alle wegen en
paadjes zoo gauw mogelijk te ken.
nen. Nu komen we eerst bij 't bosch;
daar wordt 't zoo leuk, want den
krijg je de sloot, waar Je zoo mop
pig kan spelen en dan
De sloot noopte Moeder echter nog
minder tot toestemmen, Integen
deel.
„Een sloot! Ja zeker, maar ik vind
niets zoo gevaarlijk. Straks ver
drinkt er nog één van Jullie."
Maar nu begon Rob vroolijk te
lachen.
„Hooi-t u dat, Oom Jan, Moe
bang, dat we in een droge sloot ver
drinken. Er staat heelemaal geen
water ln! Zegt u nu eens, dat ik
mag?"
Oom Jan logeerde een paar dagen
bij Robs ouders, deels om zijn werk,
maar ook, omdat hij heel nieuws
gierig was geweest naar de nieuwe
woning in de nieuwe, voor hun nog
onbekende plaats. Hij had zich tot
nog toe stil gehouden, maar achtte
het nu toch ook noodig, dat Rob
hulp kreeg.
„Kom, Moeder," begon hij, „laat
den jongen nu maar gaan. Ik durf
gerust te vei-zekercn, dat er niets
gebeurt. Zelf was ik vroeger ook al
tijd met m'n vriendjes buiten op de
vrije middagen!"
Moe weifelde nog even, maar het
slot was toch, dat ze Rob toestem
ming gaf om 's middags met Kees en
Piet te gaan wandelen.
Rob was in de wolken. Goed toch
maar dat Oom Jan er was. Natuur
lijk, Oom begreep wel, dat je geen
heelen middag ln huis kon blijven
zitten, als Je wist, dat er buiten zoo
veel nieuws voor je te beieven viel.
„Oom, dat heb ik aan u te dan
ken. Als u me niet geholpen had!"
Oon Jan lachte alweer, maar Moe
zei nog:
„Hoor eens, Rob. Maar je zorgt er
voor, dat je om zes uur thuis bent,
want dan zijn Vader en Oom ook te
rug en moeten we dus eten, denk
er om!"
„Natuurlijk," beloofde Rob dade
lijk.
„Ja, zie je", vervolgde Oom, „want
als je later thuis bent, mag je in de
zomervacantie niet bij me komen
logeeren."
„En anders wel?" juichte Rob.
„Wat, anders?" deed Oom verbaasd
„Natuurlijk, jongen, dat kan Je toch
zoo wel begrijpen!"
Rob was er vol van.
„Ja, maar om zes uur thuis, hoor!"
liet Oom de voorwaarde nog eens
hooren.
Rob knikte. Jongens, wat heerlijk:
in de zomervacantie naar Oom Jan.
Eenig toch van Oom!
En Kees, Piet en hij waren nog
maar even op weg, of Rob deelde 't
vacantieplan opgetogen aan z'n
nieuwe vrienden mee, die ook wel
lust hadden in zoo'n logeerpartij, en
tenslotte kwam ook nog even de
voorwaarde, maar die was niets erg,
want Kees en Piet moesten toch ook
om dien tijd thuis zijn en dat kon
best, vond Kees, zc liepen zoo vlug
genoeg door, maar haasje over ging
nog vlugger. Doen? En Kees ging
maar vast krom staan. In een wip
waren Piet en Rob over hem heen.
Kees had gelijk, zoo schoten ze veel
vlugger op Maar nu kwam Piet op
't idee om over twee tegelijk te sprin
gen, want dat kon hij zoo goed en.
hij bleef midden op Kees en Rob
zitten.
„Ga van me af! Ik val!" schreeuw
de Kees. 't Werd een heele stoeipar
tij. Kees en Rob zakten ln elkaar en
met hun drieën rolden ze over t
zandpad, totdat er opeens geroepen
werd: „Au, au!"
Die noodkreet kwam van Piet. Da
delijk waren Rob en Kees overeind
en bij den armen Piet. die met z'n
handen in een brandetel terecht was
gekomen. Natuurlijk wilde Piet ver
der niets meer van pijn weten, maar
hij liep toch opmerkelijk zwijgzaam
door. Langzamerhand trok hij ech
ter weer bij.
.Hoera!, daar hebben we 't bosch
al. Zeg, zullen we roovertje spelen ln
de sloot? Ik ben de roover en verberg
i me ergens In 't kreupelhout aan den'
kant en jullie zijn de reizigers, die
door de sloot trekken, en dan val ik
je aan en neem je van alles af of ik
voer je mee naar m'n roovershol!"
Neen maar, was dat een schitte
rend plan!
„Maar laat mij roover zijn," vond
Rob, „want Piet gaat toch ln de
brandnetels zitten."
Piet was beleedigd en toonde zijn
vuisten al, maar Kees gaf plagend
Rob gelijk en Piet kon eigenlijk wel
een plagerijtje verdragen.
„Goed dan, maar Kees en ik reizen
niet samen. We komen elk van een
kant. Ik kom hier vandaan."
(Wordt vervolgd)
't Weer heeft wel meegewerkt om
't ln je tuin te doen groeien. We
hebben nog wel eens koude dagen,
doch wanneer de groei er eenmaal
Inzit, wordt dit niet zoo gauw ge
stuit. De tuinkers 'kunnen we al
oogsten. Dit zaad komt altijd vlug
op. Hebben jullie wel gezien met
welk een kracht die kleine plantjes
de aarde omhoog duwen? De radijs
is al een groen veldje. Blijkt 't dat
er te dik gezaaid is, dan moeten jul
lie wat uitdunnen, zoo gauw je de
xlantjes kunt aanvatten. De cnvten
steken hun kopjes ook al boven de
aarde. Omgebogen komen ze te
voorschijn. Nauwelijks aanschou
wen ze echter het zonlicht of er ko
men kapers op de kust om ze af te
pikken. Musschen en ook houtduiveit
maken zich hieraan schuldig. Ze
houden wel van een maaltje jonge
groente. Wie zou daar niet van hou
den. ik geloof van jullie ook wel. We
moeten er daarom de vogels vanaf
houden. Vaak wordt een vogelver
schrikker in den tuin geplaatst, of
lapjes aan stokjes of rinkelende stuk
jes glas. Een vogelverschrikker mag
een oogenblik helpen, maar heel
gauw hebben de musschen in de ga
ten, dat die signeur ze geen kwaad
doet en dan kiezen ze zijn hoed of
uitgespreide armen als rustplaats
uit. 't Beste middel om vogels af te
weren ls een zwarte draad over de
planten te spannen, even boven den
grond. Ze zien die draden niet en
komen er bij 't neerstrijken met hun
pootjes mee in aanraking. Dat schrikt
ze zoo af, dat ze de plantjes met rust
laten. Deze kunnen nu rustig door
groeien en al spoedig zie je blaadjes
verschijnen, die aan 't eind van ran-
ken zijn voorzien. Deze ranken krul
len zich om de takjes van 't rijshout,
zoo gauw ze er mee in aanraking
komen.
Ook ls 't vaak noodig, dat de
plantjes aangeaax'd worden. Dit is
wat aarde tegen de plantjes aan
drukken, zoodat ze naar de rijzen
worden toegeduwd. Dezelfde maatre
gelen moet je nemen bij den groei
van de pronkerwt of lathyrus.
Augurken. Zaai midden op 'n breed
bed met tusschenruimte van pl.m. 50
c.M. 3 zaden of pitten bij elkaar. De
vele zijscheuten, die de planten ma
ken, kunnen we alle kanten heen leg
gen. Voor den inleg zijn kleine
augurken de meest gewenschte. Ze
moeten daarom tijdig geplxxkt wor
den. Bij warm, groeizaam weer is 't
noodig dat minstens tweemaal per
week verzameld wordt. Enkele laat
je doorgroeien en kunt die op de
zelfde manier nuttigen als den kom
kommer. Bekende soorten zijn: le.
kleine, groene scherpe, de ruige Hol-
landsche augurk. De echte soort voor
den inmaak, hard van vieesch en
fijn van smaak. 2e. Kleine, groene
gladde; eveneens eeix fijne soort, die
zich hierdoor van de vorige onder
scheidt, dat de huid niet ruig, maar
geheel glad is. 3e. Augurk „witte ap
pel", een uit Australië ingevoerde
geelwitte augurk, die zeer goed be
stand is tegen ongunstig weer. De
volwassen, eenigszins appelvormige
vruchten zijn niet grooter dan 7
cM. in middellijn.
TUINIER,
(Deze raadsels zijn ingezonden
'door Jongens en Meisjes, die Onze
Jeugd lezen.)
Iedere maand worden onder de
beste oplossers vier boeken verloot.
AFDEELING I.
(10 jaar en ouder)
1. (Ingez. door Rekel.) Verborgen
beroepen.
a. Wie is Lo Schotermees?
b. Wie is Ab Kwerkern?
c. Wie is To Raafgof?
d. Wie is Ma Laretse?
e. Wie is Bets Lomi?
1. Wie is Cor Tundeuc?
2. (Ingez. door Juffertje Schrijf -
graag).
Ik ben een groote deugd en besta
uit 4 lettergrepen. Als je de eerste
en laatste lettergreep wegneemt,
blijft er een werkwoord over, dat
leed en smart berokkent.
3. (Ingez. door Karei I).
Neem uit onderstaande plaatsna
men telkens een letter, zoodat ge een
plaats krijgt uit den Haarlemmer
meer.
Uithoorn, Ierseke, Loenen, Nieu-
wersluis, Vreeland, Nedei-horst, Over-
veen, Bennekom, Mijdrecht, Papen-
drecht.
4. (Ingez. door Droomkoninkje.)
Verbergen werelddeelen.
a. Heb je je werk af Rika? Ga
dan maar bulten spelen.
b. Als ik morgen wegga, zie ik je
ln lang niet meer.
c. Ik loop bij voorkeur op andere
schoenen, dan die ik nu aan heb.
5. (Ingez. door den kleinen Zee
man).
Ik ben een spreekwoord van 34 let
ters.
6 7 8 27 is niet zacht.
9 4 17 ls een boom.
24 25 26 27 28 is een lichaamsdeel.
28 29 5 9 19 is een meisjesnaam.
12 11 20 is een verkorte jongens-
raam.
l 14 13 ls speelgoed.
33 2 3 dient om visschen te van
gen.
34 25 24 is niet knap.
31 32 26 21 zit om een hoed.
30 22 4 8 is een verscheurend dier.
10 19 20 10 is in vele huizen.
's Zomers gaan vele kinderen naar
'de 15 16 4.
13 14 16 lö 17 is de verleden tijd
van lezen.
18 19 is een verkorte meisjesnaam.
23 22 28 29 33 is een getal.
6. (Ingez. door Nevada). Strikvra
gen.
a. Wie heeft het gemakkelijker de
koffie of de thee?
b. (Ingez. door Juffertje Schrijf-
graag.)
Wanneer heeft een haas tandpijn?
c. Op welken weg stuift het nooit?
AFDEELING II.
(Leeftijd 9 jaar en jonger.)
(Ingez. door Nevada.)
Mijn geheel bestaat uit 13 letters
en noemt iets, dat alles behalve een
ongeluk is.
1 2 10 is goed voor ieder.
3 7 9 10 is een hemellichaam.
I 2 3 4 5 is de mooiste tijd van *t
Jaar.
5 12 13 11 groeit langs de slooten.
10 12 13 11 kan men in de loterij
trekken.
3 12 10 9 is een meisjesnaam.
3 12 13 5 is een werkzaam diertje.
II 5 7 9 10 levert de walvisch.
6 7 8 9 10 11 12 13 is een fijne tijd.
2. (Ingez. door Zwartkijkertje.)
Ik ben een schuilnaam van 12 let
ters.
10 7 9 8 is een jongensnaam.
5 6 7 8 is een dier.
1 2 3 4 is een meisjesnaam.
12 6 3 is een jongensnaam.
12 11 10 zit aan een boom.
3. (Ingez. door den kleinen Violist)
2 maal o en 2 maal e,
1 maal K en 1 maal v,
l maal r en 1 maal n. dan ten
slotte nog een d. en ge krijgt een
plaats in 't Oosten, niet aan zee.
4. (Ingez. door Wenda.)
Mijn geheel is een plaats in de
Zaanstreek van 9 letters.
1 2 3 4 is niet recht.
5 6 2 1 wordt op kaas gestempeld.
7 8 9 1 is een verkorte meisjes
naam.
5. (Ingez. door Nevada.)
Ik ben een Rubriekertjesnaam
yan 9 letters,
I 2 ls een groente.
3 5 4 ls speelgoed.
4 5 6 7 8 9 ligt op onze trap.
6. (Ingez. door Mimi Poesekat.)
Neem uit onderstaande namen tel
kens een letter, zoodat Je een plaats
in Zuid-Holland krijgt.
Haarlem, Epe, Nijmegen, Rotter
dam, Schiedam, Halfweg, Montfoort.
Raadseloplossingen
De raadseloplossingen der vorige
week zijn:
AFDEELING l
1. Herfstkindje.
2. Kerstroosje.
3. Aarlanderveen.
4. Alle dagen een draadje ls een
hemdsmouw in het jaar.
5. Zevenster.
6. Eduard-Aduard.
AFDEELING II.
1. Lage Zwaluwe.
2. Epenaartje.
3. StoombierbrouweriJ.
4. Barbaar.
5. Wipneusje.
6. Knikker.
Goede oplossingen ontvangen van;
De kleine Violist 0 De kleine Vo
gelvriend 6 Vice Admiraal 0 Gouden
Regen 4 Blozc Kriekske 5
Kleine Ulbo 3 Konijntje 5 Babbel-
kouje 3 Koekoekbloenx 3 Sneeuw
witje 5 Graaf Lodewijk 4 Karei I 4
Katuisl 3 Zeeuwsch Boerinnetje 3
Epenaartje 2 't Zaandammertje 2
Krielkip 5 Blauwoogje 4 De kleine
Bouwer 4 Poppen verpleegstertje 3
Moeders Kleinste 4 Wipneusje 4
Trambestuurder 4 Poppenkind 4
Moeders grootste Hulp 4 Droomko
ninkje 4 Vice Admiraal 6 Amico 4
Zangvogeltje 4 Gouden Regen 4
Magnolia 4 Montbretia 4 Sprink
haantje 5 Het Timoreesje 5 Freeala 5
Zinia 6 Kerstroosje 6 Rangeerdertje
6 Elfenbioempje 4 De kleine Zee
man 6 Zwartkijkertje 6 Violetta 5
Alba 6 Nevada 6 Ultlooper 6.
(Ingez. door Zinla.)
EEN SLIMMERD.
Heer: Hoe laat is 't jongen?
Jongen: Twaalf uur, meneer.
Heer; Ik dacht, dat 't veel later
was.
Jongen: Misschien wel, meneer,
maar onze klok loopt nooit verder
dan tot 12 uur.
ALI VAN NORDEN, Olycanstraat
11 heeft 36 Kegpl., 10 Sickeszomsl. 7
Meco-punten, 34 Roodbandpl. 5 Van
Nelles koffie, 4 Turmac-bonnen, 4
Wybert-bonnen, 3 Quick-boxxnen en
2 Scholtensbonnen. Dit alles wil ze
ruilen voor Amstelpenningen of Er-
dalpunten.
KLEINE ULBO, Dennenstr. 1 heeft
Blauwe Reigerbonnen, Haarl. Brood-
Meelfabriekbonnen en Lux-boixnen.
Dit alles wil hij ruilen voor Droste-
bonnen en plaatjes of Kamerplant
bonnen en plaatjes.
Dc Sneeuwkoningin
Sprookje van HANS ANDERSEN
naverteld door W. B. Z.
3)
„Heb Je het koud?" vroeg ze Kai toen
En op zijn voorhoofd bevroor haar
zoen.
Maar toch vergat hij de kou om
zich heen
En Kai voelde zich nu niet langer
alleen,
Toen vloog ze met Kai naar de
wolken toe,
Kal viel. ln slaap, hij was ook zoo
moe.
En Gerda? Zij wachtte, ze wachtte,
zoo laxxg, Waar bleef toch Kai? Het
meisje werd bang. Was hij verdron
ken soms in de rivier,
O was haar vriendje toch maar weer
hier.
Het werd weef lente en heel mooi
weer.
Maar onze Kal zag niemand, neen
niemand meer.
Op een morgen wou Gerda weer
zoeken gaan,
Ze trok er haar vuurroode
schoentjes aan.
En liep naar donkere, breede rivier
En vroeg: Och berg Je mijn Kai
soms lxiei?
Hier neem dan mijn schoenen, ik
geef ze je graag.
Maar breng dan mijn vriendje, als 't
kan nog vandaag.
Ze wierp de schoenen bij de oever
neer,
Maar de kabbelende golfjes
brachten ze weer.
Toen nam ze de schoenen en klom
in een boot,
Wat leek het water nu heel erg
groot.
Ze dreef al verder van den oeverrand
En kon niet terug naar den
waterkant.
Ze huilde bittere tranen toen,
Maar niemand kon iets voor haar
doen.
Maar eindelijk Ja, daar was weer
land.
Daar stonden boomen aan den kant.
Daar was een huisje rood en blauw,
Daar ixaderde een oude vrouw.
„Arm kind, drijf jij alleen daar voort
En heeft geen mensch jou ixog
gehoord?"
De vrouw tilt Gerda uit de boot
En draagt haar over wei en sloot,
Als ze eindelijk samen zijn gezeten,
Moest 't vrouwtje alles vaix haar
weten.
Ten slot vraagt Gerda: „Kwam soms
Kal,
Hier langs uw huisje ook voorbij?"
Neen kixxd, hij kwam hier niet voorbij
Blijf JU nu maar gerust bij mij.
Een meisje wenschte ik al zoo lang,
Toe blijf maar bij me, wees niet
bang."
De vrouw kon tooveren heel gauw,
Ze tooverde, al wat ze wou
Haar tooverstokje hielp haar dan
En niemand merkte er Iets van.
De tuin stond vol met rozenstruiken
Maar Gerda mocht er niets van
ruiken.
Dan kreeg ze heimwee, wou naar
ïxula,
Verlangde naar de rozen thuis.
Het vrouwtje tooverde op dien dag
Haar rozen weg al met één slag.
Maar Gerda zag veel andre bloemen
Te veel zelfs om ze op te noemen.
Ze speelde daaglijks ln de zon,
Zoo lang, als ze maar spelen kon.
Eens ziet ze vrouwtjes zonnehoed,
Wat ligt daarop een mooie gloed
Van wonder fijne teero kleuren,
t ZUn heusche rozen, die nog geuren"
„Hè rozen, bloeien dl* hier niet,
Omdat je nooit een roosje zxet?"
Zoo vroeg ze aan dc tooverfee.
Die antwoordde slecht*: „Welnee,
Er zUn geen rozen nergerxs hier,
Ik geef om rozen ook geen zier."
Heel stil zette zich Gerda neer,
Wat deed dat antwoord haar toch
zeer,
Een traan viel zachtjes op den
grond,
Juist, waar onlangs een roos nog
stond.
En waar de traan ln de aarde zoog,
Daar schoot opeens eeix roos omhoojc
Wat was de kleine Gerda blij.
Ze riep: „O kijk een roos voor mij!
Daar bloeien er nog meer en meer
Wat zijn de kleuren wonderteer,
Al moert lk gaaxx naar alle hoeken,
Nu wil ik vriendje Kal gaan zoeken.
Zeg rozen, zeg mij, ls hy dood?
Wat was mUn leed dan vreeslijk
groot".
Een roos sprak: „Dood l« Kal heusch
niet,
Dus denk niet aan dit groot verdriet"
Dan gaat Gerda de wereld in,
Hier heeft ze 't niet meer naar haar
zin.
't Was al herfst, 't werd al koud
En Gerda's kleertjes waren zoo oud.
Ze rust eindiyk uit op een grootexx
steen
En een kraal huppelt telkens voor
haar heen,
Dan vraagt hU: ..Waar ga je toch
naar toe?,
Je lijkt me zoo koud en je bent
zoo moe."
Zo vertelt dan van Kal
Aan den sllmnxexx kraal.
De kraal kUkt ernstig Gerda aan
En zegt met in zUn oog een traan:
„De kleine Kal dat. moet je weten,
Is Jou reeds lang, reeds lang
vergeten.
Rij woont bU een prinses ln een
groot paleis
En hij vindt zlchzolf heel deftig en
wUs."
„Och vertel maar voort,
k Heb er nooit van gehoord."
„Ik weet dit alles van een
kraaien-vriendin,
Die woont in dat palels en heeft 't
erg naar haar zin,
Ze vertelde, dat Kal 1 hart van 't
koningskind won,
Omdat hij zoo heel goed praten
koiV'.
„O, beste kraal, 'k ga weder op reis.
Maar wijs mij den weg naar dat
paleis.**
(Wordt vervolgd).
-.-4
-f
s'«'sv (yio - U£
Willem stond eens stil te kUken
Naar het balspel op een veld.
Zelf ln zUn beste kleeren.
En op meedoen niet gesteld!
Plots raakt hij in geestvervoering,
Ziet den bal daar door de lucht.
Zonder verder na te denken,
Stuit hij 't ding in zijne vluchtI.
Maar dat was een groote domheid.
Want de club denkt ,,'t Is geplaag!"
Alle spelers grUpen Willem,
Geven hem een flink pak slaag....
Zielig blijft nu Willem achter;
„Zoo, dat heb ik vast gehad,
k Was toch wel een groote sufferd,
Dat ik zoo mij zelf vergat