ALFONSO XIII - DE MENSCH EN DE VORST. ZIJN DOEN EN LATEN TE LONDEN H, B. VERTELLING Biographïeen in een notedop (Ter gelegenheid van zijn 44en verjaardag op 17 Mei 1930). Persoonlijke indrukken van een democratisch koning Buste van Koning Alfonso door den wereld- beroemden beeldhouwer Francois Cogni. De geschiedschrijver van de toekomst, die zich zal bezighouden met het beschrijven van die persoonlijkheden, die door hun invloed het evenwicht wisten te bewaren in de Euro- pecsche samenleving, toen de wereld in be roering werd gebracht door de anarchie van de na-oorlogsche jaren, zal ook een hoofd stuk moeten wijden aan den koning van Spanje. Als paarden in die dagen nog bekend zijn, dan zal onze geschiedkundige hem moeten vergelijken met een groot paardrijder. Hij zal hem zien als een heroïsche, rustige, koel bloedige en onbevreesde figuur, een span vurige, angstige en steigerende paarden lei dend; hij zal deze tengere gestalte zien dres- seeren, liefkoozen, vleien en dwingen, in voortdurend gevaar te worden omver gewor pen; hij zal hem zien „redeneeren" met zijn paarden, zooals alleen een dresseur dat weet te doen, terwijl, hij ze luchtig en toch stevig bij de teugels houdt, nooit zijn ovennacht doet gevoelen maar ook nooit zijn heerschap pij over hen verliest. Ik heb deze vergelijking met de paarden sport niet toevallig gekozen. Mehschen en paarden worden geregeerd door middelen, die veel overeenkomst met elkaar vertoonen en de man die de magnetische persoonlijkheid, de sympathie, het geduld en de vastberaden heid heeft om het paard te overheerschcn, kan er zeker van zijn ook den mensch ln zijn macht te hebben Daarom zijn vele, tot de grootste van de wereld behoorende, militaire leiders vroeger cavaleristen geweest. Zij zijn als het ware opgevoed in deze bijzondere kwaliteiten. Natuurlijk wordt een groot ruiter of een groot leider geboren en niet gemaakt. Ko ning Alfonso is beide. Ik zal mijn eerste ontmoeting met hem nooit vergeten. Ons gesprek liep over fok ken, over éénjarige paarden, over dresseeren en over het wennen van jonge paarden aan het bit. Over al deze onderwerpen sprak Ko ning Alfonso als een kenner. Ik zag de scherpzinnige, vriendelijke oogen met een kleine schittering, spelend in de hoeken, den langen neus. do lange bovenlip, de lange kin de kenmerken van den goeden ruiter in de gehcele wereld. Inderdaad. Koning Alfonso is verreweg de beste ruiter onder de tegenwoordige gekroon de hoofden en hij zou dun ook vanzelf de aanvoerder zijn van ieder koninklijk polo team, dat in het veld zou kunnen worden ge bracht. De wei-opgevoede Spanjaard is van nature paardrijder en het peil, waarop het polospel in het land staat, is zeer hoog. „Sportsmen" als de Graaf van Peneranda en de Markies van Villebragima zijn welbekend In Hurlingham en Cannes, terwijl Pena, die met Lacey's Argentijnsch team naar Europa kwam. liet zien hoe goed de hooge Spaansche tradities der ruitersport op 't. Westelijk half rond worden gehandhaafd. Ik heb. als polo speler, met en tegen hen alle vier gespeeld. De Koning van Spanje is van dezelfde klasse als al deze heeren. Zijn grootste talent is alweer meer zijn dressuur van ponies, dan zijn vaardigheid met den „stick", maar zijn gevoel voor positie en manoeuvreeren is voor treffelijk. Hier wordt ons weer een tipje opgelicht van zijn kwaliteiten als koning. Niemand beter dan hij weet wat zijn land noodig heeft. Om dit alles te verkrijgen heeft hij ontzaglijk veel geduld en bekwaamheid aan den dag moeten leggen. Zijr. weg was versperd door hinderla gen. De ecvaren zijn bijwijlen zeer nabij ge weest, onheilspellend, verontrustend. Ily her inner mii de situatie gedurende den oorlog nog zeer goed. Spanje was geneigd pro- Duitsch te worden en wierp een begeerigen blik naar Frankrijk's bezittingen in Noord- Afrika. De Duitsche gezant was de charmante prins Ratibor: hij had een jong militair attaché, op wien de koning persoonlijk bijzonder ge steld was. Engeland stelde daar tegenover een edelman, die polo speelde en zich even eens in de koninklijke vriendschap mocht verheugen. Frankrijk stuurde een vrouwelijke spion: een beroemde danseres, die op in 't oog vallende wijze trachtte Koning Alfonso's belangstelling te winnen door te trachten de invrijheidstelling te verkrijgen van een vriend van haar een jong artist, die in dien tijd in Duitschland gevangen zat. Ko ning Alfonso begunstigde dezen militairen attaché. Hij begunstigde den polo-spelenden Engelschen edelman. Door zijn bemiddeling werd de gevangene in vrijheid gesteld. De Duitsche. Engelsche en Fransche vertegen woordigers zonden aan hun respectievelijke regeeringen uitvoerige en gewichtige rappor ten. Iedereen was tevreden. Maar het lachen was aan Koning Alfonso. De vertegenwoordigers der oorlogvoerende mogendheden ontdekten, dat Spanje van plan was zijn neutraliteit te handhaven. Zij waren tevreden. En de koning eveneens. Toen ik eens te Hurlingham het polospel gadesloeog. herinnerde ik den Koning eens aan deze intriges. De koning keek me onbe schrijflijk ondeugend aan en offreerde mij een sigaret. Wij zetten ons gesprek over het polospel voort. Kenschetsend voor koning Alfonso's leven gedurende zijn bezoeken aan Londen, is al tijd de totale afwezigheid van iedere forma liteit geweest. Hij kon het uitstekend vinden met het hotelpersoneel, met den gérant, met den portier. De eenige menschen, wien hij veel moeite gaf. waren de detectives, die hem bewaakten. Hij ontglipte hun herhaaldelijk. Men kon hem onverwachts tegenkomen in een diep en geheimzinnig gesprek gewikkeld met een krantenjongen, die hem een „tip" gaf voor den wedstrijd van dien middag. Er was een Spaansch restaurant, dat hij dik wijls hetzij alleen, hetzij met een of twee vrienden bezocht, en als ge werkelijk helden- vereering in de twintigste eeuw wilt leeren kennen, moet ge eens een gesprek aanknoo- pen met den eigenares van dat restaurant over koning Alfonso. Toen Victor's club nog haar grootste populariteit mocht genieten, kon men den koning en de koningin van Spanje daar dikwijls zien. Zoo is de koning van Spanje, vriendelijk, hoffelijk, beschaafd, bijzonder luchthartig aan den buitenkant, maar krachtig en gede cideerd van binnen. Hij maakt grappen op wat hij noemt zijn „physieke leelijkheid", maar inderdaad is zijn gelaat vol van een eigenaardige bekoring en zijn glimlach ver hoogt die bekoring nog. Maar ook heb ik hem soms zeer grimmig zien kijken. Toen de parlementaire regeering in zijn land niet veel meer dan een klucht was ge worden, werd door zijn invloed het Directo raat in het leven geroepen. Toen het Direc toraat langer bleef dan het land lief was, werd het door zijn bemoeiingen afgeschaft. Men denkt hier weer aan den ruiter, die een lastig paard over een moeilijk stuk grond heenhelpt, slim, oplettend, hem licht bij de teugels houdend, flink en zeker van zich zelf, In absolute rust en vol vertrouwen, sier lijk en elegant in den zadel, altijd vol zelf- beheersching. Zoo zie ik hem altijd voor me. De wereld weet nog niet hoeveel Spanje aan zijn koning te danken heeft. (Nadruk veifooden). VIER NIEUWE PLANETEN? Tien jaar geleden voorspelde in Engeland Professor Pickering dat er een nieuwe pla neet ontdekt zou worden die nog veel verder van ons verwijderd was dan Neptunus en hij voorzag ook. dat nóg andere, nóg verder weg, zouden worden ondekt. Het is nog niet lang geleden dat een nieuwe planeet gevonden werd en nu komen er berichten over het ontdekken van nog drie andere planeten. Professor Bendandl heeft gevonden wat door Prof. Pickering voorspeld was: vier nieuwe planeten, verder dan Neptunus. „Dit beteekent", aldus de Professor, „dat ons zonnestelsel 50 maal grooter is dan wij tot nu toe dachten." De eerste der pas ontdekte planeten Is zeer klein en men mag wel aannemen, dat er geen „leven" op aanwezig Is. De afstand tot de 2on is zóó groot, dat water en zelfs gassen, die in onze atmosfeer gevonden worden, dadelijk tot een vaste massa zouden bevrie zen. Wanneer er bewoners op deze planeet waren, dan zouden zij het licht van de zon niet helderder zien dan dat van de electrlsche booglampen die voor straatverlichting wor den gebruikt. Het Koninklijk Palcis te Madrid. DE ENGELSCHE REGEERING EN DE PERS. INCIDENTEN BIJ DE ARRESTA TIE VAN GANDHI. (Van onzen Londenschen correspondent) Dezer dagen meldden drie politieke cor respondenten van Londensche bladen dat de regeering van plan was Gandhi te doen arresteeren. Dit nieuws was verkregen door een proces van intelligente voorspelling, geholpen door in het openbaar geuite mee ningen, door de correspondenten gehoord en die hun afleiding rechtvaardigden. De re geering was over de publicatie van het be richt verstoord of ontsteld. Detectives be zochten de drie dagbiadkantoren en eischten opheldering over het bericht en wilden de bronnen weten, waaruit het was gekomen. In twee gevallen werd de verklaring dat het bericht niet op corrupte wijze was verkregen aanvaard. In het derde geval werd de politieke correspondent aan zijn huis bezocht door leden van de politiemacht en aan een langdurige ondervraging onderworpen. Dit geschiedde onder een bepaling van de wet op offlcieele geheimen, die aan de politie de bevoegdheid geeft aan wie ook inlichtingen te vragen over de bron, waaruit geheimen of vertrouwelijk gehouden feiten zijn „gelekt". Toen de genoemde wet indertijd in het Parlement werd behandeld en in het debat werd gewezen op de gevaren er van, in het bijzonder het misbruik, dat er door de auto riteiten van kon worden gemaakt, legde de rechtskundige raadsman der regeering uit dat het ontwerp onmogelijk kon worden be schouwd als een maatregel, die tegen de pers was gericht en die eventueel haar vrijheid kon beknotten. De Londensche pers legt nu in hoofd artikelen uit dat dit geval van het bencht over Gandhi, met wat er op volgde, wel dege lijk bewijst dat de wet de pers in haar vrij heid kan treffen; en dat dit kan geschie den op een gril der regeering. In die artikelen wordt uitgelegd dat de bevoegdheid, die de regeering door deze wet heeft en de macht, die zij aldus kan doen gelden, te groot is. En er Is geen waarborg, dat deze macht altijd en onder alle omstandigheden met discretie en gematigdheid zal worden aangewend. Het Verbond van dagbladeigenaren in Engeland heeft daarom in een met spoed belegde ver gadering een resolutie aangenomen, waarin het optreden der regeering in verband met de publicatie in eenige bladen van de aan staande arrestatie van Gandhi wordt be treurd; waarin voorts wordt te kennen ge geven dat de omstandigheden dit optreden niet rechtvaardigden en dat de ondervraging van den journalist, die zijn inlichtingen langs regelmatigen en wettigen weg had verkregen, een ongerechtvaardigde inbreuk uitmaakte van de persvrijheid; en waarin tenslotte de meening wordt uitgesproken dat een wij ziging van zekere secties van de wet op offi- cieele geheimen, voor zoover zij betrekking hebben op civiele zaken, in het openbaar be lang dringend noodig is. Deze resolutie is met een begeleidend schrijven aan MacDonald gezonden en is voorts in alle bladen afge drukt. EEN HOTEL IN STAAT VAN ONTBINDING. (Van onzen Londenschen correspondent.) De verkoop van den inboedel van het hotel Cecil, wellicht het grootste hotel van Lon den, is nu aan den gang; en dit proces van inwendige lediging zal wel een maand du ren. Wanneer men getuige is van dit „selling off" dringt de vergelijking met dien ver maarden „Disposal Board" van kort na den oorlog zich op. Die Board" had tot taak aller lei overgebleven oorlogsvoorraden aan de meestbiedenden te verkoopen. De meest bie denden boden echter niet veel. En de ver koopen van dien Disposal Board waren ge durende langen tijd een wat ontstellende herinnering voor de Britten aan de groote en royale schaal, waarmede zij oorlog hadden gevoerd en gold en goederen in dien wereld krater hadden gesmeten. Die Board overtrof een warenhuis in de veelzijdigheid en uitge breidheid van zijn voorraden; hij overtrof het warenhuis duizend maal. De Board ver kocht hoefijzers en scheepswerven, hamers, en munitiefabrieken. Eln tot op den huidigen dag zijn ver schillende winkels voor ijzerwaren en ge reedschap. „ironmongers" nog tjokvol met zeildoek, handdoekstof pikhouweelen, veld kijkers. vergrootglazen, kabel, lantaarns en wat niet al. die van den Disposal Board af komstig zijn. Al dat goed prijkt met de aan beveling „old government stock" bij alle „ironmongers" van Engeland. Een bezoek aan de vendu van Cecil brengt de beangstigende gedachte dat vele winkels tot in een verre toekomst straks zullen tentoonstellen „Old Cecil Stock". Dat zal althans de goede zijde hebben dat de gedachte er geen verschrikke lijke oorlogstooneelen. ellende en treurige verspilling aan kan verbinden, eerder het tegendeel. De verkoop in The Cecil vertegen woordigt eerder welvaart en genoeglijk be staan dan verwoesting. Hier zijn herinnerin gen aan feestmalen in plaats van aan slag velden. Maar het is duidelijk dat de glorie van ..The Cecil" als historisch hotel zich niet heeft medegedeeld aan den inboedel en aan de prijzen, die voor de stukken worden betaald. Ook daar geeft het hotel den Dis posal Board niets toe. Marmeren klokken gaan er van de hand voor dertig nederige shlllingen het paar. Gansche .slaapkamers" (de bondige vakterm voor slaapkamer-ameu blementen) ln mahoniehout worden niet meer dan tien of elf pond sterling waardig gekeurd. Men verklaart dat „de handel' de meeste koopjes krijgt bij zulke gelegenheden. Maar bij zulke prijzen zou ik. als ik mijn huls nog moest inrichten, als ik juist in het huwelijksbootje was gestapt, toch even bij Cecil aanleggen met het vooropgezette doel op een deel van de ontbinding van het hotel mijn eigen „Home" bijeen te brengen. Zooal-s zooveel menschelijke scheppingen was The Cecil alleen groot zoo lang het hotel zijn bestemming volgde. Nu de drukte en de adem van zijn leven er uit zijn verdwenen kan mén er den in houd van de kamers koopen voor minder gold dan men er vroeger een paar dagen in kon slapen. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). De Jacht door MAURICE LEVEL Mevrouw (verschrikt wakker wordend): „Wat voer je uit?" Meneer: „Ik sta op. Ga maar weer slapen". Mevrouw; ..Waarom sta Je op?" Meneer: „Dat weet je toch wel, vrouwtje, ik zou immers gaan jagen. Slaap nu maar. Mevrouw: „Hoe laat is het?" Meneer: ,,'t Is vijf uur, dus ga nog maar een paar uurtjes slapen". Mevrouw: „Hou je nu eindelijk op met je gezeur over gaan slapen, als je juist alles doet om me dit te verhinderen?" Meneer: „Ik? En ik ben nog wel met dui zend voorzorgen opgestaan, 't Is heusch mijn schuld niet, dat je toch wakker bent gewor den". Mevrouw: „Jouw duizend voorzorgen heb ben meer lawaai gemaakt dan een enkele bruuske beweging". Meneer: „Ik kan het niet helpen, dat het bed kraakt.Kom, draai je om en doe je oogen dicht Mevrouw: „Spreek nu gerust maar hardop, je hoeft niet meer te fluisteren. Van slapen komt voor mij toch niets meer". ".Ondanks deze raadgeving loopt meneer toch steeds zachtjes op de teenen) Mevrouw woedend)„O! dat heen en weer geloop! 't Maakt me dol! Neem alles wat je noodig hebt asjeblieft in één keer mee!" Meneer: „Ik kan mijn flanellen overhemd niet vinden". Mevrouw (met het hoofd half onder de dekens): „Derde stapel links op de tweede plank in de linnenkast, onder mijn onderjur ken". Meneer: „Ik had er gisteravond een klaar gelegd". Mevrouw: „Dat heb ik verlegd". Meneer: „Als je nu eens de dingen op hun plaats liet liggen, zou me dat zeer aangenaam zijn". 'Mevrouw: .Als jij maar niet altijd overal zoo'n rommel maakte!" Meneer: „Dat opruimen ls bij jou een ma nie geworden; het schijnt je bijzonder te amuseeren". Mevrouw: „En jij vindt het prettig om te gaan jagen!" Meneer: „Dat heeft er nu heelemaal niets mee te maken". Mevrouw: „Je hebt gelijk: mijn vermaak is tenminste nog ergens goed voor. Dat kan van het jouwe niet gezegd worden". Meneer: „Toch zou je het wel aangenaam vinden, als ik een lekker patrijsje voor je meebracht". Mevrouw: „Dat zou wel een wonder zijn. Meneer: „Waarom moet je nu weer iets on aangenaams tegen me zeggen?" Mevrouw: „Je zoudt toch niet willen bewe ren, dat je een Nimrod bent?" Meneer: „Ik ben een uitstekend schutter". Mevrouw: „Daar hoef je heusch zoo trotsch niet op te zijn". Meneer: „Waarom niet? Jagen is even goed een sport als elke andere, en er is bijvoor beeld minstens evenveel intelligentie voor noodig als voor het besturen van een auto". Mevrouw: ,,'t Is minderwaardigArme diertjes te dooden, die zich niet kunnen ver dedigen!" Meneer: „Zou je ze soms met mitrailleurs willen wapenen?" Mevrouw: „Kom. stel je niet zoo aan. Ik zou je wel eens tegenover een wild zwijn willen zien staan". Meneer: „Zeg liever: tegenover een leeuw. Maar ik ben niet van plan op groot wild te gaan jagen!" Mevrouw: „Zoo, dat zou men anders niet zeggen. Je -bent tot de tanden gewapend". Meneer: „Den volgenden keer zal ik pijl en boog meenemen; Zul je dan tevreden zijn?" Mevrouw: „Dan zou je tenminste een ex cuus hebben, als je platzak terugkwam". Meneer (met een zucht): „Och och, wat moet een mensch veel geduld hebben (Hij opent het raam, dat hij echter spoedig weer sluit). Mevrouw: „Wat voor weer is 't?" Meneer: „Het regent". Mevrouw: „Kom, ga dan maar weer naar bed". Meneer: „Ik denk er niet aan". Mevrouw: „Je ziet er anders uit, of je niets liever zou willen". Meneer: „Ik?" Mevrouw: „Je ziet wit van de slaap". Meneer: „Ik heb me nog nooit zoo frisch gevoeld". (Hij knoopt zijn vest dicht, gespt zijn patronentasch om en neemt zijn geweer). Mevrouw: „Nu, als iemand er krijgshaftig uitziet, dan ben jij het. In jouw plaats zou ik nog een bijl meenemen en een periscope. En dat alles om onnoozele vogeltjes te schie ten! Wat is de man toch een wreed schep- sei! En als het nog maar eenig nut had. Meneer: „Jij vindt dus, dat een lekkere ha zenpeper of een gevulde patrijs niet de moei te waard zijn?" Mevrouw: „Ik zal er nooit iets van eten". Meneer: „Omdat jij niet van wild houdt, is dat nog geen reden, om het ook een ander tegen te maken". Mevrouw: ,,'t Is niet, omdat ik er niet van houd. dat ik er niet van wil eten, maar om dat ik medelijden heb met die arme. lieve, huipelooze diertjes Meneer: „Och, wat ben je sentimenteel!" Mevrouw: „Dat kan wel. Eén troost is het gelukkig voor me. dat je er meer zult. mis sen, dan raken. Bah! Eigenlijk is een jager niet beter dan een moordenaar". Meneer: „Nu, zeg je moordenaar dan maar goedendag". Mevrouw: „Met jou is 't wat anders; als jij Iets schiet, zal het meer uit onvoorzichtig heid zijn". Meneer: „Doe maar geen moeite hoor. Je zult me toch mijn plezier niet bederven met je praatjes!" Mevrouw: „Des te erger". Meneer: „Geef me maar een zoen'.' Mevrouw: „Neen. dat zou ik nu onmogelijk van ganscher harte kunnen doen. De ge dachte dat jij heengaat om te dooden, te doen lijden. Dat zoo iets jou amuseert!" Meneer: „Kon» nou! De jacht bestaat al zoo lang er menschen op de wereld zijn. Reeds de eerste bewoners der aarde schoten wild. Mevrouw: „O. zij hadden daarvoor een excuus: den honger. Terwijl jullie er met je vieren op uit gaat, met zes honden, drijvers, munitie genoeg om een heel dorp in de lucht te laten vliegen en dat alles om een onschul dig haasje of vogeltje te doodenl" Meneer: „Huil je?" Mevrouw: „Bijna". Meneer: „Ben je boos op me?" Mevrouw: „Ja". Meneer: .,'t Is bespottelijk". (Hy gaat weg. Mevrouw keert zich om en slaapt weer in). (Tegen den middag komen de jagers terug; de dames gaan hun tegemoet). Mevrouw: „En heb je een goede vangst gehad?" Meneer: „Ik heb niet geschoten". Mevrouw: „Daar ben ik blij om. En de an- i deren?" Meneer: „Grivaud heeft twee ijsvogels neer gelegd', PIETER NIEUWLAND. Bellamy en Nieuwland besprekend trekt Willem Kloos een vergelijking ten voordeele van den laatste. „Nieuwland heeft", zegt deze kenner van de 18e eeuwsche litteratuur, „ons in zijn „Orion" een dichtstuk gegeven, welks stijl den thans-levende wel een beetje ouder- wetsch lijkt, maar dat stellig tienmaal dieper en echter dan de meeste Oden van Bilderdijk is. De volwassen Bilderdijk is als technisch rijmer natuurlijk tienmaal knapper, door routine rijker, dan de slechts dertig jaar geleefd en geen letterkundige jeugd-opvoe- ding genoten hebbende boerenzoon-professor Nieuwland kon wezen; maar de criticus moet ook achter het conventioneele der vormen de geestelijke essentie weten op te voelen, om zoo te spreken, want anders wordt de om vang van wat men zou kunnen waardeeren veel te klein". Met zoovele anderen uit deze eeuw ont vangt Nieuwland van Willem Kloos eerher stel. Wel was hij een merkwaardig man, deze jonggestorven geleerde, sterrekundig, dichter en talenkenner. Hij is een van de weinige voorbeelden van een gelukkige combinatie van wiskundige en tegelijk litteraire begaafd heid. „Boerenzoon-professor" noemt Kloos hem. Eigenlijk was hij de zoon van een timmer man, die ook al niet van wiskunstig talent verstoken was en den knaap, die 5 No vember 1764 geboren werd, het eerste onder wijs gaf. Wij mogen gerust Pieter Nieuwland een wonderkind noemen. Reeds op zijn ne gende jaar was hij met de zes eerste boeken van Euclides geheel vertrouwd en het was op zijn twaalfde, dat hij zijn intrede deed in de Doorluchte Hoogeschool te Amsterdam. Hij deelt met Johannes Antonides van der Goes het voorrecht in kennis te zijn gekomen met de beide voortreffelijke broeders Jeroni- mo en Bernardus de Bosch, welke in zijn huisvesting, onderhoud, opvoeding en onder wijs voorzagen. Zijn vader voorbijgestreefd, kreeg hij onderricht van den geleerde Aenae, die hem met de gebroeders ln kennis bracht. Van Jeronimo zelf kreeg hij les in het Latijn. Toen hij daarna aan de Universiteit geko men was kreeg hij den beroemden Wytlen- bach en Tollius tot leermeesters. Er versche nen verschillende verhandelingen van zijn hand. In 1783 en 1784 was de merkwaardige man, nog geen twintig jaar oud, gouverneur van de kinderen van den heer De Graaf, Heer van Zuid-Polsbroek. In het laatstgenoemde jaar werd hij onder de candidaten voor het hoogleeraarsambt te Franeker geplaatst. Het volgend jaar was hij weer te Amster dam en studeerde onder den beroemden Van Swinden wis-, natuur- en sterrekunde. Ter vervanging van zijn leermeester, die juist naar Amsterdam was overgeplaatst, werd hij wederom op de candidatenüjst te Franeker gezet. In 1786 werd hij te Leiden tot can- didaat in de wijsbegeerte en wiskunde bevor derd en in het einde van dit jaar kwam bij ten derden male op de Franekersche aanbe veling voor. In 1787 kwam hij in aanmerking voor het hoogleeraarsambt te Utrecht, dit ging door terugkeer van den oorspronkelijk afgetreden Hennert niet door, doch twee jaar later benoemde de regeermg van Amsterdam den begaafden man tot lector in de wis-, sterre- en zeevaartkunde. Gedurende de waarneming van dit ambt gaf hij een „Zee vaartkunde" uit, waarvan echter slechts het eerste det-1 bij zijn leven verscheen. In 1793 werd Nieuwland naar Leiden beroepen, tot hoogléeraar in de natuur- en wiskunde, waar bij tengevolge van het aftreden van den hoogleeraar Van den Wijnperse het vak der sterrekunde gevoegd werd. In Juli 1792 was hij getrouwd, maar zijn Jonge vrouw ontviel hem het volgend jaar reeds. Hij zocht ver troosting in een reis naar Duitschland. waar hij te Gctha zijn sterrekundige studies voort zette en algemeene achting verwierf. Nieuwland doet als dichter reeds op zijn zevende jaar van zich hooren. In 1775 werden zijn versjes gedrukt, toen de jongen dus nog geen elf jaar oud was. Tydgenooten waren van oordeel, dat hij onze beste dich ters geëvenaard zou hebben, als hij zich ge heel aan de dichtkunst gegeven had. Eigen aardig is, dat hij. terwijl hij een fraaie La- tijnsche prozastijl schreef er nooit in ge slaagd is om een goed Latijnsch gedicht te vervaardigen. Hij schreef uitstekend in Fransch en Duitsch en kende bijna alle le vende Europeesche talen, die hij genoegzaam zonder onderwijs had aangeleerd. Deze bijzondere mensch, die om een edel karakter en groote bescheidenheid zeer be mind was, is te vroeg uit dit leven gescheiden. 14 November 1794 heeft de dood hem op 30- jarigen leeftijd weggerukt. Grivaud: „Ze zijn inderdaad prachtig!" Mevrouw: „O! wat mooiArme dier tjes!Wat zou dat goed staan op een grooten, zwarten hoed!" Grivaud: „Ja, niet waar mevrouw? U kunt dus wel begrijpen, hoe blij mijn vrouw er mee zal zijn". Meneer (tot mevrouw): „Als je nu spreekt van onnoodlg dooden: Grivaud heeft dat ge daan. Ik heb ze onder schot gehad, maar ik heb ze niet willen schieten". Mevrouw: „Je hebt ze natuurlijk niet ge raakt!" Meneer (tot Grivaud)„Waar of niet, heb ik ze niet voor jou gelaten?" Grivaud: „Ja". Meneer (tot Mevrouw)„Ben Je nu over tuigd?" Mevrouw (geërgerd): „Natuurlijk. Nu je mij eens een plezier kon doen...."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16