ALFONSO XIII - DE MENSCH EN DE VORST.
ZIJN DOEN EN LATEN TE LONDEN
H, B. VERTELLING
Biographïeen in
een notedop
(Ter gelegenheid van zijn 44en verjaardag op 17 Mei 1930).
Persoonlijke indrukken van een democratisch koning
Buste van Koning Alfonso door den wereld-
beroemden beeldhouwer Francois Cogni.
De geschiedschrijver van de toekomst, die
zich zal bezighouden met het beschrijven van
die persoonlijkheden, die door hun invloed
het evenwicht wisten te bewaren in de Euro-
pecsche samenleving, toen de wereld in be
roering werd gebracht door de anarchie van
de na-oorlogsche jaren, zal ook een hoofd
stuk moeten wijden aan den koning van
Spanje.
Als paarden in die dagen nog bekend zijn,
dan zal onze geschiedkundige hem moeten
vergelijken met een groot paardrijder. Hij
zal hem zien als een heroïsche, rustige, koel
bloedige en onbevreesde figuur, een span
vurige, angstige en steigerende paarden lei
dend; hij zal deze tengere gestalte zien dres-
seeren, liefkoozen, vleien en dwingen, in
voortdurend gevaar te worden omver gewor
pen; hij zal hem zien „redeneeren" met zijn
paarden, zooals alleen een dresseur dat weet
te doen, terwijl, hij ze luchtig en toch stevig
bij de teugels houdt, nooit zijn ovennacht
doet gevoelen maar ook nooit zijn heerschap
pij over hen verliest.
Ik heb deze vergelijking met de paarden
sport niet toevallig gekozen. Mehschen en
paarden worden geregeerd door middelen, die
veel overeenkomst met elkaar vertoonen en
de man die de magnetische persoonlijkheid,
de sympathie, het geduld en de vastberaden
heid heeft om het paard te overheerschcn,
kan er zeker van zijn ook den mensch ln zijn
macht te hebben Daarom zijn vele, tot de
grootste van de wereld behoorende, militaire
leiders vroeger cavaleristen geweest. Zij zijn
als het ware opgevoed in deze bijzondere
kwaliteiten.
Natuurlijk wordt een groot ruiter of een
groot leider geboren en niet gemaakt. Ko
ning Alfonso is beide.
Ik zal mijn eerste ontmoeting met hem
nooit vergeten. Ons gesprek liep over fok
ken, over éénjarige paarden, over dresseeren
en over het wennen van jonge paarden aan
het bit. Over al deze onderwerpen sprak Ko
ning Alfonso als een kenner. Ik zag de
scherpzinnige, vriendelijke oogen met een
kleine schittering, spelend in de hoeken, den
langen neus. do lange bovenlip, de lange
kin de kenmerken van den goeden ruiter
in de gehcele wereld.
Inderdaad. Koning Alfonso is verreweg de
beste ruiter onder de tegenwoordige gekroon
de hoofden en hij zou dun ook vanzelf de
aanvoerder zijn van ieder koninklijk polo
team, dat in het veld zou kunnen worden ge
bracht. De wei-opgevoede Spanjaard is van
nature paardrijder en het peil, waarop het
polospel in het land staat, is zeer hoog.
„Sportsmen" als de Graaf van Peneranda en
de Markies van Villebragima zijn welbekend
In Hurlingham en Cannes, terwijl Pena, die
met Lacey's Argentijnsch team naar Europa
kwam. liet zien hoe goed de hooge Spaansche
tradities der ruitersport op 't. Westelijk half
rond worden gehandhaafd. Ik heb. als polo
speler, met en tegen hen alle vier gespeeld.
De Koning van Spanje is van dezelfde klasse
als al deze heeren. Zijn grootste talent is
alweer meer zijn dressuur van ponies, dan
zijn vaardigheid met den „stick", maar zijn
gevoel voor positie en manoeuvreeren is voor
treffelijk.
Hier wordt ons weer een tipje opgelicht van
zijn kwaliteiten als koning. Niemand beter
dan hij weet wat zijn land noodig heeft. Om
dit alles te verkrijgen heeft hij ontzaglijk veel
geduld en bekwaamheid aan den dag moeten
leggen. Zijr. weg was versperd door hinderla
gen. De ecvaren zijn bijwijlen zeer nabij ge
weest, onheilspellend, verontrustend. Ily her
inner mii de situatie gedurende den oorlog
nog zeer goed. Spanje was geneigd pro-
Duitsch te worden en wierp een begeerigen
blik naar Frankrijk's bezittingen in Noord-
Afrika.
De Duitsche gezant was de charmante prins
Ratibor: hij had een jong militair attaché,
op wien de koning persoonlijk bijzonder ge
steld was. Engeland stelde daar tegenover
een edelman, die polo speelde en zich even
eens in de koninklijke vriendschap mocht
verheugen. Frankrijk stuurde een vrouwelijke
spion: een beroemde danseres, die op in 't
oog vallende wijze trachtte Koning Alfonso's
belangstelling te winnen door te trachten de
invrijheidstelling te verkrijgen van een
vriend van haar een jong artist, die in
dien tijd in Duitschland gevangen zat. Ko
ning Alfonso begunstigde dezen militairen
attaché. Hij begunstigde den polo-spelenden
Engelschen edelman. Door zijn bemiddeling
werd de gevangene in vrijheid gesteld. De
Duitsche. Engelsche en Fransche vertegen
woordigers zonden aan hun respectievelijke
regeeringen uitvoerige en gewichtige rappor
ten. Iedereen was tevreden. Maar het lachen
was aan Koning Alfonso.
De vertegenwoordigers der oorlogvoerende
mogendheden ontdekten, dat Spanje van
plan was zijn neutraliteit te handhaven. Zij
waren tevreden. En de koning eveneens.
Toen ik eens te Hurlingham het polospel
gadesloeog. herinnerde ik den Koning eens
aan deze intriges. De koning keek me onbe
schrijflijk ondeugend aan en offreerde mij
een sigaret. Wij zetten ons gesprek over het
polospel voort.
Kenschetsend voor koning Alfonso's leven
gedurende zijn bezoeken aan Londen, is al
tijd de totale afwezigheid van iedere forma
liteit geweest. Hij kon het uitstekend vinden
met het hotelpersoneel, met den gérant, met
den portier. De eenige menschen, wien hij
veel moeite gaf. waren de detectives, die hem
bewaakten. Hij ontglipte hun herhaaldelijk.
Men kon hem onverwachts tegenkomen in
een diep en geheimzinnig gesprek gewikkeld
met een krantenjongen, die hem een „tip"
gaf voor den wedstrijd van dien middag. Er
was een Spaansch restaurant, dat hij dik
wijls hetzij alleen, hetzij met een of twee
vrienden bezocht, en als ge werkelijk helden-
vereering in de twintigste eeuw wilt leeren
kennen, moet ge eens een gesprek aanknoo-
pen met den eigenares van dat restaurant
over koning Alfonso. Toen Victor's club nog
haar grootste populariteit mocht genieten,
kon men den koning en de koningin van
Spanje daar dikwijls zien.
Zoo is de koning van Spanje, vriendelijk,
hoffelijk, beschaafd, bijzonder luchthartig
aan den buitenkant, maar krachtig en gede
cideerd van binnen. Hij maakt grappen op
wat hij noemt zijn „physieke leelijkheid",
maar inderdaad is zijn gelaat vol van een
eigenaardige bekoring en zijn glimlach ver
hoogt die bekoring nog. Maar ook heb ik
hem soms zeer grimmig zien kijken.
Toen de parlementaire regeering in zijn
land niet veel meer dan een klucht was ge
worden, werd door zijn invloed het Directo
raat in het leven geroepen. Toen het Direc
toraat langer bleef dan het land lief was,
werd het door zijn bemoeiingen afgeschaft.
Men denkt hier weer aan den ruiter, die een
lastig paard over een moeilijk stuk grond
heenhelpt, slim, oplettend, hem licht bij de
teugels houdend, flink en zeker van zich
zelf, In absolute rust en vol vertrouwen, sier
lijk en elegant in den zadel, altijd vol zelf-
beheersching. Zoo zie ik hem altijd voor me.
De wereld weet nog niet hoeveel Spanje aan
zijn koning te danken heeft.
(Nadruk veifooden).
VIER NIEUWE PLANETEN?
Tien jaar geleden voorspelde in Engeland
Professor Pickering dat er een nieuwe pla
neet ontdekt zou worden die nog veel verder
van ons verwijderd was dan Neptunus en hij
voorzag ook. dat nóg andere, nóg verder weg,
zouden worden ondekt.
Het is nog niet lang geleden dat een
nieuwe planeet gevonden werd en nu komen
er berichten over het ontdekken van nog drie
andere planeten.
Professor Bendandl heeft gevonden wat
door Prof. Pickering voorspeld was: vier
nieuwe planeten, verder dan Neptunus. „Dit
beteekent", aldus de Professor, „dat ons
zonnestelsel 50 maal grooter is dan wij tot
nu toe dachten."
De eerste der pas ontdekte planeten Is zeer
klein en men mag wel aannemen, dat er
geen „leven" op aanwezig Is. De afstand tot
de 2on is zóó groot, dat water en zelfs gassen,
die in onze atmosfeer gevonden worden,
dadelijk tot een vaste massa zouden bevrie
zen. Wanneer er bewoners op deze planeet
waren, dan zouden zij het licht van de zon
niet helderder zien dan dat van de electrlsche
booglampen die voor straatverlichting wor
den gebruikt.
Het Koninklijk Palcis te Madrid.
DE ENGELSCHE REGEERING
EN DE PERS.
INCIDENTEN BIJ DE ARRESTA
TIE VAN GANDHI.
(Van onzen Londenschen correspondent)
Dezer dagen meldden drie politieke cor
respondenten van Londensche bladen dat de
regeering van plan was Gandhi te doen
arresteeren. Dit nieuws was verkregen
door een proces van intelligente voorspelling,
geholpen door in het openbaar geuite mee
ningen, door de correspondenten gehoord en
die hun afleiding rechtvaardigden. De re
geering was over de publicatie van het be
richt verstoord of ontsteld. Detectives be
zochten de drie dagbiadkantoren en eischten
opheldering over het bericht en wilden de
bronnen weten, waaruit het was gekomen. In
twee gevallen werd de verklaring dat het
bericht niet op corrupte wijze was verkregen
aanvaard. In het derde geval werd de
politieke correspondent aan zijn huis bezocht
door leden van de politiemacht en aan een
langdurige ondervraging onderworpen. Dit
geschiedde onder een bepaling van de wet
op offlcieele geheimen, die aan de politie de
bevoegdheid geeft aan wie ook inlichtingen
te vragen over de bron, waaruit geheimen of
vertrouwelijk gehouden feiten zijn „gelekt".
Toen de genoemde wet indertijd in het
Parlement werd behandeld en in het debat
werd gewezen op de gevaren er van, in het
bijzonder het misbruik, dat er door de auto
riteiten van kon worden gemaakt, legde de
rechtskundige raadsman der regeering uit dat
het ontwerp onmogelijk kon worden be
schouwd als een maatregel, die tegen de pers
was gericht en die eventueel haar vrijheid
kon beknotten.
De Londensche pers legt nu in hoofd
artikelen uit dat dit geval van het bencht
over Gandhi, met wat er op volgde, wel dege
lijk bewijst dat de wet de pers in haar vrij
heid kan treffen; en dat dit kan geschie
den op een gril der regeering. In die artikelen
wordt uitgelegd dat de bevoegdheid, die de
regeering door deze wet heeft en de macht,
die zij aldus kan doen gelden, te groot is. En
er Is geen waarborg, dat deze macht altijd
en onder alle omstandigheden met discretie
en gematigdheid zal worden aangewend. Het
Verbond van dagbladeigenaren in Engeland
heeft daarom in een met spoed belegde ver
gadering een resolutie aangenomen, waarin
het optreden der regeering in verband met
de publicatie in eenige bladen van de aan
staande arrestatie van Gandhi wordt be
treurd; waarin voorts wordt te kennen ge
geven dat de omstandigheden dit optreden
niet rechtvaardigden en dat de ondervraging
van den journalist, die zijn inlichtingen langs
regelmatigen en wettigen weg had verkregen,
een ongerechtvaardigde inbreuk uitmaakte
van de persvrijheid; en waarin tenslotte de
meening wordt uitgesproken dat een wij
ziging van zekere secties van de wet op offi-
cieele geheimen, voor zoover zij betrekking
hebben op civiele zaken, in het openbaar be
lang dringend noodig is. Deze resolutie is met
een begeleidend schrijven aan MacDonald
gezonden en is voorts in alle bladen afge
drukt.
EEN HOTEL IN STAAT VAN
ONTBINDING.
(Van onzen Londenschen correspondent.)
De verkoop van den inboedel van het hotel
Cecil, wellicht het grootste hotel van Lon
den, is nu aan den gang; en dit proces van
inwendige lediging zal wel een maand du
ren.
Wanneer men getuige is van dit „selling
off" dringt de vergelijking met dien ver
maarden „Disposal Board" van kort na den
oorlog zich op. Die Board" had tot taak aller
lei overgebleven oorlogsvoorraden aan de
meestbiedenden te verkoopen. De meest bie
denden boden echter niet veel. En de ver
koopen van dien Disposal Board waren ge
durende langen tijd een wat ontstellende
herinnering voor de Britten aan de groote en
royale schaal, waarmede zij oorlog hadden
gevoerd en gold en goederen in dien wereld
krater hadden gesmeten. Die Board overtrof
een warenhuis in de veelzijdigheid en uitge
breidheid van zijn voorraden; hij overtrof
het warenhuis duizend maal. De Board ver
kocht hoefijzers en scheepswerven, hamers,
en munitiefabrieken.
Eln tot op den huidigen dag zijn ver
schillende winkels voor ijzerwaren en ge
reedschap. „ironmongers" nog tjokvol met
zeildoek, handdoekstof pikhouweelen, veld
kijkers. vergrootglazen, kabel, lantaarns en
wat niet al. die van den Disposal Board af
komstig zijn. Al dat goed prijkt met de aan
beveling „old government stock" bij alle
„ironmongers" van Engeland. Een bezoek aan
de vendu van Cecil brengt de beangstigende
gedachte dat vele winkels tot in een verre
toekomst straks zullen tentoonstellen „Old
Cecil Stock". Dat zal althans de goede zijde
hebben dat de gedachte er geen verschrikke
lijke oorlogstooneelen. ellende en treurige
verspilling aan kan verbinden, eerder het
tegendeel. De verkoop in The Cecil vertegen
woordigt eerder welvaart en genoeglijk be
staan dan verwoesting. Hier zijn herinnerin
gen aan feestmalen in plaats van aan slag
velden. Maar het is duidelijk dat de glorie
van ..The Cecil" als historisch hotel zich
niet heeft medegedeeld aan den inboedel en
aan de prijzen, die voor de stukken worden
betaald. Ook daar geeft het hotel den Dis
posal Board niets toe. Marmeren klokken
gaan er van de hand voor dertig nederige
shlllingen het paar. Gansche .slaapkamers"
(de bondige vakterm voor slaapkamer-ameu
blementen) ln mahoniehout worden niet
meer dan tien of elf pond sterling waardig
gekeurd. Men verklaart dat „de handel' de
meeste koopjes krijgt bij zulke gelegenheden.
Maar bij zulke prijzen zou ik. als ik mijn
huls nog moest inrichten, als ik juist in het
huwelijksbootje was gestapt, toch even bij
Cecil aanleggen met het vooropgezette doel
op een deel van de ontbinding van het hotel
mijn eigen „Home" bijeen te brengen. Zooal-s
zooveel menschelijke scheppingen was The
Cecil alleen groot zoo lang het hotel zijn
bestemming volgde.
Nu de drukte en de adem van zijn leven
er uit zijn verdwenen kan mén er den in
houd van de kamers koopen voor minder
gold dan men er vroeger een paar dagen in
kon slapen.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
De Jacht
door MAURICE LEVEL
Mevrouw (verschrikt wakker wordend):
„Wat voer je uit?"
Meneer: „Ik sta op. Ga maar weer slapen".
Mevrouw; ..Waarom sta Je op?"
Meneer: „Dat weet je toch wel, vrouwtje,
ik zou immers gaan jagen. Slaap nu maar.
Mevrouw: „Hoe laat is het?"
Meneer: ,,'t Is vijf uur, dus ga nog maar
een paar uurtjes slapen".
Mevrouw: „Hou je nu eindelijk op met je
gezeur over gaan slapen, als je juist alles
doet om me dit te verhinderen?"
Meneer: „Ik? En ik ben nog wel met dui
zend voorzorgen opgestaan, 't Is heusch mijn
schuld niet, dat je toch wakker bent gewor
den".
Mevrouw: „Jouw duizend voorzorgen heb
ben meer lawaai gemaakt dan een enkele
bruuske beweging".
Meneer: „Ik kan het niet helpen, dat het
bed kraakt.Kom, draai je om en doe je
oogen dicht
Mevrouw: „Spreek nu gerust maar hardop,
je hoeft niet meer te fluisteren. Van slapen
komt voor mij toch niets meer".
".Ondanks deze raadgeving loopt meneer
toch steeds zachtjes op de teenen)
Mevrouw woedend)„O! dat heen en weer
geloop! 't Maakt me dol! Neem alles wat je
noodig hebt asjeblieft in één keer mee!"
Meneer: „Ik kan mijn flanellen overhemd
niet vinden".
Mevrouw (met het hoofd half onder de
dekens): „Derde stapel links op de tweede
plank in de linnenkast, onder mijn onderjur
ken".
Meneer: „Ik had er gisteravond een klaar
gelegd".
Mevrouw: „Dat heb ik verlegd".
Meneer: „Als je nu eens de dingen op hun
plaats liet liggen, zou me dat zeer aangenaam
zijn".
'Mevrouw: .Als jij maar niet altijd overal
zoo'n rommel maakte!"
Meneer: „Dat opruimen ls bij jou een ma
nie geworden; het schijnt je bijzonder te
amuseeren".
Mevrouw: „En jij vindt het prettig om te
gaan jagen!"
Meneer: „Dat heeft er nu heelemaal niets
mee te maken".
Mevrouw: „Je hebt gelijk: mijn vermaak
is tenminste nog ergens goed voor. Dat kan
van het jouwe niet gezegd worden".
Meneer: „Toch zou je het wel aangenaam
vinden, als ik een lekker patrijsje voor je
meebracht".
Mevrouw: „Dat zou wel een wonder zijn.
Meneer: „Waarom moet je nu weer iets on
aangenaams tegen me zeggen?"
Mevrouw: „Je zoudt toch niet willen bewe
ren, dat je een Nimrod bent?"
Meneer: „Ik ben een uitstekend schutter".
Mevrouw: „Daar hoef je heusch zoo trotsch
niet op te zijn".
Meneer: „Waarom niet? Jagen is even goed
een sport als elke andere, en er is bijvoor
beeld minstens evenveel intelligentie voor
noodig als voor het besturen van een auto".
Mevrouw: ,,'t Is minderwaardigArme
diertjes te dooden, die zich niet kunnen ver
dedigen!"
Meneer: „Zou je ze soms met mitrailleurs
willen wapenen?"
Mevrouw: „Kom. stel je niet zoo aan. Ik
zou je wel eens tegenover een wild zwijn
willen zien staan".
Meneer: „Zeg liever: tegenover een leeuw.
Maar ik ben niet van plan op groot wild te
gaan jagen!"
Mevrouw: „Zoo, dat zou men anders niet
zeggen. Je -bent tot de tanden gewapend".
Meneer: „Den volgenden keer zal ik pijl en
boog meenemen; Zul je dan tevreden zijn?"
Mevrouw: „Dan zou je tenminste een ex
cuus hebben, als je platzak terugkwam".
Meneer (met een zucht): „Och och, wat
moet een mensch veel geduld hebben
(Hij opent het raam, dat hij echter spoedig
weer sluit).
Mevrouw: „Wat voor weer is 't?"
Meneer: „Het regent".
Mevrouw: „Kom, ga dan maar weer naar
bed".
Meneer: „Ik denk er niet aan".
Mevrouw: „Je ziet er anders uit, of je niets
liever zou willen".
Meneer: „Ik?"
Mevrouw: „Je ziet wit van de slaap".
Meneer: „Ik heb me nog nooit zoo frisch
gevoeld". (Hij knoopt zijn vest dicht, gespt
zijn patronentasch om en neemt zijn geweer).
Mevrouw: „Nu, als iemand er krijgshaftig
uitziet, dan ben jij het. In jouw plaats zou
ik nog een bijl meenemen en een periscope.
En dat alles om onnoozele vogeltjes te schie
ten! Wat is de man toch een wreed schep-
sei! En als het nog maar eenig nut had.
Meneer: „Jij vindt dus, dat een lekkere ha
zenpeper of een gevulde patrijs niet de moei
te waard zijn?"
Mevrouw: „Ik zal er nooit iets van eten".
Meneer: „Omdat jij niet van wild houdt, is
dat nog geen reden, om het ook een ander
tegen te maken".
Mevrouw: ,,'t Is niet, omdat ik er niet van
houd. dat ik er niet van wil eten, maar om
dat ik medelijden heb met die arme. lieve,
huipelooze diertjes
Meneer: „Och, wat ben je sentimenteel!"
Mevrouw: „Dat kan wel. Eén troost is het
gelukkig voor me. dat je er meer zult. mis
sen, dan raken. Bah! Eigenlijk is een jager
niet beter dan een moordenaar".
Meneer: „Nu, zeg je moordenaar dan maar
goedendag".
Mevrouw: „Met jou is 't wat anders; als jij
Iets schiet, zal het meer uit onvoorzichtig
heid zijn".
Meneer: „Doe maar geen moeite hoor. Je
zult me toch mijn plezier niet bederven met
je praatjes!"
Mevrouw: „Des te erger".
Meneer: „Geef me maar een zoen'.'
Mevrouw: „Neen. dat zou ik nu onmogelijk
van ganscher harte kunnen doen. De ge
dachte dat jij heengaat om te dooden, te
doen lijden. Dat zoo iets jou amuseert!"
Meneer: „Kon» nou! De jacht bestaat al zoo
lang er menschen op de wereld zijn. Reeds de
eerste bewoners der aarde schoten wild.
Mevrouw: „O. zij hadden daarvoor een
excuus: den honger. Terwijl jullie er met je
vieren op uit gaat, met zes honden, drijvers,
munitie genoeg om een heel dorp in de lucht
te laten vliegen en dat alles om een onschul
dig haasje of vogeltje te doodenl"
Meneer: „Huil je?"
Mevrouw: „Bijna".
Meneer: „Ben je boos op me?"
Mevrouw: „Ja".
Meneer: .,'t Is bespottelijk". (Hy gaat weg.
Mevrouw keert zich om en slaapt weer in).
(Tegen den middag komen de jagers terug;
de dames gaan hun tegemoet).
Mevrouw: „En heb je een goede vangst
gehad?"
Meneer: „Ik heb niet geschoten".
Mevrouw: „Daar ben ik blij om. En de an- i
deren?"
Meneer: „Grivaud heeft twee ijsvogels neer
gelegd',
PIETER NIEUWLAND.
Bellamy en Nieuwland besprekend trekt
Willem Kloos een vergelijking ten voordeele
van den laatste. „Nieuwland heeft", zegt deze
kenner van de 18e eeuwsche litteratuur, „ons
in zijn „Orion" een dichtstuk gegeven, welks
stijl den thans-levende wel een beetje ouder-
wetsch lijkt, maar dat stellig tienmaal dieper
en echter dan de meeste Oden van Bilderdijk
is. De volwassen Bilderdijk is als technisch
rijmer natuurlijk tienmaal knapper, door
routine rijker, dan de slechts dertig jaar
geleefd en geen letterkundige jeugd-opvoe-
ding genoten hebbende boerenzoon-professor
Nieuwland kon wezen; maar de criticus moet
ook achter het conventioneele der vormen de
geestelijke essentie weten op te voelen, om
zoo te spreken, want anders wordt de om
vang van wat men zou kunnen waardeeren
veel te klein".
Met zoovele anderen uit deze eeuw ont
vangt Nieuwland van Willem Kloos eerher
stel. Wel was hij een merkwaardig man, deze
jonggestorven geleerde, sterrekundig, dichter
en talenkenner. Hij is een van de weinige
voorbeelden van een gelukkige combinatie
van wiskundige en tegelijk litteraire begaafd
heid.
„Boerenzoon-professor" noemt Kloos hem.
Eigenlijk was hij de zoon van een timmer
man, die ook al niet van wiskunstig talent
verstoken was en den knaap, die 5 No
vember 1764 geboren werd, het eerste onder
wijs gaf. Wij mogen gerust Pieter Nieuwland
een wonderkind noemen. Reeds op zijn ne
gende jaar was hij met de zes eerste boeken
van Euclides geheel vertrouwd en het was op
zijn twaalfde, dat hij zijn intrede deed in
de Doorluchte Hoogeschool te Amsterdam.
Hij deelt met Johannes Antonides van der
Goes het voorrecht in kennis te zijn gekomen
met de beide voortreffelijke broeders Jeroni-
mo en Bernardus de Bosch, welke in zijn
huisvesting, onderhoud, opvoeding en onder
wijs voorzagen. Zijn vader voorbijgestreefd,
kreeg hij onderricht van den geleerde Aenae,
die hem met de gebroeders ln kennis bracht.
Van Jeronimo zelf kreeg hij les in het Latijn.
Toen hij daarna aan de Universiteit geko
men was kreeg hij den beroemden Wytlen-
bach en Tollius tot leermeesters. Er versche
nen verschillende verhandelingen van zijn
hand.
In 1783 en 1784 was de merkwaardige man,
nog geen twintig jaar oud, gouverneur van
de kinderen van den heer De Graaf, Heer
van Zuid-Polsbroek. In het laatstgenoemde
jaar werd hij onder de candidaten voor het
hoogleeraarsambt te Franeker geplaatst.
Het volgend jaar was hij weer te Amster
dam en studeerde onder den beroemden Van
Swinden wis-, natuur- en sterrekunde. Ter
vervanging van zijn leermeester, die juist
naar Amsterdam was overgeplaatst, werd hij
wederom op de candidatenüjst te Franeker
gezet. In 1786 werd hij te Leiden tot can-
didaat in de wijsbegeerte en wiskunde bevor
derd en in het einde van dit jaar kwam bij
ten derden male op de Franekersche aanbe
veling voor. In 1787 kwam hij in aanmerking
voor het hoogleeraarsambt te Utrecht, dit
ging door terugkeer van den oorspronkelijk
afgetreden Hennert niet door, doch twee jaar
later benoemde de regeermg van Amsterdam
den begaafden man tot lector in de wis-,
sterre- en zeevaartkunde. Gedurende de
waarneming van dit ambt gaf hij een „Zee
vaartkunde" uit, waarvan echter slechts het
eerste det-1 bij zijn leven verscheen. In 1793
werd Nieuwland naar Leiden beroepen, tot
hoogléeraar in de natuur- en wiskunde, waar
bij tengevolge van het aftreden van den
hoogleeraar Van den Wijnperse het vak der
sterrekunde gevoegd werd. In Juli 1792 was
hij getrouwd, maar zijn Jonge vrouw ontviel
hem het volgend jaar reeds. Hij zocht ver
troosting in een reis naar Duitschland. waar
hij te Gctha zijn sterrekundige studies voort
zette en algemeene achting verwierf.
Nieuwland doet als dichter reeds op zijn
zevende jaar van zich hooren. In 1775 werden
zijn versjes gedrukt, toen de jongen dus
nog geen elf jaar oud was. Tydgenooten
waren van oordeel, dat hij onze beste dich
ters geëvenaard zou hebben, als hij zich ge
heel aan de dichtkunst gegeven had. Eigen
aardig is, dat hij. terwijl hij een fraaie La-
tijnsche prozastijl schreef er nooit in ge
slaagd is om een goed Latijnsch gedicht te
vervaardigen. Hij schreef uitstekend in
Fransch en Duitsch en kende bijna alle le
vende Europeesche talen, die hij genoegzaam
zonder onderwijs had aangeleerd.
Deze bijzondere mensch, die om een edel
karakter en groote bescheidenheid zeer be
mind was, is te vroeg uit dit leven gescheiden.
14 November 1794 heeft de dood hem op 30-
jarigen leeftijd weggerukt.
Grivaud: „Ze zijn inderdaad prachtig!"
Mevrouw: „O! wat mooiArme dier
tjes!Wat zou dat goed staan op een
grooten, zwarten hoed!"
Grivaud: „Ja, niet waar mevrouw? U kunt
dus wel begrijpen, hoe blij mijn vrouw er
mee zal zijn".
Meneer (tot mevrouw): „Als je nu spreekt
van onnoodlg dooden: Grivaud heeft dat ge
daan. Ik heb ze onder schot gehad, maar ik
heb ze niet willen schieten".
Mevrouw: „Je hebt ze natuurlijk niet ge
raakt!"
Meneer (tot Grivaud)„Waar of niet, heb
ik ze niet voor jou gelaten?"
Grivaud: „Ja".
Meneer (tot Mevrouw)„Ben Je nu over
tuigd?"
Mevrouw (geërgerd): „Natuurlijk. Nu je
mij eens een plezier kon doen...."