UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
WAAR DE KOFFIE GROEIT.
De vroolijke kant
(Uit de geschiedenis van Nederlandsch-IndiëJ
door P. J. ZÜRCHER.
Loftuitingen en verval. Destructie woekert
welig voort. Iets over het „Jeneverpaleis".
Tntusschen kon het feit worden geconsta
teerd, dat de „Koningin van het Oosten" wèl
gedaald was. En dit viel zeer te betreuren,
te meer daar zij dien naam waardig was.
Wellicht is het den lezer niet bekend, dat
D s. Valenten, geschiedschrijver van de
Compagnie, haar dien titel schonk. Hij
neemt haar: „die magtige Koninginne van 't
Oosten, die daer als op haeren throone zit."
Maar Paravicini laat zich niet zoo
enthousiast over haar uit; hij zegt:
„Hoe meer men Bataviae naedert, hoe
aneer onreyne lugte, dampe en stank men
ontdeckt." Bas Veth zegt in het einde der
negentiger jaren der vorige eeuw, nagenoeg
hetzelfde.
Batavia was toen reeds zijn vervaltijd in
getreden.
Wil men de volle waarheid van het eervol
epitheton van Valentijn begrijpen, dan dient
men zich in de bloeiperiode van Batavia te
verplaatsen.
Een en al opgetogenheid is Valentijn
als hij, na een verblijf van acht jaar te Am-
bon, Batavia wederziet en wederom is dit het
geval wanneer hij, na elf jaar in zijn vader
land te hebben doorgebracht, in 1705 de Tji-
liwoeng opvaart. Hij is niet de eenige, die de
loftrompet over Batavia steekt. Ook de schil
der Cornelis de Bruin raakte er niet
over uitgepraat en dominee Canter
V isscher uit zijn bewondering in niet
mindere mate, als hij, na een zevenjarig
verblijf op de kust van Malabar. Batavia
wederziet. Hij herkent de stad haast niet
meer en zegt o.a.: „want daer en waren seer
„veele nieue en schone huyse aengetimmert;
„ook was de pragt en swier so merckeiijck
„toegenoomen, datte men byna onder een
„nieu volck scheen te koomen."
Opvallend naief, aan kinderlijke verruk
king grenzende, is de toon van al die beza
digde mannen, die onze voorvaderen zijn. Dit
onverdorven enthousiasme doet prettig aan
en dicteert bovenal ook een noot van goede
trouw.
Ook de vreemdeling laat zich onverdeeld
gunstig over Batavia uit. Zij spreken wel
niet van een „Koninginne van het Oosten",
maar toch wordt deze kwalificatie zoo nu en
dan wel ongevéér benaderd. De ab'oé de
C h o 1 s y, de geestige en scherp ziende hove
ling van den Zonnekoning, zegt bijv.:
„C'est ici la capitale de lTSmpire des Ba-
„taves. Leur puissance y est formidable et
„il rte faut pas s'étonner qu'ils soient fiers
„sur leur pailler."
Vooral dat „machts-standpunt" scheen
over alle zeeën te hebben ge-echoo'd, als het
gebrul van den Leeuw. Onzen Holland
se h e n Leeuw. En het zoetelijke lof getuit
van Valentijn en anderen was als een lok
stem over de geheele wereld gegaan. Dit ver
heerlijkende koor steeg op tot 1740, toen de
eerste symptomen van verval zich reeds
hadden voorgedaan. Het waren de schoone
huizen en de breede straten, de vriendelijke,
overschaduwde grachten aangelegd naar
vaderlandschen trant, de mooie omstreken
thans geheel verdwenen! en de buiten
wegen met fraaie landhuizen, die dezen roep
over de wereld hadden doen gaan. Van dit
alles is thans geen spoor meer te vinden.
Batavia (Weltevreden) is een groote Wes
ter s c h e stad met Westersche al
lures geworden. En als D e B o u g a i n v i 11 e,
in 1768, Batavia aanduidt als: stapelplaats
van den machtigsten koophandel van de ge
heele wereld, dan uit hij niet, wat hij heeft
waargenomen, doch uitsluitend datgene,
wat in hem leeft en wat hij in Europa heeft
opgevangen.
Batavia dreef nog op zijn ouden roem en
als een der laatsten in de rij van verheer-
lij kers van ons bezit laat ik hier nog volgen
de woorden van den zee-officier C. A. V e r-
h u e 11, den man, die geenszins aan chau
vinistische „overspanning" leed. Hij schreef:
„Hoe ver zijn wij niet superieur aan alle
„andere natiën, die in dit werelddeel handel
drijven en „vastigheeden" hebben: de En-
„gelschen. enkel bezitting hebbende op de
„vaste kust, zijn immers in comparatie van
„ons niets; de andere natiën wil ik niet eens
„noemen."
In den aanvang der negentiende eeuw
frioet Batavia een toonbeeld van naargeestige
verlatenheid geweest zijn. Wij kunnen ons
dit voorstellen bij een bezoek aan de oude
stad Batavia van heden, bijvoorbeeld op een
Zondag. Zij wordt nog slechts door den
handel „bevolkt", terwijl er in hoofdzaak
Chineezen wonen vooral veel meubel
makers die daar dan tevens hunne be
drijven hebben. De groote handelskantoren
zijn er gelegen aan de Kall-Besar en daar
concentreert zich dan ook een enorme han
delsbedrijvigheid. Maar als om vijf, zes uur
de bureaux sluiten en al wat Europeaan is
zich „inscheept" om naar Weltevreden, Gon-
dangdia, Meester Cornelis, Tjikisu, enz. te
gaan. dan sterft de stad van Jan Pietersz.
Co en gelijktijdig uit. en. wel merkwaardig
om te aanschouwen, blijft oud-Batavia dan
in een haast zielige eenzaamheid achter en
niemand bekommert zich meer om die eens
zoo „schoone Koninginne van het Oosten",
dat „Oogeleyn van India".
In het bovenvermelde jaar nu was dit
beeld natuurlijk nog navranter dan thans en
door de verbranding van de Kasteelspak
huizen. wat op last van den G. G. Janssens
geschiedde, werd de aanblik nog troosteloo-
zer. Steeds meer huizen vielen onder den
meedoogenloozcn moker en de langdurige
oorlog met Engeland, die allen aanvoer van
bouwmaterialen stop zette, verergerde dien
toestand Bovendien verminderde het aantal
steenbakkerijen sterk. Reeds in 1778 was
haar aantal van 62 tot 11 terug geloopen. Als
gevolg hiervan werden in 1811 speciaal hui
zen voor afbraak aangekocht om met de
steen daarvan de sociëteit „de Harmonie", die
nog immer als zoodanig in gebruik is, te
kunnen bouwen. Dit was noodzaak, want het
„Soos-leven" bloeide in die dagen, als nog
heden, in Indië zeer sterk.
Toch woonden er in Batavia en vlak daar
bij nog meer Europeanen, dan men zou ver
moeden. Althans het Bestuur van de sociëteit
schrijft d.d. 3 December 1811. dar de leder
die in de stad wonen, waarschijnlijk het lid
maatschap zullen opzeggen, als zij naar Rijs
wijk worden verplaatst, omdat dit hen te v°r
is. Daar schijnt dus toen sprake van te zijr
geweest.
En dat dit lichaam er een van beteekenis
was. moge blijken uit het feit, dat het Gou
vernement in 1815 haar schuld, ten bedrage
van pl.m. 700.000 Java ropyen d.i. een klein
millioen gulden overnam, onder de be
scheiden voorwaarde, dat het 't recht zou
hebben om bij voorkomende gelegenheden
over de zalen te kunnen beschikken. Ter ge
legenheid van de overdracht der kolonie
het Engelsche interregnum na den Napo-
leontischen tijd werd daar op 19 Augustus
1816 een officieele maaltijd gegeven. En den
len Januari 1826 gaf van der Capellen in „de
groote zaal" het Bestuur over aan De Koek.
Met recht is dit gebouw dus van historische
beteekenis
Als teekenend vinden wij vermeld, dat deze
sociëteit, overigens wel wat oneerbiedig, later
het „Jeneverpaleis" werd genoemd.
Betrouwbare gegevens uit den tijd van het
Engelsche tusschenbestuur, toen alle Hollan
ders een vergunning tot verblijf moesten
aanvragen, wijzen er op, dat er nog tal van
personen van goede maatschappelijke positie
woonden in de Lepelstraat, de Chlneesche
gracht, de Koe- en Kalverstraten (let op de
écht Amsterdamsche straatnamen) en dat er
nog winkels en woonhuizen op de Tijgers
gracht waren (sedert verdwenen). Aan den
Jacatraschen weg (nu in verval) woonden
nog mannen van den eersten rang. Verhuell,
alweer, zegt, dat aan den Jacatraweg ter
weerszijden ,,de schoonste buitenplaatsen"
stonden. Uit een vroeger opstel zal het u be
kend zijn, dat ook de Gouverneur-generaal
Swaardecroon, de man uit de dagen van Pie-
ter Erbervelt, daar zijn uitgestrekte en fraaie
landgoed had. Met de kennis van dien weg
van tegenwoordig, kan ik intusschen „Zijne
Eedelheyt" niet feliciteeren.
De jonge, fijn-besnaarde Engelschman,
Addison, vond Batavia met zijn breede, zin-
delijkei?) straten, haar nog overige grachten
en rijen boomen: „very handsome" en de
Engelsche officier Thorn zegt: „The town
has a fine appearance".
De grootste destructie moet evenwel plaats
gevonden hebben tusschen 1818 en 1825. Het
was de G. G. van der Capellen; die toen zijn
gezag deed geiden, wijl het er toen op ging
gelijken, dat „binnen weinige jaren de stad
slechts een groote, ledige vlakte zou zijn",
in welke alleen het Stadhuis en nog een paar
publieke gebouwen en koopmanshuizen er
zijn er gelukkig nog heden ten dage een paar
zeer fraaie aan de Kali Besar zouden ge
spaard blijven. Het moet zelfs zóó erg ge
weest zijn, dat iemand (een naam wordt niet
genoemd), die in die dagen er een bezoek
bracht, verklaart, dat Batavia er uitzag alsof
de Kozakken er huis gehouden hadden. En
dat wil wat zeggen. De grachten, die in lange
jaren niet uitgediept en verzorgd waren, wa
ren finaal dicht gesllbt. Verwaarloozing en
armoede schiepen een zeer troosteloos beeld.
Steeds meer kwamen de groote huizen leeg
te staan en een verregaande „verslonsing"
woekerde welig voort
Een volgend opstel eindelijk over
Daendels.
SCHOOLTREINEN.
Als het kind niet naar school kan gaan
moet de school bij het kind komen. Dit is het
principe waarnaar de autoriteiten in Canada
te werk gaan en zij hebben een nieuwe
manier uitgevonden om dit principe in prac-
tijk te brengen.
Er zijn uitgestrekte gebieden in Ontario,
waar de verspreid wonende bevolking hoofd
zakelijk bestaat uit houtkappers en anderen,
die telkens met hun gezinnen van de eene
plaats naar de andere verhuizen zoodat er
geen sprake van ls dat de kinderen uit deze
gezinnen geregeld een school kunnen be
zoeken.
Daarom laat men nu tusschen de verschil
lende plaatsen door „school-treinen" rijden.
De wagons zijn voorzien van schoolmeubelen
banken en lessenaars en borden. Eenige
dagen krijgen de kinderen les in deze rijden
de scholen en dan krijgen ze voor een week
of drie huiswerk. Dan gaat de schooltrein
weer naar een volgende plaats, om na onge
veer een maand weer terug te keeren. Natuur
lijk ls dit geen Ideale wijze van onderwijs
geven, maar toch maken de kinderen be
vredigende vorderingen.
VAN AMSTERDAMMERS DIE IN
HAARLEM WONEN.
n.
Openbare veiligheid
In de eerste bijeenkomst van den Raad
der Ouden, gehouden na het kunstreisje naar
den Zeedijk te Amsterdam, werd nog geen
rapport uitgebracht van het geziene en de
opgedane ervaring daaromtrent. Natuurlijk,
zouden wij geneigd zijn op te merken. Wie
een vraag stelt aan een „commissie" behoeft
niet te rekenen op een spoedig antwoord.
Daarvoor een commissie nu eenmaal een
commissie.
Dus werd in deze bijeenkomst een ander
onderwerp ter sprake gebracht en wel een,
dat zeker van niet minder beteekenis mag
worden genoemd. Het ging om de vraag, of
er bij de openbare diensten niet bezuinigd
zou kunnen worden. En dan in de eerste
plaats by de uitgaven voor politie en brand
weer.
Nu wil het toeval dat er in den Raad der
Ouden twee leden zijn, die op dit terrein goed
thuis zijn. Het zijn de heeren Hermanus en
Tellus.
Hermanus, hoewel de 7 kruisers al voorbij,
loopt nog kaarsrecht en zelfs eenigszins
statig. Zijn kleeding en heel zijn uiterlijk,
is keurig verzorgd. Hij spreekt steeds met
achting van zijn vroeger „beroep" en van
zijn „superieuren". En wat opmerkelijk
mag genoemd worden bij oud gedienden
hij prijst de verbeteringen, die in „ons po
litiekorps" zijn tot stand gekomen. Vooral
de verkeersagenten prijst hij graag en in liet
algemeen „het betere gehalte" van het poli
tiepersoneel.
Van een man met zulk een ruimen, onbe
vangen kijk op „zijn vak", hoorden wij graag
het oordeel over de mogelijkheid van bezui
niging bij de politie, zoowel in Amsterdam,
waar Hermanus zijn langsten tijd „gediend"
heeft, als elders.
Op onze vraag daaromtrent haalde hij zijn
schouders op, zweeg een poosje en zei toen'
In de eenzaaniheid der Indische rimboe.
Van koffie-bes tot kopje mocca.
door JAN G. A. VAN ZIJST.
Saté-verkooper.
GroengTriugde bergen groepeeren zich In
grillige formaties om de breede kom, waarin
de koffiefabriek ligt.
Tegen het kleine plateau, dat als fabrieks-
emplacement gebruikt wordt, leunen een
paar kris-kras door elkaar geworpen kam
pong-huisjes als in stille vertrouwelijkheid.
Binnen het fabrieksgebouw met zijn stoere
plaatijzeren dak dreunen en ratelen de schil-
en waschmachines en zoemt de Dieselmotor,
die het gansche bedrijf in werking brengt.
Doch al deze geluiden worden overstemd
door het bruisend klateren van de kleine
Kali, die zich van het plateau omlaag stort
en een eeuwigdurend lied van den arbeid
zingt.
De waker van de fabriek heeft zoo juist
door vier galmende gongslagen Europeaan
en Inlander doen weten, dat het vierde uur
van den middag is aangebroken.
En weldra komen van de omliggende ge
terrasseerde bergen en heuvels de plukkers
en pluksters naar beneden, één voor één, in
lange slierten zich voortspoedend langs de
paadjes, die zich omlaag slingeren door de
eindelooze rijen koffiestruiken. Een kleine
jongen loopt voorop en slaat af en toe op de
tong-tong achteraan stappen de man
doers, soms een vermaning uitdeelend. dan
weer grapjes makend met de aantrekkelijk
ste plukstersAllen balanceeren op het
hoofd een kain (gekleurde doek) of een jute
zak, waarin zich de oogst bevindt van dezen
dag.
Vooral de vrouwen zijn vroolijk en uitge
laten. luid snateren zij in heur zangerig
taaltje, en als de luidruchtige schare het
overdekte emplacement binnenschuifeit
klip-klappend met de bloote voeten weer
galmt de geheele omgeving weldra van heur
gebabbel en gelach. De mannen en de oude
vrouwen zijn stiller de laatsten hebben
het meestentijds te druk met sirih-pruimen'
Allen hurken nu neer en ontknoopen hun
kains of openen hun jute-zakken.
En weidra is het geheele emplacement rood
gekleurd van de koffie-bessen. die nu te
yoorschijn komen en een sterken geur ver
spreiden. Dan vangt het wegen en afmeten
aan; twee inlandsche schrijvers gaan nauw
keurig na, hoeveel pikol of katti iedere
plukker of plukster geoogst heeft, en als dit
geschied is, wordt de geheele pluk van dezen
dag in de zoogenaamde fermenteerbakken
gestort; in deze bakken van beton, welke
geheel met water gevuld zijn maken de kof-
fiebessen gedurende 48 uur een soort gis
tingsproces door. tijdens welke behandeling
zij tevens een eerste wassching ondergaan en
de schil „week" gemaakt wordt.
Uit deze fermenteerbakken worden de bes
sen met behulp van stroomend water naar
de schilmachines gevoerd, waarin de bes van
zijn roode schilletje ontdaan wordt, en
waarna uit ieder besje twee groene boontjes
te voorschijn komen.
Deze boontjes komen vervolgens in de
waschmachines terecht, waar zij nog eens
een goede beurt krijgen, om tenslotte met
behulp van zoogenaamde Jacobsladders naar
de droogzolders gebracht te worden, waar zij
door rappe handen worden uitgespreid op
dunne, van gaatjes voorziene vloeren, waar
onder zich ovens bevinden. De vuren in deze
ovens branden dag en nacht; er wordt des
nachts bij gewaakt.
Later als de boontjes dóór en dóór droog
zijn heeft de sortatie plaats, een zeer
voornaam punt van de behandeling hier
moeten dan ook fijne vrouwen-vingeren aan
te pas komen mannenhanden zijn daar
voor te grof gebouwd!
Tijdens dat sorteeren moeten de vrouwen
er voornamelijk op letten, of de boontjes niet
aangetast zijn door den boeboek, een soort
van kevertje, dat zich bij voorkeur in den
koffiebes ophoudt en daarin groote schade
aanricht.
Wee de koffie-onderneming, waar de boe-
boek zich eenmaal genesteld heeft! Wanneer
de planter dit liefelijk diertje niet „te vuur
en te zwaard" uitroeit, loopt hij groote kans
dat zijn heele oogst er door aangetast wordt
en daardoor vrijwel geen waarde meer heeft
voor de markt.
Wanneer de sortatie afgeloopen is. wordt
de koffie in balen verpakt en is gereed voor
de verzending naar alle deelen van de we
reld. Alleen moeten de boonen nog gebrand
en gemalen worden, waarna de koffie kan
worden gezet!
Zoo zwoegt soms dag en nacht de fabriek,
om de „bewoonde wereld" zijn koffie-uur-
tjes en koffie-praatjes te bezorgen, nog
gezwegen van het koffie-dik en van degenen,
die „op de koffie komen"!
Avondstemming.
Om zes uur valt de schemering, welke in
de tropen van zeer korten duur lsweldra
is alles in het duister gehuld.
De Europeesche employés, die tot op dit
uur in de fabriek toezicht hebben gehouden,
keeren naar huis terug.
Een vaag rood licht kleurt den hemel daar
boven de bergen,, waar mijn huisje staat.
Wanneer ik mijn ouden trouwen Langsep
van stal haal, begint hij te hinniken en te
trappelen van ongeduld.
Weldra stormen wij langs den kronkelen
den bendy-weg naar boven, den duisteren
den hemel tegemoet.
Steeds meer stijgen wij langs fantas
tisch gevormde rotsblokken gaat het, die
Langsep even schichtig maken en dan
weer jagen wij door een stuk bosch, waar de
apen in de boomen zitten te schreeuwen.
Telkens dansen vuurvliegjes voor mij uit,
als kleine, lichtende wegwijzertjes, dan nog
één bocht en ik ben thuis, handig vangt mijn
huisjongen de hem toegeworpen teugels
In mijn kale woning van bamboe branden
wat petroleumlampjes. Het gele licht flak
kert in den wind, die door de openstaande
ramen naar binnen joelt.
Het is nu volkomen donker buiten. Tel
kens zuchten windvlagen kreunend om mijn
huis. Mijn hond is naar binnen gekomen
en slaapt rustig, doch met altijd gespitste
ooren, aan mijn voeten.
De maan rijst in volle glorie boven de ber
gen aan den overkant van een ravijn
Een eenzame, kale boom teekent een zwart
slank silhouet tegen de glanzende maan
schijf, symbool van hopelooze eenzaamheid
Steeds rumoeriger kreunt de wind zijn
klaagzang om mijn huis mijn gramofoon
zingt een weemoedig, hartstochtelijk Hon-
gaarsch lied in de verte, in het naburige
oerwoud, schreeuwt een aap in doodsnood.
Soms weerklinkt heel dof het gebrul
van een tijger dan is het weer stil
Alleen de wind blijft klr/m. eindeloos
Otis Bartoneen Neie-Yorksch technicus,
heeft een :eer bijzonder photogra/ietoestel
en duikerklok geconstrueerd, voor het ma
ken van photografische opnemingen, op
groote diepte onder den icaterspiegel.
„Ocher is altijd wel op 't een of ander
te bezuinigen. In Amsterdam zouden ze de
helmen kunnen verkoopen, die alleen ter
eere van do Koningin worden gedragen wan
neer Hare Majesteit de hoofdstad bezoekt.
Maar dat zet toch geen zoden aan den dijk.
op een begroot ing van zooveel millioen. Er is
eerder kans. dat de uitgaven voor de politie
grooter zullen worden, door de hoogero
elschen die gesteld worden aan bewaking en
veiligheid".
Dat was voor ons een tegenvaller. WIJ
hadden gehoopt heel wat opbouwend nieuws
van hem te zullen hooren. En dat zeiden
verschcidenen van ons dan ook. hopende dat
hU wel meer zou verteilen.
Maar dat deed hij niet zoo dadelijk. Zijn
polltie-instlnct als ik het zoo noemen
mag hield hem daarvan terug. Maar plots
zei hij. met bijzonderen nadruk op
ieder woord: Wellicht komt er nog eens
een tijd, dat politie gelijk gesteld wordt met
onderwijs, en iedere gemeente daarvoor aan
spraak heeft, op zóóveel procent van t Rijk".
Dat was 'n idee!.... Daarvan wilden wij
wel iets meer vernemen. Dat begreep onze
voorganger, die daarom met aanmoedigend
gebaar tot Hermanus zei: „Ja. dat is een
prachtig ideehet Rijk aan de gemeenten
een bijslag geven, voor de uitgaven der politie
Hoe motiveer ie dat?
Hermanus, blijkbaar gevleid, zette zich
daarop recht in zijn stoel en sprak:
„Wat doet de politie uitsluitend voor de ge
meente? Straatdienst en verkeersregeling.
Voor 't overige doet het politiepersoneel groo-
tendeels Justitiewerk. Zelfs de administratie
op de bureaux betreft voor een niet gering
deel werk voor Justitie. In groote steden, zoo
als Amsterdam, wordt ook de recherche bijna
uitsluitend door Justitiewerk in beslag geno
men. En ook dat betreft dan voor een niet
gering deel zaken bulten de eigen gemeente
en nog vaker voor het buitenland.
„Als jullie eens wisten, wat een arbeid en
wat een kosten het geeft., wanneer er een be
richt gekomen ls. dat deze of gene misdadi
ger van elders „vermoedelijk" naar Neder
land is gevlucht!"
Wij gaven door buigingen en hoofdknikken
te kennen, het te begrijpen en te gelooven.
„En dan vervolgde hij met een bezorgd
gezicht, alsof hij er nog mee doende was
en dan die controle op de uitvoering van
Rijkswetten!Rijwielbelasting, rijbewij
zen, wegenbelasting. Om nog niet te spre
ken van de Hinderwet, de Vergunningswet,
enzoovoorts! Niet te gelooven. wat een werk
en personeel daarmee gemoeid ls!"
Verbazend!" zei onzen voorganger, na
mens ons allemaal.
.Maar dat is nog niet alles vervolgde
Hermanus. in extase geraakt door den merk
baar sterken indruk dien zijn woorden op ons
hadden gemaakt„Nu nog de landloopcrs en
de vreemdelingen die „zijnde zonder middel
van bestaan", over de grenzen moeten wor
den gezet.nadat zij eerst, van de gemeen-
te-politie gratis logies met ontbijt hebben
gehad!"
Wij proestten het uit van het lachen.
„Lach maar niet. zei hij, toch mee-lachen-
de, Het kost jullie alles met elkaar een lieve
duit aan belasting!"
Toen keek onze voorganger plots ernstig,
en zei. op den man af: En daarom meen
je. dat iedere Gemeente het recht heeft op
een bijslag van 't Rijk. in de kosten der ge-
meente-politie?".
„Dat is te zeggen, antwoordde Hermanus,
met opmerkelijke voorzicthlgheid - „bij wijze
van overgang!"
„Overgang?" werd van twee-drie kanten
gevraagd.
„Ja vervolgde Hermanus, met nog groo
te re reserve want heel de politie"
Toen bedacht hU zich en hield met spre
ken op. Hij zocht met zorg naar 'n sigaar in
zijn sigarenkoker. En toen hij er eindelijk
een naar zin gevonden had, stak hij die aan...
maar heel voorzichtig. Daarna stond hij op.
lachte fijntjes tegen onzen voorganger, en
maakte een einde aan zijn „optreden", door
ons statig te groeten.
SCRIBA.
Kali aan den voet van dc bergen nabij Tjireungas Soekaboemischc
Dertig is een mooie leeftijd voor een vrouw.
Vooral als ze in werkelijkheid veertig ls.
In Engeland is onlangs een tooneelstuk
opgevoerd waarvan het onderwerp een dis
puut tusschen vier vrouwen is.
Zonderling genoeg was dit stuk op het ge
bruikelijke uur uit.
Amerikaansche definitie van een voet
ganger: „Een man die een vrouw, een dochter
en één auto bezit.
Een man die in een zeer respectabel res
taurant kwam dineeren knoopte zijn servet
om zijn hals. De ober. ontsteld, riep ien
jongs ten kellncr en zei: „Maak hem zoo
tactvol mogelijk, duidelijk dat dót hier niet
gaat."
De jongste kellner ging zonder aarzelen op
den klant af. en vroeg hem ernstig: .sche
ren of haarknippen, meneer?"
De Gast 'tenlaatste vertrekkend): „Tot
ziens. Ik hoop dat ik Jullie nachtrust niet
verkort heb."
De Gastheer «hoffelijk „Neen neen. hin
der; niets. We zouden toch in elk geval weer
gauw genoeg hebben moeten opstaan."