UIT VERGEELDE PAPERASSEN. WAAR DE KOFFIE GROEIT. De vroolijke kant (Uit de geschiedenis van Nederlandsch-IndiëJ door P. J. ZÜRCHER. Loftuitingen en verval. Destructie woekert welig voort. Iets over het „Jeneverpaleis". Tntusschen kon het feit worden geconsta teerd, dat de „Koningin van het Oosten" wèl gedaald was. En dit viel zeer te betreuren, te meer daar zij dien naam waardig was. Wellicht is het den lezer niet bekend, dat D s. Valenten, geschiedschrijver van de Compagnie, haar dien titel schonk. Hij neemt haar: „die magtige Koninginne van 't Oosten, die daer als op haeren throone zit." Maar Paravicini laat zich niet zoo enthousiast over haar uit; hij zegt: „Hoe meer men Bataviae naedert, hoe aneer onreyne lugte, dampe en stank men ontdeckt." Bas Veth zegt in het einde der negentiger jaren der vorige eeuw, nagenoeg hetzelfde. Batavia was toen reeds zijn vervaltijd in getreden. Wil men de volle waarheid van het eervol epitheton van Valentijn begrijpen, dan dient men zich in de bloeiperiode van Batavia te verplaatsen. Een en al opgetogenheid is Valentijn als hij, na een verblijf van acht jaar te Am- bon, Batavia wederziet en wederom is dit het geval wanneer hij, na elf jaar in zijn vader land te hebben doorgebracht, in 1705 de Tji- liwoeng opvaart. Hij is niet de eenige, die de loftrompet over Batavia steekt. Ook de schil der Cornelis de Bruin raakte er niet over uitgepraat en dominee Canter V isscher uit zijn bewondering in niet mindere mate, als hij, na een zevenjarig verblijf op de kust van Malabar. Batavia wederziet. Hij herkent de stad haast niet meer en zegt o.a.: „want daer en waren seer „veele nieue en schone huyse aengetimmert; „ook was de pragt en swier so merckeiijck „toegenoomen, datte men byna onder een „nieu volck scheen te koomen." Opvallend naief, aan kinderlijke verruk king grenzende, is de toon van al die beza digde mannen, die onze voorvaderen zijn. Dit onverdorven enthousiasme doet prettig aan en dicteert bovenal ook een noot van goede trouw. Ook de vreemdeling laat zich onverdeeld gunstig over Batavia uit. Zij spreken wel niet van een „Koninginne van het Oosten", maar toch wordt deze kwalificatie zoo nu en dan wel ongevéér benaderd. De ab'oé de C h o 1 s y, de geestige en scherp ziende hove ling van den Zonnekoning, zegt bijv.: „C'est ici la capitale de lTSmpire des Ba- „taves. Leur puissance y est formidable et „il rte faut pas s'étonner qu'ils soient fiers „sur leur pailler." Vooral dat „machts-standpunt" scheen over alle zeeën te hebben ge-echoo'd, als het gebrul van den Leeuw. Onzen Holland se h e n Leeuw. En het zoetelijke lof getuit van Valentijn en anderen was als een lok stem over de geheele wereld gegaan. Dit ver heerlijkende koor steeg op tot 1740, toen de eerste symptomen van verval zich reeds hadden voorgedaan. Het waren de schoone huizen en de breede straten, de vriendelijke, overschaduwde grachten aangelegd naar vaderlandschen trant, de mooie omstreken thans geheel verdwenen! en de buiten wegen met fraaie landhuizen, die dezen roep over de wereld hadden doen gaan. Van dit alles is thans geen spoor meer te vinden. Batavia (Weltevreden) is een groote Wes ter s c h e stad met Westersche al lures geworden. En als D e B o u g a i n v i 11 e, in 1768, Batavia aanduidt als: stapelplaats van den machtigsten koophandel van de ge heele wereld, dan uit hij niet, wat hij heeft waargenomen, doch uitsluitend datgene, wat in hem leeft en wat hij in Europa heeft opgevangen. Batavia dreef nog op zijn ouden roem en als een der laatsten in de rij van verheer- lij kers van ons bezit laat ik hier nog volgen de woorden van den zee-officier C. A. V e r- h u e 11, den man, die geenszins aan chau vinistische „overspanning" leed. Hij schreef: „Hoe ver zijn wij niet superieur aan alle „andere natiën, die in dit werelddeel handel drijven en „vastigheeden" hebben: de En- „gelschen. enkel bezitting hebbende op de „vaste kust, zijn immers in comparatie van „ons niets; de andere natiën wil ik niet eens „noemen." In den aanvang der negentiende eeuw frioet Batavia een toonbeeld van naargeestige verlatenheid geweest zijn. Wij kunnen ons dit voorstellen bij een bezoek aan de oude stad Batavia van heden, bijvoorbeeld op een Zondag. Zij wordt nog slechts door den handel „bevolkt", terwijl er in hoofdzaak Chineezen wonen vooral veel meubel makers die daar dan tevens hunne be drijven hebben. De groote handelskantoren zijn er gelegen aan de Kall-Besar en daar concentreert zich dan ook een enorme han delsbedrijvigheid. Maar als om vijf, zes uur de bureaux sluiten en al wat Europeaan is zich „inscheept" om naar Weltevreden, Gon- dangdia, Meester Cornelis, Tjikisu, enz. te gaan. dan sterft de stad van Jan Pietersz. Co en gelijktijdig uit. en. wel merkwaardig om te aanschouwen, blijft oud-Batavia dan in een haast zielige eenzaamheid achter en niemand bekommert zich meer om die eens zoo „schoone Koninginne van het Oosten", dat „Oogeleyn van India". In het bovenvermelde jaar nu was dit beeld natuurlijk nog navranter dan thans en door de verbranding van de Kasteelspak huizen. wat op last van den G. G. Janssens geschiedde, werd de aanblik nog troosteloo- zer. Steeds meer huizen vielen onder den meedoogenloozcn moker en de langdurige oorlog met Engeland, die allen aanvoer van bouwmaterialen stop zette, verergerde dien toestand Bovendien verminderde het aantal steenbakkerijen sterk. Reeds in 1778 was haar aantal van 62 tot 11 terug geloopen. Als gevolg hiervan werden in 1811 speciaal hui zen voor afbraak aangekocht om met de steen daarvan de sociëteit „de Harmonie", die nog immer als zoodanig in gebruik is, te kunnen bouwen. Dit was noodzaak, want het „Soos-leven" bloeide in die dagen, als nog heden, in Indië zeer sterk. Toch woonden er in Batavia en vlak daar bij nog meer Europeanen, dan men zou ver moeden. Althans het Bestuur van de sociëteit schrijft d.d. 3 December 1811. dar de leder die in de stad wonen, waarschijnlijk het lid maatschap zullen opzeggen, als zij naar Rijs wijk worden verplaatst, omdat dit hen te v°r is. Daar schijnt dus toen sprake van te zijr geweest. En dat dit lichaam er een van beteekenis was. moge blijken uit het feit, dat het Gou vernement in 1815 haar schuld, ten bedrage van pl.m. 700.000 Java ropyen d.i. een klein millioen gulden overnam, onder de be scheiden voorwaarde, dat het 't recht zou hebben om bij voorkomende gelegenheden over de zalen te kunnen beschikken. Ter ge legenheid van de overdracht der kolonie het Engelsche interregnum na den Napo- leontischen tijd werd daar op 19 Augustus 1816 een officieele maaltijd gegeven. En den len Januari 1826 gaf van der Capellen in „de groote zaal" het Bestuur over aan De Koek. Met recht is dit gebouw dus van historische beteekenis Als teekenend vinden wij vermeld, dat deze sociëteit, overigens wel wat oneerbiedig, later het „Jeneverpaleis" werd genoemd. Betrouwbare gegevens uit den tijd van het Engelsche tusschenbestuur, toen alle Hollan ders een vergunning tot verblijf moesten aanvragen, wijzen er op, dat er nog tal van personen van goede maatschappelijke positie woonden in de Lepelstraat, de Chlneesche gracht, de Koe- en Kalverstraten (let op de écht Amsterdamsche straatnamen) en dat er nog winkels en woonhuizen op de Tijgers gracht waren (sedert verdwenen). Aan den Jacatraschen weg (nu in verval) woonden nog mannen van den eersten rang. Verhuell, alweer, zegt, dat aan den Jacatraweg ter weerszijden ,,de schoonste buitenplaatsen" stonden. Uit een vroeger opstel zal het u be kend zijn, dat ook de Gouverneur-generaal Swaardecroon, de man uit de dagen van Pie- ter Erbervelt, daar zijn uitgestrekte en fraaie landgoed had. Met de kennis van dien weg van tegenwoordig, kan ik intusschen „Zijne Eedelheyt" niet feliciteeren. De jonge, fijn-besnaarde Engelschman, Addison, vond Batavia met zijn breede, zin- delijkei?) straten, haar nog overige grachten en rijen boomen: „very handsome" en de Engelsche officier Thorn zegt: „The town has a fine appearance". De grootste destructie moet evenwel plaats gevonden hebben tusschen 1818 en 1825. Het was de G. G. van der Capellen; die toen zijn gezag deed geiden, wijl het er toen op ging gelijken, dat „binnen weinige jaren de stad slechts een groote, ledige vlakte zou zijn", in welke alleen het Stadhuis en nog een paar publieke gebouwen en koopmanshuizen er zijn er gelukkig nog heden ten dage een paar zeer fraaie aan de Kali Besar zouden ge spaard blijven. Het moet zelfs zóó erg ge weest zijn, dat iemand (een naam wordt niet genoemd), die in die dagen er een bezoek bracht, verklaart, dat Batavia er uitzag alsof de Kozakken er huis gehouden hadden. En dat wil wat zeggen. De grachten, die in lange jaren niet uitgediept en verzorgd waren, wa ren finaal dicht gesllbt. Verwaarloozing en armoede schiepen een zeer troosteloos beeld. Steeds meer kwamen de groote huizen leeg te staan en een verregaande „verslonsing" woekerde welig voort Een volgend opstel eindelijk over Daendels. SCHOOLTREINEN. Als het kind niet naar school kan gaan moet de school bij het kind komen. Dit is het principe waarnaar de autoriteiten in Canada te werk gaan en zij hebben een nieuwe manier uitgevonden om dit principe in prac- tijk te brengen. Er zijn uitgestrekte gebieden in Ontario, waar de verspreid wonende bevolking hoofd zakelijk bestaat uit houtkappers en anderen, die telkens met hun gezinnen van de eene plaats naar de andere verhuizen zoodat er geen sprake van ls dat de kinderen uit deze gezinnen geregeld een school kunnen be zoeken. Daarom laat men nu tusschen de verschil lende plaatsen door „school-treinen" rijden. De wagons zijn voorzien van schoolmeubelen banken en lessenaars en borden. Eenige dagen krijgen de kinderen les in deze rijden de scholen en dan krijgen ze voor een week of drie huiswerk. Dan gaat de schooltrein weer naar een volgende plaats, om na onge veer een maand weer terug te keeren. Natuur lijk ls dit geen Ideale wijze van onderwijs geven, maar toch maken de kinderen be vredigende vorderingen. VAN AMSTERDAMMERS DIE IN HAARLEM WONEN. n. Openbare veiligheid In de eerste bijeenkomst van den Raad der Ouden, gehouden na het kunstreisje naar den Zeedijk te Amsterdam, werd nog geen rapport uitgebracht van het geziene en de opgedane ervaring daaromtrent. Natuurlijk, zouden wij geneigd zijn op te merken. Wie een vraag stelt aan een „commissie" behoeft niet te rekenen op een spoedig antwoord. Daarvoor een commissie nu eenmaal een commissie. Dus werd in deze bijeenkomst een ander onderwerp ter sprake gebracht en wel een, dat zeker van niet minder beteekenis mag worden genoemd. Het ging om de vraag, of er bij de openbare diensten niet bezuinigd zou kunnen worden. En dan in de eerste plaats by de uitgaven voor politie en brand weer. Nu wil het toeval dat er in den Raad der Ouden twee leden zijn, die op dit terrein goed thuis zijn. Het zijn de heeren Hermanus en Tellus. Hermanus, hoewel de 7 kruisers al voorbij, loopt nog kaarsrecht en zelfs eenigszins statig. Zijn kleeding en heel zijn uiterlijk, is keurig verzorgd. Hij spreekt steeds met achting van zijn vroeger „beroep" en van zijn „superieuren". En wat opmerkelijk mag genoemd worden bij oud gedienden hij prijst de verbeteringen, die in „ons po litiekorps" zijn tot stand gekomen. Vooral de verkeersagenten prijst hij graag en in liet algemeen „het betere gehalte" van het poli tiepersoneel. Van een man met zulk een ruimen, onbe vangen kijk op „zijn vak", hoorden wij graag het oordeel over de mogelijkheid van bezui niging bij de politie, zoowel in Amsterdam, waar Hermanus zijn langsten tijd „gediend" heeft, als elders. Op onze vraag daaromtrent haalde hij zijn schouders op, zweeg een poosje en zei toen' In de eenzaaniheid der Indische rimboe. Van koffie-bes tot kopje mocca. door JAN G. A. VAN ZIJST. Saté-verkooper. GroengTriugde bergen groepeeren zich In grillige formaties om de breede kom, waarin de koffiefabriek ligt. Tegen het kleine plateau, dat als fabrieks- emplacement gebruikt wordt, leunen een paar kris-kras door elkaar geworpen kam pong-huisjes als in stille vertrouwelijkheid. Binnen het fabrieksgebouw met zijn stoere plaatijzeren dak dreunen en ratelen de schil- en waschmachines en zoemt de Dieselmotor, die het gansche bedrijf in werking brengt. Doch al deze geluiden worden overstemd door het bruisend klateren van de kleine Kali, die zich van het plateau omlaag stort en een eeuwigdurend lied van den arbeid zingt. De waker van de fabriek heeft zoo juist door vier galmende gongslagen Europeaan en Inlander doen weten, dat het vierde uur van den middag is aangebroken. En weldra komen van de omliggende ge terrasseerde bergen en heuvels de plukkers en pluksters naar beneden, één voor één, in lange slierten zich voortspoedend langs de paadjes, die zich omlaag slingeren door de eindelooze rijen koffiestruiken. Een kleine jongen loopt voorop en slaat af en toe op de tong-tong achteraan stappen de man doers, soms een vermaning uitdeelend. dan weer grapjes makend met de aantrekkelijk ste plukstersAllen balanceeren op het hoofd een kain (gekleurde doek) of een jute zak, waarin zich de oogst bevindt van dezen dag. Vooral de vrouwen zijn vroolijk en uitge laten. luid snateren zij in heur zangerig taaltje, en als de luidruchtige schare het overdekte emplacement binnenschuifeit klip-klappend met de bloote voeten weer galmt de geheele omgeving weldra van heur gebabbel en gelach. De mannen en de oude vrouwen zijn stiller de laatsten hebben het meestentijds te druk met sirih-pruimen' Allen hurken nu neer en ontknoopen hun kains of openen hun jute-zakken. En weidra is het geheele emplacement rood gekleurd van de koffie-bessen. die nu te yoorschijn komen en een sterken geur ver spreiden. Dan vangt het wegen en afmeten aan; twee inlandsche schrijvers gaan nauw keurig na, hoeveel pikol of katti iedere plukker of plukster geoogst heeft, en als dit geschied is, wordt de geheele pluk van dezen dag in de zoogenaamde fermenteerbakken gestort; in deze bakken van beton, welke geheel met water gevuld zijn maken de kof- fiebessen gedurende 48 uur een soort gis tingsproces door. tijdens welke behandeling zij tevens een eerste wassching ondergaan en de schil „week" gemaakt wordt. Uit deze fermenteerbakken worden de bes sen met behulp van stroomend water naar de schilmachines gevoerd, waarin de bes van zijn roode schilletje ontdaan wordt, en waarna uit ieder besje twee groene boontjes te voorschijn komen. Deze boontjes komen vervolgens in de waschmachines terecht, waar zij nog eens een goede beurt krijgen, om tenslotte met behulp van zoogenaamde Jacobsladders naar de droogzolders gebracht te worden, waar zij door rappe handen worden uitgespreid op dunne, van gaatjes voorziene vloeren, waar onder zich ovens bevinden. De vuren in deze ovens branden dag en nacht; er wordt des nachts bij gewaakt. Later als de boontjes dóór en dóór droog zijn heeft de sortatie plaats, een zeer voornaam punt van de behandeling hier moeten dan ook fijne vrouwen-vingeren aan te pas komen mannenhanden zijn daar voor te grof gebouwd! Tijdens dat sorteeren moeten de vrouwen er voornamelijk op letten, of de boontjes niet aangetast zijn door den boeboek, een soort van kevertje, dat zich bij voorkeur in den koffiebes ophoudt en daarin groote schade aanricht. Wee de koffie-onderneming, waar de boe- boek zich eenmaal genesteld heeft! Wanneer de planter dit liefelijk diertje niet „te vuur en te zwaard" uitroeit, loopt hij groote kans dat zijn heele oogst er door aangetast wordt en daardoor vrijwel geen waarde meer heeft voor de markt. Wanneer de sortatie afgeloopen is. wordt de koffie in balen verpakt en is gereed voor de verzending naar alle deelen van de we reld. Alleen moeten de boonen nog gebrand en gemalen worden, waarna de koffie kan worden gezet! Zoo zwoegt soms dag en nacht de fabriek, om de „bewoonde wereld" zijn koffie-uur- tjes en koffie-praatjes te bezorgen, nog gezwegen van het koffie-dik en van degenen, die „op de koffie komen"! Avondstemming. Om zes uur valt de schemering, welke in de tropen van zeer korten duur lsweldra is alles in het duister gehuld. De Europeesche employés, die tot op dit uur in de fabriek toezicht hebben gehouden, keeren naar huis terug. Een vaag rood licht kleurt den hemel daar boven de bergen,, waar mijn huisje staat. Wanneer ik mijn ouden trouwen Langsep van stal haal, begint hij te hinniken en te trappelen van ongeduld. Weldra stormen wij langs den kronkelen den bendy-weg naar boven, den duisteren den hemel tegemoet. Steeds meer stijgen wij langs fantas tisch gevormde rotsblokken gaat het, die Langsep even schichtig maken en dan weer jagen wij door een stuk bosch, waar de apen in de boomen zitten te schreeuwen. Telkens dansen vuurvliegjes voor mij uit, als kleine, lichtende wegwijzertjes, dan nog één bocht en ik ben thuis, handig vangt mijn huisjongen de hem toegeworpen teugels In mijn kale woning van bamboe branden wat petroleumlampjes. Het gele licht flak kert in den wind, die door de openstaande ramen naar binnen joelt. Het is nu volkomen donker buiten. Tel kens zuchten windvlagen kreunend om mijn huis. Mijn hond is naar binnen gekomen en slaapt rustig, doch met altijd gespitste ooren, aan mijn voeten. De maan rijst in volle glorie boven de ber gen aan den overkant van een ravijn Een eenzame, kale boom teekent een zwart slank silhouet tegen de glanzende maan schijf, symbool van hopelooze eenzaamheid Steeds rumoeriger kreunt de wind zijn klaagzang om mijn huis mijn gramofoon zingt een weemoedig, hartstochtelijk Hon- gaarsch lied in de verte, in het naburige oerwoud, schreeuwt een aap in doodsnood. Soms weerklinkt heel dof het gebrul van een tijger dan is het weer stil Alleen de wind blijft klr/m. eindeloos Otis Bartoneen Neie-Yorksch technicus, heeft een :eer bijzonder photogra/ietoestel en duikerklok geconstrueerd, voor het ma ken van photografische opnemingen, op groote diepte onder den icaterspiegel. „Ocher is altijd wel op 't een of ander te bezuinigen. In Amsterdam zouden ze de helmen kunnen verkoopen, die alleen ter eere van do Koningin worden gedragen wan neer Hare Majesteit de hoofdstad bezoekt. Maar dat zet toch geen zoden aan den dijk. op een begroot ing van zooveel millioen. Er is eerder kans. dat de uitgaven voor de politie grooter zullen worden, door de hoogero elschen die gesteld worden aan bewaking en veiligheid". Dat was voor ons een tegenvaller. WIJ hadden gehoopt heel wat opbouwend nieuws van hem te zullen hooren. En dat zeiden verschcidenen van ons dan ook. hopende dat hU wel meer zou verteilen. Maar dat deed hij niet zoo dadelijk. Zijn polltie-instlnct als ik het zoo noemen mag hield hem daarvan terug. Maar plots zei hij. met bijzonderen nadruk op ieder woord: Wellicht komt er nog eens een tijd, dat politie gelijk gesteld wordt met onderwijs, en iedere gemeente daarvoor aan spraak heeft, op zóóveel procent van t Rijk". Dat was 'n idee!.... Daarvan wilden wij wel iets meer vernemen. Dat begreep onze voorganger, die daarom met aanmoedigend gebaar tot Hermanus zei: „Ja. dat is een prachtig ideehet Rijk aan de gemeenten een bijslag geven, voor de uitgaven der politie Hoe motiveer ie dat? Hermanus, blijkbaar gevleid, zette zich daarop recht in zijn stoel en sprak: „Wat doet de politie uitsluitend voor de ge meente? Straatdienst en verkeersregeling. Voor 't overige doet het politiepersoneel groo- tendeels Justitiewerk. Zelfs de administratie op de bureaux betreft voor een niet gering deel werk voor Justitie. In groote steden, zoo als Amsterdam, wordt ook de recherche bijna uitsluitend door Justitiewerk in beslag geno men. En ook dat betreft dan voor een niet gering deel zaken bulten de eigen gemeente en nog vaker voor het buitenland. „Als jullie eens wisten, wat een arbeid en wat een kosten het geeft., wanneer er een be richt gekomen ls. dat deze of gene misdadi ger van elders „vermoedelijk" naar Neder land is gevlucht!" Wij gaven door buigingen en hoofdknikken te kennen, het te begrijpen en te gelooven. „En dan vervolgde hij met een bezorgd gezicht, alsof hij er nog mee doende was en dan die controle op de uitvoering van Rijkswetten!Rijwielbelasting, rijbewij zen, wegenbelasting. Om nog niet te spre ken van de Hinderwet, de Vergunningswet, enzoovoorts! Niet te gelooven. wat een werk en personeel daarmee gemoeid ls!" Verbazend!" zei onzen voorganger, na mens ons allemaal. .Maar dat is nog niet alles vervolgde Hermanus. in extase geraakt door den merk baar sterken indruk dien zijn woorden op ons hadden gemaakt„Nu nog de landloopcrs en de vreemdelingen die „zijnde zonder middel van bestaan", over de grenzen moeten wor den gezet.nadat zij eerst, van de gemeen- te-politie gratis logies met ontbijt hebben gehad!" Wij proestten het uit van het lachen. „Lach maar niet. zei hij, toch mee-lachen- de, Het kost jullie alles met elkaar een lieve duit aan belasting!" Toen keek onze voorganger plots ernstig, en zei. op den man af: En daarom meen je. dat iedere Gemeente het recht heeft op een bijslag van 't Rijk. in de kosten der ge- meente-politie?". „Dat is te zeggen, antwoordde Hermanus, met opmerkelijke voorzicthlgheid - „bij wijze van overgang!" „Overgang?" werd van twee-drie kanten gevraagd. „Ja vervolgde Hermanus, met nog groo te re reserve want heel de politie" Toen bedacht hU zich en hield met spre ken op. Hij zocht met zorg naar 'n sigaar in zijn sigarenkoker. En toen hij er eindelijk een naar zin gevonden had, stak hij die aan... maar heel voorzichtig. Daarna stond hij op. lachte fijntjes tegen onzen voorganger, en maakte een einde aan zijn „optreden", door ons statig te groeten. SCRIBA. Kali aan den voet van dc bergen nabij Tjireungas Soekaboemischc Dertig is een mooie leeftijd voor een vrouw. Vooral als ze in werkelijkheid veertig ls. In Engeland is onlangs een tooneelstuk opgevoerd waarvan het onderwerp een dis puut tusschen vier vrouwen is. Zonderling genoeg was dit stuk op het ge bruikelijke uur uit. Amerikaansche definitie van een voet ganger: „Een man die een vrouw, een dochter en één auto bezit. Een man die in een zeer respectabel res taurant kwam dineeren knoopte zijn servet om zijn hals. De ober. ontsteld, riep ien jongs ten kellncr en zei: „Maak hem zoo tactvol mogelijk, duidelijk dat dót hier niet gaat." De jongste kellner ging zonder aarzelen op den klant af. en vroeg hem ernstig: .sche ren of haarknippen, meneer?" De Gast 'tenlaatste vertrekkend): „Tot ziens. Ik hoop dat ik Jullie nachtrust niet verkort heb." De Gastheer «hoffelijk „Neen neen. hin der; niets. We zouden toch in elk geval weer gauw genoeg hebben moeten opstaan."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17