H. D. VERTELLINGEN. FLITSEN STADSNIEUWS GERRY RICKEBERG HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 20 MEI 1930 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). door WILL VAN DER TAK. De Groote Reis Wij rat on met zijn tweeën op het hotel- iterras. v. aarovorheen de fris-che zeewind bV.es en de lentezon stond te schijnen in een licht blauwe hemel, waarin wat ijle, waJttige wolkjes dreven. Voor ons lag de zee, in ai zijn bewegelijke, deinende, glinsterende pracht, en in onze ooren klonk zijn geruisch, dat geruisch. dat een gehiid is. dat bij de eeuwigheid hoont. In de ver'.o, naar het Noorden, zeilde de visschersvloot uit. een heele reeks van kleine, kalm zeilende scheepjes, die voortschoven over den nauwelijks zichtbaren horizon, don kere stippen over het onmetelijke waten-lak even klein en nietig en vergankelijk ais wijzelf- Als een grooter stukje speelgoed tusschen kleinere schoof oen stoomboot met twee geel omrande pijpen ertusschen door, haalde de ééne pink na de andere in en liet ze ten slotte alle achter zich om im statige eenzaam heid onder het witte sliertje rook uit zijn pijp weg te schuiven. Het was bijna onge looflijk te denken, dat in dat kleine, nietige scheepje, dat er uit zag. of je het zoo uit het water zou kunnen licfiuten en op je vlakke hand houden, een paar honderd menschen die allemaal hun eigen zorgen en vreugden en geluk hadden, menschen, die vol smart terugdachten aan wat zij achterlieten, men schen. die met stralende oogen en blij klop pend hart het oude leven achter zioh lieten, zich lieten meevoeren over de kalme zee, vreemde Janden en een nieuw leven tege moet. Ik dacht aan mijn eigen leven en aan dat van den vriend naast mij. Een nieuw leven! Zou het waar zijn, dat een mensch pas stierf, als hij zijn laatste levensil'lusie verloren had? Want danEen koel vleugje wind kwann even om den hoek van de glazen beschut ting gestreken, waarachter wij zaten, en ik bedacht plotseling, dat het nog lang geen zomer was, en eigenlijk veel te koud. om bulten te zitten voor Iemand, die allesbe halve sterk was en wiens gezondheid, niet* •tegenstaande alle zorgen, steeds achteruit scheen te gaan. Hij keek op, toen hij mijn bMk voelde en glimlachte. „Ik heb nooit geweten, dat nik gedachten kon lezen", zcl hij. „Maar geloof jij, dalt dat werkelijk bestaat, wat de menschen „een nieuw leven beginnen" noemen? Weg van al het oude, van je herirune-ringen en je narig heid? In een vreemd land, waar je nog eens van voren af aam kuirut baginnen en mis schien alleen gewapend met hot beetje wijs* held., dat je ten koste van zooveel moeïlijk- heden veroverd hebt? Zoodat je kansen een 'beetje beter staan, dan toen je het leven voor den eersten keer Instapte?" Hij was overeind in .zijn stoel gaan zitten, en zijn oogen schitterden terwijl hij vol ver langen uitkeek over de zee naar de stoom boot, die nu al bijna lLnks van ons was en kleiner en kleiner bogon te worden. Ik trok haastig de plaid op, die van zijn knieën gegleden w,as en keek hem aan. „Natuurlijk kan dat, ouwe jongen", zei ik haastig, en er schoot een brok in mijn keel, terwijl lk naar zijn witte magere gezicht keek en naar de zwakke, blauw dooraderde handen, die op de stoelleuningen lagen. „Wacht maar eens, je zult eens zien, hoe gauw jij daar ook aan -toe bent. Als je maar eenst je ge* zondheid terug hebt, dan stap je op een goeten dag met een flinke dosis moed op een boot, en dan sta ik aan de wal, en kijk je na., ter* wijl je weg vaart. En ik verzeker je, dat ik niet zoo'n beetje jaloersch zal zijn ook!" Hij glimlachte en Slaakte een diepen zucht, terwijl hij weer terugzonk in zijn stoel. „Ja, zei hij, „ik geloof toch ook wel, dat helt kan. Vroeger, in mijn pessimistische buien, dacht ik altijd, dat zoo iets niet bestond, maar dat moet toch kunnen, dat moot toch kunnen! Het kan toch niet, dalt dit altijd zoo door gaat, met de herinnering aan je moeilijk heden, die steeds maar op je drukt en je geen dag of nacht met rust laat, en je ge zondheid. die volslagen kapot is en je niet de gelegenheid geeft om te werken en dingen te doen, waardoor je het allemaal zou vergeten, en nieuwen moed en levenslust opdoen. Het ls soms om gek van te worden, dat zitten in een stoel, dat liggen in je bed. terwijl je gedachten -liet \-erleden maar niet kunnen los laten, en het trouwens toch niet zou hel pen, om je ln de toekomst te verdiepen, om dat die er evenmin erg rooskleurig uitziet". En hij zweeg en tuurde uit over de zee, waarover de dalende zon een breoae baan van goud had gelegd, waarin de kleine stoom boot in de verte aan het verdwijnen was als een sprookjesschip, dat langs gouden wegen een lachend land van belofte tegemoet vaart. Een paar witte meeuwen scheerden laag over de golven, die als in een laatsten opstand tegen hun naderend einde zich hoog ophieven voor zij braken op het strand, en zonder ver deren strijd wegvloeiden om te verdwijnen in het niet. „Een nieuw leven", zei de droomerige stem van mijn vriend naast mij weer, „zocais de menschen daar op die boot, die al het oude eraan gegeven hebben om de groote reis naar een onbekend land te beginnenWat ben ik toch ook een dwaas geweest om te denken, dat alles voor mij hiermee zou hebben opge houden wie weet, hoe gauw ik de kans al krijg! Als ik maar eerst wat sterker word, hier in de zon, aan de zee, dan zul je eens zien! Dan laat ik alles hier achter, jou ook, want meegaan doe je toch niet en dan zie je me nooit terug!" Lachend keek hij me aan, terwijl in zijn moedelooze oogen voor het eerst weer een beetje glans kwam en een lichte blos even over zijn gezicht trok- Maar ik zag. hoe zijn handen lagen te trillen op de stoelleuningen, en terwijl ik opstond en weg liep om even een boodschap in het dorp te gaan doen, over peinsde ik, dat dat opleven van zijn moed hem waarschijnlijk meer goed zou doen dan alle doktersmiddeltjes samen, maar dat het toch nog heel wat maanden duren zou, voordat hij zoo ver zou zijn, dat hij zijn groote reis kon ondernemen. Hij was nooit sterk geweest, had zich altijd vrij gauw laten ontmoedigen, en een paar groote tegenslagen, die elkaar vrij snel opgevolgd waren, hadden van hem gemaakt, wat hij nu was: een gebroken, il lusieloos man, met een zwak hart en zenu wen, die hem altUd de baas waren. Hij was niet bitter en cynisch geworden, het was hem alleen maar allemaal te veeL, en naar mijn idee kon die fantastische gedachte van die groote reis naar een vreemd land, waar hij een nieuw en beter leven zou kunnen begin nen, hem niets dan goed doen. En terwijl ik terug liep door het nauwe, naar visch en zoutwater ruikende dorpsstraatje, besloot ik, dat ik van dat wonderlijke idee van hem misschien een wapen zou kunnen maken tegen die afschuwelijke terneergeslagenheid, die hem soms bezielde. Hij zat nog heel stil in zijn stoel voor zich utt te staren en er was iets ln de houding van zijn achterover 'gebogen hoofd, dat mij ont roerde. Hij had sedert maanden de gewoonte met gebogen hoofd te zlbten. Was het werke» lijk de gedachte aan zijn groote rets, diie hem zoo bijna blij omhoog naar den hemel deed staren? Toen kwam ik naderbij, en stond eensklaps stil met een schok van schrik. Die houding, dat achterover gevallen hoofd, die uitdrukking van vrede op zijn witte gezicht! Ik viel neer in een stoel en staarde hem aan. De groote reis naar een beter land, waar alle herinne ring aan het oude leven zou zijn weggewlscht! Ik dac-ht aan zijn woorden, aan zijn bijna vroolijke lach, toen hij zei: „En dan laat ik alles hier achter en zie je me nooit meer terug!" En nu was hij weg, en ik zou hem nooit, meer terug zien. Moest ik blij zijn? Moest ik smart voelen? Ik wist het niet, maar lk legde mijn hoofd even op mijn handen en sloot mijn oogen. De groote reis, waarvan men nooit meer terug keert! Of keeren wij terug? GEMENGD KOOR „POLYHYMNIA". HET DERTIGJARIG BESTAAN. Op I Juni 1900 kwamen de dames S. Groo- terdorst. G. du Frayan, M. E. Adee, S. Kol- laard, M. Ego, M. de Wilde en de heeren J. W. Grootendorst, Jac. Bos, P. Dekker, W. H. Schrameijer, II. de Wilde, T. Lans en C. Schrameijer bijeen en besloten tot oprichting van het gemengd koor „Polyhymnia". Als di recteur trad op de heer J. W. Grootendorst, die deze functie waarnam tot Juli 1911. Onder diens leiding kwam Polyhymnia voor het eerst op een concours uit en wel in 1907 te Den Haag waar zij in de tweede af- deeling den tweeden prijs behaalde in 1909 te Zaandam behaalde de vereeniging in de eerste afdeelIi]g een derden prijs. De heer Grootendorst werd opgevolgd als dirigent door den heer H P. L. Dams die ech ter slechts tot 1912 verbonden bleef, waarna het directeurschap tijdelijk werd waargeno men door den heer Grootendorst en wel tot Januari 1913, op welken datum de- heer K. H. Kerkhof! als directeur in functie trad. Onder leiding van dezen directeur kwam Polyhymnia weder uit op concoursen en wel in 1912 te Warmond, waar in de eerste afdee- ling de tweede prijs behaald wordt en in 1914 te Dordrecht waar in de tweede afdeeling eveneens een tweede prijs werd verkregen. In Juli trad de heer Kerkhoff als directeur af. Op 9 Augustus 1916 werd met algemeene stemmen gekozen de heer Willem Hespe, die thans nog den staf over het koor zwaait. Onder diens krachtige leiding ging Poly hymnia snel vooruit en op 19 November van dat jaar kwam de vereeniging uit op het con cours uitgeschreven door Utrecht's man nenkoor „Euterpe" waar in de tweede afdee ling de eerste prijs met felicitatie van de jury en componisten aan het koor ten deel viel. Dit succes luidde een nieuw leven in opgaanden lijn in. Van de tweede afdeeling kwam men in de eerste, om vervolgens te worden ingedeeld in de afdeeling „Uitmun tendheid". Tal van eerste, tweede, derde en eereprij- zen werden behaald en met trots mogen de leden tot de vele medailles, lauwerkransen en takken aan het vaandel gehecht, opzien. „Polyhymnia' mag zich verheugen ln een gezonden bloei. Hoe kan het ook anders? Een eminente dirigent en een bestuur, dat krachtig heeft medegewerkt aan den groei en bloei van Polyhymnia. De heer A. N. Zonneveld is voorzitter van 18 December 1907, de heer Jac. Bos, secreta ris sedert de oprichting, de heer H. P. Ulsa- mer, penningmeester van 1906, de heer W. H. de Zaaijer, muziekcommissaris van 1906, de heer G. Westerbeek, algemeen commissaris sedert 1919, de heer F. Bolle tweede muziek commissaris van 1923 en ten slotte de heer F. Kroon, als commissaris sedert 1926. Het waren deze mannen, gesteund door de krachtige medewerking van de leden die het aandorsten, om bij gelegenheid van het vijf en twintigjarig bestaan der vereeniging. een Internationalen zangwedstrijd uit te schrij ven voor vrouwen-, gemengde- en mannen- zangvereenigingen met een demonstratie van kinderzang. Bijna 100 koren met ongeveer 7000 zange ressen en zangers en 11 kinderkoren met 2200 zangertjes kwamen uit; de organisatie was schitterend, de belangstelling voor het geheele concours zeer groot. Met gulden letteren staat dit concours in de annalen der vereeniging gegrift. In September 1920 had Polyhymnia in de toenmalige Sociëteit ,De Vereeniging" een kwartetwedstrijd uitgeschreven, waarvoor eveneens groote belangstelling bestond en welk concours schitterend slaagde. De con certen die door Polyhymnia gegeven worden, mogen zich steeds verheugen in de warme belangstelling van stadgenooten; deze wor den dan ook uitmuntend verzorgd en solisten met wereld reputaties verleenen steeds gaar ne hun medewerking, hetgeen zeker pleit voor het peil waarop Polyhymnia in de rijen der zangvereenigingen, door noest werken ls komen te staan. Behalve de tallooze concerten in de stad gegeven, gaf Polyhymnia concerten in Am sterdam, Brussel, Alkmaar; de A.V.R.O. zond eenige concerten uit. Polyhymnia bleef nimmer achter, wanneer het betrof leed te lenigen: de vereeniging werkte mede aan verschillende weldadig heidsconcerten o.a. ook ln het Provinciaal Ziekenhuis. Naast het Gemengd Koor „Polyhymnia" staat het kinderkoor dat zeker gerekend mag worden tot een der beste Nederlandsche kin derkoren. De eer daarvan komt in alle opzichten den kranigen directeur, den heer Willem Hespe toe. Wie het voorrecht heeft gehad een concert van Polyhymnia bij te wonen, kwam steeds onder de bekoring van den frisschen, hoogst beschaafden kinderzang. Zoo zal Polyhymnia op 1 Juni a.s. in den kring zijner leden het feit vieren van haar dertigjarig bestaan en op 5 Juni in de Groote Kerk een herdenkingsconcert geven met me dewerking van het kinderkoor, solisten en orkest. Het belooft een mooie kunstavond te wor den. Moge Haarlem toonen dat zij dezen weet te waardeeren. HAARLEM'S KINDERKOOR „INTER NOS". Aan het concert te geven door bovenge noemd kinderkoor op 27 Mei in de Gemeen telijke Concertzaal alhier, en waar onder meer de cantate „Een Winterdag" van Cor Kuyler gezongen zal worden, zullen hun medewerking verleenen Mevrouw C. Kanne Blooker, Haarlem sopraan en de heer G. Hen- geveld, Amsterdam, piano. LEDENVERGADERING. De afdeeling „Haarlem" van de Nederland sche Vereeniging van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden zal Woensdag 21 Mei een ledenvergadering houden in het gebouw van den Haarl. Chr, Besturenbond. De agenda vermeldt o.a. bestuursverkiezing, wegens af treding van den heer D. Swagerman en mej. J. M. Otger. Verder zal de agenda der Alg. Vergadering te Putten op 23 en 24 Mei a.s. uitvoerig besproken worden. Tenslotte zal de heer F. Eichenbergen declameeren. VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1587 RUST Moeder stuurt Jantje naar de vrindjes bui ten en hoopt op een rustig uurtje lectuur heeft juist haar boek opgenomen als er kindergehuil van de straat weerklinkt constateert dat het Jantje niet is. maar een buurmeisje en geen ernstig geval leest een halve pagi na en hoort pogingen van Jantje om de achterdeur open te krijgen verneemt dat hij be sloten heeft met zijn Vliegenden Hollan der te spelen en helpt hem ermee drie minuten later staat Jantje bij de voordeur en vraagt een glas water leest anderhaïve bladzij en wordt dan ongerust over de on natuurlijke stilte bui ten loopt roepende langs de straat, tot hij om den hoek verschijnt en vertelt hem dat hij nu weer binnen moet komen (Nadruk verboden? FRYSK SELSKIP JAPICX" ,GYSBERT FEUILLETON HET RAADSEL VAN DE DACIA door G. PANSTINGL. 6) „Professor Van de Veer, zoudt u genegen zijn met Gerry een uitzondering te maken en haar privaatlessen te geven? Het gaat hier om een beknopten. maar grondigen cursus over vergiften. Gerry beschikt reeds over een degelijke voorbereiding in dit vak, heeft echter nog veel noodlg om het vol komen te beheerschen. Wat denkt u er van, professor?" Van de Veer trok aan zijn sigaar. Het voorstel was zeer ongewoon- „Ik neem aan. dat u belangrijke redenen hebt, Gerry daarin onderricht te laten ge ven. Indien u mij deze redenen wilt mede- deelen. zal lk kunnen beoordeelen of ik in staat ben aan uw wensch te voldoen, mijn heer Rlckeberg". „Dan ls die zaak beklonken, professor; wan: mijn motieven zijn zeer gegrond". Zij spraken nog een half uurtje met elkaar, toen stemde Van de Veer toe. „Maar nog Iets, mijnheer Rlckeberg. Het on derwijs eischt een ruim vertrek. waarin ook practisch gewerkt moet kunnen worden en waar wij proeven kunnen nemen. Zou het toch niet beter zijn. dat Gerry op mijn laboratorium op de universiteit komt?" „Mag ik u verzoeken even mee te komen, professor?" Zij liepen eenigo vertrekken door on kwa men in een gang, die blijkbaar pas gebouwd was. Rickeberg opende de deur aan het eind. „Zou dat voor uw doeleinden voldoende zijn, professor?" Van de Veer was met een uitroep van verbazing op den drempel blijven staan. Dit was geen kamer meer, dat was een zaal, met acht reusachtige vensters, afdekbaar boven licht. groote laboratoriumtafels, glazen kas ten met de prachtigste en fijnste Instrumen ten. groote en kleine centrifuges, kachels met. pijpen, druk- en zuigpompen. verschil lende soorten sfraalapparaten. microscopen, geweldige eiectrische schakelborden, fototoe stellen. kortom, het was een van de best ingerichte laboratoria, die professor Van de Veer ooit gezien had. Met de verrukking van den voldanen ge leerde liep hij door het vertrek. „Hier kan men natuurlijk veel verrichten", zei hij meer tot zichzelf dan tot zyn geleider Deze antwoordde eenvoudig: „Het laboratorium staat steeds ook voor uw eigen doeleinden tot uw beschikking, professor, ik heb u mijn volle vertrouwen geschonken en voor die weinige menschen die tot dezen kring behooren, staat mijn huis ieder uur van den dag open. Hier is de sleu tel, daarmee kunt u die deur openen, die ln het park uitkomt- Slechts wanneer u des nachts mocht komen, moet u opletten. Het huis en enkele bijgebouwen, die ik u later wel eens toonen zal, worden 's nachts door onzichtbare stralen omgeven". Van de Veer keek hem nieuwsgierig aan. „De zaak is heel eenvoudig. Daar het menschelijk oog stralen, die boven of onder het spectrum liggen, niet kan waarnemen, zoo ligt het feitelijk voor de hand deze stralen aan te wenden voor veiligheidsmaat regel. Proeven, die genomen werden tusschen schepen en vuurtorens hebben, zooals u waar schijnlijk bekend za! zijn. bewezen, dat in- fraroodc stralen zelfs den dichtstcn nevel PRIJSUITREIKING. Men schrijft oüs: Toen vóórdat de officieele uitslag van den in den afgeloopen winter gehouden nationa- len tooneelwedstrijd voor Friesche gezel schappen bekend was, in den kring van inge wijden als waarschijnlijk werd veronder steld, dat de eerste drie prijzen te verdeelen zouden zijn tusschen de vereenigingen te Haarlem, Amsterdam en Bussum, werd door de besturen dezer drie overeengekomen dat, hoe dan ook de volgorde der behaalde prij zen zou zijn, een gemeenschappelijke avond zou worden georganiseerd voor de prijsuit- deeling en wel ter plaatse, waar de eerste prijs met wisselbeker zou zijn behaald. Zoo waren dan Zaterdagavond j.l. in den Jansschouwburg de SeLskippen van Haar lem en Bussum bijeen, om uit handen van den Bondsvoorzitter, den heer Winkelman, de uitgeloofde medailles te ontvangen. Vóór de opening der bijeenkomst werd door Dr. Schepers, eere-voorzitter van Gijsbert Ja- picx, de overleden Friesche dichter Mr. Pie- ter Jelles Troelstra herdacht en werden te vens eenige gevoelvolle woorden gewijd aan de nagedachtenis van mej. R. Schoppen, oud-secretaresse der vereeniging, die dezer dagen in Friesland, waar zij bij familie ver toefde, plotseling heenging. De vergadering bracht staande een eerbiedige zwijgende hul de aan de beide dooden, aan wie de Friesche beweging zooveei dank verschuldigd is. Vervolgens opende de voorzitter, de heer Metz, de feestelijke bijeenkomst met een hartelijk woord van welkom aan het voltal lige Bondsbestuur, de jury van den tooneel wedstrijd, wier werk hij apprecieerde en aan alle aanwezigen, in het bijzonder aan den heer en mevrouw Duim uit Amsterdam en de leden der mede feestvierende gezelschap pen. Nadat de heer Van Dam, lid van Gijsbert Japicx, een drietal zangvoordrachten ten beste had gegeven, was het woord aan den heer Duim, die te elfder ure was verzocht, eenige voordrachten uit zijn rijk repertoire te willen geven, omdat een op het program ma vermelde één-acter. te spelen door de Bussumer tooneelclub niet kon worden op gevoerd wegens ziekte van een der mede spelenden De heer Duim, die meer dan veer tig jaren met hart en ziel het Friesche too- neel heeft gediend en op wien nimmer te vergeefs een beroep wordt gedaan, als het gaat om de glorie van zijn geliefde moeder taal heeft den aanwezigen een daverend ap plaus ontlokt. Schitterend weet deze bijna zeventigjarige veteraan door gebaar en zeg gingswijze ook het eenvoudigste gegeven tot iets bijzonders te maken, door zijn humor de zaal te doen schateren en, als hij ontroeren wil, ln de ziel te grijpen. En.,., wie kan gelooven, dat het een man is, die de zeven kruisjes bijna vol heeft, als hij met krach tige, volle stem zijn levensliedjes zingt?" „Omke's testamint" en „de lytse man", dit in navolging van Louis Davids' successtuk, om slechts een paar nummers te noemenhet was veel meer dan dilettantisme. Na de pauze werd door het Selskip „Frys- lan" van Amsterdam opgevoerd het klucht spel in één bedrijf van D. H. Zijlstra „De léste joun", welke opvoering de toeschouwers zeer vermaakte en het was bijna half twaalf geworden, toen de prijsuitreiking plaats had. De heer Duim overhandigde aan den voor zitter van Gijsbert Japicx als wisselprijs den prachtigen zilveren beker, die hem in het vorige jaar bij zijn tooneelafscheid was ge schonken Het was de eerste maal, dat de be ker in het bezit lcwarn van een Selskip, een bijzondere eer dus voor onze stadgenooten, hetgeen op bijzondere, den heer Duim eigen wijze, door dezen belicht werd in een harte lijke toespraak. Vervolgens was het woord aan den heer Winkelman, die zijn geluk- wenschen voegde bij die van den heer Duim en eraan toevoegde dat de wisselprijs onge twijfeld een nieuwe prikkel zal zijn, om cle Friesche tooneelspeelkunst steeds hooger op over twee jaar een nieuwe edele kamp zal te voeren. De bondsvoorzitter hoopte, dat worden gestreden om het bezit van den Wieberen Duimbeker. Hierna werden aan de voorzitters der prijswinnende gezelschap pen (de winnaars van den berden en vijfden prijs, zijnde, Hengelo en Middelburg waren niet aanwezing) de medailles uitgereikt, de gouden aan Gijsbert Japicx, de verguld zil veren aan It Pompeblêd te Bussum en de zil veren aan het Selskip „Fryslan" te Amster dam. De heer Winkelman deed verder nog ver slag van de bijwoning der begrafenis van den grooten Frieschen dichter Troelstra en met verontwaardiging, deelde hij mede, hoe de heer Cannegieter, die zich aanmatigt, af en toe iets te schrijven over de Friesche bewe ging, van Troelstra heeft gezegd, dat deze genoeg had van liet kinderlijke Friesje-spe- len, terwijl Pieter Jelles zelf nog op zijn ziek bed in 1927, toen hij nauwelijks de pen meer kon hanteeren, met den heer Winkelman had gecorrespondeerd over de Friesche taai- aangelegenheden en zich bereid had ver klaard, te allen tijde het streven der Friesche voormannen inzake hun taalstrijd te steu nen, waar hem dit als Invalide maar moge lijk was Een bewijs, riep de heer Winkelman uit, dat de heer Cannegieter het a. b, c, niet begrijpt van de zaak. waarover hij meent een oordeel te moeten uitspreken. Het was na middernacht, to*n de heer Metz met een dankwoord aan ailen, die tot het welslagen van dezen avond hadden me degewerkt, de samenkomst sloot. Met het gebruikelijke „dounsjen" werd de avond en tevens het werkjaar der Haarlemsche Frie sche vereeniging geëindigd. velen mijlen doorboren. Deze stralen hebben wij gebruikt. In iederen hoek van het huis is 'n klein toestel aangebracht, dat diagonaal een infrarooden straal uitzendt; na eenigen tijd valt deze straal op een spiegel die hem afbuigt en evenwijdig aan ons huis verder zendt, ongeveer op een afstand van twee» honderd yards van den buitenmuur. Op den volgenden hoek wordt de straal door een tweeden spiegel weer in het huis terugge voerd. Ten slotte eindigt hij in een fotocel. Zoolang hij die belicht, is alles in orde. Wan» neer een hindernis den straal kruist, wordt de belichting van de celonderbroken en worden alarmtoestellen in werking gebracht. Wij hadden ook wel één straal oni het- ge heele huis kunnen leiden. Het. doel van het alarm was evengoed hiermee te bereiken. Wij kozen echter vier aparte stralen, omdat op deze manier dadelijk vastgesteld wordt, van welken kant het gevaar dreigt. Van de Veer knikte goedkeurend. „Een prachtidee! U hebt de fotocel die de Franschman Fournier-Cema voor infra roode stralen geconstrueerd heeft, als waker aangesteld. Zij is in elk geval betrouw baarder dan een mensch. Maar hoe kan men nu den straal ontwijken?" „HU loopt ongeveer op de kniohoogte van een mensch, omdat wU niet voort durend door konüntjes opgeschrikt willen worden. Op een hoek hebben wij op die manier een toegang vrygelaten, daar do twee stralen niet dicht naast elkaar liggen, maar een smalien weg vrUlaten, dic:i naar een deur elidt Indien men nu ook maar hee! weinig naar rechts of links afwijkt, komt men natuurlijk dadelijk weer in het bereik van den straal. In werkelijkheid is deze vrije toegang volstrekt geen zwak punt .n ons bewakingssysteem, want dc deur waar hU naar toe leidt, is zelfs met dc beste werk tuigen niet te openen". „U hebt ook aan alles gedacht", mijnheer Rickeberg!" lachte Van de Veer. „Dat is toch mijn beroep, professor!" Zij gingen naar hun gezelschap terug. Hoe dichter ze bij' de kamer kwamen, hoe duide lijker ze muziek hoorden. De professor bleef staan en luisterde. Een meesterhand speelde een Hongaarsche Rhapsodie van Liszt. „Wie speelt daar. mijnheer Rickeberg?" ..Of Gerry, óf mijn vrouw. Het spel van die beiden is niet van elkaar te onderschel den!" Zachtjes ging de professor naar binnen, Gerry zat aan den vleugel. En Jim Braddcn zat daar, voorovergebogen, met zijn kin in zUn hand gesteund en keek in vervoering naar de lichte gestalte, die met haar spel diep in zijn ziel greep. Op den terugweg merkte de professor zoo langs zijn neus weg op: „Ik heb Rickeberg beloofd Gerry privaat lessen in scheikunde te geven". „Heeft ze die misschien ook noodig in de rechtswetenschap?" De opmerking werd schertsend gezegd, maar de professor liet zich niet misleiden. Hij wierp van terzijde een onderzoekenden blik op Jim Braddon en zag de droomerlge uitdrukking in zijn oogen. Hij gaf geen antwoord, maar trok krachtiger aan zijn sigaar. Hij scheen sterk door iets bezig ge houden te worden. Plotseling bleef hij staan en keerde zich met een ruk naar zijn neef. „Hoor eens, Jlm! Wat ik Je nu te zeggen heb. is heel ernstig gemeend. Ik heb een lang onderhoud met Rickeberg gehad. Ik ben hij zocht een oogenbiik naar het juiste woord, „niet in staat alles wat wy besproken hebben, te herhalen. Maar het geeft mij aanleiding je te waarschuwen. Jim! Ik heb gezien welken indruk Gerry op je gemaakt heeft. Deze indruk is pas eenigo uren oud en kan dus nog niet diep zijn. Laat hem niet groeien. Jim! Het zou je kunnen gaan als den Tooverleerling. Gerry heeft een roeping, een taak in het leven. Zelfs een zeer groote! Ze zal haar zware offers moeten bren gen. Eén daarvan is haar leven als vrouw. Gerry lief te hebben moet tot conflicten leiden, die moeilijker zijn dan jij vermoeden kunt. Neem dit ter harte, Jim!" Lang dacht Braddon over dc woorden van zijn oom na. Hij wist, dat ze ernstig ge meend waren. Wat hU echter niet wist en niet beantwoorden kon, was de vraag, of zijn oom de diepte van dien eersten indruk mischien toch niet onderschat had. HOOFDSTUK III. In Downlngstrect no. 10. In een klein huis in Londen, Downing- street no. 10, loopen draden te zamen waar van de andere einden over de geheele wereld verspreid zijn. Daar klopt het brein van de Engelsche politiek. Dat is het huis waarin de minister-president van Engeland leeft en werkt. Op de eerste verdieping be vindt zich een klein kabinet-. Vier menschen kunnen daar gemakkelijk bU elkaar zitten en babbelen. Het ls een genoegiyk en hu!se< lijk vertrek. Wie daar binnen komt wo.dt door niets opmerkzaam gemaakt, dat het heel bijzondere eigenschappen heeft. Op het eerste gezicht bemerkt men dat ook niet-. En toch zou geen mensch ter wereld in staat zUn iets tc vernemen van hetgeen in dit ver trek besproken wordt; zelfs niet. wanneer hy met een gevoelige stethoscoop aan de deur zou luisteren. Want die mooie, eiken» houten deuren zijn een product van de mo dernste techniek. Het eikenhout is gezichts» bedrog. (Wordt vervolgd),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 6