H. D. VERTELLINGEN.
FLITSEN
STADSNIEUWS
GERRY RICKEBERG
HAARLEM'S DAGBLAD
DINSDAG 20 MEI 1930
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden).
door
WILL VAN DER TAK.
De Groote Reis
Wij rat on met zijn tweeën op het hotel-
iterras. v. aarovorheen de fris-che zeewind bV.es
en de lentezon stond te schijnen in een licht
blauwe hemel, waarin wat ijle, waJttige
wolkjes dreven. Voor ons lag de zee, in ai
zijn bewegelijke, deinende, glinsterende
pracht, en in onze ooren klonk zijn geruisch,
dat geruisch. dat een gehiid is. dat bij de
eeuwigheid hoont.
In de ver'.o, naar het Noorden, zeilde de
visschersvloot uit. een heele reeks van kleine,
kalm zeilende scheepjes, die voortschoven
over den nauwelijks zichtbaren horizon, don
kere stippen over het onmetelijke waten-lak
even klein en nietig en vergankelijk ais
wijzelf-
Als een grooter stukje speelgoed tusschen
kleinere schoof oen stoomboot met twee geel
omrande pijpen ertusschen door, haalde de
ééne pink na de andere in en liet ze ten
slotte alle achter zich om im statige eenzaam
heid onder het witte sliertje rook uit zijn
pijp weg te schuiven. Het was bijna onge
looflijk te denken, dat in dat kleine, nietige
scheepje, dat er uit zag. of je het zoo uit
het water zou kunnen licfiuten en op je vlakke
hand houden, een paar honderd menschen
die allemaal hun eigen zorgen en vreugden
en geluk hadden, menschen, die vol smart
terugdachten aan wat zij achterlieten, men
schen. die met stralende oogen en blij klop
pend hart het oude leven achter zioh lieten,
zich lieten meevoeren over de kalme zee,
vreemde Janden en een nieuw leven tege
moet.
Ik dacht aan mijn eigen leven en aan dat
van den vriend naast mij. Een nieuw leven!
Zou het waar zijn, dat een mensch pas stierf,
als hij zijn laatste levensil'lusie verloren had?
Want danEen koel vleugje wind kwann
even om den hoek van de glazen beschut
ting gestreken, waarachter wij zaten, en ik
bedacht plotseling, dat het nog lang geen
zomer was, en eigenlijk veel te koud. om
bulten te zitten voor Iemand, die allesbe
halve sterk was en wiens gezondheid, niet*
•tegenstaande alle zorgen, steeds achteruit
scheen te gaan.
Hij keek op, toen hij mijn bMk voelde en
glimlachte.
„Ik heb nooit geweten, dat nik gedachten
kon lezen", zcl hij. „Maar geloof jij, dalt dat
werkelijk bestaat, wat de menschen „een
nieuw leven beginnen" noemen? Weg van al
het oude, van je herirune-ringen en je narig
heid? In een vreemd land, waar je nog eens
van voren af aam kuirut baginnen en mis
schien alleen gewapend met hot beetje wijs*
held., dat je ten koste van zooveel moeïlijk-
heden veroverd hebt? Zoodat je kansen een
'beetje beter staan, dan toen je het leven
voor den eersten keer Instapte?"
Hij was overeind in .zijn stoel gaan zitten,
en zijn oogen schitterden terwijl hij vol ver
langen uitkeek over de zee naar de stoom
boot, die nu al bijna lLnks van ons was en
kleiner en kleiner bogon te worden. Ik trok
haastig de plaid op, die van zijn knieën
gegleden w,as en keek hem aan.
„Natuurlijk kan dat, ouwe jongen", zei ik
haastig, en er schoot een brok in mijn keel,
terwijl lk naar zijn witte magere gezicht keek
en naar de zwakke, blauw dooraderde handen,
die op de stoelleuningen lagen. „Wacht maar
eens, je zult eens zien, hoe gauw jij daar
ook aan -toe bent. Als je maar eenst je ge*
zondheid terug hebt, dan stap je op een goeten
dag met een flinke dosis moed op een boot,
en dan sta ik aan de wal, en kijk je na., ter*
wijl je weg vaart. En ik verzeker je, dat ik
niet zoo'n beetje jaloersch zal zijn ook!"
Hij glimlachte en Slaakte een diepen zucht,
terwijl hij weer terugzonk in zijn stoel. „Ja,
zei hij, „ik geloof toch ook wel, dat helt kan.
Vroeger, in mijn pessimistische buien, dacht
ik altijd, dat zoo iets niet bestond, maar dat
moet toch kunnen, dat moot toch kunnen!
Het kan toch niet, dalt dit altijd zoo door
gaat, met de herinnering aan je moeilijk
heden, die steeds maar op je drukt en je
geen dag of nacht met rust laat, en je ge
zondheid. die volslagen kapot is en je niet de
gelegenheid geeft om te werken en dingen te
doen, waardoor je het allemaal zou vergeten,
en nieuwen moed en levenslust opdoen. Het
ls soms om gek van te worden, dat zitten in
een stoel, dat liggen in je bed. terwijl je
gedachten -liet \-erleden maar niet kunnen
los laten, en het trouwens toch niet zou hel
pen, om je ln de toekomst te verdiepen, om
dat die er evenmin erg rooskleurig uitziet".
En hij zweeg en tuurde uit over de zee,
waarover de dalende zon een breoae baan
van goud had gelegd, waarin de kleine stoom
boot in de verte aan het verdwijnen was als
een sprookjesschip, dat langs gouden wegen
een lachend land van belofte tegemoet vaart.
Een paar witte meeuwen scheerden laag over
de golven, die als in een laatsten opstand
tegen hun naderend einde zich hoog ophieven
voor zij braken op het strand, en zonder ver
deren strijd wegvloeiden om te verdwijnen in
het niet.
„Een nieuw leven", zei de droomerige stem
van mijn vriend naast mij weer, „zocais de
menschen daar op die boot, die al het oude
eraan gegeven hebben om de groote reis naar
een onbekend land te beginnenWat ben
ik toch ook een dwaas geweest om te denken,
dat alles voor mij hiermee zou hebben opge
houden wie weet, hoe gauw ik de kans
al krijg! Als ik maar eerst wat sterker word,
hier in de zon, aan de zee, dan zul je eens
zien! Dan laat ik alles hier achter, jou ook,
want meegaan doe je toch niet en dan
zie je me nooit terug!"
Lachend keek hij me aan, terwijl in zijn
moedelooze oogen voor het eerst weer een
beetje glans kwam en een lichte blos even
over zijn gezicht trok- Maar ik zag. hoe zijn
handen lagen te trillen op de stoelleuningen,
en terwijl ik opstond en weg liep om even
een boodschap in het dorp te gaan doen, over
peinsde ik, dat dat opleven van zijn moed
hem waarschijnlijk meer goed zou doen dan
alle doktersmiddeltjes samen, maar dat het
toch nog heel wat maanden duren zou, voordat
hij zoo ver zou zijn, dat hij zijn groote reis
kon ondernemen. Hij was nooit sterk geweest,
had zich altijd vrij gauw laten ontmoedigen,
en een paar groote tegenslagen, die elkaar
vrij snel opgevolgd waren, hadden van hem
gemaakt, wat hij nu was: een gebroken, il
lusieloos man, met een zwak hart en zenu
wen, die hem altUd de baas waren. Hij was
niet bitter en cynisch geworden, het was hem
alleen maar allemaal te veeL, en naar mijn
idee kon die fantastische gedachte van die
groote reis naar een vreemd land, waar hij
een nieuw en beter leven zou kunnen begin
nen, hem niets dan goed doen. En terwijl
ik terug liep door het nauwe, naar visch en
zoutwater ruikende dorpsstraatje, besloot ik,
dat ik van dat wonderlijke idee van hem
misschien een wapen zou kunnen maken tegen
die afschuwelijke terneergeslagenheid, die
hem soms bezielde.
Hij zat nog heel stil in zijn stoel voor zich
utt te staren en er was iets ln de houding van
zijn achterover 'gebogen hoofd, dat mij ont
roerde. Hij had sedert maanden de gewoonte
met gebogen hoofd te zlbten. Was het werke»
lijk de gedachte aan zijn groote rets, diie hem
zoo bijna blij omhoog naar den hemel deed
staren?
Toen kwam ik naderbij, en stond eensklaps
stil met een schok van schrik. Die houding,
dat achterover gevallen hoofd, die uitdrukking
van vrede op zijn witte gezicht! Ik viel neer
in een stoel en staarde hem aan. De groote
reis naar een beter land, waar alle herinne
ring aan het oude leven zou zijn weggewlscht!
Ik dac-ht aan zijn woorden, aan zijn bijna
vroolijke lach, toen hij zei: „En dan laat ik
alles hier achter en zie je me nooit meer
terug!" En nu was hij weg, en ik zou hem
nooit, meer terug zien. Moest ik blij zijn?
Moest ik smart voelen? Ik wist het niet, maar
lk legde mijn hoofd even op mijn handen
en sloot mijn oogen. De groote reis, waarvan
men nooit meer terug keert! Of keeren wij
terug?
GEMENGD KOOR
„POLYHYMNIA".
HET DERTIGJARIG BESTAAN.
Op I Juni 1900 kwamen de dames S. Groo-
terdorst. G. du Frayan, M. E. Adee, S. Kol-
laard, M. Ego, M. de Wilde en de heeren J.
W. Grootendorst, Jac. Bos, P. Dekker, W. H.
Schrameijer, II. de Wilde, T. Lans en C.
Schrameijer bijeen en besloten tot oprichting
van het gemengd koor „Polyhymnia". Als di
recteur trad op de heer J. W. Grootendorst,
die deze functie waarnam tot Juli 1911.
Onder diens leiding kwam Polyhymnia
voor het eerst op een concours uit en wel in
1907 te Den Haag waar zij in de tweede af-
deeling den tweeden prijs behaalde in 1909
te Zaandam behaalde de vereeniging in de
eerste afdeelIi]g een derden prijs.
De heer Grootendorst werd opgevolgd als
dirigent door den heer H P. L. Dams die ech
ter slechts tot 1912 verbonden bleef, waarna
het directeurschap tijdelijk werd waargeno
men door den heer Grootendorst en wel tot
Januari 1913, op welken datum de- heer K.
H. Kerkhof! als directeur in functie trad.
Onder leiding van dezen directeur kwam
Polyhymnia weder uit op concoursen en wel
in 1912 te Warmond, waar in de eerste afdee-
ling de tweede prijs behaald wordt en in 1914
te Dordrecht waar in de tweede afdeeling
eveneens een tweede prijs werd verkregen.
In Juli trad de heer Kerkhoff als directeur
af. Op 9 Augustus 1916 werd met algemeene
stemmen gekozen de heer Willem Hespe, die
thans nog den staf over het koor zwaait.
Onder diens krachtige leiding ging Poly
hymnia snel vooruit en op 19 November van
dat jaar kwam de vereeniging uit op het con
cours uitgeschreven door Utrecht's man
nenkoor „Euterpe" waar in de tweede afdee
ling de eerste prijs met felicitatie van de
jury en componisten aan het koor ten deel
viel. Dit succes luidde een nieuw leven in
opgaanden lijn in. Van de tweede afdeeling
kwam men in de eerste, om vervolgens te
worden ingedeeld in de afdeeling „Uitmun
tendheid".
Tal van eerste, tweede, derde en eereprij-
zen werden behaald en met trots mogen de
leden tot de vele medailles, lauwerkransen
en takken aan het vaandel gehecht, opzien.
„Polyhymnia' mag zich verheugen ln een
gezonden bloei. Hoe kan het ook anders?
Een eminente dirigent en een bestuur,
dat krachtig heeft medegewerkt aan den
groei en bloei van Polyhymnia.
De heer A. N. Zonneveld is voorzitter van
18 December 1907, de heer Jac. Bos, secreta
ris sedert de oprichting, de heer H. P. Ulsa-
mer, penningmeester van 1906, de heer W. H.
de Zaaijer, muziekcommissaris van 1906, de
heer G. Westerbeek, algemeen commissaris
sedert 1919, de heer F. Bolle tweede muziek
commissaris van 1923 en ten slotte de heer
F. Kroon, als commissaris sedert 1926.
Het waren deze mannen, gesteund door de
krachtige medewerking van de leden die het
aandorsten, om bij gelegenheid van het vijf
en twintigjarig bestaan der vereeniging. een
Internationalen zangwedstrijd uit te schrij
ven voor vrouwen-, gemengde- en mannen-
zangvereenigingen met een demonstratie
van kinderzang.
Bijna 100 koren met ongeveer 7000 zange
ressen en zangers en 11 kinderkoren met
2200 zangertjes kwamen uit; de organisatie
was schitterend, de belangstelling voor het
geheele concours zeer groot.
Met gulden letteren staat dit concours in
de annalen der vereeniging gegrift.
In September 1920 had Polyhymnia in de
toenmalige Sociëteit ,De Vereeniging" een
kwartetwedstrijd uitgeschreven, waarvoor
eveneens groote belangstelling bestond en
welk concours schitterend slaagde. De con
certen die door Polyhymnia gegeven worden,
mogen zich steeds verheugen in de warme
belangstelling van stadgenooten; deze wor
den dan ook uitmuntend verzorgd en solisten
met wereld reputaties verleenen steeds gaar
ne hun medewerking, hetgeen zeker pleit
voor het peil waarop Polyhymnia in de rijen
der zangvereenigingen, door noest werken ls
komen te staan.
Behalve de tallooze concerten in de stad
gegeven, gaf Polyhymnia concerten in Am
sterdam, Brussel, Alkmaar; de A.V.R.O. zond
eenige concerten uit.
Polyhymnia bleef nimmer achter, wanneer
het betrof leed te lenigen: de vereeniging
werkte mede aan verschillende weldadig
heidsconcerten o.a. ook ln het Provinciaal
Ziekenhuis.
Naast het Gemengd Koor „Polyhymnia"
staat het kinderkoor dat zeker gerekend mag
worden tot een der beste Nederlandsche kin
derkoren.
De eer daarvan komt in alle opzichten
den kranigen directeur, den heer Willem
Hespe toe. Wie het voorrecht heeft gehad
een concert van Polyhymnia bij te wonen,
kwam steeds onder de bekoring van den
frisschen, hoogst beschaafden kinderzang.
Zoo zal Polyhymnia op 1 Juni a.s. in den
kring zijner leden het feit vieren van haar
dertigjarig bestaan en op 5 Juni in de Groote
Kerk een herdenkingsconcert geven met me
dewerking van het kinderkoor, solisten en
orkest.
Het belooft een mooie kunstavond te wor
den. Moge Haarlem toonen dat zij dezen weet
te waardeeren.
HAARLEM'S KINDERKOOR „INTER NOS".
Aan het concert te geven door bovenge
noemd kinderkoor op 27 Mei in de Gemeen
telijke Concertzaal alhier, en waar onder
meer de cantate „Een Winterdag" van Cor
Kuyler gezongen zal worden, zullen hun
medewerking verleenen Mevrouw C. Kanne
Blooker, Haarlem sopraan en de heer G. Hen-
geveld, Amsterdam, piano.
LEDENVERGADERING.
De afdeeling „Haarlem" van de Nederland
sche Vereeniging van Christelijke Kantoor-
en Handelsbedienden zal Woensdag 21 Mei
een ledenvergadering houden in het gebouw
van den Haarl. Chr, Besturenbond. De agenda
vermeldt o.a. bestuursverkiezing, wegens af
treding van den heer D. Swagerman en mej.
J. M. Otger. Verder zal de agenda der Alg.
Vergadering te Putten op 23 en 24 Mei a.s.
uitvoerig besproken worden. Tenslotte zal de
heer F. Eichenbergen declameeren.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1587
RUST
Moeder stuurt Jantje
naar de vrindjes bui
ten en hoopt op een
rustig uurtje lectuur
heeft juist haar boek
opgenomen als er
kindergehuil van de
straat weerklinkt
constateert dat het
Jantje niet is. maar
een buurmeisje en
geen ernstig geval
leest een halve pagi
na en hoort pogingen
van Jantje om de
achterdeur open te
krijgen
verneemt dat hij be
sloten heeft met zijn
Vliegenden Hollan
der te spelen en
helpt hem ermee
drie minuten later
staat Jantje bij de
voordeur en vraagt
een glas water
leest anderhaïve
bladzij en wordt dan
ongerust over de on
natuurlijke stilte bui
ten
loopt roepende langs
de straat, tot hij om
den hoek verschijnt
en vertelt hem dat
hij nu weer binnen
moet komen
(Nadruk verboden?
FRYSK SELSKIP
JAPICX"
,GYSBERT
FEUILLETON
HET RAADSEL VAN DE DACIA
door
G. PANSTINGL.
6)
„Professor Van de Veer, zoudt u genegen
zijn met Gerry een uitzondering te maken
en haar privaatlessen te geven? Het gaat
hier om een beknopten. maar grondigen
cursus over vergiften. Gerry beschikt reeds
over een degelijke voorbereiding in dit vak,
heeft echter nog veel noodlg om het vol
komen te beheerschen. Wat denkt u er van,
professor?"
Van de Veer trok aan zijn sigaar. Het
voorstel was zeer ongewoon-
„Ik neem aan. dat u belangrijke redenen
hebt, Gerry daarin onderricht te laten ge
ven. Indien u mij deze redenen wilt mede-
deelen. zal lk kunnen beoordeelen of ik in
staat ben aan uw wensch te voldoen, mijn
heer Rlckeberg".
„Dan ls die zaak beklonken, professor; wan:
mijn motieven zijn zeer gegrond".
Zij spraken nog een half uurtje met elkaar,
toen stemde Van de Veer toe.
„Maar nog Iets, mijnheer Rlckeberg. Het on
derwijs eischt een ruim vertrek. waarin
ook practisch gewerkt moet kunnen worden
en waar wij proeven kunnen nemen. Zou
het toch niet beter zijn. dat Gerry op mijn
laboratorium op de universiteit komt?"
„Mag ik u verzoeken even mee te komen,
professor?"
Zij liepen eenigo vertrekken door on kwa
men in een gang, die blijkbaar pas gebouwd
was. Rickeberg opende de deur aan het eind.
„Zou dat voor uw doeleinden voldoende
zijn, professor?"
Van de Veer was met een uitroep van
verbazing op den drempel blijven staan. Dit
was geen kamer meer, dat was een zaal, met
acht reusachtige vensters, afdekbaar boven
licht. groote laboratoriumtafels, glazen kas
ten met de prachtigste en fijnste Instrumen
ten. groote en kleine centrifuges, kachels
met. pijpen, druk- en zuigpompen. verschil
lende soorten sfraalapparaten. microscopen,
geweldige eiectrische schakelborden, fototoe
stellen. kortom, het was een van de best
ingerichte laboratoria, die professor Van de
Veer ooit gezien had.
Met de verrukking van den voldanen ge
leerde liep hij door het vertrek.
„Hier kan men natuurlijk veel verrichten",
zei hij meer tot zichzelf dan tot zyn geleider
Deze antwoordde eenvoudig:
„Het laboratorium staat steeds ook voor
uw eigen doeleinden tot uw beschikking,
professor, ik heb u mijn volle vertrouwen
geschonken en voor die weinige menschen
die tot dezen kring behooren, staat mijn huis
ieder uur van den dag open. Hier is de sleu
tel, daarmee kunt u die deur openen, die ln
het park uitkomt- Slechts wanneer u des
nachts mocht komen, moet u opletten. Het
huis en enkele bijgebouwen, die ik u later
wel eens toonen zal, worden 's nachts door
onzichtbare stralen omgeven".
Van de Veer keek hem nieuwsgierig aan.
„De zaak is heel eenvoudig. Daar het
menschelijk oog stralen, die boven of onder
het spectrum liggen, niet kan waarnemen,
zoo ligt het feitelijk voor de hand deze
stralen aan te wenden voor veiligheidsmaat
regel. Proeven, die genomen werden tusschen
schepen en vuurtorens hebben, zooals u waar
schijnlijk bekend za! zijn. bewezen, dat in-
fraroodc stralen zelfs den dichtstcn nevel
PRIJSUITREIKING.
Men schrijft oüs:
Toen vóórdat de officieele uitslag van den
in den afgeloopen winter gehouden nationa-
len tooneelwedstrijd voor Friesche gezel
schappen bekend was, in den kring van inge
wijden als waarschijnlijk werd veronder
steld, dat de eerste drie prijzen te verdeelen
zouden zijn tusschen de vereenigingen te
Haarlem, Amsterdam en Bussum, werd door
de besturen dezer drie overeengekomen dat,
hoe dan ook de volgorde der behaalde prij
zen zou zijn, een gemeenschappelijke avond
zou worden georganiseerd voor de prijsuit-
deeling en wel ter plaatse, waar de eerste
prijs met wisselbeker zou zijn behaald.
Zoo waren dan Zaterdagavond j.l. in den
Jansschouwburg de SeLskippen van Haar
lem en Bussum bijeen, om uit handen van
den Bondsvoorzitter, den heer Winkelman,
de uitgeloofde medailles te ontvangen. Vóór
de opening der bijeenkomst werd door Dr.
Schepers, eere-voorzitter van Gijsbert Ja-
picx, de overleden Friesche dichter Mr. Pie-
ter Jelles Troelstra herdacht en werden te
vens eenige gevoelvolle woorden gewijd aan
de nagedachtenis van mej. R. Schoppen,
oud-secretaresse der vereeniging, die dezer
dagen in Friesland, waar zij bij familie ver
toefde, plotseling heenging. De vergadering
bracht staande een eerbiedige zwijgende hul
de aan de beide dooden, aan wie de Friesche
beweging zooveei dank verschuldigd is.
Vervolgens opende de voorzitter, de heer
Metz, de feestelijke bijeenkomst met een
hartelijk woord van welkom aan het voltal
lige Bondsbestuur, de jury van den tooneel
wedstrijd, wier werk hij apprecieerde en aan
alle aanwezigen, in het bijzonder aan den
heer en mevrouw Duim uit Amsterdam en
de leden der mede feestvierende gezelschap
pen.
Nadat de heer Van Dam, lid van Gijsbert
Japicx, een drietal zangvoordrachten ten
beste had gegeven, was het woord aan den
heer Duim, die te elfder ure was verzocht,
eenige voordrachten uit zijn rijk repertoire
te willen geven, omdat een op het program
ma vermelde één-acter. te spelen door de
Bussumer tooneelclub niet kon worden op
gevoerd wegens ziekte van een der mede
spelenden De heer Duim, die meer dan veer
tig jaren met hart en ziel het Friesche too-
neel heeft gediend en op wien nimmer te
vergeefs een beroep wordt gedaan, als het
gaat om de glorie van zijn geliefde moeder
taal heeft den aanwezigen een daverend ap
plaus ontlokt. Schitterend weet deze bijna
zeventigjarige veteraan door gebaar en zeg
gingswijze ook het eenvoudigste gegeven tot
iets bijzonders te maken, door zijn humor de
zaal te doen schateren en, als hij ontroeren
wil, ln de ziel te grijpen. En.,., wie kan
gelooven, dat het een man is, die de zeven
kruisjes bijna vol heeft, als hij met krach
tige, volle stem zijn levensliedjes zingt?"
„Omke's testamint" en „de lytse man", dit in
navolging van Louis Davids' successtuk, om
slechts een paar nummers te noemenhet
was veel meer dan dilettantisme.
Na de pauze werd door het Selskip „Frys-
lan" van Amsterdam opgevoerd het klucht
spel in één bedrijf van D. H. Zijlstra „De
léste joun", welke opvoering de toeschouwers
zeer vermaakte en het was bijna half twaalf
geworden, toen de prijsuitreiking plaats had.
De heer Duim overhandigde aan den voor
zitter van Gijsbert Japicx als wisselprijs den
prachtigen zilveren beker, die hem in het
vorige jaar bij zijn tooneelafscheid was ge
schonken Het was de eerste maal, dat de be
ker in het bezit lcwarn van een Selskip, een
bijzondere eer dus voor onze stadgenooten,
hetgeen op bijzondere, den heer Duim eigen
wijze, door dezen belicht werd in een harte
lijke toespraak. Vervolgens was het woord
aan den heer Winkelman, die zijn geluk-
wenschen voegde bij die van den heer Duim
en eraan toevoegde dat de wisselprijs onge
twijfeld een nieuwe prikkel zal zijn, om cle
Friesche tooneelspeelkunst steeds hooger op
over twee jaar een nieuwe edele kamp zal
te voeren. De bondsvoorzitter hoopte, dat
worden gestreden om het bezit van den
Wieberen Duimbeker. Hierna werden aan de
voorzitters der prijswinnende gezelschap
pen (de winnaars van den berden en vijfden
prijs, zijnde, Hengelo en Middelburg waren
niet aanwezing) de medailles uitgereikt, de
gouden aan Gijsbert Japicx, de verguld zil
veren aan It Pompeblêd te Bussum en de zil
veren aan het Selskip „Fryslan" te Amster
dam.
De heer Winkelman deed verder nog ver
slag van de bijwoning der begrafenis van den
grooten Frieschen dichter Troelstra en met
verontwaardiging, deelde hij mede, hoe de
heer Cannegieter, die zich aanmatigt, af en
toe iets te schrijven over de Friesche bewe
ging, van Troelstra heeft gezegd, dat deze
genoeg had van liet kinderlijke Friesje-spe-
len, terwijl Pieter Jelles zelf nog op zijn ziek
bed in 1927, toen hij nauwelijks de pen meer
kon hanteeren, met den heer Winkelman had
gecorrespondeerd over de Friesche taai-
aangelegenheden en zich bereid had ver
klaard, te allen tijde het streven der Friesche
voormannen inzake hun taalstrijd te steu
nen, waar hem dit als Invalide maar moge
lijk was Een bewijs, riep de heer Winkelman
uit, dat de heer Cannegieter het a. b, c, niet
begrijpt van de zaak. waarover hij meent een
oordeel te moeten uitspreken.
Het was na middernacht, to*n de heer
Metz met een dankwoord aan ailen, die tot
het welslagen van dezen avond hadden me
degewerkt, de samenkomst sloot. Met het
gebruikelijke „dounsjen" werd de avond en
tevens het werkjaar der Haarlemsche Frie
sche vereeniging geëindigd.
velen mijlen doorboren. Deze stralen hebben
wij gebruikt. In iederen hoek van het huis
is 'n klein toestel aangebracht, dat diagonaal
een infrarooden straal uitzendt; na eenigen
tijd valt deze straal op een spiegel die hem
afbuigt en evenwijdig aan ons huis verder
zendt, ongeveer op een afstand van twee»
honderd yards van den buitenmuur. Op den
volgenden hoek wordt de straal door een
tweeden spiegel weer in het huis terugge
voerd. Ten slotte eindigt hij in een fotocel.
Zoolang hij die belicht, is alles in orde. Wan»
neer een hindernis den straal kruist, wordt
de belichting van de celonderbroken en
worden alarmtoestellen in werking gebracht.
Wij hadden ook wel één straal oni het- ge
heele huis kunnen leiden. Het. doel van het
alarm was evengoed hiermee te bereiken. Wij
kozen echter vier aparte stralen, omdat op
deze manier dadelijk vastgesteld wordt, van
welken kant het gevaar dreigt.
Van de Veer knikte goedkeurend.
„Een prachtidee! U hebt de fotocel die
de Franschman Fournier-Cema voor infra
roode stralen geconstrueerd heeft, als waker
aangesteld. Zij is in elk geval betrouw
baarder dan een mensch. Maar hoe kan men
nu den straal ontwijken?"
„HU loopt ongeveer op de kniohoogte
van een mensch, omdat wU niet voort
durend door konüntjes opgeschrikt willen
worden. Op een hoek hebben wij op die
manier een toegang vrygelaten, daar do twee
stralen niet dicht naast elkaar liggen, maar
een smalien weg vrUlaten, dic:i naar een
deur elidt Indien men nu ook maar hee!
weinig naar rechts of links afwijkt, komt
men natuurlijk dadelijk weer in het bereik
van den straal. In werkelijkheid is deze vrije
toegang volstrekt geen zwak punt .n ons
bewakingssysteem, want dc deur waar hU
naar toe leidt, is zelfs met dc beste werk
tuigen niet te openen".
„U hebt ook aan alles gedacht", mijnheer
Rickeberg!" lachte Van de Veer.
„Dat is toch mijn beroep, professor!"
Zij gingen naar hun gezelschap terug. Hoe
dichter ze bij' de kamer kwamen, hoe duide
lijker ze muziek hoorden. De professor bleef
staan en luisterde. Een meesterhand speelde
een Hongaarsche Rhapsodie van Liszt.
„Wie speelt daar. mijnheer Rickeberg?"
..Of Gerry, óf mijn vrouw. Het spel van
die beiden is niet van elkaar te onderschel
den!"
Zachtjes ging de professor naar binnen,
Gerry zat aan den vleugel. En Jim Braddcn
zat daar, voorovergebogen, met zijn kin in
zUn hand gesteund en keek in vervoering
naar de lichte gestalte, die met haar spel diep
in zijn ziel greep.
Op den terugweg merkte de professor zoo
langs zijn neus weg op:
„Ik heb Rickeberg beloofd Gerry privaat
lessen in scheikunde te geven".
„Heeft ze die misschien ook noodig in de
rechtswetenschap?"
De opmerking werd schertsend gezegd,
maar de professor liet zich niet misleiden.
Hij wierp van terzijde een onderzoekenden
blik op Jim Braddon en zag de droomerlge
uitdrukking in zijn oogen. Hij gaf geen
antwoord, maar trok krachtiger aan zijn
sigaar. Hij scheen sterk door iets bezig ge
houden te worden. Plotseling bleef hij staan
en keerde zich met een ruk naar zijn neef.
„Hoor eens, Jlm! Wat ik Je nu te zeggen
heb. is heel ernstig gemeend. Ik heb een
lang onderhoud met Rickeberg gehad. Ik
ben hij zocht een oogenbiik naar het
juiste woord, „niet in staat alles wat wy
besproken hebben, te herhalen. Maar het
geeft mij aanleiding je te waarschuwen. Jim!
Ik heb gezien welken indruk Gerry op je
gemaakt heeft. Deze indruk is pas eenigo
uren oud en kan dus nog niet diep zijn. Laat
hem niet groeien. Jim! Het zou je kunnen
gaan als den Tooverleerling. Gerry heeft een
roeping, een taak in het leven. Zelfs een zeer
groote! Ze zal haar zware offers moeten bren
gen. Eén daarvan is haar leven als vrouw.
Gerry lief te hebben moet tot conflicten
leiden, die moeilijker zijn dan jij vermoeden
kunt. Neem dit ter harte, Jim!"
Lang dacht Braddon over dc woorden van
zijn oom na. Hij wist, dat ze ernstig ge
meend waren. Wat hU echter niet wist en
niet beantwoorden kon, was de vraag, of
zijn oom de diepte van dien eersten indruk
mischien toch niet onderschat had.
HOOFDSTUK III.
In Downlngstrect no. 10.
In een klein huis in Londen, Downing-
street no. 10, loopen draden te zamen waar
van de andere einden over de geheele
wereld verspreid zijn. Daar klopt het brein
van de Engelsche politiek. Dat is het huis
waarin de minister-president van Engeland
leeft en werkt. Op de eerste verdieping be
vindt zich een klein kabinet-. Vier menschen
kunnen daar gemakkelijk bU elkaar zitten
en babbelen. Het ls een genoegiyk en hu!se<
lijk vertrek. Wie daar binnen komt wo.dt
door niets opmerkzaam gemaakt, dat het
heel bijzondere eigenschappen heeft. Op
het eerste gezicht bemerkt men dat ook niet-.
En toch zou geen mensch ter wereld in staat
zUn iets tc vernemen van hetgeen in dit ver
trek besproken wordt; zelfs niet. wanneer
hy met een gevoelige stethoscoop aan de
deur zou luisteren. Want die mooie, eiken»
houten deuren zijn een product van de mo
dernste techniek. Het eikenhout is gezichts»
bedrog.
(Wordt vervolgd),