IN HET GELUIDSFILM-ATELIER.
De Uitvinding en de Ontwikkeling der Verrekijkers
H, D. VERTELLING
Greta Garbo aan bet werk.
Biographïeen in
een motedop
In het einde van de zestiende cei.iv/ be
stond er onder de geleerden groote belang
stelling voor lenzen. Lenzen waren als bril-
leglazen reeds lang in gebruik, maar toch
was hun werking nog raadselachtig. Wat ge
beurde er eigenlijk met de lichtstralen die
door het glas heen gingen? Men wist, dat de
lichtstralen door het glas een andere richting
kregen. Maar hoe deze breking van de
lichtstralen precies gebeurde was een on
doorgrondelijk geheim. Door een lens, die in
het midden dik was 'een bolle lens), zag
men voorwerpen op eenigen afstand onduide
lijk maar vergroot. Door een lens die in het
midden dun was (een holle lens), zag men
verwijderde voorwerpen scherp maar ver
kleind. Bovendien kon men door een sterk
bolle lens letters duidelijk vergroot zien, zoo
dat ook oude menschen met een zwak ge
zicht weer lezen konden. Er moest, voelde
men, met die lenzen wel wat meer te doen
zijn. Wie de lenzen op de rechte wijze zou we
ten te combineeren „zou geen klein geheim
ontdekt hebben".
Wie is het nu wel die daar het eerst in ge
slaagd is? Zie, dat weten we nog steeds
niet. Wie den verrekijker eigenlijk uitgevon
den heeft zal wel altijd onbekend blijven.
Meer dan één persoon heeft geprobeerd de
lenzen te combinecren. Op'2 October 1608
wendde Lippershey uit Middelburg zich tot
de Generale Staten met een octrooiaanvraag
voor „secckcr Instrument om verre te sien".
Hij had een aanbeveling van de Staten van
Zeeland, zoodat deze zich min of meer ver
antwoordelijk voelden voor de betrouw
baarheid van Lippershey. Op 14 October
haastten zij zich clan ook aan de Gedepu
teerde Staten mode te dcelen „dat ailiier
een jongeman is die oock de consto segt te
hebben, encle deselve oock met gelijcke in
strument doet bhjcketv' Bovendien vreezen
zij, dat de zaak niet lang geheim kan blij
ven, „want naerdlen men weet, dat de conste
in de warelt is, soo sal daernaer getracht
worden". Deze Jongeman is Sacharias Jans
sen.
17 October werden de Generale Staten 'n
verlegenheid gebracht door een verzoek
schrift van Jacob Adriaanszoon Metius uit
Alkmaar. Deze beweerde dat ook hij ïeeds
verrekijkers had gemaakt, die even goed wa
ren als die van Lippershey. Daar de Staten
met Lippershey in besprek waren over de
octrooi-aanvrage raadden zij Metius aan de
uitvinding te verbeteren. Lippershey kreeg
echter zijn octrooi niet, omdat de zaak bij
velen bekend was. Zij bestelden eenigc in
strumenten, waarbij zij tevens de eisch stel
den dat de kijker geschikt moest wezen om
met beide oogen tege'lijk gebruikt te worden.
Metlus komt dus volgens zijn eigen ver
klaring niet als uitvinder in aanmerking.
Sacharias Janssen bleek al een kijker te koop
aangeboden te hebben. voor Lip
pershey octrooi aanvroeg. Toch heeft Jans
sen cle kijker niet zelf uitgevonden. Zijn zoon
vertelde namelijk in een gesprek met eea
vriend, die bij hem lenzenslijpen leerde,
dat zijn vader In 1604 een kijker nagemaakt
had van een Italiaan. Die kijker droeg ver
moedelijk het jaartal 1590. Later, toen er
strijd over de eer van de uitvinding ont
stond, verklaarde de zoon dat zijn vader zelf
den verrekijker uitgevonden had. De oudste
mededeeling, die hij zonder Invloed van bui
ten deed, zal wel de betrouwbaarste zijn.
Heeft Janssen den kijker dan al niet uitge
vonden, hij heeft grooten invloed uitge
oefend op de verspreiding van het instru
ment. Janssen was koopman in brillen en al
lerlei kramer ij en. Daarmee bezocht hij
jaarmarkten in een groot gedeelte van West
Europa. Aan hem is het waarschijnlijk to
danken dat de kijker in Italië bekend werd.
Galllcï hoorde von de uitvinding en slaagde
er in eveneens een kijker te construeeren.
Nu de kijker eenmaal bekend was meende
men in duistere gedeelten van oudere wer
ken beschrijvingen van den verrekijker te
herkennen. Daar het niet goed mogelijk is te
weten te komen met de auteurs werkelijk be
doeld hebben, helpt ons dat niet. veel bij het
opsporen van den uitvinder. Iiier zullen we
ons ln het vraagstuk niet verder verdiepen.
De kijker was nu een keer bekend, en hoe dc
kijker in den loop der eeuwen veranderd en
verbeterd is.
Het belang van den kijker werd direct in
gezien door menschen als Prins Maurits. die
de nieuwe uitvinding voor zijn krijgsverrich
tingen kon gebruiken en door Gallileï. die 't
instrument naar den hemel richtte. Daar
ontdekte hij de manen var. Jupiter en.de
schijngestalten van Venus: beide verschijn
selen die 'n beslissenden invloed op de op
vattingen over de bouw van het planetenstel
sel hadden.
Die eerste kijkers waren op dezelfde manier
geconstrueerd als de tegenwoordige eenvou
dige tooncelkijkers. Ze bestonden uit een
bolle lens en cenlge malen zoo sterke holle
lens. Do holle lens plaatste men voor het
oog. en de bolle lens werd tus-chen het oog
en het. voorwerp dat men bekijken wilde" ge
houden. Wanneer men door probeeren de
goede afstand van de twee lenzen gevonden
heeft ziet men een recht, vergroot beeld. De
bolle lens alléén, zou. evenals ln een foto
toestel, een omgekeerd beeld gevormd heb
ben. Voor dat beeld echter tot stand komt
wordt het licht opnieuw gebroken door de
holle lens.
De bekende astronoom Kepler vond nog
een andere constructie van den verrekijker.
Hij stelde voor om het beeld, dat door de
bolle lens gevormd werd, werkelijk te laten
ontstaan. Dat beeld moest door een sterkere
bolle lens bekeken worden als door een loupe.
Wie wel eens oen fototoestel scherp Inge
steld heeft met behulp van een loupe heeft
niets anders gedaan dan zoo'n kijker samen
stellen. Laat hU het matglas weg, dan heeft
hij een verrekijker die veel boter is dan
Galilei of Kepler ooit bezeten heeft. Zoo'n
kijker heeft echter het bezwaar dat cle beel
den omgekeerd zijn. Voor astronomisch ge
bruik is dat niet erg. Sterrekuncligcn be
rilenen zich meestal van een dergelljken
kijker, die dan ook astronomische kijker ge
noemd wordt. Het eerste exemplaar is om
streeks 1615 doorScheiner volgens de aan-
wljzincen van Kepler samengesteld. Als
aardsche kijker ls deze constructie niet pret
tig te gebruiken, daar de beelden omgekeerd
zijn. Daarom voegde De Rheita in 1645 nog
eenige lenzen aan den kijker toe, zoodat het
beeld weer rechtgezet werd.
Wat ons het meest verbazen moet ls dat
al dezo ontdekkingen gedaan zijn zonder dat
men precies wist hoe de breking van licht
stralen eigenlijk plaats vindt. De brekings
wet. is door Snelllus gevonden, maar zijn
vrocgtijdigen dood in 1626 heeft de publi
catie van zijn werk verhinderd. Descartes,
die het. manuscript gezien heeft, behandelt
de wet in 1637 zonder dc herkomst te noemen.
Met. behulp van deze brekingswet kon men
nu door berekening dc constructie van kijkers
trachten te vinden. Heel precies werd dat
nog niet gedaan. Huygens vindt het in 1653
nog overbodig om de sterkte van de breking
nauwkeurig te bepalen, omdat hij gevonden
heeft dat die voor verschillende glassoorten
verschillend is. Tastenderwijze maakte :nen
groote kijkers. Ock hierin staat Huygens
vooraan, en in 1655 slaagde hij er in met
zelf geslepen lenzen den ring van Saturnus
te ontdekken. De kijker waarmede hij dit
deed. was 5 c.M. wijd en 3 1 2 meter lang. De
voorste lens daarvan bestaat nog. en be
vindt zich op het oogenblik in het Natuur
kundig Laboratorium te Utrecht.
De kijkers in die dagen waren nog verre van
volmaakt. Want de sterkte van de breking
is niet alleen voor verschillende glassoorten
verschillend, ook voor de verschillende kleu
ren heeft de breking een andere waarde. Dit
heeft tot gevolg dat de kijker in iedere kleur
een apart beeld ontwerp. De vergroting
mag dan niet te sterk zijn, daar het beeld
anders onduidelijk wordt. Het :s weer
Huygens, die de voordeeligste afmetingen
van den kijker berekent. Wilde men eenigs-
zins sterke vergrooting gebruiken dan moest
de kijker zeer lang gemaakt worden. Derge
lijke kijkers waren haast niet te hanteeren.
Ze werden opgehangen aan hooge masten.
Auzout sleep zelfs een lens voor een kijker
van tweehonderd meter lengte, die hij echter
onmogelijk gebruiken kon. daar zoo'n kijker
heelemaal niet te vervaardigen was.
In dien tijd hield Newton zich bezig met
het bestudeeren van licht van verschillende
kleur. Door een noodlottige vergissing kwam
hij tot het besluit dat het niet mogelijk was
lenzen zóó te combineeren dat het beeld
vrij van hinderlijke kleuren was. Daarom
keerde hij terug tot de reeds vroeger voor
gestelde uit spiegels bestaande kijkers. De
spiegeling hangt namelijk niet af van de
kleur van het licht. Hij maakte zelf om
streeks 1670 twee spiegel-telescopen, die,
hoewel ze slechts eenige decimeters lang
waren, de bestaande lange kijkers verre
overtroffen. Er was in Londen geen beroeps
opticus die hem dat kon nadoen, laat staan
verbeteren.
In het vervolg werden er vele spiegelteles-
copen gebouwd, daar men op gezag van
Newton aannam dat de verrekijkers met len
zen niet voor verbetering vatbaar waren. In
de achttiende eeuw echter begon men daar
aan te twijfelen. Met voorbijgaan van an
deren willen we hier alleen de aandacht
vestigen op de Engelsche opticus Dollond.
Deze herhaalde de proeven die Newton ge
daan had en vond tot zijn groote verbazing
dat het wel mogelijk was de kleurschifting
in kijkers op te heffen. Daar hij de kleur
schifting «niet precies kon meten moest hij
door probeeren de juiste afmetingen van
de lenzen vinden. In 1757 publiceerde hU
zijn resultaten. Deze achromatische („zon
der kleuren") kijkers konden met succes
wedijveren met de spiegeltelescopen, daar
ze even kort gemaakt konden worden.
De constructie van achromatische kijkers
oefende ook invloed uit op het vervaardigen
van microscopen. Jan van Deyl en zijn zoon
Herman te Amsterdam vervaardigden een
kleine, zeer lichtsterke kijker. Dit bracht
hen op het idee nu ook achromatische mi
croscopen te maken. Hoewel ze daar in 1766
reeds in slaagden publiceerde Herman het
resultaat pas in 1806.
Zooals hoven reeds opgemerkt is vond
Huygens het niet noodig de juiste sterkte
van de breking te bepalen, daar die voor
verschillende glassoorten en verschillende
kleuren verschillend was. Uit de proeven van
Dollond was duidelijk gebleken dat juist die
verschillen van het allergrootste belang wa
ren voor het vervaardigen van achromati
sche kijkers. Bij het precies meten van die
breking stuitte men nog op een eigenaardig
bezwaar: men kon niet nauwkeurig- opgeven
welke kleur licht men eigenlijk voor de me
ting gebruikt had. Wanneer men met be
hulp van prisma's de kleuren van het zon
licht naast elkaar uitspreidt, (een spectrum
vormt) dan ziet men dat iedere kleur gelei
delijk in de naburige overgaat, zoodat het
noemen van de kleur niet voldoende is om
de juiste plaats in het spectrum aan te ge
ven. Van groot belang was het daarom dat
de Duitsche opticus Fraunhofer in 1814 ont
dekte dat er in het zonnespectrum scherpe,
donkere lijnen voorkomen, die altijd dezelf
de plaats innemen. Nu kon hij met behulp
van die lijnen precies aangeven voor welke
kleuren hij de breking gemeten had.
Met behulp van deze nauwkeurige gege
vens kon de theorie der optische instrumen
ten ontwikkeld worden. Al spoedig bleek
dat men niet beschikte over glassoorten met
de gewenschte optische eigenschappen. In
de jaren 18801890 slaagden Schott en Co.
op aansporen van Abbe er in ook deze leem
te aan te vullen. Dan begint een nieuwe
periode in de optische industrie. Het zou ons
te ver voeren hier nader daarop in te gaan.
Teyler's Museum zal aanstaande Zondag
van 14 uur geopend zijn. Ondergeteeken-
de hoopt dan de werking van kijkers te de-
monstreeren en hun werking nader toe te
lichten.
Dr. N. W. DOORN.
Natuurkundig Laboratorium
van Teyler s Stichting.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
Op de hoogte.
door C. HAFKAMP.
Od de hoogte zal het eenzaam zijn.
Bolland.
Heel hoog, op het topje van den berg, zat de
aloude wijze man- Hij was vele jaren oud, zoo
oud. dat niemand precies wist hoeveel jaren
hij telde. Maar dat hij heel erg oud moest zijn,
wisten allen die hem kenden en dat waren
er velen. Niemand kon zich herinneren hem
ooit jong te hebben gezien. Zijn haren waren
lang en vergrijsd, zijn baard reikte tot ver
over zijn borst en zijn gelaat was diep door
groefd met rimpels. Zelfs de oudsten uit geheel
den omtrek heugden zich niet hem coit an
ders jonger te hebben gekend.
Op zijn hoog verheven plaats zag hij neer
in de diepte. Alles leek van zijn plaats klein
en popperig. Menschen wriemelden als mieren
onder -hem. Speelgoed huisjes leken kwistig te
zijn uitgestrooid. Er waren er met roode en
met blauwe daken, waar bovenuit miniatuur
torentjes staken van kerken. Ja, wel was alles
heel klein, heel klein en zijn blik reikte vele
mijlen ver.
Hij zat op een boomstronk en staarde in
de diepte. Boven hem verhieven zich de
kruinen van denneboomen als reuzen. En vo=
gels floten vroolijk hun lied. Hij keerde zijn
blik naar het Oosten en zag miniatuur koop
lieden, achter heel kleine handwagentjes. De
mannetjes gebaarden druk en deden alle mo
gelijke moeite om voorbijgangers hun waren
aan.-te smeren. En d-e voorbijgangers
maakten potsierlijke deftige stapjes, ze liepen
als arrogante -hanen en keurden de koopmam
netjes zelfs geen blik waardig. En de oude
wijze man moest er geweldig om lachen, want
hij zag ze allen toch zoo belachelijk klein.
Het leek hem of hij met één hand allen had
weg kunnen vagen of ze netjes kon inpakken
in een klein houten doosje, keurig op rijtjes.
De koopmannetjes naast deftige mannetjes
met hooge hoedjes op en werkvrouwtjes naast
deftig aangekleéde dametjes, allen bijeen in
bonte mengeling. En als hij lust had zou hij
ze weer netjes uit kunnen stallen. Voor de
verandering zou hij htm kleercn kunnen ver
wisselen; de rijken arm en de schamelen def
tig maken, en van zijn hoogte zou hij de oor
spronkelijke bezitters niet eens meer her
kennen,
In het Zuiden zag hij scheepjes. Vroolijke,
vriendelijke scheepjes, met wimpeltjes in
den top, die hulpeloos schenen te dobberen
op een heel groote, wijde zee. En als er een
storm opstak, zag hij de scheepjes heen en
weer geworpen op toch maar kleine golfsla
gen, en soms ging de zee geheel en al over
hen heen en dan zag hij ze niet meer terug.
Er waren ook scheepjes die heel erg boos ke
ken. Zij hadden op het dek vreemdsoortige
ijzeren 'dingen staan, met lange tuiten er
aan, dat waren kanonnen en de schepen
waren oorlogsbodems, die uit hun tuiten
dunne straaltjes afschoten in de richting
van andere schepen en ze soms in den grond
boorden. En ook deze scheepjes, waar hij veel
ijverige mannetjes als mieren, maanden
lang aan had zien werken, zou hij netjes op
kunnen bergen in zijn speelgoeddoos met
alle kanonnen er bij. Ook dit leek hem alles
belachelijk en heel erg banaal.
In het Westen zag hij groene welden, lijn
recht doorsneden met zilveren streepen en
hij wist dat dit rivieren en slooten waren. En
bont-gekleurde mannetjes zag hij den gan-
schen dag ploeteren van den vroegen morgen
tot den laten avond en van zijn hoogte was
het nauwelijks te zien, dat zij vorderden.
Velen liepen achter paardjes, die langzaam
ploegen voorttrokken. Alleen éénmaal in de
zeven dagen was het rustig op de weiden en
dan reden er karretjes over de wegen, alle in
de richting van de kleine huizenhoopjes, die
dorpen waren. Dan was het Zondag.
In het Noorden was het een allerbespotte-
lijkst uitzicht. Daar waren troepen
menschjes bezig elkaar te vernietigen. Rook
wolkjes gaven aan, waar het geschut stond
opgesteld en hij zag de menschjes als ver
nielde poppen door de lucht zweven, soms
zonder armen of boenen, ook wel eens zon
der hoofd, of verdeeld in heel kleine stukjes,
waar geen ledematen meer aan te herken
nen vielen. Het was daar een zeldzame,
vreemde boel, want de wijze op zijn hoogte
wist, dat die miniatuur legertjes zich vree-
selijk geweldig en die kleine mannetjes zich
erg dapper voelden Soms zag hij dat andere
kleine mannetjes de vechters „iets op hun
jasje spelden", en de vechters liepen dan
heel erg verwaand rond, want dan waren zij
onderscheiden. Maar van die onderschei
dingen zag de wijze op zijn hoogte niets. Het
bleven voor hem allemaal maar kleine mieze
rige mannetjes, die ook prachtig zouden
passen in de mooie speelgoeddoos.
En hij zag nog heel veel meer. Maar als hij
lang er naar staarde begon het hem gruwe
lijk te vervelen en dan keek hij naar zijn
hooge dennen of luisterde naar het mooie
lied van de vogels. Of keerde in tot zichzelf.
In de laagte kwam de wijze nooit.
EEN VERKEERDE SPECULATIE.
Toen in het begin van de vorige eeuw de
spoorlijn tusschen Londen en Edinburgh ge
opend was, was het rooken, als een zeer or
dinair genoegen, slechts in de wagens der
derde klasse toegestaan, terwijl voor de rei
zigers der tweede en eerste klasse het rooken
streng was verboden. Nu had Lord Pal
merston, de toenmalige Engelsche minister
van buitenlandsche zaken het voornemen,
den spoortrein te gebruiken voor een reis
naar Edinburgh. Nu was Palmerston een
hartstochtelijke sigarenrooker, die ook ge
durende zijn spoorreis zijn gewoon genot niet
wilde missen. Hij bestelde dus bij de spoor
wegmaatschappij een kaartje derde klasse-
De ontsteltenis bij de directie van de spoor
wegmaatschappij was daarover zeer groot.
Hoe hoog evenwel de eer was voor de maat
schappij dat een man als lord Palmerston
van haar gebruik maakte, dat de minister
van de derde klasse zou gebruik maken was
evenwel geen reclame. Maar het rookverbod
voor de twee andere klassen, alleen ten ge-
noege van lord Palmerston buiten werking-
te zetten, ging ook niet, om geen precedent
te scheppen. Zoo piekerde de directie op
welke wijze zij den minister kon bewegen
van zijn voornemen af te zien. En eindelijk
geloofde ze daarop wat te hebben gevon
den. Men zou den minister het gebruik van
een derde-klasse-wagen wel afleeren door
hem in den wagen in gezelschap te brengen
met de meest havelooze en vuilste zwervers,
die men kon vinden. Daardoor hoopte de
directie, zou de minister zich genoodzaakt
zien, in het eerstvolgende station van klasse
te wisselen. En men had het geluk een paar
landloopers te vinden, die voor geld en goe
de woorden bereid waren, een reisje naar
Edinburg te maken. Men gaf hun spoor
kaartjes, geld en de vermaning zich niet t>e
geneer en in den wagen, waarin lord Pal
merston zich bevond. En ze moesten tabak
rooken van de gemeenste soort, altijd maar
door dampen. En alles scheen naar wensch
te gaan. Toen Palmerston zijn reisgenooten
zag schrok hij zichtbaar, maar nam toch
dapper plaats. De spoorwegdirecteuren wa
ren zeker" van hun succes en wachtten vol
vertrouwen op berichten uit Edinburgh, dat
de lord een plaats in de eerste klasse had
genomen. Maar het kwam anders uit. Den
volgenden dag kwam uit Edinburgh de me
dedeeling, dat Lord Palmerston alleen in een
derde-klasse-wagen had gezeten en de twee
landloopers in een eerste klasse wagen de
reis hadden gemaakt.
Palmerston had voor zijn minder prettige
reisgenooten kaarten eerste klasse gekocht
om van ze af te komen en om rustig zijn si
gaar te kunnen rooken.
Het tooneel stelt voor: de studio, waar de
nieuwste film van Greta Garbow, Romance,
wordt opgenomen.
Clarence Brown, de regisseur, zit heel on
elegant en diep voorover gebogen in zijn
kleine klapstoeltje het dikke scenario nog
eens te bestudeeren. Op het tooneel zelf zijn
eenige mannen bezig met het stofzuigeren
van een oud karpet, timmerlui slaan een
paar spijkers in décors, technici zijn druk
bezig met het schoonmaken en stellen van
hun apparaten. Er heerscht een zoemende
bedrijvigheid, de storm, die aan de stilte
voorafgaat.
In een hoek van het gebouw loopt met sta
tige stappen een aristocratisch uitgedost
heer in een waardig costuum uit 1865 te
„ijsberen". De rook van zijn Virginia-cigaret
dwarrelt rond zijn grijze pruik en nauwelijks
is de eenc cigarct in damp vergaan of een
andere wordt aangestoken. Het is nu een
maal een eigenaardigheid van Lewis Stone,
dat- hij vlak voor zijn optreden diverse clga-
retten moet hebben gerookt-
William Daniels, chef-cameraman, die het
eigenaardige record houdt tot nu toe alle
films van Greta Garbo te hebben opgenomen,
draait een laatste schroef vast aan zijn rij
dende camera en knikt dan naar Clarence
Brown.
„Wat mij betreft kunnen we beginnen",
zegt hij.
Brown knikt terug en pakt het zilveren
fluitje dat aan een koord om zijn hals hangt.
Een snerpend geluid weerklinkt door de
ruimte en het is merkwaardig om te zien
welke uitwerking dit signaal heeft. Het hee-
Ie systeem van menschen en machines be
reidt zich. als bij tooverslag „ten strijde". Het
geluid verstomt. Brown laat zijn blik door dc
studio gaan. Alles schijnt gereed. Dan nog
een fluitsignaal. Een kort commando. In
eens flakkeren een serie schijnwerpers aan,
die het tooneel in een zee van schel licht
zetten. Weer klinken korte bevelen. Het licht
wordt sterker, vermindert, krijgt een roode
tint. dan blauwig. Daniels geeft een teeken.
Alies in orde.
Nu komen de microfoons aan de beurt.
Een assistent, in een overall, klimt haastig
op het tooneel. Hij gaat voor een microfoon
staan cn telt: „Een. twee. drie vier, vijf zes,
zeven Dan gaan zijn oogen vragend
naar omhoog, naar de glazen „monitor-ka
mer", waar de „geluidsmenger" zit die de mi
crofoons bestuurt en controleert. Een arm
zwaai. Goed! Dan komt een volgende micro
foon aan de beurt en vervolgens de tien of
twaalf andere. De geluidsmenscr laat een
laatsten blik over zijn toestellen gaan. dan
buldert het. uit een luidspreker: „Die micro
foon aan de rechsche muur. boven het
schilderijhangt die niet te laag voor de
opname?"
Onmiddellijk schieten een paar assistenten
toe. Een korte bespreking met de camera-
menneer, het kan nog juist zoode
microfoon zal op het cclluloid-band niet te
zien zijn.
Alles in orde? Neen, nog niet. Weer komt
de vervaarlijke stem uit den luidspreker.
„Microfoon zc3 nakijken, hangt die wel goed.
is er geen los contact?" Weer hollen eenige
mannen naar microfoon zes. Na eenige
oogenblikken commandeert de machtige luid
spreker-stem: „Spreken!"
„Een, twee, drie, vier, vijf
„Dat kan niet zoohij trilt veel te sterk.
Haal 'm van dien muur af en zet 'm los
neer".
Er is even een groote bedrijvigheid. Kabels
worden losgemaakt, men klautert op stoelen,
instrumenten kletteren met metalen klank
tegen elkaar.
Weer beveelt de luidspreker: „Probeeren!"
„Een, twee, drie, vier, vijf.
..Prachtiglaat zoo zittenhij is
fijn!"
Brown zit- al ongeduldig tc kijken.
„Zijn Jullie nu haast klaar?" vraagt hij-
„Alles in orde", brult de luidspreker.
„Roep miss Garbo", beveelt Brown en zijn
assistent springt op en rent naar de kleed
kamers, welker Inventaris bestaat uit een
groote .spiegel, een toilettafel, een krul-
ijzer, een electrische kachel, een stoel en een
divan.
„Klaar, miss Garbo" roept hij in de gang.
„Ik kom ls het antwoord.
Een geruisch van zijde, dan komt uit de
deur, voorzichtig schuivend en haar wijde
crinoline tegen botsingen beschermend:
Greta Garbo. Een visioen van charme en
elegance, een persoonlijkheid, wier aanwezig
heid men voelt voordat men zich harer licha
melijke nabijheid bewust Is. Greta Garbo met
krullen en in crinolinezoo zag men haar
nog nooit.
Rustig en vlug neemt zij haar plaats in
aan een klein tafeltje op het tooneel. tegen
over Stone, die zich naar haar toebuigt en
een smeekende blik ln zijn oogen heeft.
Een gespannen stilzwijgen, dan een harde
klap om het begin van de scène op de ge
luidsband aan te geven weer stilte en
dan ineens een algemeene ontspanning als
de eerste woorden gesproken worden.
„Herinnert, u zich Millefleurs dan niet? De
viooltjes onder uw raam en de klaterende
fontein?" vraagt Stone.
Miss Garbo keert zich naar hem toe en
wringt haar veelzeggende handen. En in een
wonderlijk Amerikaansch-Italiaansch, dat
toch een eigenaardige bekoring heeft, ant
woordt zij protesteerend.
Zoo gaat de scène verder. Zij staan op en
bewegen zich in de kamer, gevolgd door mi
crofoon en camera. Minuten worden ge
teld. Dan opent Stone de deur en gaa:
heen
„In orde", roept Brown eenige seconden
later.
Regisseur, cameramen en technici kijken
vol spanning naar de glazen contro'.e-kamer.
De geluidsmenger glimlacht, veegt zijn
voorhoofd af en steekt dan zijn beide dui
men omhoog, het teeken voor: „In orde".
Even later klinkt zijn stem weer door den
luidspreker.
„Okay for sound".
„Okay for camera", roept Daniels.
De lampen gaan sissend uit. Stone steekt
een cigaret op. Greta Garbo pakt met sier
lijk gebaar haar crinoline op en keert naar
de kleedkamer terug. Brown zit weer op
zijn stoeltje en leest. De technici maken hun
apparaten ln orde. Voor dc volgende sccne.
JOHANNES MESSCHAERT.
(1857—1922).
Te Hoorn is ter nagedachtenis aan Neder-
land's grootste zanger een monument opge
richt. Zoo blijft de herinnering aan een uit
voerend kunstenaar voortbestaan, ook al is
nu zijn zang voor altijd verklonken ook al
zal eerlang het geslacht er niet meer zijn, dat
van zijn gaven genoten heeft. Een ontruk
king aan de vergetelheid, die lang niet ieder
uitvoerend kunstenaar van naam ten deel is
gevallen.
Johannes Martinus Messchaert, 22 April
1857 te Hoorn geboren, waar zijn vader pre
sident van de zangvereeniging ..Sapho" was,
kreeg als kind reeds vioolles van den direc
teur dier zangvereeniging Utermoehlen. Later
te Arnhem kreeg hij les van Meyroos, die
eveneens directeur van „Sapho" geweest is.
Vader en drie zoons. Jan. Piet en Nico,
vormden een kwartet, zoodat de jonge Mes
schaert van muzikale scholing niet gespeend
bleef. Zijn vioolstudie heeft hij voortgezet
aan het conservatorium te Keulen, waar hij,
nadat gebleken was hoe goed zijn stem was,
ook zijn zangstudies begonnen Ls. Vioolles
kreeg hij van prof. Japha. zang van prof.
Schneider. Twee jaar vertoefde hij te Keu'en,
daarna ging hij naar het Frankfurter Con
servatorium, waar Hugo Heerman voor viool
en Juli us Stookhausen voor zang zijn leer
meesters waren.
Zijn muzikale opleiding heeft Messchaert
voltooid te Munohen, waar hij aan de drama
tische af deeling der Koninklijke Muziekschool
werkte. Compositieleer ontving hij van Ferd.
Hiller en Joachim Raff.
Nu zijn opleiding voltooid was, werd hij
voor de keuze gesteld: een opera-engage
ment te Hannover of een plaats in het
a capellakoor van Daniel de Lange te Am
sterdam. Hij koos het laatste en vestigde zich
in de hoofdstad op zijn beurt als leeraar.
Spoedig werd hij benoemd tot leeraar aan
de muziekschool der Maatschappij tot Be
vordering der Toonkunst, waarop de benoe
ming tot hoofdleeraar aan het conservatorium,
welke functie hij waarnam tot 1895.
Te Amsterdam werd hij ook dirigent van
Euterpe" Inmiddels trad hij veelvuldig op
als uitvoerend kunstenaar. Zijn buitengewone
veelzijdigheid, zijn stijlgevoel en zijn vol
maakte wijze van zingen maakten hem tot
een der eerste zangers ter wereld. Velen
zullen zich de muziekavonden Messchaert-
Röntgen herinneren. Groote zangers en zan
geressen danken hem voor een groot deel hun
opleiding, o.a. mevrouw Noordewier-Reddin-
gius en mevrouw Franziska Martienssen, die
in 1914 een boek over hem-heeft uitgegeven:
„Ein Beitrag zum Verstandniss echter Ge-
sangkunst".
Het is de vervulling van de Christus-partij
in Bach's Matthaus-Passlon geweest, die
Messchaert's naam als zanger voor goed ves
tigde. Heerlijk zijn de herinneringen, die zij.
die Messchaert in deze partij bewonderden
aan zijn bezielden zang bewaarden. Mes
schaert's gevoelig karakter deed hem zijn
rollen hevig doorleven en zijn talent en
technisch meesterschap maakte wat hij gaf
tot iets onnavolgbaar schoons.
In later tijd heeft de zanger veel buitens
lands gewoond. Hij trad overal op. uitgezon
derd in Zweden, Noorwegen, Italië en Spanje.
Na 1895 ging hij naar Berlijn, waar hij lan
gen tijd verbleef. Hij woonde vervolgens te
Wiesbaden en werd in 1906 benoemd tot
leeraar aan het conservatorium te Frankfurt
am Main. In 1911 kreeg hij de hooge onder
scheiding van een benoeming tot- professor
aan de Koninklijke Hoogeschool voor Muziek
te Berlijn.
Daarna woonde hij in Zwitserland en daar
is hij in den herfst van 1922 te Ziirich ge
storven.
Hij is de schepper van eenige composities,
doch alles wat hij vertolkte werd als het
ware een herschepping. Zijn Schubert-liedc-
ren, zijn Haydn-. Handel- en Bachvertolkin-
gen en vooral zijn weergeving van de Klnder-
tonleider van Mahler wekten een ontroering,
die helaas slechts bij reputatie bewaard kan
blijven, omdat Messchaert jammer genoeg
nooit voor de gramofoon heeft willen zingen.
De regeering heeft hem onderscheiden door
zijn benoeming tot- ridder in de orde van
Oranje-Narsau en de Duitsche overheid door
hem het Kruis van Verdienste voor Kunst
en Wétenschap der stad Meinïngen toe te
kennen.
AMY JOHNSON PER RADIO.
Engeland's nieuwste en sinds jaren groot
ste heldin is Amy Johnson, die geheel alleen
in een licht Moth-vliegtuigje van Engeland
naar Australië vloog. Zij heeft ongetwijfeld
de hulde verdiend, die haar wordt gebracht.
En de radioluisteraar, die in den vooravond
van Hemelvaartsdag op Daventry had eGe
stemd. werd verras* met de aankrtndi~'ng
dat Amy zelf te Brisbane voor de m'crofoon
het een en ander zou zeggen. En A*nv sp-ak.
op een afstand van meer dan 39 009 K M :ot
haar tr"ooze bewonderaars in het moeder
land. V \t zij zeide was niet zeer belangrijk
van inhoud- Zij was moe, maar gelukkig: ge
lukkig. maar moe.
Maar hier was de nieuwe tijd: het jonge
meisje dat alleen door de lucht de halve we
reld omreist en de wondere uitvinding die
haar zelfs op dien afstand het contact van
het gesproken woord geeft.