IN HET GELUIDSFILM-ATELIER. De Uitvinding en de Ontwikkeling der Verrekijkers H, D. VERTELLING Greta Garbo aan bet werk. Biographïeen in een motedop In het einde van de zestiende cei.iv/ be stond er onder de geleerden groote belang stelling voor lenzen. Lenzen waren als bril- leglazen reeds lang in gebruik, maar toch was hun werking nog raadselachtig. Wat ge beurde er eigenlijk met de lichtstralen die door het glas heen gingen? Men wist, dat de lichtstralen door het glas een andere richting kregen. Maar hoe deze breking van de lichtstralen precies gebeurde was een on doorgrondelijk geheim. Door een lens, die in het midden dik was 'een bolle lens), zag men voorwerpen op eenigen afstand onduide lijk maar vergroot. Door een lens die in het midden dun was (een holle lens), zag men verwijderde voorwerpen scherp maar ver kleind. Bovendien kon men door een sterk bolle lens letters duidelijk vergroot zien, zoo dat ook oude menschen met een zwak ge zicht weer lezen konden. Er moest, voelde men, met die lenzen wel wat meer te doen zijn. Wie de lenzen op de rechte wijze zou we ten te combineeren „zou geen klein geheim ontdekt hebben". Wie is het nu wel die daar het eerst in ge slaagd is? Zie, dat weten we nog steeds niet. Wie den verrekijker eigenlijk uitgevon den heeft zal wel altijd onbekend blijven. Meer dan één persoon heeft geprobeerd de lenzen te combinecren. Op'2 October 1608 wendde Lippershey uit Middelburg zich tot de Generale Staten met een octrooiaanvraag voor „secckcr Instrument om verre te sien". Hij had een aanbeveling van de Staten van Zeeland, zoodat deze zich min of meer ver antwoordelijk voelden voor de betrouw baarheid van Lippershey. Op 14 October haastten zij zich clan ook aan de Gedepu teerde Staten mode te dcelen „dat ailiier een jongeman is die oock de consto segt te hebben, encle deselve oock met gelijcke in strument doet bhjcketv' Bovendien vreezen zij, dat de zaak niet lang geheim kan blij ven, „want naerdlen men weet, dat de conste in de warelt is, soo sal daernaer getracht worden". Deze Jongeman is Sacharias Jans sen. 17 October werden de Generale Staten 'n verlegenheid gebracht door een verzoek schrift van Jacob Adriaanszoon Metius uit Alkmaar. Deze beweerde dat ook hij ïeeds verrekijkers had gemaakt, die even goed wa ren als die van Lippershey. Daar de Staten met Lippershey in besprek waren over de octrooi-aanvrage raadden zij Metius aan de uitvinding te verbeteren. Lippershey kreeg echter zijn octrooi niet, omdat de zaak bij velen bekend was. Zij bestelden eenigc in strumenten, waarbij zij tevens de eisch stel den dat de kijker geschikt moest wezen om met beide oogen tege'lijk gebruikt te worden. Metlus komt dus volgens zijn eigen ver klaring niet als uitvinder in aanmerking. Sacharias Janssen bleek al een kijker te koop aangeboden te hebben. voor Lip pershey octrooi aanvroeg. Toch heeft Jans sen cle kijker niet zelf uitgevonden. Zijn zoon vertelde namelijk in een gesprek met eea vriend, die bij hem lenzenslijpen leerde, dat zijn vader In 1604 een kijker nagemaakt had van een Italiaan. Die kijker droeg ver moedelijk het jaartal 1590. Later, toen er strijd over de eer van de uitvinding ont stond, verklaarde de zoon dat zijn vader zelf den verrekijker uitgevonden had. De oudste mededeeling, die hij zonder Invloed van bui ten deed, zal wel de betrouwbaarste zijn. Heeft Janssen den kijker dan al niet uitge vonden, hij heeft grooten invloed uitge oefend op de verspreiding van het instru ment. Janssen was koopman in brillen en al lerlei kramer ij en. Daarmee bezocht hij jaarmarkten in een groot gedeelte van West Europa. Aan hem is het waarschijnlijk to danken dat de kijker in Italië bekend werd. Galllcï hoorde von de uitvinding en slaagde er in eveneens een kijker te construeeren. Nu de kijker eenmaal bekend was meende men in duistere gedeelten van oudere wer ken beschrijvingen van den verrekijker te herkennen. Daar het niet goed mogelijk is te weten te komen met de auteurs werkelijk be doeld hebben, helpt ons dat niet. veel bij het opsporen van den uitvinder. Iiier zullen we ons ln het vraagstuk niet verder verdiepen. De kijker was nu een keer bekend, en hoe dc kijker in den loop der eeuwen veranderd en verbeterd is. Het belang van den kijker werd direct in gezien door menschen als Prins Maurits. die de nieuwe uitvinding voor zijn krijgsverrich tingen kon gebruiken en door Gallileï. die 't instrument naar den hemel richtte. Daar ontdekte hij de manen var. Jupiter en.de schijngestalten van Venus: beide verschijn selen die 'n beslissenden invloed op de op vattingen over de bouw van het planetenstel sel hadden. Die eerste kijkers waren op dezelfde manier geconstrueerd als de tegenwoordige eenvou dige tooncelkijkers. Ze bestonden uit een bolle lens en cenlge malen zoo sterke holle lens. Do holle lens plaatste men voor het oog. en de bolle lens werd tus-chen het oog en het. voorwerp dat men bekijken wilde" ge houden. Wanneer men door probeeren de goede afstand van de twee lenzen gevonden heeft ziet men een recht, vergroot beeld. De bolle lens alléén, zou. evenals ln een foto toestel, een omgekeerd beeld gevormd heb ben. Voor dat beeld echter tot stand komt wordt het licht opnieuw gebroken door de holle lens. De bekende astronoom Kepler vond nog een andere constructie van den verrekijker. Hij stelde voor om het beeld, dat door de bolle lens gevormd werd, werkelijk te laten ontstaan. Dat beeld moest door een sterkere bolle lens bekeken worden als door een loupe. Wie wel eens oen fototoestel scherp Inge steld heeft met behulp van een loupe heeft niets anders gedaan dan zoo'n kijker samen stellen. Laat hU het matglas weg, dan heeft hij een verrekijker die veel boter is dan Galilei of Kepler ooit bezeten heeft. Zoo'n kijker heeft echter het bezwaar dat cle beel den omgekeerd zijn. Voor astronomisch ge bruik is dat niet erg. Sterrekuncligcn be rilenen zich meestal van een dergelljken kijker, die dan ook astronomische kijker ge noemd wordt. Het eerste exemplaar is om streeks 1615 doorScheiner volgens de aan- wljzincen van Kepler samengesteld. Als aardsche kijker ls deze constructie niet pret tig te gebruiken, daar de beelden omgekeerd zijn. Daarom voegde De Rheita in 1645 nog eenige lenzen aan den kijker toe, zoodat het beeld weer rechtgezet werd. Wat ons het meest verbazen moet ls dat al dezo ontdekkingen gedaan zijn zonder dat men precies wist hoe de breking van licht stralen eigenlijk plaats vindt. De brekings wet. is door Snelllus gevonden, maar zijn vrocgtijdigen dood in 1626 heeft de publi catie van zijn werk verhinderd. Descartes, die het. manuscript gezien heeft, behandelt de wet in 1637 zonder dc herkomst te noemen. Met. behulp van deze brekingswet kon men nu door berekening dc constructie van kijkers trachten te vinden. Heel precies werd dat nog niet gedaan. Huygens vindt het in 1653 nog overbodig om de sterkte van de breking nauwkeurig te bepalen, omdat hij gevonden heeft dat die voor verschillende glassoorten verschillend is. Tastenderwijze maakte :nen groote kijkers. Ock hierin staat Huygens vooraan, en in 1655 slaagde hij er in met zelf geslepen lenzen den ring van Saturnus te ontdekken. De kijker waarmede hij dit deed. was 5 c.M. wijd en 3 1 2 meter lang. De voorste lens daarvan bestaat nog. en be vindt zich op het oogenblik in het Natuur kundig Laboratorium te Utrecht. De kijkers in die dagen waren nog verre van volmaakt. Want de sterkte van de breking is niet alleen voor verschillende glassoorten verschillend, ook voor de verschillende kleu ren heeft de breking een andere waarde. Dit heeft tot gevolg dat de kijker in iedere kleur een apart beeld ontwerp. De vergroting mag dan niet te sterk zijn, daar het beeld anders onduidelijk wordt. Het :s weer Huygens, die de voordeeligste afmetingen van den kijker berekent. Wilde men eenigs- zins sterke vergrooting gebruiken dan moest de kijker zeer lang gemaakt worden. Derge lijke kijkers waren haast niet te hanteeren. Ze werden opgehangen aan hooge masten. Auzout sleep zelfs een lens voor een kijker van tweehonderd meter lengte, die hij echter onmogelijk gebruiken kon. daar zoo'n kijker heelemaal niet te vervaardigen was. In dien tijd hield Newton zich bezig met het bestudeeren van licht van verschillende kleur. Door een noodlottige vergissing kwam hij tot het besluit dat het niet mogelijk was lenzen zóó te combineeren dat het beeld vrij van hinderlijke kleuren was. Daarom keerde hij terug tot de reeds vroeger voor gestelde uit spiegels bestaande kijkers. De spiegeling hangt namelijk niet af van de kleur van het licht. Hij maakte zelf om streeks 1670 twee spiegel-telescopen, die, hoewel ze slechts eenige decimeters lang waren, de bestaande lange kijkers verre overtroffen. Er was in Londen geen beroeps opticus die hem dat kon nadoen, laat staan verbeteren. In het vervolg werden er vele spiegelteles- copen gebouwd, daar men op gezag van Newton aannam dat de verrekijkers met len zen niet voor verbetering vatbaar waren. In de achttiende eeuw echter begon men daar aan te twijfelen. Met voorbijgaan van an deren willen we hier alleen de aandacht vestigen op de Engelsche opticus Dollond. Deze herhaalde de proeven die Newton ge daan had en vond tot zijn groote verbazing dat het wel mogelijk was de kleurschifting in kijkers op te heffen. Daar hij de kleur schifting «niet precies kon meten moest hij door probeeren de juiste afmetingen van de lenzen vinden. In 1757 publiceerde hU zijn resultaten. Deze achromatische („zon der kleuren") kijkers konden met succes wedijveren met de spiegeltelescopen, daar ze even kort gemaakt konden worden. De constructie van achromatische kijkers oefende ook invloed uit op het vervaardigen van microscopen. Jan van Deyl en zijn zoon Herman te Amsterdam vervaardigden een kleine, zeer lichtsterke kijker. Dit bracht hen op het idee nu ook achromatische mi croscopen te maken. Hoewel ze daar in 1766 reeds in slaagden publiceerde Herman het resultaat pas in 1806. Zooals hoven reeds opgemerkt is vond Huygens het niet noodig de juiste sterkte van de breking te bepalen, daar die voor verschillende glassoorten en verschillende kleuren verschillend was. Uit de proeven van Dollond was duidelijk gebleken dat juist die verschillen van het allergrootste belang wa ren voor het vervaardigen van achromati sche kijkers. Bij het precies meten van die breking stuitte men nog op een eigenaardig bezwaar: men kon niet nauwkeurig- opgeven welke kleur licht men eigenlijk voor de me ting gebruikt had. Wanneer men met be hulp van prisma's de kleuren van het zon licht naast elkaar uitspreidt, (een spectrum vormt) dan ziet men dat iedere kleur gelei delijk in de naburige overgaat, zoodat het noemen van de kleur niet voldoende is om de juiste plaats in het spectrum aan te ge ven. Van groot belang was het daarom dat de Duitsche opticus Fraunhofer in 1814 ont dekte dat er in het zonnespectrum scherpe, donkere lijnen voorkomen, die altijd dezelf de plaats innemen. Nu kon hij met behulp van die lijnen precies aangeven voor welke kleuren hij de breking gemeten had. Met behulp van deze nauwkeurige gege vens kon de theorie der optische instrumen ten ontwikkeld worden. Al spoedig bleek dat men niet beschikte over glassoorten met de gewenschte optische eigenschappen. In de jaren 18801890 slaagden Schott en Co. op aansporen van Abbe er in ook deze leem te aan te vullen. Dan begint een nieuwe periode in de optische industrie. Het zou ons te ver voeren hier nader daarop in te gaan. Teyler's Museum zal aanstaande Zondag van 14 uur geopend zijn. Ondergeteeken- de hoopt dan de werking van kijkers te de- monstreeren en hun werking nader toe te lichten. Dr. N. W. DOORN. Natuurkundig Laboratorium van Teyler s Stichting. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). Op de hoogte. door C. HAFKAMP. Od de hoogte zal het eenzaam zijn. Bolland. Heel hoog, op het topje van den berg, zat de aloude wijze man- Hij was vele jaren oud, zoo oud. dat niemand precies wist hoeveel jaren hij telde. Maar dat hij heel erg oud moest zijn, wisten allen die hem kenden en dat waren er velen. Niemand kon zich herinneren hem ooit jong te hebben gezien. Zijn haren waren lang en vergrijsd, zijn baard reikte tot ver over zijn borst en zijn gelaat was diep door groefd met rimpels. Zelfs de oudsten uit geheel den omtrek heugden zich niet hem coit an ders jonger te hebben gekend. Op zijn hoog verheven plaats zag hij neer in de diepte. Alles leek van zijn plaats klein en popperig. Menschen wriemelden als mieren onder -hem. Speelgoed huisjes leken kwistig te zijn uitgestrooid. Er waren er met roode en met blauwe daken, waar bovenuit miniatuur torentjes staken van kerken. Ja, wel was alles heel klein, heel klein en zijn blik reikte vele mijlen ver. Hij zat op een boomstronk en staarde in de diepte. Boven hem verhieven zich de kruinen van denneboomen als reuzen. En vo= gels floten vroolijk hun lied. Hij keerde zijn blik naar het Oosten en zag miniatuur koop lieden, achter heel kleine handwagentjes. De mannetjes gebaarden druk en deden alle mo gelijke moeite om voorbijgangers hun waren aan.-te smeren. En d-e voorbijgangers maakten potsierlijke deftige stapjes, ze liepen als arrogante -hanen en keurden de koopmam netjes zelfs geen blik waardig. En de oude wijze man moest er geweldig om lachen, want hij zag ze allen toch zoo belachelijk klein. Het leek hem of hij met één hand allen had weg kunnen vagen of ze netjes kon inpakken in een klein houten doosje, keurig op rijtjes. De koopmannetjes naast deftige mannetjes met hooge hoedjes op en werkvrouwtjes naast deftig aangekleéde dametjes, allen bijeen in bonte mengeling. En als hij lust had zou hij ze weer netjes uit kunnen stallen. Voor de verandering zou hij htm kleercn kunnen ver wisselen; de rijken arm en de schamelen def tig maken, en van zijn hoogte zou hij de oor spronkelijke bezitters niet eens meer her kennen, In het Zuiden zag hij scheepjes. Vroolijke, vriendelijke scheepjes, met wimpeltjes in den top, die hulpeloos schenen te dobberen op een heel groote, wijde zee. En als er een storm opstak, zag hij de scheepjes heen en weer geworpen op toch maar kleine golfsla gen, en soms ging de zee geheel en al over hen heen en dan zag hij ze niet meer terug. Er waren ook scheepjes die heel erg boos ke ken. Zij hadden op het dek vreemdsoortige ijzeren 'dingen staan, met lange tuiten er aan, dat waren kanonnen en de schepen waren oorlogsbodems, die uit hun tuiten dunne straaltjes afschoten in de richting van andere schepen en ze soms in den grond boorden. En ook deze scheepjes, waar hij veel ijverige mannetjes als mieren, maanden lang aan had zien werken, zou hij netjes op kunnen bergen in zijn speelgoeddoos met alle kanonnen er bij. Ook dit leek hem alles belachelijk en heel erg banaal. In het Westen zag hij groene welden, lijn recht doorsneden met zilveren streepen en hij wist dat dit rivieren en slooten waren. En bont-gekleurde mannetjes zag hij den gan- schen dag ploeteren van den vroegen morgen tot den laten avond en van zijn hoogte was het nauwelijks te zien, dat zij vorderden. Velen liepen achter paardjes, die langzaam ploegen voorttrokken. Alleen éénmaal in de zeven dagen was het rustig op de weiden en dan reden er karretjes over de wegen, alle in de richting van de kleine huizenhoopjes, die dorpen waren. Dan was het Zondag. In het Noorden was het een allerbespotte- lijkst uitzicht. Daar waren troepen menschjes bezig elkaar te vernietigen. Rook wolkjes gaven aan, waar het geschut stond opgesteld en hij zag de menschjes als ver nielde poppen door de lucht zweven, soms zonder armen of boenen, ook wel eens zon der hoofd, of verdeeld in heel kleine stukjes, waar geen ledematen meer aan te herken nen vielen. Het was daar een zeldzame, vreemde boel, want de wijze op zijn hoogte wist, dat die miniatuur legertjes zich vree- selijk geweldig en die kleine mannetjes zich erg dapper voelden Soms zag hij dat andere kleine mannetjes de vechters „iets op hun jasje spelden", en de vechters liepen dan heel erg verwaand rond, want dan waren zij onderscheiden. Maar van die onderschei dingen zag de wijze op zijn hoogte niets. Het bleven voor hem allemaal maar kleine mieze rige mannetjes, die ook prachtig zouden passen in de mooie speelgoeddoos. En hij zag nog heel veel meer. Maar als hij lang er naar staarde begon het hem gruwe lijk te vervelen en dan keek hij naar zijn hooge dennen of luisterde naar het mooie lied van de vogels. Of keerde in tot zichzelf. In de laagte kwam de wijze nooit. EEN VERKEERDE SPECULATIE. Toen in het begin van de vorige eeuw de spoorlijn tusschen Londen en Edinburgh ge opend was, was het rooken, als een zeer or dinair genoegen, slechts in de wagens der derde klasse toegestaan, terwijl voor de rei zigers der tweede en eerste klasse het rooken streng was verboden. Nu had Lord Pal merston, de toenmalige Engelsche minister van buitenlandsche zaken het voornemen, den spoortrein te gebruiken voor een reis naar Edinburgh. Nu was Palmerston een hartstochtelijke sigarenrooker, die ook ge durende zijn spoorreis zijn gewoon genot niet wilde missen. Hij bestelde dus bij de spoor wegmaatschappij een kaartje derde klasse- De ontsteltenis bij de directie van de spoor wegmaatschappij was daarover zeer groot. Hoe hoog evenwel de eer was voor de maat schappij dat een man als lord Palmerston van haar gebruik maakte, dat de minister van de derde klasse zou gebruik maken was evenwel geen reclame. Maar het rookverbod voor de twee andere klassen, alleen ten ge- noege van lord Palmerston buiten werking- te zetten, ging ook niet, om geen precedent te scheppen. Zoo piekerde de directie op welke wijze zij den minister kon bewegen van zijn voornemen af te zien. En eindelijk geloofde ze daarop wat te hebben gevon den. Men zou den minister het gebruik van een derde-klasse-wagen wel afleeren door hem in den wagen in gezelschap te brengen met de meest havelooze en vuilste zwervers, die men kon vinden. Daardoor hoopte de directie, zou de minister zich genoodzaakt zien, in het eerstvolgende station van klasse te wisselen. En men had het geluk een paar landloopers te vinden, die voor geld en goe de woorden bereid waren, een reisje naar Edinburg te maken. Men gaf hun spoor kaartjes, geld en de vermaning zich niet t>e geneer en in den wagen, waarin lord Pal merston zich bevond. En ze moesten tabak rooken van de gemeenste soort, altijd maar door dampen. En alles scheen naar wensch te gaan. Toen Palmerston zijn reisgenooten zag schrok hij zichtbaar, maar nam toch dapper plaats. De spoorwegdirecteuren wa ren zeker" van hun succes en wachtten vol vertrouwen op berichten uit Edinburgh, dat de lord een plaats in de eerste klasse had genomen. Maar het kwam anders uit. Den volgenden dag kwam uit Edinburgh de me dedeeling, dat Lord Palmerston alleen in een derde-klasse-wagen had gezeten en de twee landloopers in een eerste klasse wagen de reis hadden gemaakt. Palmerston had voor zijn minder prettige reisgenooten kaarten eerste klasse gekocht om van ze af te komen en om rustig zijn si gaar te kunnen rooken. Het tooneel stelt voor: de studio, waar de nieuwste film van Greta Garbow, Romance, wordt opgenomen. Clarence Brown, de regisseur, zit heel on elegant en diep voorover gebogen in zijn kleine klapstoeltje het dikke scenario nog eens te bestudeeren. Op het tooneel zelf zijn eenige mannen bezig met het stofzuigeren van een oud karpet, timmerlui slaan een paar spijkers in décors, technici zijn druk bezig met het schoonmaken en stellen van hun apparaten. Er heerscht een zoemende bedrijvigheid, de storm, die aan de stilte voorafgaat. In een hoek van het gebouw loopt met sta tige stappen een aristocratisch uitgedost heer in een waardig costuum uit 1865 te „ijsberen". De rook van zijn Virginia-cigaret dwarrelt rond zijn grijze pruik en nauwelijks is de eenc cigarct in damp vergaan of een andere wordt aangestoken. Het is nu een maal een eigenaardigheid van Lewis Stone, dat- hij vlak voor zijn optreden diverse clga- retten moet hebben gerookt- William Daniels, chef-cameraman, die het eigenaardige record houdt tot nu toe alle films van Greta Garbo te hebben opgenomen, draait een laatste schroef vast aan zijn rij dende camera en knikt dan naar Clarence Brown. „Wat mij betreft kunnen we beginnen", zegt hij. Brown knikt terug en pakt het zilveren fluitje dat aan een koord om zijn hals hangt. Een snerpend geluid weerklinkt door de ruimte en het is merkwaardig om te zien welke uitwerking dit signaal heeft. Het hee- Ie systeem van menschen en machines be reidt zich. als bij tooverslag „ten strijde". Het geluid verstomt. Brown laat zijn blik door dc studio gaan. Alles schijnt gereed. Dan nog een fluitsignaal. Een kort commando. In eens flakkeren een serie schijnwerpers aan, die het tooneel in een zee van schel licht zetten. Weer klinken korte bevelen. Het licht wordt sterker, vermindert, krijgt een roode tint. dan blauwig. Daniels geeft een teeken. Alies in orde. Nu komen de microfoons aan de beurt. Een assistent, in een overall, klimt haastig op het tooneel. Hij gaat voor een microfoon staan cn telt: „Een. twee. drie vier, vijf zes, zeven Dan gaan zijn oogen vragend naar omhoog, naar de glazen „monitor-ka mer", waar de „geluidsmenger" zit die de mi crofoons bestuurt en controleert. Een arm zwaai. Goed! Dan komt een volgende micro foon aan de beurt en vervolgens de tien of twaalf andere. De geluidsmenscr laat een laatsten blik over zijn toestellen gaan. dan buldert het. uit een luidspreker: „Die micro foon aan de rechsche muur. boven het schilderijhangt die niet te laag voor de opname?" Onmiddellijk schieten een paar assistenten toe. Een korte bespreking met de camera- menneer, het kan nog juist zoode microfoon zal op het cclluloid-band niet te zien zijn. Alles in orde? Neen, nog niet. Weer komt de vervaarlijke stem uit den luidspreker. „Microfoon zc3 nakijken, hangt die wel goed. is er geen los contact?" Weer hollen eenige mannen naar microfoon zes. Na eenige oogenblikken commandeert de machtige luid spreker-stem: „Spreken!" „Een, twee, drie, vier, vijf „Dat kan niet zoohij trilt veel te sterk. Haal 'm van dien muur af en zet 'm los neer". Er is even een groote bedrijvigheid. Kabels worden losgemaakt, men klautert op stoelen, instrumenten kletteren met metalen klank tegen elkaar. Weer beveelt de luidspreker: „Probeeren!" „Een, twee, drie, vier, vijf. ..Prachtiglaat zoo zittenhij is fijn!" Brown zit- al ongeduldig tc kijken. „Zijn Jullie nu haast klaar?" vraagt hij- „Alles in orde", brult de luidspreker. „Roep miss Garbo", beveelt Brown en zijn assistent springt op en rent naar de kleed kamers, welker Inventaris bestaat uit een groote .spiegel, een toilettafel, een krul- ijzer, een electrische kachel, een stoel en een divan. „Klaar, miss Garbo" roept hij in de gang. „Ik kom ls het antwoord. Een geruisch van zijde, dan komt uit de deur, voorzichtig schuivend en haar wijde crinoline tegen botsingen beschermend: Greta Garbo. Een visioen van charme en elegance, een persoonlijkheid, wier aanwezig heid men voelt voordat men zich harer licha melijke nabijheid bewust Is. Greta Garbo met krullen en in crinolinezoo zag men haar nog nooit. Rustig en vlug neemt zij haar plaats in aan een klein tafeltje op het tooneel. tegen over Stone, die zich naar haar toebuigt en een smeekende blik ln zijn oogen heeft. Een gespannen stilzwijgen, dan een harde klap om het begin van de scène op de ge luidsband aan te geven weer stilte en dan ineens een algemeene ontspanning als de eerste woorden gesproken worden. „Herinnert, u zich Millefleurs dan niet? De viooltjes onder uw raam en de klaterende fontein?" vraagt Stone. Miss Garbo keert zich naar hem toe en wringt haar veelzeggende handen. En in een wonderlijk Amerikaansch-Italiaansch, dat toch een eigenaardige bekoring heeft, ant woordt zij protesteerend. Zoo gaat de scène verder. Zij staan op en bewegen zich in de kamer, gevolgd door mi crofoon en camera. Minuten worden ge teld. Dan opent Stone de deur en gaa: heen „In orde", roept Brown eenige seconden later. Regisseur, cameramen en technici kijken vol spanning naar de glazen contro'.e-kamer. De geluidsmenger glimlacht, veegt zijn voorhoofd af en steekt dan zijn beide dui men omhoog, het teeken voor: „In orde". Even later klinkt zijn stem weer door den luidspreker. „Okay for sound". „Okay for camera", roept Daniels. De lampen gaan sissend uit. Stone steekt een cigaret op. Greta Garbo pakt met sier lijk gebaar haar crinoline op en keert naar de kleedkamer terug. Brown zit weer op zijn stoeltje en leest. De technici maken hun apparaten ln orde. Voor dc volgende sccne. JOHANNES MESSCHAERT. (1857—1922). Te Hoorn is ter nagedachtenis aan Neder- land's grootste zanger een monument opge richt. Zoo blijft de herinnering aan een uit voerend kunstenaar voortbestaan, ook al is nu zijn zang voor altijd verklonken ook al zal eerlang het geslacht er niet meer zijn, dat van zijn gaven genoten heeft. Een ontruk king aan de vergetelheid, die lang niet ieder uitvoerend kunstenaar van naam ten deel is gevallen. Johannes Martinus Messchaert, 22 April 1857 te Hoorn geboren, waar zijn vader pre sident van de zangvereeniging ..Sapho" was, kreeg als kind reeds vioolles van den direc teur dier zangvereeniging Utermoehlen. Later te Arnhem kreeg hij les van Meyroos, die eveneens directeur van „Sapho" geweest is. Vader en drie zoons. Jan. Piet en Nico, vormden een kwartet, zoodat de jonge Mes schaert van muzikale scholing niet gespeend bleef. Zijn vioolstudie heeft hij voortgezet aan het conservatorium te Keulen, waar hij, nadat gebleken was hoe goed zijn stem was, ook zijn zangstudies begonnen Ls. Vioolles kreeg hij van prof. Japha. zang van prof. Schneider. Twee jaar vertoefde hij te Keu'en, daarna ging hij naar het Frankfurter Con servatorium, waar Hugo Heerman voor viool en Juli us Stookhausen voor zang zijn leer meesters waren. Zijn muzikale opleiding heeft Messchaert voltooid te Munohen, waar hij aan de drama tische af deeling der Koninklijke Muziekschool werkte. Compositieleer ontving hij van Ferd. Hiller en Joachim Raff. Nu zijn opleiding voltooid was, werd hij voor de keuze gesteld: een opera-engage ment te Hannover of een plaats in het a capellakoor van Daniel de Lange te Am sterdam. Hij koos het laatste en vestigde zich in de hoofdstad op zijn beurt als leeraar. Spoedig werd hij benoemd tot leeraar aan de muziekschool der Maatschappij tot Be vordering der Toonkunst, waarop de benoe ming tot hoofdleeraar aan het conservatorium, welke functie hij waarnam tot 1895. Te Amsterdam werd hij ook dirigent van Euterpe" Inmiddels trad hij veelvuldig op als uitvoerend kunstenaar. Zijn buitengewone veelzijdigheid, zijn stijlgevoel en zijn vol maakte wijze van zingen maakten hem tot een der eerste zangers ter wereld. Velen zullen zich de muziekavonden Messchaert- Röntgen herinneren. Groote zangers en zan geressen danken hem voor een groot deel hun opleiding, o.a. mevrouw Noordewier-Reddin- gius en mevrouw Franziska Martienssen, die in 1914 een boek over hem-heeft uitgegeven: „Ein Beitrag zum Verstandniss echter Ge- sangkunst". Het is de vervulling van de Christus-partij in Bach's Matthaus-Passlon geweest, die Messchaert's naam als zanger voor goed ves tigde. Heerlijk zijn de herinneringen, die zij. die Messchaert in deze partij bewonderden aan zijn bezielden zang bewaarden. Mes schaert's gevoelig karakter deed hem zijn rollen hevig doorleven en zijn talent en technisch meesterschap maakte wat hij gaf tot iets onnavolgbaar schoons. In later tijd heeft de zanger veel buitens lands gewoond. Hij trad overal op. uitgezon derd in Zweden, Noorwegen, Italië en Spanje. Na 1895 ging hij naar Berlijn, waar hij lan gen tijd verbleef. Hij woonde vervolgens te Wiesbaden en werd in 1906 benoemd tot leeraar aan het conservatorium te Frankfurt am Main. In 1911 kreeg hij de hooge onder scheiding van een benoeming tot- professor aan de Koninklijke Hoogeschool voor Muziek te Berlijn. Daarna woonde hij in Zwitserland en daar is hij in den herfst van 1922 te Ziirich ge storven. Hij is de schepper van eenige composities, doch alles wat hij vertolkte werd als het ware een herschepping. Zijn Schubert-liedc- ren, zijn Haydn-. Handel- en Bachvertolkin- gen en vooral zijn weergeving van de Klnder- tonleider van Mahler wekten een ontroering, die helaas slechts bij reputatie bewaard kan blijven, omdat Messchaert jammer genoeg nooit voor de gramofoon heeft willen zingen. De regeering heeft hem onderscheiden door zijn benoeming tot- ridder in de orde van Oranje-Narsau en de Duitsche overheid door hem het Kruis van Verdienste voor Kunst en Wétenschap der stad Meinïngen toe te kennen. AMY JOHNSON PER RADIO. Engeland's nieuwste en sinds jaren groot ste heldin is Amy Johnson, die geheel alleen in een licht Moth-vliegtuigje van Engeland naar Australië vloog. Zij heeft ongetwijfeld de hulde verdiend, die haar wordt gebracht. En de radioluisteraar, die in den vooravond van Hemelvaartsdag op Daventry had eGe stemd. werd verras* met de aankrtndi~'ng dat Amy zelf te Brisbane voor de m'crofoon het een en ander zou zeggen. En A*nv sp-ak. op een afstand van meer dan 39 009 K M :ot haar tr"ooze bewonderaars in het moeder land. V \t zij zeide was niet zeer belangrijk van inhoud- Zij was moe, maar gelukkig: ge lukkig. maar moe. Maar hier was de nieuwe tijd: het jonge meisje dat alleen door de lucht de halve we reld omreist en de wondere uitvinding die haar zelfs op dien afstand het contact van het gesproken woord geeft.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16