BRITSCH-INDIE EN HET RAPPORT-SIMON. BRETAGNE EN HET EINDE VAN DEZE WERELD De commissie zonder Indiërs. Hoe een Indiër over het Rapport oordeelt dpor Prof. TARACHAND ROY, Lahore. Het rapport-Simon opent een nieuw sta dium van het Indische vraagstuk. Het is het resultaat van 2 1/2 jaar arbeid van de com- missie-Simon, die naar Britsch-Indië werd gezonden, om de bekwaamheid van het In dische volk tot vorming van een verantwoor delijke regeering te onderzoeken. Deze com missie werd gelijk bekend bij haar aankomst te Bombay ontvangen met de proclamatie van de algemeene staking. En waarom dit protest? Om verschillende redenen: de com missie was niet een volgens de parlements- acte van 1919 omschreven koninklijke, maar een parlementaire commissie, d.w.z. zij had een zeer beperkte onafhankelijkheid. Verder bevond zich geen enkele Indiër in de com missie, die uit zeven blanken bestond, het geen Indië beschouwde als een grievende be- leediging. De Indische leiders verklaarden, dat zulk een uit vreemde beoordeelaars be staande en met de Indische toestanden niet bekende commissie op geen enkele wijze ge schikt was, over Indië en het Indische volk recht te spreken. Hun vrees is door de pu blicatie van het rapport helaas gemotiveerd gebleken. Sir John Simon zegt, dat het rapport eens gezind is vastgesteld, ofschoon de zeven le den der commissie deel uitmaakten van drie politieke partijen. Wij, Indiërs zijn echter over deze eensgezindheid in het minst niet verwonderd. Wie toch weet niet, dat de En- gelsche politici van de meest uiteenlocvpende partijen over buitenlandsch-politieke vraag stukken steeds dezelfde meening hebben? Het rapport vermeldt, dat de Britsche re geering nog steeds het standpunt inneemt, dat in Indië ,,in den loop van den tijd" een verantwoordelijk bestuur moet worden mo gelijk gemaakt. Dat is echter voorloopig nog niet aan de orde, daar eerst vele hindernis sen uit den weg moeten worden geruimd Indië laboreert b.v. aan zijn oud maatschap pelijk stelsel van de ontelbare kasten. Er be staat een afgrond, die niet te overbruggen valt, tusschen Brahmanen en Paria's. Maar waarom vermeldt het rapport niet, dat juist de leiders, die vechten voor de vrijheid van het land, het kastensysteem energiek bestrij den. dat de afgrond tusschen Brahmanen en Paria's steeds geringer wordt en dat men volgens de opvatting van de Indiërs deze euvelen veel sneller zou kunnen bezweren, wanneer de toestand van vrijheid zal zijn in getreden? In de tweede plaats wordt de vijandschap tusschen Hindoes .en Mohammedanen te berde gebracht. Verzwegen wordt echter, dat de twisten tusschen deze beide groepen altijd alleen plaats vinden in de deelen van het land, die onder Britsche controle staan, doch nooit- in de vorstendommen. Daar leven Hin does en Mohammedanen eendrachtig samen. In den Mohammedaanschen staat Haidera- bad verblijden de Hindoes zich in de gropt- ste tevredenheid. De hoogste functies slaan voor hen ópen. De minister-president vair Nizam b.v. is een Hindoe Hetzelfde beeld van eenheid ontmoeten wij in den Hindoe- staat Mysore. Daar vinden ook de Moham medanen toegang tot de hoogste functies. De ministerpresident is een Mohammedaan. De Indiërs kunnen het gevoel niet kwijtra ken, dat aan de zoogenaamde godsdienst twisten in Britsch-Indië de vreemde heer- schers niet geheel onschuldig zijn, vooral omdat de Engelschen zelfs in Europa als de grootste meesters van de tactiek van „divide et Impera" worden beschouwd. Een statistische spitsvondigheid is de op somming van de 222 in Indië bestaande talen. De zeven blanken van de commissie-Simon moesten dezelfde wetenschappelijke me thode eens op Engeland aanwenden! In In dië bestaan vijftien hoofd-talen, waarvan vele een interessante parallel vormen met de Romaansche talen van Europa. Voor het overige verbreidt'het Hindi (Hindoestani) zich voortdurend en het zal eens de lingua franca van Indië worden. Ook hier zou de vooruitgang veel sneller gaan. indien Indië vrij zou zijn, het Hindi terstond tot officieele taal te verheffen en overal het Engelsch door het Hindi te vervangen. De commissie be klaagt zich over het ontstellend lage ont wikkelingspeil. Maar wie is daar de schuld van? Toch alleen de Britsche regeering? De Indische politici hebben vergeefs meer scho len, leerplicht en gratis onderwijs gevraagd. De regeering heeft zich steeds doof gehou den. Overbodig, te zeggen dat een vrij Indië op dit gebied anders zou zijn opgetreden. Verder spreekt de commissie van de groote armoede der Indische boeren.- die dikwijls niet weten, waar zij hun voedsel voor den vol genden dag vandaan moeten halen. „Het thans geldende Engelsche belastingstelsel", zegt Mahatma Gandhi in zijn beroemden brief van 1 Maart 1930 aan den onderkoning, „schijnt er op gericht te zijn het laatste beetje leven uit de boeren te persen". Het verwondert ons niet, dat de commissie opmerkt, dat de Indische vorsten niet zonder hun toestemming aan een al-Indische regee ring mogen worden prijsgegeven. Deze vor stendommen zijn stellig de sterkste funda menten. waarop de Britsche macht in Indië rust. Dat erkende Sir John Malcolm al 105 jaar geleden en Lord Curzon achtte de sa menwerking met de Indische vorsten de voor naamste taak van den onderkoning. Maar de vorston kunnen onmogelijk buiten een eens gezind beheerd Indië staan Zij zullen in de pan-Indische wetgeving betrokken moeten worden. Wat nu de zoogenaamde onbekwaamheid van de Indiërs betreft, zich zonder vreemde hulp te regeeren, willen wij, tot onderzoek van dit vraagstuk juist de vorstendommen beschouwen. In deze staten treden de In diërs in de hoogste functies zelfstandig op en leggen zoo 't beste getuigenis af van hun bekwaamheid. De gebeurtenissen in Indië zijn al te ver gevorderd, dan dat het land met de broodkruimels van de genade genoe gen zou kunnen nemen. Hoe harder en scherper de bevelen van den onderkoning worden, des te onverschrokkener stormen de nationalisten voorwaarts naar het doel. Het werkcomité voert actie voor de weigering van de belasting den boycot van Engelsche stof fen en de sluiting van alcoholwinkels. Ontel bare vrouwen hebben zich bij de beweging aangesloten. Bij de veiling van de alcohol monopolie-rechten deed zich geen enkele kooper voor. De kooplieden weigeren, goede ren aan de politie te leveren. In Pendjab wordt de toestand voortdurend krltieker. De nationalisten hebben in Lahore ondanks het verbod van de regeering de rood-gToen-witte vlag geplant. Uit Beloedjistan wordt een aanval ge vreesd. De regeering treft met koortsachtige haast maatregelen, om de vijandelijke aan vallen te verijdelen. Verschillende hooge- scholen zijn al gesloten, omdat de studen ten aan de arena van de vrijheid de voor keur geven boven de collegezalen. Te Bom bay is een Swadeshi-bank gesticht, om den algemeenen boycot van Engelsche goederen krachtig te steunen. De Indische Kamer van Koophandel te Calcutta heeft een krachtig) protest laten hooren. tegen het stakingspos- tenverbod van den onderkoning. Zij heeft ondubbelzinnig tot uitdrukking gebracht, dat zij niet wil dulden, dat Britsche goederen do Indische markt worden opgedrongen, om de ontwikkeling van de inheemsche industrie te belemmeren. Indië gaat op zijn lijdensweg verder naar de verlossing. (Nadruk verboden). ALS BALDWIN VAN ZICH AFBIJT. (Van oneen Londenschen correspond en). De heer Baldwin heeft van zich af ge sproken, zooals hij het in zijn toch al lange politieke carrière wellicht nimmer heeft ge daan. Hij deed het in een parlementaire partij vergadering, de eerste in zeven jaren. Men wist dat Baldv/in in die vergadering zou zeggen dat zijn kudde zou moeten kiezen of deelen, dat hij een votum van vertrouwen zou verlangen voor zijn leiding van de Con servatieve Partij en dat, indien dit votum piet ondubbelzinnig werd verschaft, de Partij naar een anderen leider zou moeten omzien. Die andere leider stond 'bij wijze van spre ken achter de deur, om in Baldwin's plaats te treden. Dat wist men van de vergadering. Men wist niet dat Baldwin zulk een merkwaardig boekje open zou doen van het drijven van dien „opvolger", den krantenlord Beaver- brook. en diens trawant, den tweeden kran ten 1 ord Rothennè re De toestand zal u bekend zijn. Beaver- brook heeft zich aan het hoofd gesteld van een beweging dié bescherming in het Brit sche Rijk volledig wil maken. Die beweging, wier eenïg middel van bestaan tot kort ge leden bestond uit propaganda voor het idee (die dank zij de populaire bladen die Lord Beaverbrook bezit buitengewoon krachtig kon zijn) gaf na eenigen tijd het aanzijn aan een nieuwe politieke partij, die zeer be- driegelijk „Rijksvrijhandelspartij" heette. Die partij wilde hooge beschermende tariefmuren oprichten rond de grenzen van alle deelen van het Britsche Rijk, die invoeren van bui ten, voedingsmiddelen incluis, moesten be lemmeren. Binnen het gebied van het Rijk zou de handel vrij zijn. Het tarief op voe dingsmiddelen was noodig daar de Domi nions voor ruilhandel aan Groot-Brittannië uitsluitend levensmiddelen hebben aan te bieden. De Oppositie haastte zich te laten weten dat men hier te doen had met een herleving van Joe Chamberlain's campagne voor Tariff Reform, dat de economische rijkspolitiek van Beaverbrook voedselbelas- ting beteekende. Aangezien een politieke partij, als een vos, wel haar haren maar niet haar streken verliest, kreeg Beaverbrook's streven in de Conservatieve Partij veel steun. De officieele politiek der Partij schuwde ech ter deze „voedselbelasting", men mag er aan toevoegen dat dit was om tactische redenen en allerminst uit beginsel. Zoo werd de oude partij verdeeld in stoutmoedigen, die oprecht ter stembus wilden gaan als „whole boggers" in de zaak der Protectie en in de hazenhar- tigen, die waarschijnlijk terecht meen den dat zij als voorstanders van de belasting op ontbijt-, lunch- en diner-tafel bij de eerstvolgende verkiezingen in de pan gehakt, of om een gewaagde variatie te gebrui ken in de stembus gehakt zouden wor den. Om het gevaar van een scheuring, van top tot teen, in het toch altijd zoo hechte con servatieve lichaam af te wenden, leende Baldwin het oor aan de influisteringen van Beaverbrook, die het goed meende, en die voorstelde dat «en referendum op voedsel belasting deel zou uitmaken van het conser vatieve program van actie, opdat de natie zich over een voedselbelasting (de prijs die voor een economisch gloeiend aaneenge smeed Empire zou moeten worden betaald') zou kunnen uitspreken. Baldwin nam dit idee van een referendum over. om den vrede te bewaren, om de scheuring in de partij te voorkomen. Kopstukken in de partij, met den leider in het Hoogerhuis, Lord Salisbury, aan het hoofd, zetten spoedig een terugtocht uit de veste des referendums in. Dat maakte Bea verbrook toornig. Hij voelde toch al weinig voor deze volksstemming en had het alleen voorgesteld als compromis en om den lieven vrede. Om het verhaal, dat vol ingewikkeldheden en ongerijmdheden is, kort te maken zij op gemerkt dat tenslotte Beaverbrook weer ge heel terugkwam van het denkbeeld van een referendum en dat Baldwin, hoewel hij het beoogde doel niet had bereikt, d.w.z. geen vrede en eendracht in de conservatieve ge lederen had gebracht, het handhaafde, om dat het hem een goed middel leek de oude strijdvraag Vrijhandel of Protectie door een nationale stemming voorgoed buiten den binnenlandschen polïtïeken strijd te bren gen. Het is intusschen een feit dat zijn trouwste aanhangers, ook die van de pers, o.a. de Times, over deze officieele handha ving van het referendum slecht te spreken zijn. Het is een hulpmiddel dat geheel vreemd is aan de Britsche constitutioneele praktijk en wordt bovendien onpractisch ge acht. Het gekibbel over het referendum en zelfs dat over de voedselbelasting zonken echter op de in het begin genoemde par tij vergade ring in het niet vergeleken bij de merkwaar dige onthullingen, die Baldwin in zijn oratio pro domo deed. Hij liet nl. .weten dat de lords Beaverbrook en Rothermere als prijs voor hun steun aan de conservatieve zaak hebben geëischt dat zij de namen zouden vernemen van de ministers, die Baldwin, in dien hem de vorming van een regeering weder werd opgedragen, aan den Koning, zou voorleggen. Lord Rothermere heeft zich gehaast uit te leggen dat het publiek „het recht heeft te weten welke mannen de voor naamste ministerschappen zullen krijgen". Dat is een zwakke verdediging van de hou ding, die Baldwin aan de kaak heeft gesteld. In de eerste plaats is het in de politieke practijk van Engeland nimmer gehoord dat de kiezers vooraf wisten wie van de partij- genooten (van welke partij ook) minister zouden worden. In de tweede plaats is de kwestie niet of het publiek het recht heeft op die wetenschap vooraf maar is de kwestie of Lord Rothermere het recht heeft een kabinetsformateur de namen onder bedrei ging af te dwingen. Baldwin zelf zeide met eenig recht dat hij nooit van schaamteloozer eischen had gehoord. De Lords blijven in hun kranten (hun moreele verantwoordelijkheid, een andere hebben zij niet, schijnt hun niet zwaar te drukken) den toon der heilige onschuld aan slaan en begraven de feitelijke kwestie in nieuwe voorstellingen van Empïre-glorle, die het uitverkoren Britsche volk zal beleven in dien het zich een verklaart met de politiek der RijksvrIjhandelaars of die van de „Ver- eenlgde Rijkspartij" (dat is Rothermere's eigen schepping, die nu Rothermere heeft zijn aanvankelijke bezwaren tegen een voed selbelasting over boord gegooid in roeren de eensgezindheid met de Rijksvrijhande laars van Beaverbrook optrekt). Hoe dat alles zal afloopen is niet te voor spellen. Maar zeker is dat. de partijpolitiek in Groot-Brittannië ongehoorde dingen be leeft. WAT GEBEURT ER MET OUDE SCHEPEN? We hooren tegenwoordig telkens van nieu we en geweldige zeekasteelen. maar niemand denkt er over, wat er met de oude schepen gebeurt. In een Engelsch tijdschrift werd onlangs medegedeeld, dat ieder zeeman aan wien ge vraagd wordt, wat er met de afgedankte schepen gebeurt, zal antwoorden: „Die wor den verkocht aan de Grieken!" En in 't al gemeen gesproken is dit inderdaad waar. De Grieken koopen de meeste oude schepen. Verleden jaar verkocht Engeland 22 zeil schepen en niet minder dan 218 stoomsche pen. Van de 22 landen, die deze schepen kochten, was Griekenland nummer één (het kocht 29 schepen): Italië en Duitschland volgden onmiddellijk daarop: zij namen elk 17 schepen van Engeland over. Voor de Engelsche scheepsindustrie is het verknopen van oude schepen een zeer be langrijk onderdeel van het bedrijf. Het vormt een afzonderlijke bron van inkomsten. Ver leden jaar bij voorbeeld was de opbrengst 3.250.000 pond sterling. Er wordt ongeveer 24 per ton betaald, wanneer de schepen onmiddellijk naar den slooper gaan. Zijn het „tweedehandsch"-vaartuigen, die nog dienst kunnen doen, dan brengen zij wel het dub bele op. Een merkwaardig feit is het, dat de Grie ken vaak oude schepen „op afbetaling" koo pen. De termijnen loopen meestal over 5 of 10 jaar. Bretagne: het begin is hartelijk en bescheiden als een boek. dat je van de schoolbanken vertrouwd is. En bovenal: gewoon. Velden, ak kers. hier en daar een boschje, de eeuwenoude afplatting van breede wegen, automobielen, geraniums in de ramen, ben zineprijzen, mooie landschappen. Dit is het pathos van de soberheid en de vermoeidheid, effectloos spel. het landschap van veie pro vincies, zelfs landen, misschien het traditio- neele landschap van geheel ons Europa. Oude olmen ruischen, de tarwe rijpt en. saamge- smolten met de zonneplekken, met de vlucht der zwaluwen, met den loop der eeuwen is de oude dorpepostbode op zijn oudervetsche fiets. Indien zich in deze intieme idylle de zeewind of op de kruispunten van de spoor lijn de gesteven mutsen der vrouwen mengen, dan schijnt dit een zomersch tijd verdrijf, een lokmiddel voor toeristen vol vertrouwen. Aanvankelijk bestaat Bretagne dus alleen op de landkaarten. Maar hoe verder de locomotief Westwaarts davert in een van de doolhoven waar de vol hardende aanloop van de rails plotseling wordt gebroken door den Oceaan. des te ernstiger en luidruchtiger wordt de wind. Nu mengt hij zich al. de geluiden overstemmend in de twisten van de menschen Hier is hij heer en meester. Alle boomen zijn door hem ter aarde gedrukt, van hem afgewend staan de huizen en zien Frankrijk aan uit hun blinkende ramen. Hoog'gestapelde rotsen, ro mantische jeneverbessen,- een zoutachtige smaak op de lippen en iets mannelijks In de lucht. De menschen zijn al anders. Wel zwe ven er nog steedsche kleeren, kranten en poeder om de rails, maar ga eens enkele ki lometers van de spoorlijn af: daar eindigt abrupt de reeks gewone begrippen, die bijna geheel ons Europa hebben veranderd in een hel van conventie. De dassen verdwijnen en de gramofoons, Harold Lloyd en de Volken bond, de bloemen verwelken, de partijen val len uiteen de geschiedenis verdwijnt. Zeker: ook hier kan men een bockhandel opsporen en daar eenige gedegen werken vinden over de herkomst van de Keltische taal, het mysticisme van Chateaubriand of de separatistische neigingen van de Breton - sche geestelijkheid. Maar ik wil het zonder boeken doen. het zeldzame alphabet van de oogen en de rotsen, van den kant en de zee wier begrijpen. Neen. Bretagne is maar niet eenvoudig een provincie van Frankrijk, niet deze of gene variatie van den blauwen hemel en den wijnstok, van Ronsard en de „verkla ring van de rechten van den mensch". De Franschman is hier zoo ongeveer in het bui tenland niet alleen omdat de menschen in de Flnistèreöorpen een taal spreken, die hij niet verstaat en ook niet omdat hier won derlijke drachten en zonderlinge zeden en gebruiken voortleven. Néén: in den hemel zelf ontbreekt het cement van den Franschen geest en het Fransche zijn de heerlijke klaarheid. Hier is alles nevelig en vol ver moedens: de overgangen van zon naar regen en van lachen tot schreien, het begrafenis- karakter van de volksfeesten en de zegepoor ten voor de kerkhovens, het weemoedige ge brom van de bruiloftsmuzikanten. de rouw van de Zondagskleeren. de wonderlijke asso ciaties van de alledaagsche wolken, den he mel, de aarde, de droomen en verlangens alles. Stellig: er zullen nog tien of twintig Jaren voorbijgaan het spoorwegnet zal zich ver der vertakken, het heeschê proselytenschap van de radio en de langdurige wazigheid van het filmdoek zullen doordringen tot de meest afgelegen oorden. De ziel var. het land. be schaamd door den „vooruitgang" zal dar. diep wegkruipen onder de bescherming van unlverseele kleeding en standaard-gebouwen. Jarenlang zal men moeten zoeken naar het geen nu nog voor ieder zichtbaar is. De scheur tusschen natuur en levenszeden, de overwinning van de individualiteit, het af zien van de eigen physiognomle zullen Bre tagne verslinden. Wij weten, dat zij moeilij ker te verteren gerechten beheerschte. Voorloopig kan men dit pathetische rand gebied nog zien in geheel zijn felle openhar tigheid. Nog zijn veel wegen leeg; daar treft de zwervende toerist alleen de eeuwige ver wondering van koeien en meelij-wekkende kruisen op de passen, die aan de winden zijn prijsgegeven. Nog niet in den algemeenen toonladder gevoegd hebben zich de melo dieën van de klompen, die des morgen vol vastberadenheid zijn en in de avondscheme ring klinken als het klophout van den nacht wacht. Zuiver en zonder 20e eeuwsche pose is nog de schrik van de mooi-gebouwde meis jes bij het zien van den zeldzamen vreem deling. De mutsen van de Bretonsche vrouwen zijn gecompliceerd en veelvuldig als de vi- zioenen, die de vorst toovert op de ramen. Sommige herinneren aan de vleugels van vlinders, andere aan kreeftenscharen. Dat is geen maskerade, niet het toeval van een aangewaaide mode. Dat is alleen maar de voortzetting van droomen en een vertelling van drukkende en blanke nachten. Zoodra de Bretonsche de eeuwenoude dracht af!rtgt verandert zij in een schamele provinciale vrouw. In Penmarc'h dragen de arbeidsters van de sardine-kokerij de plaatselijke dracht. Zij hebben lange, zwarte kleeren met hooge taille en kanten mutsjes, die er uitzien als mijters. Haar bewegingen zijn ondergeschikt, geworden aan deze kieedlng. Zij werken stijf en strak, alsof zij niet levende menschen waren, maar prachtige schaduwen van een oude fresco. Veertig kilome.ter van Penmarc'h verwij derd, in het vlotte Douarnenez, zijn de sardi- nenarbeidsters Europcesch gekleed. Ook de blouses en kleeren van onze eeuw weten het een en ander te dicteeren. Zij onthullen en maken zich vroolijk. Zij zijn maar de schamele copieën der Pa- rijsche modellen en zij dwingen ds naïeve vis- schersdochters te droomen van 't mechanisch leven van de wereldstad-poppen, die, feti- schen gelijk, schommelen in de limouslnen van de doortrekkende vreemdelingen. Dat is de waarheid van den t-ijd en met die valt niet te twisten. Op een eiland zag ik een visschersvrouw in antieke sjaal en met een mutsje. Zij her stelde blauwe sardinen-netten. Het hoofd ge bogen op den schouder, glimlachte zij droef geestig. Dit was. wanneer men wil. de groote tooneelspeelster Rachel, maar lk kan er niet voor instaan, dat zij dit glimlachje onder een Parijschen hoed had gehandhaafd. Hoe verder Westwaarts, des te meer muts jes en wind. Reeds stopt "de buiten adem ge raakte trein: verder kan hij niet verder zijn er maar schamele velden, rotsen, ver armde dorpen en de onherbergzame oceaan. De aarde wil zich schier niet overgeven. Hier hoort men de taal van de geografie. Europa dringt begeerig naar het Westen. Geheel Bretagne is een aanval van steenen hysterie. Nog verder. Een paar gehavende, met moeite gelukte rotspunten. Nog zet de aarde zich voort, maar hoe arm en gemarteld schijnt zij hier, deze naakte aarde! Hier en daar wordt haver gezaaid. De kleine velden zijn met steenen omhaagd en de dorre aren van den eens en voorgoed vastsiaanden misoogst gelijken de kommerlijke palmen van onze Noorsche tuinen. Hier is zelfs de haver Zui delijke exotiek. Dan verdwijnen ook de vel den. Alleen steen en wind. De laatste kramp achtige stuiptrekkingen van het vasteland. Nog een huisje. Rotsen. Meeuwen. Klappende vensterluiken. Een vuurtoren. En tenslotte spotzieke golven, die de laatste landtong zweepen. Verder water, horizon, ontdek king van de nieuwe wereld en flarden fanta sie, gelijk wolken, die worden gedreven door den wind. Het is mooi, met de natuur eens openhartig en zonder beleefde conventie te spreken. Hier kunnen wij ons de luxe veroorloven, geheel en al openhartig te zijn. Ik verberg mij niet achter de turbine van het stoomschip, noch achter het hoovaardlge compas der ontdek kers van nieuwe landen. Ik ben maar een arm menschje, dat toevallig verdoold is op deze rotsen. Ja. ook de natuur is van een zeldzame oprechtheid. Zij brengt, mij niet in verzoeking door diep groen van dalen of door de raadselachtige wereld van azuurblauwe baaien. Zij gaat geheel op in wind en water, in beweging, in strijd met de menschen, in een strijd, waarvan het resultaat niet alleen uit de statistiek der verdronkenen valt te be- oordeelen, maar ook uit de vage herinne ringen aan vergane continenten en duistere vermoedens. Hoe kort een dag schijnt hier gelïeel de zoogenaamde ..geschiedenis" en welk een klein, gemoedelijk tuintje hot veeltalige Europa. Finistère finis terrae, einde van de we reld zoo noemt men deze landstreek. Dat is haar bijnaam cn tegelijk haar dichterlijke eigenheid. Zeker, ook verder is er land. Ginds ergens, achter dichte dooltuinen, liggen de groene beemden en zelfzuchtige droomen van Engeland verborgen. Maar dat. is al niet. meer Eurbpa, het zijn niet onze tuinen en niet. ons leed. Hier echter ligt het. kleine lie de Sein. Ook daar wonen menschen. Vroeger waren zij zeeroovers. Zij schudden schipbreukelingen uit. tot het hemd. Nu heeft de wet hun be staan geregeld. Eens per maand wordt op dit eiland tegen lage prijzen alles verkocht, dat overblijft na schipbreuken plenken en servies, schoenen en ketels. Hier intusschen is de laatste landtong. Hier te midden van land en water voelt- men zich trouw aan zijn Europa. Het ontspringt onop vallend als breede lawine van velden en men schen uit stilte en wijsheid, uit traagheid en verte, het strekt zich wonderlijk naar het Westen, bezwaard met kolen en tradities, kleurig, rumoerig, begeerlg. steeds verder Westwaarts, voorbij de vrooüjke en ijdele lichten van Parijs, om hier, met deze overbo dige rotsen te eindigen, waarop een half naakte, arme drommel, verdroogd en bruin van den eeuwigen wind, geheel gebogen, zich bukkend naar de steenen. de laatste buit van de aarde een hoop zeewier droogt (Nadruk verboden). LANGS DE STRAAT. „Asphalt". Het was een smalle weg, die tot voor eenige jaren, zich kronkelend langs weide en bosch, de beide belangrijkste gemeenten van Ken- nemerland met elkaar verbond. In Velsen vindt men er hier en daar nog brokstukken van terug, die nu sierlijk geplaveid zijn met basaltinelegels. Onwillekeurig vraagt men zich af. hoe het mogelijk is. dat het verkeer tot voor betrekkelijk korten tijd met zulk een smaller, weg heeft kunnen volstaan. Wat een ongelukken moeten daar toch vroeger gebeurd zijn, denkt men, als men den vlak daarnaast gelegen koninklijke weg met dat smalle stuk vergelijkt. Het verkeer elschte verbetering en de ver betering kwam, Men trok zich van den ouden weg niets aan en legde er heel een voudig den nieuwe naast. Asphalt natuurlijk. De nieuwe weg is een sieraad, wc zouden haast zeggen van ons land. Spiegelglad is z'n dek en iedere automobilist beweert „dat hij er goed in ligt". Het eenige bezwaar is wellicht, dat hij niet lijnrecht is. zoodat de autobestuurder nu en dan eens wat minder gas moet geven, hetgeen natuurlijk een gróót bezwaar is, vooral voor hen die haast hebben. Eiv welke automobilist heeft nu geen haast? Feit is, dat er gewoonlijk met een enorme snelheid gereden wordt. Van het asphalt van dezen weg schijnt een magische kracht uit te gaan. Het Is alsof naast eiken bestuur der een onzichtbaar duiveltje zit. die hem in de zijde stompt en hem toeroept: „harder, harder, nog harder". En het gaat er harder, steeds harder. De we? is ons. zeggen auto- en motorrijders. Daar staat een groentewagen langs den weg. De weg is nat en glad. Er komt een auto; deze slipt en even later is de man, ter wijl hij bezig is het brood te winnen *voor zich en z'n gezin. dood. Een man zit op een motorrijwiel. Op z'n duo zit het leelijke duiveltjeHarder, harder, nog harder". Hij moet. uitwijken voor een autobus, rijdt in het zand, slaat eenige malen over den kop.... cn zes weken later wordt hij thuisgebracht bij vrouw en kinde ren. Levenslustig en gezond ging hij van de zijnen, als een wrak zagen ze hem weer. Het laatste ongeval. Een jonge man komt van z'n dagtaak. Op een motorrijwiel. Ook hij heeft het afgrijselijke duiveltje als duo passagierHarder, harder, nog harder". Waar zijn z'n gedachten? Bij z'n verloofde? Wie zal het zeggen? Hij keek niet uit en nu is de snelheid van z'n leven overgegaan in de bewegingloosheid van den dood. Zingend, wellicht ging hij van huis naar z'n werk. Dood bracht men hem naar de rampzalige ouders terug Het laatste ongeval is het laatste al niet meer. Er is een „allerlaatste" bijgekomen. Hard rijdt de auto over het gladde asphalt. Naast den bestuurder zit woer het duiveltie. Het stompt hem in de zij. 7/. „Harder, har der. nog harder. En steeds harder gaat het. Vóór hem uit rijdt een wagen. Maar de weg is breed. Even uitwijken.... Maar dit gaat niet; van den anderen kant komt ook een auto. Even later een klap. De wagen krijgt oen tik. Even een gekraak en het voertuig staat stil en ook het paard. Maar de dader rijdt door. Het paard trekt den gebroken poot omhoog. Dan komt de slager Dit is een droevige bloemlezing. Want het verhaal is niet compleet. Het zou dan te lang worden en te eentonig. Het asphalt glimt.... het wacht op nieu we slachtoffers. 8. B.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17