BRITSCH-INDIE EN HET RAPPORT-SIMON.
BRETAGNE EN HET EINDE VAN DEZE WERELD
De commissie zonder Indiërs.
Hoe een Indiër over het Rapport oordeelt
dpor Prof. TARACHAND ROY, Lahore.
Het rapport-Simon opent een nieuw sta
dium van het Indische vraagstuk. Het is het
resultaat van 2 1/2 jaar arbeid van de com-
missie-Simon, die naar Britsch-Indië werd
gezonden, om de bekwaamheid van het In
dische volk tot vorming van een verantwoor
delijke regeering te onderzoeken. Deze com
missie werd gelijk bekend bij haar aankomst
te Bombay ontvangen met de proclamatie
van de algemeene staking. En waarom dit
protest? Om verschillende redenen: de com
missie was niet een volgens de parlements-
acte van 1919 omschreven koninklijke, maar
een parlementaire commissie, d.w.z. zij had
een zeer beperkte onafhankelijkheid. Verder
bevond zich geen enkele Indiër in de com
missie, die uit zeven blanken bestond, het
geen Indië beschouwde als een grievende be-
leediging. De Indische leiders verklaarden,
dat zulk een uit vreemde beoordeelaars be
staande en met de Indische toestanden niet
bekende commissie op geen enkele wijze ge
schikt was, over Indië en het Indische volk
recht te spreken. Hun vrees is door de pu
blicatie van het rapport helaas gemotiveerd
gebleken.
Sir John Simon zegt, dat het rapport eens
gezind is vastgesteld, ofschoon de zeven le
den der commissie deel uitmaakten van drie
politieke partijen. Wij, Indiërs zijn echter
over deze eensgezindheid in het minst niet
verwonderd. Wie toch weet niet, dat de En-
gelsche politici van de meest uiteenlocvpende
partijen over buitenlandsch-politieke vraag
stukken steeds dezelfde meening hebben?
Het rapport vermeldt, dat de Britsche re
geering nog steeds het standpunt inneemt,
dat in Indië ,,in den loop van den tijd" een
verantwoordelijk bestuur moet worden mo
gelijk gemaakt. Dat is echter voorloopig nog
niet aan de orde, daar eerst vele hindernis
sen uit den weg moeten worden geruimd
Indië laboreert b.v. aan zijn oud maatschap
pelijk stelsel van de ontelbare kasten. Er be
staat een afgrond, die niet te overbruggen
valt, tusschen Brahmanen en Paria's. Maar
waarom vermeldt het rapport niet, dat juist
de leiders, die vechten voor de vrijheid van
het land, het kastensysteem energiek bestrij
den. dat de afgrond tusschen Brahmanen en
Paria's steeds geringer wordt en dat men
volgens de opvatting van de Indiërs deze
euvelen veel sneller zou kunnen bezweren,
wanneer de toestand van vrijheid zal zijn in
getreden?
In de tweede plaats wordt de vijandschap
tusschen Hindoes .en Mohammedanen te
berde gebracht. Verzwegen wordt echter, dat
de twisten tusschen deze beide groepen altijd
alleen plaats vinden in de deelen van het
land, die onder Britsche controle staan, doch
nooit- in de vorstendommen. Daar leven Hin
does en Mohammedanen eendrachtig samen.
In den Mohammedaanschen staat Haidera-
bad verblijden de Hindoes zich in de gropt-
ste tevredenheid. De hoogste functies slaan
voor hen ópen. De minister-president vair
Nizam b.v. is een Hindoe Hetzelfde beeld
van eenheid ontmoeten wij in den Hindoe-
staat Mysore. Daar vinden ook de Moham
medanen toegang tot de hoogste functies.
De ministerpresident is een Mohammedaan.
De Indiërs kunnen het gevoel niet kwijtra
ken, dat aan de zoogenaamde godsdienst
twisten in Britsch-Indië de vreemde heer-
schers niet geheel onschuldig zijn, vooral
omdat de Engelschen zelfs in Europa als de
grootste meesters van de tactiek van „divide
et Impera" worden beschouwd.
Een statistische spitsvondigheid is de op
somming van de 222 in Indië bestaande talen.
De zeven blanken van de commissie-Simon
moesten dezelfde wetenschappelijke me
thode eens op Engeland aanwenden! In In
dië bestaan vijftien hoofd-talen, waarvan
vele een interessante parallel vormen met de
Romaansche talen van Europa. Voor het
overige verbreidt'het Hindi (Hindoestani)
zich voortdurend en het zal eens de lingua
franca van Indië worden. Ook hier zou de
vooruitgang veel sneller gaan. indien Indië
vrij zou zijn, het Hindi terstond tot officieele
taal te verheffen en overal het Engelsch door
het Hindi te vervangen. De commissie be
klaagt zich over het ontstellend lage ont
wikkelingspeil. Maar wie is daar de schuld
van? Toch alleen de Britsche regeering? De
Indische politici hebben vergeefs meer scho
len, leerplicht en gratis onderwijs gevraagd.
De regeering heeft zich steeds doof gehou
den. Overbodig, te zeggen dat een vrij Indië
op dit gebied anders zou zijn opgetreden.
Verder spreekt de commissie van de groote
armoede der Indische boeren.- die dikwijls
niet weten, waar zij hun voedsel voor den vol
genden dag vandaan moeten halen. „Het
thans geldende Engelsche belastingstelsel",
zegt Mahatma Gandhi in zijn beroemden
brief van 1 Maart 1930 aan den onderkoning,
„schijnt er op gericht te zijn het laatste
beetje leven uit de boeren te persen".
Het verwondert ons niet, dat de commissie
opmerkt, dat de Indische vorsten niet zonder
hun toestemming aan een al-Indische regee
ring mogen worden prijsgegeven. Deze vor
stendommen zijn stellig de sterkste funda
menten. waarop de Britsche macht in Indië
rust. Dat erkende Sir John Malcolm al 105
jaar geleden en Lord Curzon achtte de sa
menwerking met de Indische vorsten de voor
naamste taak van den onderkoning. Maar de
vorston kunnen onmogelijk buiten een eens
gezind beheerd Indië staan Zij zullen in de
pan-Indische wetgeving betrokken moeten
worden.
Wat nu de zoogenaamde onbekwaamheid
van de Indiërs betreft, zich zonder vreemde
hulp te regeeren, willen wij, tot onderzoek
van dit vraagstuk juist de vorstendommen
beschouwen. In deze staten treden de In
diërs in de hoogste functies zelfstandig op
en leggen zoo 't beste getuigenis af van hun
bekwaamheid. De gebeurtenissen in Indië
zijn al te ver gevorderd, dan dat het land
met de broodkruimels van de genade genoe
gen zou kunnen nemen. Hoe harder en
scherper de bevelen van den onderkoning
worden, des te onverschrokkener stormen de
nationalisten voorwaarts naar het doel. Het
werkcomité voert actie voor de weigering van
de belasting den boycot van Engelsche stof
fen en de sluiting van alcoholwinkels. Ontel
bare vrouwen hebben zich bij de beweging
aangesloten. Bij de veiling van de alcohol
monopolie-rechten deed zich geen enkele
kooper voor. De kooplieden weigeren, goede
ren aan de politie te leveren. In Pendjab
wordt de toestand voortdurend krltieker. De
nationalisten hebben in Lahore ondanks het
verbod van de regeering de rood-gToen-witte
vlag geplant.
Uit Beloedjistan wordt een aanval ge
vreesd. De regeering treft met koortsachtige
haast maatregelen, om de vijandelijke aan
vallen te verijdelen. Verschillende hooge-
scholen zijn al gesloten, omdat de studen
ten aan de arena van de vrijheid de voor
keur geven boven de collegezalen. Te Bom
bay is een Swadeshi-bank gesticht, om den
algemeenen boycot van Engelsche goederen
krachtig te steunen. De Indische Kamer van
Koophandel te Calcutta heeft een krachtig)
protest laten hooren. tegen het stakingspos-
tenverbod van den onderkoning. Zij heeft
ondubbelzinnig tot uitdrukking gebracht, dat
zij niet wil dulden, dat Britsche goederen do
Indische markt worden opgedrongen, om de
ontwikkeling van de inheemsche industrie te
belemmeren. Indië gaat op zijn lijdensweg
verder naar de verlossing.
(Nadruk verboden).
ALS BALDWIN VAN ZICH
AFBIJT.
(Van oneen Londenschen correspond en).
De heer Baldwin heeft van zich af ge
sproken, zooals hij het in zijn toch al lange
politieke carrière wellicht nimmer heeft ge
daan. Hij deed het in een parlementaire
partij vergadering, de eerste in zeven jaren.
Men wist dat Baldv/in in die vergadering zou
zeggen dat zijn kudde zou moeten kiezen of
deelen, dat hij een votum van vertrouwen
zou verlangen voor zijn leiding van de Con
servatieve Partij en dat, indien dit votum
piet ondubbelzinnig werd verschaft, de Partij
naar een anderen leider zou moeten omzien.
Die andere leider stond 'bij wijze van spre
ken achter de deur, om in Baldwin's plaats
te treden.
Dat wist men van de vergadering. Men
wist niet dat Baldwin zulk een merkwaardig
boekje open zou doen van het drijven van
dien „opvolger", den krantenlord Beaver-
brook. en diens trawant, den tweeden kran
ten 1 ord Rothennè re
De toestand zal u bekend zijn. Beaver-
brook heeft zich aan het hoofd gesteld van
een beweging dié bescherming in het Brit
sche Rijk volledig wil maken. Die beweging,
wier eenïg middel van bestaan tot kort ge
leden bestond uit propaganda voor het idee
(die dank zij de populaire bladen die Lord
Beaverbrook bezit buitengewoon krachtig
kon zijn) gaf na eenigen tijd het aanzijn
aan een nieuwe politieke partij, die zeer be-
driegelijk „Rijksvrijhandelspartij" heette. Die
partij wilde hooge beschermende tariefmuren
oprichten rond de grenzen van alle deelen
van het Britsche Rijk, die invoeren van bui
ten, voedingsmiddelen incluis, moesten be
lemmeren. Binnen het gebied van het Rijk
zou de handel vrij zijn. Het tarief op voe
dingsmiddelen was noodig daar de Domi
nions voor ruilhandel aan Groot-Brittannië
uitsluitend levensmiddelen hebben aan te
bieden. De Oppositie haastte zich te laten
weten dat men hier te doen had met een
herleving van Joe Chamberlain's campagne
voor Tariff Reform, dat de economische
rijkspolitiek van Beaverbrook voedselbelas-
ting beteekende. Aangezien een politieke
partij, als een vos, wel haar haren maar niet
haar streken verliest, kreeg Beaverbrook's
streven in de Conservatieve Partij veel steun.
De officieele politiek der Partij schuwde ech
ter deze „voedselbelasting", men mag er aan
toevoegen dat dit was om tactische redenen
en allerminst uit beginsel. Zoo werd de oude
partij verdeeld in stoutmoedigen, die oprecht
ter stembus wilden gaan als „whole boggers"
in de zaak der Protectie en in de hazenhar-
tigen, die waarschijnlijk terecht meen
den dat zij als voorstanders van de belasting
op ontbijt-, lunch- en diner-tafel bij de
eerstvolgende verkiezingen in de pan gehakt,
of om een gewaagde variatie te gebrui
ken in de stembus gehakt zouden wor
den.
Om het gevaar van een scheuring, van top
tot teen, in het toch altijd zoo hechte con
servatieve lichaam af te wenden, leende
Baldwin het oor aan de influisteringen van
Beaverbrook, die het goed meende, en die
voorstelde dat «en referendum op voedsel
belasting deel zou uitmaken van het conser
vatieve program van actie, opdat de natie
zich over een voedselbelasting (de prijs die
voor een economisch gloeiend aaneenge
smeed Empire zou moeten worden betaald')
zou kunnen uitspreken. Baldwin nam dit
idee van een referendum over. om den vrede
te bewaren, om de scheuring in de partij te
voorkomen.
Kopstukken in de partij, met den leider in
het Hoogerhuis, Lord Salisbury, aan het
hoofd, zetten spoedig een terugtocht uit de
veste des referendums in. Dat maakte Bea
verbrook toornig. Hij voelde toch al weinig
voor deze volksstemming en had het alleen
voorgesteld als compromis en om den lieven
vrede.
Om het verhaal, dat vol ingewikkeldheden
en ongerijmdheden is, kort te maken zij op
gemerkt dat tenslotte Beaverbrook weer ge
heel terugkwam van het denkbeeld van een
referendum en dat Baldwin, hoewel hij het
beoogde doel niet had bereikt, d.w.z. geen
vrede en eendracht in de conservatieve ge
lederen had gebracht, het handhaafde, om
dat het hem een goed middel leek de oude
strijdvraag Vrijhandel of Protectie door een
nationale stemming voorgoed buiten den
binnenlandschen polïtïeken strijd te bren
gen. Het is intusschen een feit dat zijn
trouwste aanhangers, ook die van de pers,
o.a. de Times, over deze officieele handha
ving van het referendum slecht te spreken
zijn. Het is een hulpmiddel dat geheel
vreemd is aan de Britsche constitutioneele
praktijk en wordt bovendien onpractisch ge
acht.
Het gekibbel over het referendum en zelfs
dat over de voedselbelasting zonken echter
op de in het begin genoemde par tij vergade
ring in het niet vergeleken bij de merkwaar
dige onthullingen, die Baldwin in zijn oratio
pro domo deed. Hij liet nl. .weten dat de
lords Beaverbrook en Rothermere als prijs
voor hun steun aan de conservatieve zaak
hebben geëischt dat zij de namen zouden
vernemen van de ministers, die Baldwin, in
dien hem de vorming van een regeering
weder werd opgedragen, aan den Koning,
zou voorleggen. Lord Rothermere heeft zich
gehaast uit te leggen dat het publiek „het
recht heeft te weten welke mannen de voor
naamste ministerschappen zullen krijgen".
Dat is een zwakke verdediging van de hou
ding, die Baldwin aan de kaak heeft gesteld.
In de eerste plaats is het in de politieke
practijk van Engeland nimmer gehoord dat
de kiezers vooraf wisten wie van de partij-
genooten (van welke partij ook) minister
zouden worden. In de tweede plaats is de
kwestie niet of het publiek het recht heeft
op die wetenschap vooraf maar is de kwestie
of Lord Rothermere het recht heeft een
kabinetsformateur de namen onder bedrei
ging af te dwingen. Baldwin zelf zeide met
eenig recht dat hij nooit van schaamteloozer
eischen had gehoord.
De Lords blijven in hun kranten (hun
moreele verantwoordelijkheid, een andere
hebben zij niet, schijnt hun niet zwaar te
drukken) den toon der heilige onschuld aan
slaan en begraven de feitelijke kwestie in
nieuwe voorstellingen van Empïre-glorle, die
het uitverkoren Britsche volk zal beleven in
dien het zich een verklaart met de politiek
der RijksvrIjhandelaars of die van de „Ver-
eenlgde Rijkspartij" (dat is Rothermere's
eigen schepping, die nu Rothermere heeft
zijn aanvankelijke bezwaren tegen een voed
selbelasting over boord gegooid in roeren
de eensgezindheid met de Rijksvrijhande
laars van Beaverbrook optrekt).
Hoe dat alles zal afloopen is niet te voor
spellen. Maar zeker is dat. de partijpolitiek
in Groot-Brittannië ongehoorde dingen be
leeft.
WAT GEBEURT ER MET OUDE
SCHEPEN?
We hooren tegenwoordig telkens van nieu
we en geweldige zeekasteelen. maar niemand
denkt er over, wat er met de oude schepen
gebeurt.
In een Engelsch tijdschrift werd onlangs
medegedeeld, dat ieder zeeman aan wien ge
vraagd wordt, wat er met de afgedankte
schepen gebeurt, zal antwoorden: „Die wor
den verkocht aan de Grieken!" En in 't al
gemeen gesproken is dit inderdaad waar. De
Grieken koopen de meeste oude schepen.
Verleden jaar verkocht Engeland 22 zeil
schepen en niet minder dan 218 stoomsche
pen. Van de 22 landen, die deze schepen
kochten, was Griekenland nummer één (het
kocht 29 schepen): Italië en Duitschland
volgden onmiddellijk daarop: zij namen elk
17 schepen van Engeland over.
Voor de Engelsche scheepsindustrie is het
verknopen van oude schepen een zeer be
langrijk onderdeel van het bedrijf. Het vormt
een afzonderlijke bron van inkomsten. Ver
leden jaar bij voorbeeld was de opbrengst
3.250.000 pond sterling. Er wordt ongeveer
24 per ton betaald, wanneer de schepen
onmiddellijk naar den slooper gaan. Zijn het
„tweedehandsch"-vaartuigen, die nog dienst
kunnen doen, dan brengen zij wel het dub
bele op.
Een merkwaardig feit is het, dat de Grie
ken vaak oude schepen „op afbetaling" koo
pen. De termijnen loopen meestal over 5 of
10 jaar.
Bretagne: het begin is hartelijk en
bescheiden als een boek. dat
je van de schoolbanken vertrouwd
is. En bovenal: gewoon. Velden, ak
kers. hier en daar een boschje, de
eeuwenoude afplatting van breede wegen,
automobielen, geraniums in de ramen, ben
zineprijzen, mooie landschappen. Dit is het
pathos van de soberheid en de vermoeidheid,
effectloos spel. het landschap van veie pro
vincies, zelfs landen, misschien het traditio-
neele landschap van geheel ons Europa. Oude
olmen ruischen, de tarwe rijpt en. saamge-
smolten met de zonneplekken, met de vlucht
der zwaluwen, met den loop der eeuwen is
de oude dorpepostbode op zijn oudervetsche
fiets. Indien zich in deze intieme idylle de
zeewind of op de kruispunten van de spoor
lijn de gesteven mutsen der vrouwen
mengen, dan schijnt dit een zomersch tijd
verdrijf, een lokmiddel voor toeristen vol
vertrouwen.
Aanvankelijk bestaat Bretagne dus alleen
op de landkaarten.
Maar hoe verder de locomotief Westwaarts
davert in een van de doolhoven waar de vol
hardende aanloop van de rails plotseling
wordt gebroken door den Oceaan. des te
ernstiger en luidruchtiger wordt de wind. Nu
mengt hij zich al. de geluiden overstemmend
in de twisten van de menschen Hier is hij
heer en meester. Alle boomen zijn door hem
ter aarde gedrukt, van hem afgewend staan
de huizen en zien Frankrijk aan uit hun
blinkende ramen. Hoog'gestapelde rotsen, ro
mantische jeneverbessen,- een zoutachtige
smaak op de lippen en iets mannelijks In de
lucht. De menschen zijn al anders. Wel zwe
ven er nog steedsche kleeren, kranten en
poeder om de rails, maar ga eens enkele ki
lometers van de spoorlijn af: daar eindigt
abrupt de reeks gewone begrippen, die bijna
geheel ons Europa hebben veranderd in een
hel van conventie. De dassen verdwijnen en
de gramofoons, Harold Lloyd en de Volken
bond, de bloemen verwelken, de partijen val
len uiteen de geschiedenis verdwijnt.
Zeker: ook hier kan men een bockhandel
opsporen en daar eenige gedegen werken
vinden over de herkomst van de Keltische
taal, het mysticisme van Chateaubriand of
de separatistische neigingen van de Breton -
sche geestelijkheid. Maar ik wil het zonder
boeken doen. het zeldzame alphabet van de
oogen en de rotsen, van den kant en de zee
wier begrijpen. Neen. Bretagne is maar niet
eenvoudig een provincie van Frankrijk, niet
deze of gene variatie van den blauwen hemel
en den wijnstok, van Ronsard en de „verkla
ring van de rechten van den mensch". De
Franschman is hier zoo ongeveer in het bui
tenland niet alleen omdat de menschen
in de Flnistèreöorpen een taal spreken, die
hij niet verstaat en ook niet omdat hier won
derlijke drachten en zonderlinge zeden en
gebruiken voortleven. Néén: in den hemel
zelf ontbreekt het cement van den Franschen
geest en het Fransche zijn de heerlijke
klaarheid. Hier is alles nevelig en vol ver
moedens: de overgangen van zon naar regen
en van lachen tot schreien, het begrafenis-
karakter van de volksfeesten en de zegepoor
ten voor de kerkhovens, het weemoedige ge
brom van de bruiloftsmuzikanten. de rouw
van de Zondagskleeren. de wonderlijke asso
ciaties van de alledaagsche wolken, den he
mel, de aarde, de droomen en verlangens
alles.
Stellig: er zullen nog tien of twintig Jaren
voorbijgaan het spoorwegnet zal zich ver
der vertakken, het heeschê proselytenschap
van de radio en de langdurige wazigheid van
het filmdoek zullen doordringen tot de meest
afgelegen oorden. De ziel var. het land. be
schaamd door den „vooruitgang" zal dar.
diep wegkruipen onder de bescherming van
unlverseele kleeding en standaard-gebouwen.
Jarenlang zal men moeten zoeken naar het
geen nu nog voor ieder zichtbaar is. De
scheur tusschen natuur en levenszeden, de
overwinning van de individualiteit, het af
zien van de eigen physiognomle zullen Bre
tagne verslinden. Wij weten, dat zij moeilij
ker te verteren gerechten beheerschte.
Voorloopig kan men dit pathetische rand
gebied nog zien in geheel zijn felle openhar
tigheid. Nog zijn veel wegen leeg; daar treft
de zwervende toerist alleen de eeuwige ver
wondering van koeien en meelij-wekkende
kruisen op de passen, die aan de winden zijn
prijsgegeven. Nog niet in den algemeenen
toonladder gevoegd hebben zich de melo
dieën van de klompen, die des morgen vol
vastberadenheid zijn en in de avondscheme
ring klinken als het klophout van den nacht
wacht. Zuiver en zonder 20e eeuwsche pose
is nog de schrik van de mooi-gebouwde meis
jes bij het zien van den zeldzamen vreem
deling.
De mutsen van de Bretonsche vrouwen
zijn gecompliceerd en veelvuldig als de vi-
zioenen, die de vorst toovert op de ramen.
Sommige herinneren aan de vleugels van
vlinders, andere aan kreeftenscharen. Dat
is geen maskerade, niet het toeval van een
aangewaaide mode. Dat is alleen maar de
voortzetting van droomen en een vertelling
van drukkende en blanke nachten. Zoodra
de Bretonsche de eeuwenoude dracht af!rtgt
verandert zij in een schamele provinciale
vrouw. In Penmarc'h dragen de arbeidsters
van de sardine-kokerij de plaatselijke dracht.
Zij hebben lange, zwarte kleeren met hooge
taille en kanten mutsjes, die er uitzien als
mijters. Haar bewegingen zijn ondergeschikt,
geworden aan deze kieedlng. Zij werken stijf
en strak, alsof zij niet levende menschen
waren, maar prachtige schaduwen van een
oude fresco.
Veertig kilome.ter van Penmarc'h verwij
derd, in het vlotte Douarnenez, zijn de sardi-
nenarbeidsters Europcesch gekleed. Ook de
blouses en kleeren van onze eeuw weten het
een en ander te dicteeren. Zij onthullen en
maken zich vroolijk.
Zij zijn maar de schamele copieën der Pa-
rijsche modellen en zij dwingen ds naïeve vis-
schersdochters te droomen van 't mechanisch
leven van de wereldstad-poppen, die, feti-
schen gelijk, schommelen in de limouslnen
van de doortrekkende vreemdelingen. Dat is
de waarheid van den t-ijd en met die valt
niet te twisten.
Op een eiland zag ik een visschersvrouw
in antieke sjaal en met een mutsje. Zij her
stelde blauwe sardinen-netten. Het hoofd ge
bogen op den schouder, glimlachte zij droef
geestig. Dit was. wanneer men wil. de groote
tooneelspeelster Rachel, maar lk kan er niet
voor instaan, dat zij dit glimlachje onder een
Parijschen hoed had gehandhaafd.
Hoe verder Westwaarts, des te meer muts
jes en wind. Reeds stopt "de buiten adem ge
raakte trein: verder kan hij niet verder
zijn er maar schamele velden, rotsen, ver
armde dorpen en de onherbergzame oceaan.
De aarde wil zich schier niet overgeven. Hier
hoort men de taal van de geografie. Europa
dringt begeerig naar het Westen. Geheel
Bretagne is een aanval van steenen hysterie.
Nog verder. Een paar gehavende, met moeite
gelukte rotspunten. Nog zet de aarde zich
voort, maar hoe arm en gemarteld schijnt
zij hier, deze naakte aarde! Hier en daar
wordt haver gezaaid. De kleine velden zijn
met steenen omhaagd en de dorre aren van
den eens en voorgoed vastsiaanden misoogst
gelijken de kommerlijke palmen van onze
Noorsche tuinen. Hier is zelfs de haver Zui
delijke exotiek. Dan verdwijnen ook de vel
den. Alleen steen en wind. De laatste kramp
achtige stuiptrekkingen van het vasteland.
Nog een huisje. Rotsen. Meeuwen. Klappende
vensterluiken. Een vuurtoren. En tenslotte
spotzieke golven, die de laatste landtong
zweepen. Verder water, horizon, ontdek
king van de nieuwe wereld en flarden fanta
sie, gelijk wolken, die worden gedreven door
den wind.
Het is mooi, met de natuur eens openhartig
en zonder beleefde conventie te spreken. Hier
kunnen wij ons de luxe veroorloven, geheel
en al openhartig te zijn. Ik verberg mij niet
achter de turbine van het stoomschip, noch
achter het hoovaardlge compas der ontdek
kers van nieuwe landen. Ik ben maar een
arm menschje, dat toevallig verdoold is op
deze rotsen. Ja. ook de natuur is van een
zeldzame oprechtheid. Zij brengt, mij niet in
verzoeking door diep groen van dalen of door
de raadselachtige wereld van azuurblauwe
baaien. Zij gaat geheel op in wind en water,
in beweging, in strijd met de menschen, in
een strijd, waarvan het resultaat niet alleen
uit de statistiek der verdronkenen valt te be-
oordeelen, maar ook uit de vage herinne
ringen aan vergane continenten en duistere
vermoedens. Hoe kort een dag schijnt hier
gelïeel de zoogenaamde ..geschiedenis" en
welk een klein, gemoedelijk tuintje hot
veeltalige Europa.
Finistère finis terrae, einde van de we
reld zoo noemt men deze landstreek. Dat
is haar bijnaam cn tegelijk haar dichterlijke
eigenheid. Zeker, ook verder is er land. Ginds
ergens, achter dichte dooltuinen, liggen de
groene beemden en zelfzuchtige droomen van
Engeland verborgen. Maar dat. is al niet. meer
Eurbpa, het zijn niet onze tuinen en niet. ons
leed. Hier echter ligt het. kleine lie de Sein.
Ook daar wonen menschen. Vroeger waren zij
zeeroovers. Zij schudden schipbreukelingen
uit. tot het hemd. Nu heeft de wet hun be
staan geregeld. Eens per maand wordt op dit
eiland tegen lage prijzen alles verkocht, dat
overblijft na schipbreuken plenken en
servies, schoenen en ketels.
Hier intusschen is de laatste landtong. Hier
te midden van land en water voelt- men zich
trouw aan zijn Europa. Het ontspringt onop
vallend als breede lawine van velden en men
schen uit stilte en wijsheid, uit traagheid en
verte, het strekt zich wonderlijk naar het
Westen, bezwaard met kolen en tradities,
kleurig, rumoerig, begeerlg. steeds verder
Westwaarts, voorbij de vrooüjke en ijdele
lichten van Parijs, om hier, met deze overbo
dige rotsen te eindigen, waarop een half
naakte, arme drommel, verdroogd en bruin
van den eeuwigen wind, geheel gebogen, zich
bukkend naar de steenen. de laatste buit van
de aarde een hoop zeewier droogt
(Nadruk verboden).
LANGS DE STRAAT.
„Asphalt".
Het was een smalle weg, die tot voor eenige
jaren, zich kronkelend langs weide en bosch,
de beide belangrijkste gemeenten van Ken-
nemerland met elkaar verbond. In Velsen
vindt men er hier en daar nog brokstukken
van terug, die nu sierlijk geplaveid zijn met
basaltinelegels. Onwillekeurig vraagt men
zich af. hoe het mogelijk is. dat het verkeer
tot voor betrekkelijk korten tijd met zulk
een smaller, weg heeft kunnen volstaan. Wat
een ongelukken moeten daar toch vroeger
gebeurd zijn, denkt men, als men den vlak
daarnaast gelegen koninklijke weg met dat
smalle stuk vergelijkt.
Het verkeer elschte verbetering en de ver
betering kwam, Men trok zich van den
ouden weg niets aan en legde er heel een
voudig den nieuwe naast. Asphalt natuurlijk.
De nieuwe weg is een sieraad, wc zouden
haast zeggen van ons land. Spiegelglad is
z'n dek en iedere automobilist beweert „dat
hij er goed in ligt". Het eenige bezwaar is
wellicht, dat hij niet lijnrecht is. zoodat de
autobestuurder nu en dan eens wat minder
gas moet geven, hetgeen natuurlijk een
gróót bezwaar is, vooral voor hen die haast
hebben. Eiv welke automobilist heeft nu geen
haast?
Feit is, dat er gewoonlijk met een enorme
snelheid gereden wordt. Van het asphalt
van dezen weg schijnt een magische kracht
uit te gaan. Het Is alsof naast eiken bestuur
der een onzichtbaar duiveltje zit. die hem in
de zijde stompt en hem toeroept: „harder,
harder, nog harder".
En het gaat er harder, steeds harder. De
we? is ons. zeggen auto- en motorrijders.
Daar staat een groentewagen langs den
weg. De weg is nat en glad. Er komt een
auto; deze slipt en even later is de man, ter
wijl hij bezig is het brood te winnen *voor
zich en z'n gezin. dood.
Een man zit op een motorrijwiel. Op z'n
duo zit het leelijke duiveltjeHarder,
harder, nog harder". Hij moet. uitwijken voor
een autobus, rijdt in het zand, slaat eenige
malen over den kop.... cn zes weken later
wordt hij thuisgebracht bij vrouw en kinde
ren. Levenslustig en gezond ging hij van de
zijnen, als een wrak zagen ze hem weer.
Het laatste ongeval. Een jonge man komt
van z'n dagtaak. Op een motorrijwiel. Ook
hij heeft het afgrijselijke duiveltje als duo
passagierHarder, harder, nog harder".
Waar zijn z'n gedachten? Bij z'n verloofde?
Wie zal het zeggen? Hij keek niet uit en nu
is de snelheid van z'n leven overgegaan in
de bewegingloosheid van den dood. Zingend,
wellicht ging hij van huis naar z'n werk.
Dood bracht men hem naar de rampzalige
ouders terug
Het laatste ongeval is het laatste al niet
meer. Er is een „allerlaatste" bijgekomen.
Hard rijdt de auto over het gladde asphalt.
Naast den bestuurder zit woer het duiveltie.
Het stompt hem in de zij. 7/. „Harder, har
der. nog harder. En steeds harder gaat het.
Vóór hem uit rijdt een wagen. Maar de weg
is breed. Even uitwijken.... Maar dit gaat
niet; van den anderen kant komt ook een
auto. Even later een klap. De wagen krijgt
oen tik. Even een gekraak en het voertuig
staat stil en ook het paard. Maar de dader
rijdt door. Het paard trekt den gebroken
poot omhoog. Dan komt de slager
Dit is een droevige bloemlezing. Want het
verhaal is niet compleet. Het zou dan te lang
worden en te eentonig.
Het asphalt glimt.... het wacht op nieu
we slachtoffers.
8. B.