HET FEEST VAN DEN BRIEL. BRANDWEERTENTOONSTELLING. H. D. VERTELLING Het Kind van Voorne. De St.-Catharina-Toren te Brielle. Waar de activiteit van de brandweer verstild is en z\j geen haast heeft. De charme van een oude stoomspuit en de suggestie van een nieuwe Ik heb Den Brlel nooit anders dan in vlag- genfcooi en in feeststemming gezien! In 1922, vierden de Briellenaren het „feest van de vlag", omdat het toen 350 jaar geleden was, aat van de Catherinetoren voor het eerst in Nederland weer het rood, wit en blauw woei; nu herdenken zij het 600-jarig bestaan van hun al-oude, historische stad, die in 1330 van Gerard van Voorne het stadsrecht ont ving. In de oude Catharinekerk, waarvan de massale, vierkante toren als een stoere wach ter heel het eiland Voorne beheerscht, is Donderdag het feest aangevangen met een herdenkingsrede en een cantate ..Het Leed van den Briel". Maar dat was pas een inzet. Gisteren was het met de reveille, de kinder spelen, het openluchtspel en het avond-con cert eerst recht „feest" in den Briel! Het oude, kleine stadje, dat wanneer men van buiten komt schijnt te slapen tusschen haar groene, hooge wallen, is nu vol leven en vertier, en met haar ontelbare vroolijke vlaggen in de nauwe straatjes, vol kleur! De Briel is uit haar slaap gewekt, nu het haar 600-jarig feest op zco joyeuse wijze viert. De opvoering van het historisch open luchtspel „Het Kind van Voorne" is 't groo ts gebeuren in deze feetsviering en om dit openluchtspel zijn wij in de eerste plaats naar den Briel getrokken. Evenals in 1922 is ook nu weer Joh. Been de ziel geweest van dit feest, want van dezen meest Brielschen Briellenaar is de tekst, zoowel van de cantate „Het Lied van den Briel" als van „Het Kind van Voorne".-Een groote teleurstelling is het daarom voor alle Briellenaren, dat de man, die meer dan een ander de hoofd,persoon is van dit echt Brielsche feest, juist nu op het ziekbed neerligt. Wat zouden zij allen hem gaarne te mid den van het feest hebben gezien, den ouden archivaris, die den Briel in zijn ziel draagt als geen ander. Na afloop van het spel zijn de deelnemers en wij met hen naar zijn huis getrokken en de heer Van Voorne heeft met zijn ridders, zijn edelvrouwen en de poorters van het oude de Briel Joh. Been hulde gebracht op een wijze zoo aandoen lijk, als wij nog nooit te voren een schrij ver zagen huldigen. Gerard van Voorne steeg van zijn paard en bracht hem den krans, dien men na het einde van het spel hem had gegeven en toen heeft Joh. Been met een- gelukkigen glimlach op zijn gezicht alle spelers in een langen stoet voorbij zich zien trekken, zin gend het lied van Voorne, dat hij voor dit feest had gedicht. Dat was voor mij het mooist, het meest aangrijpend moment van het feest van den Briel. Joh. Been heeft den heer Van Voorne, die den Briel het stadsrecht heeft verleend, tot hoofdpersoon van zijn historisch openlucht spel gemaakt. Heel Holland is nog onder den indruk van den moord op graaf Floris V. der Keerlen God. Ook de Briel, waar de baljuw aan de vergaderde poorters mede- deeling doet van den laffen moord en hun oproept om trouw te blijven aan Gerard van Voorne, hun heer, die als schildknaap aan de zijde stond van graaf Floris, toen deze in het Gooi gevangen werd genomen. Nauwelijks heeft hij uitgesproken, of ha- venwachten brengen gevangenen voor, die zij van de schepen voor de haven hebben gehaald. Zij beschuldigen de gevangenen van te heulen met de moordenaars, maar de bewijzen ontbi'eken, tot plotseling een eenvoudige scheepsjongen naar voren dringt, die de gevangenen ontmaskert en den baljuw hun namen noemt. Groot is de verrassing bij de poorters, maar zij wordt nog grooter, wanneer de scheepsjongen zich bekend maakt. Want hij is memand an ders dan de zoolang verwachte heer Gerard, het „Kind van Voorne". Maar de baljuw kan in dezen scheepsjongen in lompen onmogelijk den heer Van Voorne herkennen, en ook bij het volk komt nu de twijfel boven. Er komt beroering in de menig te en wanneer de wachten zijn opgetrokken om de orde te handhaven blijkt plotseling dat de scheepsjongen is verdwenen. De baljuw geeft last hem op te sporen, want hij meent niet anders dan bedrogen te zijn. Dan klinkt bazuingeschal en een ridder te paard komt de poort doorgereden. Hij kondigt de komst van den heer Van Voorne aan. Gevolgd door een stoet van edelen te paard, rijdt dan Gerard van Voorne, dien wij zoo pas nog als scheepsjongen vermomd zagen, geharnast binnen. Hij stijgt af van zijn paard en valt zijn moeder, die het regentschap na den dood van zijn vader heeft waargenomen, te voet. Nog is er twijfel bij den baljuw, maar als Gerard van Voorne zijn zegelring toont, is ook hij overtuigd en juichen allen hun nieuwen heer, die zoo plotseling in hun mid den is teruggekeerd, toe. En zingend het „lied van Voorne", dat het kind van Voorne als knaap steeds heeft gehoord, trekken zij in huldigenden stoet voorbij den jongen edelman die in de geschiedenis van den Briel een zoo groote plaats zal innemen. Het is eenigszins naief spel zonder eenige pretentie. Het is meer Joh. Been de schrijver der bekende jongensboeken dan een drama turg, dien wij in dit openluchtspel hebben ge hoord. De bedoeling van Joh. Been is blijk baar geweest een eenvoudig romantisch ge tint historisch volksspel te geven, waarin vooral veel te zien viel. Ridders en edelvrou wen te paard, een bonte volksmenigte, op trekkende wachten van handboogschutters en voetboogschutters en dat alles voor een decor van een door middeleeuwsche huizen geflan keerde oude stadspoort met gekanteelde torentjes, waarachter hoog oprees in zijn stoere forschheid de oude toren van Den Briel, die daardoor stond midden in dit spel. En' hoe prachtig deed die verweerde zware toren daar in dat decor! Onder de leiding van Kommer Kleyn heb ben de Briellenaren van wie zich vooral onderscheidde de heer J. Volker ais de geestdriftige, jeugdige Gerard van Voorne en mevrouw L. Ham—Brinkman als een lief tallige, goedsprekende Katharina van Durbuy alle recht aan dat openluchtspel doen wedervaren. Voor moeilijke problemen stond de leider niet. Het spel van de mees ten was evenals het werk wat dilet tantisch en een sterke, dramatische indruk maakte het dan ook niet. Maar dat zal waar schijnlijk ook niet de bedoeling van den schrijver zijn geweest. Joh. Been heeft blijk baar alleen een frisch, levendig en kleurrijk kijkspel willen geven, dat eenigszins een beeld gaf na den tijd, waarin de Briel haar etads= rechten verkreeg. En het was een gelukkige gedachte dit spel te laten spelen op het oude bastion, dat met zijn hooge wallen aan een Romeinsche arena deed denken en in het decor met den ouden Catharine-kerk zulk een ideale afsluiting vond. Toen aan het slot alle speüers voorbij de poort trokken, de ridders en de edelvrouwen te paard, gevolgd door de bonte poorters menigte en de boogschutters, was dit met dien prachtigen achtergrond een zoo joyeuse stoet, dat het talrijke publiek enthousiast hulde bracht aan de spelers en den leider, een hulde, welke uitging naar den zieken schrij ver, die zich ook nu weer zoo verdienstelijk had gemaakt voor zijn geliefd oud den Briel. J. B. SCHUIL. Sommige mannen ontdekken bij hun ont waken, dat zij beroemd zijn, maar de mees ten van ons ontdekken slechts, dat het laat is. Onder den titel „Help!" verklaart het Amerikaansche weekblad „Life" dat de ge middelde Amerikaan is: „een man met bei de voeten op den grond, en beide handen in de lucht". Tommy: „Pa, waarom werd Adam het eerst geschapen?" Pa: „Om hem een kans te geven, iets te zeggen". (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). Een Glimlach. naar het Fransch door LOUIS RENé—BAZIN Ir rr et zal ongeveer half twaalf geweest zijn, toen Benjamin Silvestre zijn 1 hoed van den kapstok nam, zijn bu- l 1' reau sloot, een sigaret aanstak en naar de straatdeur liep. Het was nog eerst begin April, maar prachtig voor jaarsweer, dat zulk een blijde, levenslustige stemming kan verwekken. Ik zal maar eens een toertje door het Bois gaan maken, dacht Benjamin, terwijl hij het portier van zijn auto open deed. Hij zette zich dus aan het stuur en reed weg. Men zou dezen flinken, krachtïgen man zijn veertig jaren niet ge geven hebben. Jonggezel en rijk, leidde hij met vaste en voorspoedige hand de pa pierfabriek, welke zijn vader hem had nage laten. Geen zorgen dus, ook niet van de liefde: het leven was schoon. De hemel was wolkeloos: het zonnelicht omhulde de daken, de muren, de voorbijgangers en de boomen met hun ontluikend groen. Benjamin Sil vestre gaf zich over aan een spontaan op timisme, dat deze heerlijke lentedag uitlokte. Ter hoogte van de Rue de Castiglioni moest hij stoppen om een groote limousine te laten passeeren, die bestuurd werd door een chauffeur in livrei. Daarin zat een jonge vrouw van een opmerkelijke schoonheid. Ze boog zich voorover naar het portier, keek Silvestre een oogenblik aan en schonk hem toen een verrukkelijken glimlach. De in dustrieel, die toch niets beters te doen had, volgde de limousine met de schoone onbe kende door de Champs-Elyseés., Etoile, Povte de Sevresnes, Saint-Cloud tot voor het hek van een villa, waarvan het dak boven de boomen uitstak. Het hek opende zich en de limousine verdween, terwijl het zand van de oprijlaan onder haar banden knarste. Ben jamin Silvestre liet zijn auto keer en en reed weder naar Parijs terug. Evenwel liet de gedachte aan die jonge en schoone vrouw hem niet los en den volgenden morgen pos teerde hij zich dan ook reeds vroeg in de nabijheid der villa. Hij had reeds langen tijd gewacht en was juist van plan te ver trekken, toen het 3k openging en de groote limousine passeerde. Dezelfde chauffeur zat aan het stuur en binnenin was, evenals den vorigen dag, dezelfde jonge vrouw gezeten. Ze keek ook nu weder Silvestre recht in de oogen en glimlachte hem weder toe. Achter elkander staken de beide auto's nu de Seine over, reden het bois door, en keerden om de Etoile heen terug, door de Avenue Frled- land en de place Saint-Augustin naar de Boulevard Malesherbes. Daar, even vóór de rue d'Anjou, stopte de limousine tegenover een modemagazijn. De chauffeur stapte uit en ging den winkel binnen. Benjamin Sil vestre, die eenige meters er achter gestopt had, stapte nu ook uit, en liep vlug op den wagen toe, dien hij gevolgd had, terwijl hij den hoed afnam voor de schoone onbekende, die zijn groet beantwoordde met een glim lach, daarna opstond, en eveneens uitstapte. Zij was een mooie en flinke verschijning. Bijna ioo groot als hijzelf. Alsof de zaak zoo van te voren was afgesproken, liep zij regel recht naar zijn auto. Benjamin Silvestre stond verbaasd, week bescheiden terug om haar te laten instappen, liep zelf naar de andere zijde van den wagen en zette zich aan het stuur. „Waar gaan we heen?" was zijn vraag: „Waarheen ge maar wilt", was het antwoord. De industrieel zette juist den motor aan op het oogehblik, waarop de chauffeur het magazijn uitkwam. Benjamin Silvestre begon zich nu rekenschap te ge ven van de moeilijkheid, een onbekende te hebben aangesproken, hoe mooi ze ook was. Onder het rijden keek hij haar van tijd tot tijd eens aan en dan lachte ze hem toe met dien verrukkelijken glimlach, welke hem terstond veroverd had. Een oogenblik later hielden ze stil, Rue de Poulhieu, voor het huis dat de industrieel bewoonde. Beter bij mij dan ergens anders, zoo dacht hij. Hij hielp de jonge vrouw bij het uitstappen en trok haar mee onder de glazen overkapping. „Kom binnen, mevrouw", zei hij, na de deur van zijn appartement te hebben geopend. Hij hielp haar den mantel uitdoen en bood haar een stoel aan. Zij scheen er niets vreemds in te vinden, dat ze zich zoo plot seling bevond in een interieur, dat zij niet kende en in gezelschap van een heer, dien zij ook nooit eerder ontmoet had. Zij keek belangstellend naar de meubelen, de gravu res en de gordijnen. Doch eensklaps riep zij luid: „ik heb honger"! Hij haastte zich naai de keuken en vond een stukje koude kip, dat hij, met een fleschje roode port voor haar op tafel zette. De onbekende bedankte. Benjamin Silvestre kon niet nalaten de hou ding van deze vrouw vreemd te vinden, die, na hem voortdurend zoo'n veelbelovendcn glimlach te hebben geschonken, zich dood eenvoudig aan de tafel zette en haar honger ging stillen. „Is 't mij veroorloofd naar uw naam te vragen?" zoo begon hij. „Ik zeg nie mand mijn naam en ook niemand mag we ten het groote geheim, dat ik in me om draag. Want het leven van duizenden hangt van mijn zwijgen af". „Neen maar, schoone onbekende vriendin, ik brand van verlangen te weten welke charmante naam u toebe hoort en hoe ik u in mijn hart zal mogen noemen". Maar zij volgde ongetwijfeld den gang van haar gedachten, want zij ging ver der: „Ja, duizenden wezens zouden sterven, wanneer ik mijn geheim ontsluierde. Het is een zware taak altijd te moeten zwijgen. Wanneer ik spreken mocht, zou ik hiervan bevrijd zijn. Maar ik mag niet"„Wie zijt ge dan?" vroeg Silvestre nieuwsgierig. „Ik ben Michelle, dochter vanOp dat mo ment ging de schel van de huisdeur over. Benjamin deed open en bevond zich plot seling tegenover een paar achtenswaardig uitziende en reeds bejaarde mensahen. „Is mijn dochter soms bij u, mijnheer, infor meerde de dame, zichtbaar nerveus. „Daar zal je het hebben", dacht de industrieel. Dat is een meesterlijke overval. „Mevrouw", ant woordde hij, „er is inderdaad een jonge vrouw bij mij, maar ik weet niet of zij uw dochter is. Zij was juist van plan me haar naam mede te deelen". „Ochhet arme kind", zuchtte de dame. Ze kwam nu verder de vestibule binnen, terwijl ze haar man en Silvestre meetrok. Deze, die niets van dit geheele avontuur begreep, vroeg den ouden heer een. verklaring van dit ailes. „Onze dochter", vertelde de grijsaard, „is niet slecht, anders zouden we haar niet alleen in den auto laten uitgaan. Mijn chauffeur heeft me verteld, dat. terwijl hij even in een magazijn eenige inkoopen deed, mijn dochter van dit oogenblik heeft geprofi teerd, om in uw wagen over te stappen. Hij wist nu niet anders te doen, dan u te volgen, ons te gaan halen op de met hem afgespro ken plaats en ons naar hier te brengen, op dat we onze arme kleine zquden terugvin den". In de salon kon men nu de jonge on bekende hooren roepen: „Neen, ik zal niet spreken en mijn geheim niet ontsluieren. Ik ben de dochter van Karei VII en van Jose phine de Beau Harnais! „Maar ze is krank- 1 zinnig", fluisterde Silvestre. „Helaas, mijn heer, het is een goedaardige krankzinnig heid, maar onze dochter is krankzinnig!" De Brandweertentoonstelling is geopend. Rotterdam's burgemeester, mr. P. Droogleever Fortuyn heeft in een wijden kring van be langstellenden vóór de groote hal B. een korte toespraak gehouden en daarna hebben onder liet geloei van de brandsirenes brand weerlieden-suppoosten de groote dfcuren opengezwaaid. Vrijdagmiddag 2 uur is oen groot, gezelschap genoodigden uit Nederland niet alleen, maar ook uit Duitschland en België binnengetreden. Hier bevindt ge u nu ineens tusschen het geglans van koper, het glimmend roode van de brandweerwagens, het moedig uitdagende en het verschrikkend imponeerende van het brandweer materiaal, dat het publiek op straat zoo graag zien mag. Hier in deze cu mulatie van brand- en gevaar-sferen, van groote ladders, angstwekkend hooge, tot het dak-glas reikende, en ziekenauto's en gas maskers, onder repeteerende klaag-geluiden van brandfluiten en huil-sirenes wordt ge u weer alle emoties bewust, die een brand of alleen maar het uitrukken van de brand weer te weeg brengt.. Ge verwacht eigenlijk niet anders dan dat er straks een laaie gloed zal uitbreken in de hooge hal en dat de menschen zullen toesnellen en dringen, tot forsche kerels er zich doorworstelen, de Brandweer. De brandweer, die ge nooit anders dan actief gezien hebt, en haastig, komen. Zij houdt parade. Zij demonstreert wat zij geworden is. Zij zou eigenlijk vol daan zijn, wanneer zij kon zeggen, dat de omvang van de branden zich omgekeerd evenredig had ontwikkeld aan het brand- wezen. Maar dat kan zij helaas niet. Wij kennen nog groote branden genoeg, juist hoe langer hoe meer den laatsten tijd. en dat bewijst, dat er nog iets aan hapert. Het is ook de indirecte aanleiding tot deze ten toonstelling geweest. Want- zooals de voor zitter van het Tentoonstellingscomité zelde, toen hij burgemeester Fortuyn inleidde, deze tentoonstelling is eigenlijk het antwoord op de circulaire, die minister Ruys tot de ge meentebesturen richtte na den grooten brand in Middelburg. HIJ heeft de gemeentebestu ren tot grooter attentie op het gebied aan gespoord, welnu, hier zullen zij komen kijken. En uitzoeken, wat hun nog ontbreekt. Lang kunt ge staan kijken naar een groote automobielbrandspuit. Er is geen beweging in en er worden geen demonstraties mee ge geven. maar een brandspuit leeft niettemin, leeft door de felle nieuwheid, de spiegeling van de koperen bel, de geaccentueerde doel matigheid van elk onderdeel, de practische gebruiksvaardigheid. De brandspuit is een concentratie van vernuftige vindingen: de opvouwbaarheid van lange ladders, de ber ging van veel materiaal in een klein bestek, de combinaties van voortbeweging en pom pen. Wat er nu precies nieuw is en ver beter^,. ziet de leek natuurlijk niet, het deert hem niets, er is hier genoeg te zien. Er zijn was-poppen. die gasmaskers dragen en op eenstapelingen van allerlei soorten snel- blusschers. er zijn de kleine polderspuitjes en de veldspuiten met rupswlelen, de inzen dingen van de gemeenten Amsterdam. Rotterdam. 's-Gravenhage en Utrecht met de verschillende soorten van oproepsystemen, die gedemonstreerd worden in roode gloei - lichtjes. Er is te zien hoe door zoo'n systeem een kleine brand gemeld wordt en hoe de gloeiing van steeds nieuwe lampen de uit breiding volgt, tot een middelbrand, een groote brand. Een optische brandmel ding. die haar voordeelen heeft boven een telefonische. Zóó is de alarmeering thans in Rotterdam, Amsterdam, de stad met de vele moeilijk bereikbare brandhaarden heeft veel maquettes ingezonden van gebouwen, schouw burgen. hulzen en pakhuizen. Van de Am- sterdamsche brandweer valt op dit gebied wel wat te leeren. Rotterdam is een stad. die met de brand weer meeleeft. Gemeente van een half millioen inwoners doet zij het nog altijd met een vrijwillige brandweer, die slechts ge assisteerd wordt door een klein beroeps corps. Er. die vrijwillige is populair, een stuk van de burgerij. Hot lijdt dan ook geen twijfel of de Rotterdammers zullen in groo ten getale naar de Nenyto-gebouwen komen om te zien hoe hun corps voor den dag komt. Zij vinden er rechts van den Ingang een uitgebreide stand over. van de Vrijwillige Brandweer „Door Vlugheid Hulp". Vaandels, medailles, prenten. Oude helmen en oude wateremmers, en platen met caricaturlstische bijzonderheden. Brandweerhumor. En het Rotterdam ^ch Nieuwsblad heeft aan het andere einde van de zaal een Stede lijke Brandweertentoonstelling ingericht, die belangwekkend is door het aantal bijeenge brachte archivalia, portretten van Jan van der Heyde en hoofdlieden van de Rotfcerdam- sche brandweer, miniatuur-modellen won derlijk van fiine afwerking, platen, Het is waarlijk niet onvermakelijk zich te verdiepen in het „Treurig en aandoenlijk tafereel van den feilen brand te Holten" of in het „Nieuw Vermakelijk Brandweerspel". een ganzenbord dat wellicht in details van het ware ganzen bord afwijkt, maar er toch dit hoofdkenmerk mee gemeen heeft, dat de kleuren over elkaar misdrukt zijn. Een soortgelijke tentoonstelling ls die der Koninkliike Nederlandse!)e Brandweerver- eeniging, links naast den ingang. Ge kunt er den ouden stoomspuit bewonderen, de eerste in Nederland, goed een halve eeuw oud. maar nog klaar om te werken als 't moet. De koperen rand van haar dwaas lange schoorsteen ls nog zwart van het roet, dat deze Haagsche srui it niet zoo heel lang ge leden nog braakt». Zij staat wat achteraf in een hoek. maar zij is wellicht het inte ressantste voorwerp op deze exporrftie, hoe wel niet het belangrijkste. Voor de ouderen is zij een verstoffelijking hunner herinne ring, voor de jongeren een curiosum, waar naar ze met een glimlach maar toch ook be wonderend kijken. Er staan nog veel oudere spuiten op deze expositie, handspuiten met hefboomen. zooals er te Haarlem ook nog wel te vlr.den zijn. en riancrenwagentjes. als onze goede oude .Jetje". En dan heeft de Kon. Ned. Brandweervereniging in haar stand oude he^en niet alleen, maar een gele hooge hoed. die men eertijds bij brand- blusschlng placht te dragen. Allerlei brand weerantiquiteiten zijn uit het Brandweer museum te Utrecht gekomen, en men heeft er ook particuliere verzamelingen neergelegd, bijvoorbeeld die van den heer H. G. Bom Jr., secretaris van de Museum Commissie. De heer Bom ls enthousiast genoeg om er leder, die het wenscht, inlichtingen over te geven. Zoo heeft hij ons getoond een penning van de Vrijwillige Brandweervereniging „De Tien" te Haarlem en een fraaie bronzen legpen ning van de Haarlemsche Brandverzekering Maatschappij. In het Museum ls meer over de Brandweergeschiedenis van onze stad, nyiar niet alles kon hierheen gebracht wor den. Prnten van branden te Haarlem echter, zei de heer Bom. heb ik niet, want in de Spaamcstad komen, vroeger zoogoed als nu, haast geen groote branden voor. En, voegde hljt er bij, als ze dreigen te beginnen, dan ls de brandweer er altijd onmiddellijk bij. Een lof. die niet aan het korps in elke gemeente gebracht kan worden. Op deze stand zijn voorbeelden van ver woesting door brand, niet alléén In talrijke prenten. Er ligt bijvoorbeeld een rf.uk rail, dat bij een brand van 18 meter tot 3 meter ls ingekrompen. Geheel nieuw is. wat de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren op de tentoonstelling demonstreert: het systeem om verbranding van vee tegen te gaan door een andere bevestiging In de stallen. Bij de gedemonstreerde zeer eenvoudige bevestiging zijn de dieren door één beweging van een handgreep los te maken. De vereeniging ver geet niet om, waar gebleken is, dat losloopen- de koeien de domme gewoonte hebben om eigener beweging naar den vuurhaard terug te keeren, propaganda te maken voor een af rastering bij eiken stal, een kraal, waarin da beesten gedurende den brand geborgen kunnen worden. Moge vooral deze propa- gandastand op de tentoonstelling veel succes hebben. Een andere hoogst belangwekkende inzen ding buiten de brandweerindustrie om ls die van de Nederlandsche Heide Maatschappij. Achter In de hal heeft de Ned. Heide Mij. een heide aangelegd en een dennenbosch en hier toont zij hoe brandvrije wegen worden aan gelegd, en door de plaatsing van een heldc- brandweerauto met materiaal hoe bosch- en heidebranden gestuit worden. Van gebluscht kan meestal niet gesproken worden. Dit is wel het voornaamste van deze vrij uitgebreide tentoonstelling. Het internatio naal karakter spreekt niet duidelijk. Holland ls ver in de meerderheid, buitenlandsch fa brikaat is schaarsch. Enkele particuliere firma's cxposeeTen met brand en brandweer in verband staande ar tikelen, zoo is er een stand van de Hoog ovens te IJmuiden met een gebouw van drijfsteen en gegranuleerde slakken. In de tweede hal, D„ hebben Nico Kolsteren en Cor van der Lugt Meiseri van décors een „Erica dorp" gebouwd, waar de straten aan het brandweerwezen en zijn pioniers venvan te namen hebben en waarin particuliere firma's gevestigd zijn met reclame-winkels. Men verzuime niet hier het perceel van het Jack Londonverbor.d te gaan zien. Er ls ook een Beicrsch bierrestaurant en buiten de hallen draait een wereld van vermaak in het Luna park. Op verschillende dagen ook tijdens het Internationaal Brandweercongres, dat in begin Augustus in de Maasstad zal gehou den worden zullen er demonstraties zijn. o.a. van de Amsterdamsche Brandweer. Ook is buiten een oven gebouwd, waarin materialen op hun vuurvastheid beproefd worden. De Brandweertentoonstelling is open en waard om gezien te worden. DAT EENE. Hij had nog nooit vriendinnen Dan slechts zijn eigen vrouw, Slechts haar kan hij beminnen. Hij is haar altijd trouw; In al zijn huwelijksjaren Aanbad hij haar alleen, Van 't topje van heur haren Tot 't puntje van haar teen, Geen vrouw zoo wijs en vroolijk In zijn opinie dan. Geen bleef zoo jong en oolijk In d' oogen van haar man Zij lispelt bij het spreken. Maar hij aanbidt haar stem, Misschien heeft zij gebreken. Maar stellig niet voor hem. Hij ziet geen andre vrouwen Op heel de aard' dan haar, Maar Den datum van hun trouwen Vergeet hij leder jaar. P. GASUS. De Professor: „Mijn hemel! Mijn auto is gestolen!" .ILifeL Japan begint op z'n Europeesch te tafelen. Minister Adatschi opende een restaurant waar Europeesch wordt gekookt, gedronken en aan tafel gezeten. Alleen de typische houten bor den onder het servies werden gehandhaafd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 15