HET FEEST VAN DEN BRIEL.
BRANDWEERTENTOONSTELLING.
H. D. VERTELLING
Het Kind van Voorne.
De St.-Catharina-Toren te Brielle.
Waar de activiteit van de brandweer verstild is en
z\j geen haast heeft.
De charme van een oude stoomspuit en de suggestie van een nieuwe
Ik heb Den Brlel nooit anders dan in vlag-
genfcooi en in feeststemming gezien! In 1922,
vierden de Briellenaren het „feest van de
vlag", omdat het toen 350 jaar geleden was,
aat van de Catherinetoren voor het eerst in
Nederland weer het rood, wit en blauw woei;
nu herdenken zij het 600-jarig bestaan van
hun al-oude, historische stad, die in 1330
van Gerard van Voorne het stadsrecht ont
ving.
In de oude Catharinekerk, waarvan de
massale, vierkante toren als een stoere wach
ter heel het eiland Voorne beheerscht, is
Donderdag het feest aangevangen met een
herdenkingsrede en een cantate ..Het Leed
van den Briel". Maar dat was pas een inzet.
Gisteren was het met de reveille, de kinder
spelen, het openluchtspel en het avond-con
cert eerst recht „feest" in den Briel! Het
oude, kleine stadje, dat wanneer men van
buiten komt schijnt te slapen tusschen
haar groene, hooge wallen, is nu vol leven en
vertier, en met haar ontelbare vroolijke
vlaggen in de nauwe straatjes, vol kleur! De
Briel is uit haar slaap gewekt, nu het haar
600-jarig feest op zco joyeuse wijze viert.
De opvoering van het historisch open
luchtspel „Het Kind van Voorne" is 't groo
ts gebeuren in deze feetsviering en om dit
openluchtspel zijn wij in de eerste plaats
naar den Briel getrokken. Evenals in 1922 is
ook nu weer Joh. Been de ziel geweest van
dit feest, want van dezen meest Brielschen
Briellenaar is de tekst, zoowel van de cantate
„Het Lied van den Briel" als van „Het Kind
van Voorne".-Een groote teleurstelling is het
daarom voor alle Briellenaren, dat de man,
die meer dan een ander de hoofd,persoon is
van dit echt Brielsche feest, juist nu op het
ziekbed neerligt.
Wat zouden zij allen hem gaarne te mid
den van het feest hebben gezien, den ouden
archivaris, die den Briel in zijn ziel draagt
als geen ander. Na afloop van het spel zijn
de deelnemers en wij met hen naar
zijn huis getrokken en de heer Van Voorne
heeft met zijn ridders, zijn edelvrouwen en
de poorters van het oude de Briel Joh. Been
hulde gebracht op een wijze zoo aandoen
lijk, als wij nog nooit te voren een schrij
ver zagen huldigen.
Gerard van Voorne steeg van zijn paard
en bracht hem den krans, dien men na het
einde van het spel hem had gegeven en
toen heeft Joh. Been met een- gelukkigen
glimlach op zijn gezicht alle spelers in een
langen stoet voorbij zich zien trekken, zin
gend het lied van Voorne, dat hij voor dit
feest had gedicht. Dat was voor mij het
mooist, het meest aangrijpend moment van
het feest van den Briel.
Joh. Been heeft den heer Van Voorne, die
den Briel het stadsrecht heeft verleend, tot
hoofdpersoon van zijn historisch openlucht
spel gemaakt. Heel Holland is nog onder
den indruk van den moord op graaf Floris
V. der Keerlen God. Ook de Briel, waar de
baljuw aan de vergaderde poorters mede-
deeling doet van den laffen moord en hun
oproept om trouw te blijven aan Gerard
van Voorne, hun heer, die als schildknaap
aan de zijde stond van graaf Floris, toen
deze in het Gooi gevangen werd genomen.
Nauwelijks heeft hij uitgesproken, of ha-
venwachten brengen gevangenen voor, die
zij van de schepen voor de haven hebben
gehaald. Zij beschuldigen de gevangenen
van te heulen met de moordenaars, maar
de bewijzen ontbi'eken, tot plotseling een
eenvoudige scheepsjongen naar voren
dringt, die de gevangenen ontmaskert en
den baljuw hun namen noemt. Groot is de
verrassing bij de poorters, maar zij wordt
nog grooter, wanneer de scheepsjongen zich
bekend maakt. Want hij is memand an
ders dan de zoolang verwachte heer Gerard,
het „Kind van Voorne".
Maar de baljuw kan in dezen scheepsjongen
in lompen onmogelijk den heer Van Voorne
herkennen, en ook bij het volk komt nu de
twijfel boven. Er komt beroering in de menig
te en wanneer de wachten zijn opgetrokken
om de orde te handhaven blijkt plotseling dat
de scheepsjongen is verdwenen. De baljuw
geeft last hem op te sporen, want hij meent
niet anders dan bedrogen te zijn. Dan klinkt
bazuingeschal en een ridder te paard komt
de poort doorgereden. Hij kondigt de komst
van den heer Van Voorne aan. Gevolgd door
een stoet van edelen te paard, rijdt dan
Gerard van Voorne, dien wij zoo pas nog
als scheepsjongen vermomd zagen, geharnast
binnen. Hij stijgt af van zijn paard en valt
zijn moeder, die het regentschap na den dood
van zijn vader heeft waargenomen, te voet.
Nog is er twijfel bij den baljuw, maar als
Gerard van Voorne zijn zegelring toont, is
ook hij overtuigd en juichen allen hun
nieuwen heer, die zoo plotseling in hun mid
den is teruggekeerd, toe. En zingend het „lied
van Voorne", dat het kind van Voorne als
knaap steeds heeft gehoord, trekken zij in
huldigenden stoet voorbij den jongen edelman
die in de geschiedenis van den Briel een zoo
groote plaats zal innemen.
Het is eenigszins naief spel zonder eenige
pretentie. Het is meer Joh. Been de schrijver
der bekende jongensboeken dan een drama
turg, dien wij in dit openluchtspel hebben ge
hoord. De bedoeling van Joh. Been is blijk
baar geweest een eenvoudig romantisch ge
tint historisch volksspel te geven, waarin
vooral veel te zien viel. Ridders en edelvrou
wen te paard, een bonte volksmenigte, op
trekkende wachten van handboogschutters en
voetboogschutters en dat alles voor een decor
van een door middeleeuwsche huizen geflan
keerde oude stadspoort met gekanteelde
torentjes, waarachter hoog oprees in zijn
stoere forschheid de oude toren van Den Briel,
die daardoor stond midden in dit spel. En'
hoe prachtig deed die verweerde zware toren
daar in dat decor!
Onder de leiding van Kommer Kleyn heb
ben de Briellenaren van wie zich vooral
onderscheidde de heer J. Volker ais de
geestdriftige, jeugdige Gerard van Voorne
en mevrouw L. Ham—Brinkman als een lief
tallige, goedsprekende Katharina van
Durbuy alle recht aan dat openluchtspel
doen wedervaren. Voor moeilijke problemen
stond de leider niet. Het spel van de mees
ten was evenals het werk wat dilet
tantisch en een sterke, dramatische indruk
maakte het dan ook niet. Maar dat zal waar
schijnlijk ook niet de bedoeling van den
schrijver zijn geweest. Joh. Been heeft blijk
baar alleen een frisch, levendig en kleurrijk
kijkspel willen geven, dat eenigszins een beeld
gaf na den tijd, waarin de Briel haar etads=
rechten verkreeg. En het was een gelukkige
gedachte dit spel te laten spelen op het oude
bastion, dat met zijn hooge wallen aan een
Romeinsche arena deed denken en in het
decor met den ouden Catharine-kerk zulk een
ideale afsluiting vond.
Toen aan het slot alle speüers voorbij de
poort trokken, de ridders en de edelvrouwen
te paard, gevolgd door de bonte poorters
menigte en de boogschutters, was dit met dien
prachtigen achtergrond een zoo joyeuse stoet,
dat het talrijke publiek enthousiast hulde
bracht aan de spelers en den leider, een
hulde, welke uitging naar den zieken schrij
ver, die zich ook nu weer zoo verdienstelijk
had gemaakt voor zijn geliefd oud den Briel.
J. B. SCHUIL.
Sommige mannen ontdekken bij hun ont
waken, dat zij beroemd zijn, maar de mees
ten van ons ontdekken slechts, dat het
laat is.
Onder den titel „Help!" verklaart het
Amerikaansche weekblad „Life" dat de ge
middelde Amerikaan is: „een man met bei
de voeten op den grond, en beide handen in
de lucht".
Tommy: „Pa, waarom werd Adam het
eerst geschapen?"
Pa: „Om hem een kans te geven, iets te
zeggen".
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
Een Glimlach.
naar het Fransch door
LOUIS RENé—BAZIN
Ir rr et zal ongeveer half twaalf geweest
zijn, toen Benjamin Silvestre zijn
1 hoed van den kapstok nam, zijn bu-
l 1' reau sloot, een sigaret aanstak en
naar de straatdeur liep. Het was
nog eerst begin April, maar prachtig voor
jaarsweer, dat zulk een blijde, levenslustige
stemming kan verwekken. Ik zal maar eens
een toertje door het Bois gaan maken, dacht
Benjamin, terwijl hij het portier van zijn
auto open deed. Hij zette zich dus aan het
stuur en reed weg. Men zou dezen flinken,
krachtïgen man zijn veertig jaren niet ge
geven hebben. Jonggezel en rijk, leidde hij
met vaste en voorspoedige hand de pa
pierfabriek, welke zijn vader hem had nage
laten. Geen zorgen dus, ook niet van de
liefde: het leven was schoon. De hemel was
wolkeloos: het zonnelicht omhulde de daken,
de muren, de voorbijgangers en de boomen
met hun ontluikend groen. Benjamin Sil
vestre gaf zich over aan een spontaan op
timisme, dat deze heerlijke lentedag uitlokte.
Ter hoogte van de Rue de Castiglioni moest
hij stoppen om een groote limousine te laten
passeeren, die bestuurd werd door een
chauffeur in livrei. Daarin zat een jonge
vrouw van een opmerkelijke schoonheid. Ze
boog zich voorover naar het portier, keek
Silvestre een oogenblik aan en schonk hem
toen een verrukkelijken glimlach. De in
dustrieel, die toch niets beters te doen had,
volgde de limousine met de schoone onbe
kende door de Champs-Elyseés., Etoile, Povte
de Sevresnes, Saint-Cloud tot voor het hek
van een villa, waarvan het dak boven de
boomen uitstak. Het hek opende zich en de
limousine verdween, terwijl het zand van de
oprijlaan onder haar banden knarste. Ben
jamin Silvestre liet zijn auto keer en en reed
weder naar Parijs terug. Evenwel liet de
gedachte aan die jonge en schoone vrouw
hem niet los en den volgenden morgen pos
teerde hij zich dan ook reeds vroeg in de
nabijheid der villa. Hij had reeds langen
tijd gewacht en was juist van plan te ver
trekken, toen het 3k openging en de groote
limousine passeerde. Dezelfde chauffeur zat
aan het stuur en binnenin was, evenals den
vorigen dag, dezelfde jonge vrouw gezeten.
Ze keek ook nu weder Silvestre recht in de
oogen en glimlachte hem weder toe. Achter
elkander staken de beide auto's nu de Seine
over, reden het bois door, en keerden om
de Etoile heen terug, door de Avenue Frled-
land en de place Saint-Augustin naar de
Boulevard Malesherbes. Daar, even vóór de
rue d'Anjou, stopte de limousine tegenover
een modemagazijn. De chauffeur stapte uit
en ging den winkel binnen. Benjamin Sil
vestre, die eenige meters er achter gestopt
had, stapte nu ook uit, en liep vlug op den
wagen toe, dien hij gevolgd had, terwijl hij
den hoed afnam voor de schoone onbekende,
die zijn groet beantwoordde met een glim
lach, daarna opstond, en eveneens uitstapte.
Zij was een mooie en flinke verschijning.
Bijna ioo groot als hijzelf. Alsof de zaak zoo
van te voren was afgesproken, liep zij regel
recht naar zijn auto. Benjamin Silvestre
stond verbaasd, week bescheiden terug om
haar te laten instappen, liep zelf naar de
andere zijde van den wagen en zette zich
aan het stuur. „Waar gaan we heen?" was
zijn vraag: „Waarheen ge maar wilt", was
het antwoord. De industrieel zette juist den
motor aan op het oogehblik, waarop de
chauffeur het magazijn uitkwam. Benjamin
Silvestre begon zich nu rekenschap te ge
ven van de moeilijkheid, een onbekende te
hebben aangesproken, hoe mooi ze ook was.
Onder het rijden keek hij haar van tijd tot
tijd eens aan en dan lachte ze hem toe met
dien verrukkelijken glimlach, welke hem
terstond veroverd had. Een oogenblik later
hielden ze stil, Rue de Poulhieu, voor het
huis dat de industrieel bewoonde. Beter bij
mij dan ergens anders, zoo dacht hij. Hij
hielp de jonge vrouw bij het uitstappen en
trok haar mee onder de glazen overkapping.
„Kom binnen, mevrouw", zei hij, na de deur
van zijn appartement te hebben geopend.
Hij hielp haar den mantel uitdoen en bood
haar een stoel aan. Zij scheen er niets
vreemds in te vinden, dat ze zich zoo plot
seling bevond in een interieur, dat zij niet
kende en in gezelschap van een heer, dien
zij ook nooit eerder ontmoet had. Zij keek
belangstellend naar de meubelen, de gravu
res en de gordijnen. Doch eensklaps riep zij
luid: „ik heb honger"! Hij haastte zich naai
de keuken en vond een stukje koude kip,
dat hij, met een fleschje roode port voor
haar op tafel zette. De onbekende bedankte.
Benjamin Silvestre kon niet nalaten de hou
ding van deze vrouw vreemd te vinden, die,
na hem voortdurend zoo'n veelbelovendcn
glimlach te hebben geschonken, zich dood
eenvoudig aan de tafel zette en haar honger
ging stillen. „Is 't mij veroorloofd naar uw
naam te vragen?" zoo begon hij. „Ik zeg nie
mand mijn naam en ook niemand mag we
ten het groote geheim, dat ik in me om
draag. Want het leven van duizenden hangt
van mijn zwijgen af". „Neen maar, schoone
onbekende vriendin, ik brand van verlangen
te weten welke charmante naam u toebe
hoort en hoe ik u in mijn hart zal mogen
noemen". Maar zij volgde ongetwijfeld den
gang van haar gedachten, want zij ging ver
der: „Ja, duizenden wezens zouden sterven,
wanneer ik mijn geheim ontsluierde. Het is
een zware taak altijd te moeten zwijgen.
Wanneer ik spreken mocht, zou ik hiervan
bevrijd zijn. Maar ik mag niet"„Wie zijt
ge dan?" vroeg Silvestre nieuwsgierig. „Ik
ben Michelle, dochter vanOp dat mo
ment ging de schel van de huisdeur over.
Benjamin deed open en bevond zich plot
seling tegenover een paar achtenswaardig
uitziende en reeds bejaarde mensahen. „Is
mijn dochter soms bij u, mijnheer, infor
meerde de dame, zichtbaar nerveus. „Daar
zal je het hebben", dacht de industrieel. Dat
is een meesterlijke overval. „Mevrouw", ant
woordde hij, „er is inderdaad een jonge
vrouw bij mij, maar ik weet niet of zij uw
dochter is. Zij was juist van plan me haar
naam mede te deelen". „Ochhet arme
kind", zuchtte de dame. Ze kwam nu verder
de vestibule binnen, terwijl ze haar man en
Silvestre meetrok. Deze, die niets van dit
geheele avontuur begreep, vroeg den ouden
heer een. verklaring van dit ailes. „Onze
dochter", vertelde de grijsaard, „is niet
slecht, anders zouden we haar niet alleen
in den auto laten uitgaan. Mijn chauffeur
heeft me verteld, dat. terwijl hij even in
een magazijn eenige inkoopen deed, mijn
dochter van dit oogenblik heeft geprofi
teerd, om in uw wagen over te stappen. Hij
wist nu niet anders te doen, dan u te volgen,
ons te gaan halen op de met hem afgespro
ken plaats en ons naar hier te brengen, op
dat we onze arme kleine zquden terugvin
den". In de salon kon men nu de jonge on
bekende hooren roepen: „Neen, ik zal niet
spreken en mijn geheim niet ontsluieren. Ik
ben de dochter van Karei VII en van Jose
phine de Beau Harnais! „Maar ze is krank-
1 zinnig", fluisterde Silvestre. „Helaas, mijn
heer, het is een goedaardige krankzinnig
heid, maar onze dochter is krankzinnig!"
De Brandweertentoonstelling is geopend.
Rotterdam's burgemeester, mr. P. Droogleever
Fortuyn heeft in een wijden kring van be
langstellenden vóór de groote hal B. een
korte toespraak gehouden en daarna hebben
onder liet geloei van de brandsirenes brand
weerlieden-suppoosten de groote dfcuren
opengezwaaid. Vrijdagmiddag 2 uur is oen
groot, gezelschap genoodigden uit Nederland
niet alleen, maar ook uit Duitschland en
België binnengetreden.
Hier bevindt ge u nu ineens tusschen het
geglans van koper, het glimmend roode van
de brandweerwagens, het moedig uitdagende
en het verschrikkend imponeerende van
het brandweer materiaal, dat het publiek op
straat zoo graag zien mag. Hier in deze cu
mulatie van brand- en gevaar-sferen, van
groote ladders, angstwekkend hooge, tot het
dak-glas reikende, en ziekenauto's en gas
maskers, onder repeteerende klaag-geluiden
van brandfluiten en huil-sirenes wordt ge
u weer alle emoties bewust, die een brand
of alleen maar het uitrukken van de brand
weer te weeg brengt.. Ge verwacht eigenlijk
niet anders dan dat er straks een laaie gloed
zal uitbreken in de hooge hal en dat de
menschen zullen toesnellen en dringen, tot
forsche kerels er zich doorworstelen, de
Brandweer. De brandweer, die ge nooit
anders dan actief gezien hebt, en haastig,
komen. Zij houdt parade. Zij demonstreert
wat zij geworden is. Zij zou eigenlijk vol
daan zijn, wanneer zij kon zeggen, dat de
omvang van de branden zich omgekeerd
evenredig had ontwikkeld aan het brand-
wezen. Maar dat kan zij helaas niet. Wij
kennen nog groote branden genoeg, juist hoe
langer hoe meer den laatsten tijd. en dat
bewijst, dat er nog iets aan hapert. Het is
ook de indirecte aanleiding tot deze ten
toonstelling geweest. Want- zooals de voor
zitter van het Tentoonstellingscomité zelde,
toen hij burgemeester Fortuyn inleidde, deze
tentoonstelling is eigenlijk het antwoord op
de circulaire, die minister Ruys tot de ge
meentebesturen richtte na den grooten brand
in Middelburg. HIJ heeft de gemeentebestu
ren tot grooter attentie op het gebied aan
gespoord, welnu, hier zullen zij komen kijken.
En uitzoeken, wat hun nog ontbreekt.
Lang kunt ge staan kijken naar een groote
automobielbrandspuit. Er is geen beweging
in en er worden geen demonstraties mee ge
geven. maar een brandspuit leeft niettemin,
leeft door de felle nieuwheid, de spiegeling
van de koperen bel, de geaccentueerde doel
matigheid van elk onderdeel, de practische
gebruiksvaardigheid. De brandspuit is een
concentratie van vernuftige vindingen: de
opvouwbaarheid van lange ladders, de ber
ging van veel materiaal in een klein bestek,
de combinaties van voortbeweging en pom
pen. Wat er nu precies nieuw is en ver
beter^,. ziet de leek natuurlijk niet, het deert
hem niets, er is hier genoeg te zien. Er zijn
was-poppen. die gasmaskers dragen en op
eenstapelingen van allerlei soorten snel-
blusschers. er zijn de kleine polderspuitjes
en de veldspuiten met rupswlelen, de inzen
dingen van de gemeenten Amsterdam.
Rotterdam. 's-Gravenhage en Utrecht met
de verschillende soorten van oproepsystemen,
die gedemonstreerd worden in roode gloei -
lichtjes. Er is te zien hoe door zoo'n systeem
een kleine brand gemeld wordt en hoe de
gloeiing van steeds nieuwe lampen de uit
breiding volgt, tot een middelbrand, een
groote brand. Een optische brandmel
ding. die haar voordeelen heeft boven een
telefonische. Zóó is de alarmeering thans in
Rotterdam, Amsterdam, de stad met de vele
moeilijk bereikbare brandhaarden heeft veel
maquettes ingezonden van gebouwen, schouw
burgen. hulzen en pakhuizen. Van de Am-
sterdamsche brandweer valt op dit gebied
wel wat te leeren.
Rotterdam is een stad. die met de brand
weer meeleeft. Gemeente van een half
millioen inwoners doet zij het nog altijd met
een vrijwillige brandweer, die slechts ge
assisteerd wordt door een klein beroeps
corps. Er. die vrijwillige is populair, een stuk
van de burgerij. Hot lijdt dan ook geen
twijfel of de Rotterdammers zullen in groo
ten getale naar de Nenyto-gebouwen komen
om te zien hoe hun corps voor den dag
komt.
Zij vinden er rechts van den Ingang een
uitgebreide stand over. van de Vrijwillige
Brandweer „Door Vlugheid Hulp". Vaandels,
medailles, prenten. Oude helmen en oude
wateremmers, en platen met caricaturlstische
bijzonderheden. Brandweerhumor.
En het Rotterdam ^ch Nieuwsblad heeft
aan het andere einde van de zaal een Stede
lijke Brandweertentoonstelling ingericht, die
belangwekkend is door het aantal bijeenge
brachte archivalia, portretten van Jan van
der Heyde en hoofdlieden van de Rotfcerdam-
sche brandweer, miniatuur-modellen won
derlijk van fiine afwerking, platen, Het is
waarlijk niet onvermakelijk zich te verdiepen
in het „Treurig en aandoenlijk tafereel van
den feilen brand te Holten" of in het „Nieuw
Vermakelijk Brandweerspel". een ganzenbord
dat wellicht in details van het ware ganzen
bord afwijkt, maar er toch dit hoofdkenmerk
mee gemeen heeft, dat de kleuren over elkaar
misdrukt zijn.
Een soortgelijke tentoonstelling ls die der
Koninkliike Nederlandse!)e Brandweerver-
eeniging, links naast den ingang. Ge kunt
er den ouden stoomspuit bewonderen, de
eerste in Nederland, goed een halve eeuw
oud. maar nog klaar om te werken als 't moet.
De koperen rand van haar dwaas lange
schoorsteen ls nog zwart van het roet, dat
deze Haagsche srui it niet zoo heel lang ge
leden nog braakt». Zij staat wat achteraf
in een hoek. maar zij is wellicht het inte
ressantste voorwerp op deze exporrftie, hoe
wel niet het belangrijkste. Voor de ouderen
is zij een verstoffelijking hunner herinne
ring, voor de jongeren een curiosum, waar
naar ze met een glimlach maar toch ook be
wonderend kijken. Er staan nog veel oudere
spuiten op deze expositie, handspuiten met
hefboomen. zooals er te Haarlem ook nog
wel te vlr.den zijn. en riancrenwagentjes. als
onze goede oude .Jetje". En dan heeft de
Kon. Ned. Brandweervereniging in haar
stand oude he^en niet alleen, maar een
gele hooge hoed. die men eertijds bij brand-
blusschlng placht te dragen. Allerlei brand
weerantiquiteiten zijn uit het Brandweer
museum te Utrecht gekomen, en men heeft
er ook particuliere verzamelingen neergelegd,
bijvoorbeeld die van den heer H. G. Bom Jr.,
secretaris van de Museum Commissie. De heer
Bom ls enthousiast genoeg om er leder, die
het wenscht, inlichtingen over te geven. Zoo
heeft hij ons getoond een penning van de
Vrijwillige Brandweervereniging „De Tien"
te Haarlem en een fraaie bronzen legpen
ning van de Haarlemsche Brandverzekering
Maatschappij. In het Museum ls meer over
de Brandweergeschiedenis van onze stad,
nyiar niet alles kon hierheen gebracht wor
den. Prnten van branden te Haarlem
echter, zei de heer Bom. heb ik niet, want
in de Spaamcstad komen, vroeger zoogoed
als nu, haast geen groote branden voor. En,
voegde hljt er bij, als ze dreigen te beginnen,
dan ls de brandweer er altijd onmiddellijk
bij. Een lof. die niet aan het korps in elke
gemeente gebracht kan worden.
Op deze stand zijn voorbeelden van ver
woesting door brand, niet alléén In talrijke
prenten. Er ligt bijvoorbeeld een rf.uk rail,
dat bij een brand van 18 meter tot 3 meter
ls ingekrompen.
Geheel nieuw is. wat de Nederlandsche
Vereeniging tot Bescherming van Dieren op
de tentoonstelling demonstreert: het systeem
om verbranding van vee tegen te gaan door
een andere bevestiging In de stallen. Bij de
gedemonstreerde zeer eenvoudige bevestiging
zijn de dieren door één beweging van een
handgreep los te maken. De vereeniging ver
geet niet om, waar gebleken is, dat losloopen-
de koeien de domme gewoonte hebben om
eigener beweging naar den vuurhaard terug
te keeren, propaganda te maken voor een af
rastering bij eiken stal, een kraal, waarin da
beesten gedurende den brand geborgen
kunnen worden. Moge vooral deze propa-
gandastand op de tentoonstelling veel succes
hebben.
Een andere hoogst belangwekkende inzen
ding buiten de brandweerindustrie om ls die
van de Nederlandsche Heide Maatschappij.
Achter In de hal heeft de Ned. Heide Mij. een
heide aangelegd en een dennenbosch en hier
toont zij hoe brandvrije wegen worden aan
gelegd, en door de plaatsing van een heldc-
brandweerauto met materiaal hoe bosch- en
heidebranden gestuit worden. Van gebluscht
kan meestal niet gesproken worden.
Dit is wel het voornaamste van deze vrij
uitgebreide tentoonstelling. Het internatio
naal karakter spreekt niet duidelijk. Holland
ls ver in de meerderheid, buitenlandsch fa
brikaat is schaarsch.
Enkele particuliere firma's cxposeeTen met
brand en brandweer in verband staande ar
tikelen, zoo is er een stand van de Hoog
ovens te IJmuiden met een gebouw van
drijfsteen en gegranuleerde slakken. In de
tweede hal, D„ hebben Nico Kolsteren en Cor
van der Lugt Meiseri van décors een „Erica
dorp" gebouwd, waar de straten aan het
brandweerwezen en zijn pioniers venvan te
namen hebben en waarin particuliere firma's
gevestigd zijn met reclame-winkels. Men
verzuime niet hier het perceel van het Jack
Londonverbor.d te gaan zien. Er ls ook een
Beicrsch bierrestaurant en buiten de hallen
draait een wereld van vermaak in het Luna
park.
Op verschillende dagen ook tijdens het
Internationaal Brandweercongres, dat in
begin Augustus in de Maasstad zal gehou
den worden zullen er demonstraties zijn. o.a.
van de Amsterdamsche Brandweer. Ook is
buiten een oven gebouwd, waarin materialen
op hun vuurvastheid beproefd worden.
De Brandweertentoonstelling is open en
waard om gezien te worden.
DAT EENE.
Hij had nog nooit vriendinnen
Dan slechts zijn eigen vrouw,
Slechts haar kan hij beminnen.
Hij is haar altijd trouw;
In al zijn huwelijksjaren
Aanbad hij haar alleen,
Van 't topje van heur haren
Tot 't puntje van haar teen,
Geen vrouw zoo wijs en vroolijk
In zijn opinie dan.
Geen bleef zoo jong en oolijk
In d' oogen van haar man
Zij lispelt bij het spreken.
Maar hij aanbidt haar stem,
Misschien heeft zij gebreken.
Maar stellig niet voor hem.
Hij ziet geen andre vrouwen
Op heel de aard' dan haar,
Maar
Den datum van hun trouwen
Vergeet hij leder jaar.
P. GASUS.
De Professor: „Mijn hemel! Mijn auto is
gestolen!"
.ILifeL
Japan begint op z'n Europeesch te tafelen. Minister Adatschi opende een restaurant waar
Europeesch wordt gekookt, gedronken en aan tafel gezeten. Alleen de typische houten bor
den onder het servies werden gehandhaafd.