FEMINA
DRIE MANTELPAKKEN.
OVER DE GRENZEN.
HAARLEM'S
DAGBLAD
DONDERDAG
4 SEPT. 1930
De mode van vandaag. IfJet woord is aan
y«» CBUatUH MOMI04
Het Is merkwaardig, hoe snel de mode ver
anderen kan en hoe men dikwijls van het
eene uiterste in het andere vervalt. In een
tijdsverloop van slechts enkele jaren, heb»
ben we de lange rokkenmode gehad (om
streeks 19221923), daarop kwam de zeer
korten rokkenmode, die van alle grootmoe*
ders bakvischjes wilde maken en nu, sinds
amper een jaar, zijn de rollen precies omge
keerd, en zijn de zeer lange rokken weer mode,
en is de heele stijl van onze mode erop ge
richt. van al onze bakviscfijes grootmoeders
>te maken. Dit natuurlijk niet letterlijk op te
vatten. Ik bedoel, dat het meisje van van
daag, volgens de nieuwste modeopvattingen,
er probeert uit te zien als haar eigen over
grootmoeder. In haar japon van een stijl van
60 jaar terug, eenigszins aangepast aan mo
derne begrippen, ziet ze er waarlijk stijlvol
en eenvoudig uit, het geeft haar iets waar
digs en bijzonders, dat toch werkelijk heel
charmant is en dus het succes van het seizoen
wordt, let u maar eens op, ondanks tegen-
spartelende beweringen van: „die lange
rokken krijgen ze er nooit in!" Men heeft de
mode van 60 jaar terug niet klakkeloos over*
genomen. Men heeft er de ongemakkelijk
heden en- wanstaltigheid als rokhoepels,
stalen geraamten, queues en dergelijke kunst*
matigheden uit verwijderd en het gevolg is,
dat slanke, soepele rokken, in plooien en
klokken, in sierlijke lijnen weer om slanke
figuren en enkels vallen. De geheele mode,
die speciaal dan betrekking heeft op de
avondjaponnen, de gekleede japonnetjes, heeft
iets heel sierlijks, heel vrouwelijks gekregen,
dat we er al te lang in gemist hadden. Na
tuurlijk blijft de dracht voor het wandel
toilet, de gewone daagsche jurk, het meer
eenvoudige toilet, simpel en de rok niet
overdreven lang, enkele handbreedten onder
de knie. Dit om tegemoet te komen aan de
klacht, dat de bezige, werkzame vrouw van
heden, niet door al te wapperende sleepen-
;Üe rokken in haar werk belemmerd kan wor
den. De teekening: geeft twee zulke meer een
voudige cos kramp jes weer. Links een vleesch-
kleurige tulle jurk, met blauw batist borduur
sel, volgens een ontwerp van de 'bekende
firma Boué Soeurs te Parijs. Rechts een vestje
«met geel en wit .borduursel, afgezet met echte
Cluny-kant.
Hoe men de kleuters
bezig houdt.
EEN DOOSJE VAN RAFFIA.
Vandaag zullen wij van stramien en raffia
een aandig doosje in elkaar maken en wel
een doosje, dat weer voor allerlei doeleinden
gebruikt kdn worden. Zoeken wij een heel
eenvoudig patroontje uft, dan kan de kleuter
het doosje zelf geheel bewerken. Maar ook de
oudere meisjes zullen het een aardig werkje
vinden.. Moeder kan het doosje mooi gebrui
ken voor kaartjes wol of zijde, terwijl Vader
er manchet- of boordenknoopjes in kan op
bergen. De kleine meid zit ook zoo graag met
draad en naald in de hand. Vooral, wanneer
Moeder aan het handwerken fs, vindt de
kleuter het zeer gewichtig ook met draad en
naald te werken en dan een echt handwerk
te maken, dat Vader en Moeder werkelijk
kunnen gebruiken.
Wij nemen dus voor het doosje stevig
stramien en raffia. Een lapje van 28 bij 22
c.M. is groot genoeg. Neemt U wel vooral
heel stevig stramien.
Volgens afbeelding
a wordt het lapje uit
geknipt. De bodem
krijgt een afmeting
van 14 bij 8 c.M., de
randen zijn 6 c.M.
hoog, men knipt dus
slechts 4 hoekjes uit.
1 c.M. wordt voor de
inslag gerekend. Dit
lapje wordt nu met
raffia bewerkt, liefst
met lange steken. Heel
goed kunt U hiervoor
zelf een patroontje
bedenken, hoewel het
eenvoudige patroontje
op afbeelding b zeer
gemakkelijk over te
nemen is. U moet
er wel aan denken, de
goede kant te be
werken, dus voor U
begint, legt U het doosje even los in elkaar
Ook de bodem wordt met lange steken raffia
bewerkt. Het lapje wordt daarna gevoerd. De
randjes werden opgezet en de hoekjes dicht
genaaid. Nu nog een deksel op het doosje.
Dit wordt Tets grooteT genomen dan de bo
dem, zoodat het deksel een h?el klein eindje
oversteekt. Een eenvoudige sluiting er aan
gemaakt en het doosje is klaar.
Zelf kunt U natuur
lijk het doosje grooter
of kleiner maken.
Het modelletje is in
de Tijdingzaal van ons
blad te zien.
W. R.
De Kinderen
VIT DE KLASSE.
De onderwijzeres vraagt wat „gemiddelde"
beteekent. Mientje zegt: ,J)at i$ waar een kip
haar eieren op legt".
„Wat", roept de onderwijzeres verbaasd
uit, „wat zeg je daar?"
„Waar de kip haar eieren op legt", verzekert
Mientje nogmaals met beslistheid en
„het staat in het boek" voegt zij er rustig
aan toe. Het boek wordt geraadpleegd, Mien
tje heeft gelijk. Het staat er zwart op wit:
„Een kip legt eieren op een gemiddelde van.
Vrouwen, die zich leelijk maken! Bestaan
ze wel? Het is immers juist altijd het stre
ven van ieder vrouw om zich zoo mooi moge
lijk te maken.
Ja, toch bestaan ze. En ik bedoel nu niet
de vrouwen, die door smakelooze kleeding of
onflatteuze kleuren ongewild leelijker schij
nen dan ze zouden kunnen zijn, neen, ik denk
aan vrouwen, die zich bewust en met het
grootste genoegen „toetakelen".
Natuurlijk niet in het dagelijksch leven!
Daar zien we liever iets moois dan iets lee-
lijks, het heeft dan geen zin zich leelijker
voor te doen.
Maar op het tooneel, op'de film heeft het
wèl zin. Tot grooten schrik van sommige ac
trices, die vinden, dat een tooneelspeelster
in de eerste plaats mooi behoort te zijn. Too-
neelspelen beteekent voor haar: zoo bekoor
lijk mogelijk zijn, schoonheid laten bewon
deren. Er zijn actrics die moederrollen spe
len met een grijze pruik boven een meisjes
gezicht.
Maar het zijn niet onze beste actrices!
Onze beste actrices, die weten wat haar
kunst toekomt, zijn er nooit voor terug ge
deinsd „types" te maken. Ze weten, dat er
in de kunst een ander mooi geldt dan wat
men daar gewoonlijk onder verstaat. Een
mooie vrouw op het tooneel, die niet mooi
behoort, te zijn, is leelijk. Een ware tooneel
speelster offert haar persoonlijke y delheid,
haar vrouwelijke behaagzucht aan haar
kunst. Ze legt zich toe op de onvrouwelijke
taak zich leelijk te maken en beeldt het
type uit dat zij zijn moet. En ze dwingt ons
meer bewondering af dan haar 'poppig-mooie
collega's, die alleen op het tooneel schijnen
rond te loopen om zich te laten zien.
Actrices die zich leelijk maken. Onwille
keurig denken we het eerst aan de onver
getelijke Greetje Lobo. We herinneren ons
haar ,3arbertje" uit „Barbertje blijft". Wat
een foei-leelijk, oer-komisch en toch zielig
menschje maakte zij daarvan. Een vieze,
vuile slons was Greet Lobo in de eerste be
drijven van „Pygmalion", een roet-zwarte
negermeid in „Een partijtje poker". Die ty
pen zullen ons nooit uit de gedachten gaan...
Daar is Annie van Ees als Boefje, Char
lotte Kohier als het zielige kind in „De co-
medie van het geluk". Wat een leélijke juf
frouw was Vera Bondam in „Hallo, 2888" en
niet veel mooier verscheen Fie Carelsen in
„Kleeren maken.de vrouw". Maar in deze
twee laatste stukken konden de actrices la
ter op den avond toonen, dat ze ook mooi
kunnen zijn, dus was de opoffering niet zoo
groot!
Een dergelijke rol heeft ook Norma Shearer
wel eens in een film vervuld. Maar overigens
is film-actrice nog altijd synoniem met
beauty, uitgezonderd dan de paar oudere,
komische actrices die er zijn. Misschien dat
de sprekende film hier ook verandering in1
brengt. Van de mooie poppengezichtjes heb
ben we nu zoo langzamerhand genoeg en hoe
veel meer leven zit er in een Laura la Plante,
een Marion Davies, die ook eens een mal ge
zicht durven trekken.
Schoonheid is bij arüsten niet in de eeTste
plaats afhankelijk van het uiterlijk, maar
van talent en karakter. En onze „toegeta
kelde" actrices hebben ons heel wat vroolijke
en ontroerende momenten geschonken.
Een mooi gezichtje zonder karakter is een
dood ding.
En dit geldt nu ook eens wel voor het da
gelijksch leven! Al gaat het er dan niet om
om zich van buiten leelijk, maar om zich van
binnen mooi te maken.
BEP OTTEN.
HET
Er zijn meer onnaspeurbare, ondefinieer
bare, wonderlijke „its" in de wereld dan al
leen het èéne beroemde van Eiinor Glynn's
druk besproken, alom vertaalde en onmid
dellijk verfilmde boek „It". Dat „it" van
Elinor Glynn was een veel minder opzien
barende en wereldschokkende ontdekking,
dan de wereld wel geloofd heeft; zij heeft al
leen met een flinke dosis handigheid het
beestje dat de menschheid tot nu toe charme
placht te noemen, in een nieuw pakje ge
stoken en het met een anderen pakkenden
naam op zijn halsband de wereld ingestuurd
en de heele menschheid had het over het
pas ontdekte en nog nooit alhier vertoonde
„it", en bejubelde en bewierookte het en
liet zich beet nemen. Misschien zal over tien,
of honderd, of zeshonderd jaar een andere
schrijver of misschien «en dichter of een
scenariokunstenaar zich van het onderwerp
meester maken, en er nog een boeiender
naam voor bedenken, en iedereen zal het
oude afgezaagde „it" vergeten, en de vol
gende metamorfose huldigen. En het doet er
ook weinig toe, of het beestje nu charme
of it of nog iets anders heet; wonderlijk en
onbegrijpelijk blijft het, en het maakt de
wereld weer een beetje aantrekkelijker en
belangwekkender.
En zoo is het ook met het wonderlijke „het"
dat ik op het oogenblik op het oog heb. Nie
mand weet precies wat het is of waar het
Ons plaatje laat u drie heel moderne man
telpakken zien van zomerstof.
No. 491 is een strakke, niet te korte sport-
rok, met aan iederen kant een klok. Het
manteltje is recht, heeft een sjaalkraag en
sluit met drie koopen. Onder dezen mantel
draagt men het best een witte zijden blouse
met een lederen ceintuur.
No. 492 heeft een even eenvoudige rok als
no. 491. Hieronder wordt een lange casaque
gedragen van crêpe de chihe, aan den hals
hem in zit, en een heele verzameling men-
schen heeft al probeeren uit te pluizen, of
het werkelijk een concreet iets is of alleen
een kwestie van sfeer, maar tot een bevredi
gende conclusie zal wel nooit iemand komen.
Hoe komt het, dat aan kamers en huizen,
waarin nooit een vrouw komt. altijd en zon
der uitzondering ieös,mankeert? Zit het hem
'werkelijk in tasbb&re kleinigheden, in de
schikking van stoelen rondom een tafel, in
de manier, waarop een vaas met bloemen
op de boekenkast en een kussen in een stoel
is gelegd, of is het werkelijk het feit, dat er
in zoo'n kamer nooit een vrouw is geweest,
die er een klein beetje van haar persoon
lij klieid, van haar vrouwelijkheid, van haar
eigen subtiele sfeer heeft achtergelaten?
Dat zal wel iets zijn, dat nooit uitgemaakt
zal worden, en de meest plausibele oplossing
lijkt me wel, dat het een combinatie van
alle twee die dingen is.
Want er zijn menschen, die niet gevoelig
zijn voor wat men dan gewoonlijk sfeer
pleegt te noemen, en die zoo iets subtiels als
het blijven hangen van een aanwezigheid
nooit zullen voelen, en die toch genieten van
dat andere wonderlijke iets, waarvan vrou
wen het fabrieksgeheim schlinen te bezitten,
en dat gezelligheid heet. Het is een onbe
twistbaar feit, dat het zoo goed als altijd
een mislukking wordt, als je een man met
drie vazen met bloemen een kamer instuurt:
hij zal er waarschijnlijk drie maal zoo lang
over denken als een vrouw en er nog in sla
gen om ze daar te zetten, waar ze net niet
moesten staan. Er gaat niets van af, dat.
er honderdduizend dingen zijn als het
gezellig dekken van een tafel, het schikken
van bloemen in een vaas, het zetten van een
schemerlampje in net dat ééne naargeestige
hoekje van de kamer waarvan vrouwen *t
monopolie hebben; maar het is de vraag, of
er nog niets is boven en buiten dat.
Wie zal het ooit uitmaken? Er zal tot in
lengte van dagen een deel van het mensch-
dom zijn, dat het andere deel, dat wel in
„zulke overdreven dingen" of „zulk bijge
loof" gelooft, uitlacht en voor droomers uit
maakt, en hardnekkig weigert te gelooven,
dat er een verschil is tusschen huizen, waar
in veel menschen geleefd en gestreden heb
ben en huizen, waarin nog nooit een mensch
wat beleefd heeft; dat je het voelt, als je in
een huis komt, waar goede dingen gedacht
en gezegd en gedaan worden, en waar een
sfeer van innigheid en liefde hangt; en dat
de persoonlijkheid van een vrouw in een huis
in een kamer, voelbaar is, lang nadat zij
haar glimlach en het gedein van haar rok
ken mee heeft genomen naar een andere
Er zal tot in lengte van dagen een deel van
het menschdom zijn, dat onmiddellijk het
verschil in sfeer voelt tusschen een huis
waarin alleen vrouwen, en één, waarin alleen
mannen wonen.
Het is een kwestie, die je in verband zou
kunnen brengen met de grootste problemen,
die al heel wat menschelijke vernuften heb
ben bezig gehouden, en die per slot van re
kening terug gebracht kan worden tot deze
ééne oplossing (die heelemaal geen oplossing
is!): dat een vrouw een vrouw zal blijven,
zoolang de wereld draait, en wat er ook ge
beurt.
WILLY VAN DER TAK.
RECEPT.
Havermoutpap ls een zeer voedzaam en
smakelijk gerecht, hetzij voor ontbijt, hetzij
als nagerecht. Op 11.2 kan melk neemt inen
10 lepels havermout en een snuifje zout. De
melk met zout wordt aan de kook gebracht,
waarna men er roerende de havermout ln
strooit, en de melk roerende weer aan de
kook laat komen. Dan op een zacht vuur de
pap, van tijd tot tijd roerend, gaar en ge.
bonden laten worden, wat ongeveer een half
uur duurt.
en even boven de taille versierd met een
strik. De gladde mantel heeft een sjaalkraag
en wordt gesloten door een ceintuur, welke
uit de zijnaden te voorschijn komt en van
voren gestrikt wordt. De mouw is glad, zon
der manchetten.
No. 493 is een meer gekleed manfcelcostuum.
De rok bestaat uit ingevoegde paneelen, die
naar onder toe wijder ultloopen. Het heup
stuk is geheel glad. De blouse, een kimono
model, sluit met een breeden overslag en
heeft op de taille een ceintuur, die met een
grooten strik wordt gegarneerd. Langs den
kraag, die heel royaal is, wordt een zijden
strook gezet, welke op regelmatige afstan
den gesmockt wordt. Ook de manchetten
eindigen met een dergelijke versiering, die
over den mouw van den mantel wordt ge
dragen. Het korte manteltje heeft een puntig
toeloopende sjaalkraag, waarover heen die
Yan de blouse valt.
wy zijn een verdeeld volk. Iedereen is het
er roecend over eens: we ruzieën, we wan
trouwen elkaar, we zijn verdeeld in een on
noemelijk aantal kleine afdeellnkjes, we zijn
vóór alles individualistisch. Onze persoon
lijkheid, daar moet een ander afblijven, die
moet onaantastbaar zijn. Nu is dit op zich.
zelf nog niet zoo'n slechte eigenschap, maar
een ding heeft het sterk tegen: het brengt
verdeeldheid.
We gaan de grenzen van ons vaderland over
en van dat oogenblik af is de situatie ver
anderd: we zijn één. Hoe verder de grenzen
achter ons liggen des te meer voelen wij ons
nauw verbonden aan eiken landgenoot dien
we tegenkomen.
We rijden door den Elf el en hebben groot-
sche plannen: de Nürbufrg-Ring willen we
niet alleen gezien, maar ook gereden heb
ben De verkooper van onzen wagen heeft in
dertijd gezegd: ziet u, met een wagen als
deze kunt u geen reizen naar het buiten
land maken. Dat klinkt niet geruststellend
met het oog op onze racebaan-plannen, maar
de auto in kwestie heeft ons al eenige Jaren
trouw en eerlijk gediend, zoodat we meenen,
er met eenige aanmoedigende woorden aan
zijn adres onzerzijds wel te zullen komen.
Als de eerste twee zeer steile hellingen
met soepel enthousiasme genomen zijn, en
we bewonderen het uitzicht op het hoogsie
punt van de baan, komen ons eenige land-
genooten in hun auto opzij rijden. We wuiven
tegen elkaar, we roepen: leve Holland, het is
geen zien, het is compleet een wéérzien
en tooh hebben we elkaar voordien nooit aan
schouwd.
En zoo blijft het.
Iedere landgenoot die wij als zoodanig her
kennen, wordt gegroet: fietsers, automobilist
ten, wandelaars, treinreizigers die uit een
coupéraampje hangen, motor fietsers, die ons
met veel geknal en gedoe achterop daveren.
We worden er wrevelig van en gaan flink opzij
om ze zoo gauw mogelijk te laten pas-
seeren Hollanders! En we wuiven hun
vroolljken groet terug. Zoo nu en dan pas
seert er iemand in een dure auto, met een
dure chauffeur, en die hebben met zijn allen
het harnasje van thuis nog niet afgelegd en
reageeren nergens op.
Toch zijn zij met al htm stijfheid niet
zoo onuitstaanbaar als een familie in het
hótel, die tegen elkaar fluisteren: „Hollan
ders", als ze ons zien, en daar dadelijk op
laten volgen „laten we doen of we Duit-
schers zijn." Natuurlijk gaat het niet op.
het plannetje is al verraden en bovendien
is hun kennis van de Duitsche taal al te be
perkt, om er iemand te laten invliegen.
Maar het typeert deze menschen, die uit
niets anders dan aanstellerij zich willen uit
geven voor iets dat zij niet zijn. En die zich
zelf daarmee alleen maar blameeren kun
nen.
De badplaats Ems heeft een manier uitge
vonden, om de rust en de stilte in de plaats
voor de patiënten die er genezing komen
zoeken 200 volkomen mogelijk te maken.
Ten eerste wordt bij het binnenkomen
van de plaats verzocht, zoo weinig en zoo
kort mogelijk toeter en claxon te gebrui
ken. Voor een gezond mensch klinkt dat
wel wat overdreven, maar er zijn veel stak
kerds in Bms, die weinig hebben kunnen,
en het is niet moeilijk om t-erwille van hen
aan zoo'n kleinigheid te denken.
Maar het tweede verbod is van ernsti
ger aard, het is rondweg gezegd akelig! Op
de promenade een b ree de, mooi be-
Holland buitenslands. - Babies in
Ems. - Op de boot.
boomde wandelweg langs de rivier, waar het
met het warme weer heerlijk koel is wor
den geen kinderwagens toegelaten. Het
staat er en we zijn er paf van.
In een dergelijke omgeving van zieken,
van menschelijke wrakken en ook wel van
ingebeelde zieken is een baby in een kin
derwagen de eenige hoop op een nieuw ge
zond geslacht, dat niet met ernstige kwalen
of met vermeende kwaaltjes is behept.
In een der zonnige straten achter die
promenade komen we een Jong moedertje
tegen. Achter den kinderwagen met een ge
zonde mollige baby als passagier. Het kind
ligt vergenoegde geluidjes te maken en de
moeder praat een babytaaltje tegen hem,
dat zij samen volkomen verstaan. Een paar
passen achter hen wordt een wrak van een
man in een wagentje voortgeduwd: terwille
van hem dus en van al die andere stak
kerds wordt de baby in zijn equipage van
den wandelweg geweerd lijkt het niet ho
peloos voor zoo'n man om altijd onder al
die andere zieken te zijn.
Op een stampvolle Rijnboot, waar men
meenen kan. op de Hollandsche Waal te va
ren ln plaats van op den.Duitschen Rijn, ra
ken we in gesprek met een Duitsche dame,
die één illusie blijkt te hebben: naar Haar
lem. Amsterdam te kunnen reizen in dit na
jaar. Zij vraagt of wy soms uit die buurt ko
men.
We groeien zlenderoogen van trots als we onze
Haarlemsche afkomst verkondigen en nu
moeten wij er van alles van vertellen. De
scholen zyn er zoo goed, hééft ze gehoord.
Of in ons land aan die vreeseUjkste mode
aller modes de jazz. wordt gedaan. Of onze
landgenooten geen betere liederen kennen
dan wat ze daar Juist zingen terwijl een
jolig Hollandsch reisgezelschap juist na el
kaar ten beste geeft: ..We gaan nog niet naar
huls", en „Van Je héla, hola" enfin u be
grijpt het. Gelukkig komen de omstandighe
den ons op dat oogenblik te hulp. door een
van het gezelschap het Vlnggelied fe doen
inzetten. Gelukkig, dat klinkt tenminste goed
en nu volgen alle anderen vanzelf, zelfs
Piet Hein met zyn tot in het oneindige her
haalde refrein klinkt frisch en fleurig.
Op die Rijnbooten kunnen wy Hollanders
anders zingen leeren van de Duitschers; het
schijnt wel alsof hun voorraad volksliederen,
en wat een mooie zyn er bij. onuitputtelijk ls,
en ledereen kent de woorden op een prik. Het
geeft nog weer een aparte bekoring aan de
romantiek, waarvan het Ryndal zoo ver
vuld is.
Een op zichzelf staand Iets heeft me ech
ter met weerzin vervuld: een vader, moeder
en dochter, gedistingeerde menschen komen
in een restaurant eten. zy gedragen' zich
zeer beschaafd, bovendien heeft het meisje
een fijn. en teer, wat hooghartig gezichtje.
Tot onze stomme verbazing steken moeder
en dochter na tafel beiden een sigaar op, die
haar door vader wordt aangeboden.
Weg Illusie van fynheid, ze worden ineens
grof ln onze oogen. Maar wie zal 't zeggen:
over vijftig Jaar is het misschien de ge
woonste zaak van de wereld,
E. E. J.—P.
Stookt men anthraciet. dan moet men ook
zorgen, dat haard of kachel ln orde ls. Men
behoort er op toe te zien. dat de luchttoe
voer onder het rooster behooriyk kan getem
perd worden, anders brandt de kachel of
haard veel te feh