OP DEN TOP VAN PARIJS. Leven in Indië. Place da Tertre. Uit de kronieken van Poeloes Sibau. door een Controleur B. B. Steil leiden de straten den heuvel op en terwijl wij hem beklimmen, willen twee fantomen ons niet verlaten. „Montmartre, oord van de Bohème en het romantisch lijden!" fluistert het feene, de sentimentaliteit, ons in het oor. „Wanneer die nieuwe gebouwen maar niet zooveel harmonie en intimiteit verstoorden!" aucht klagend het andere, de piëteit. Beide iantomen zijn ons hinderlijk met hun aan geleerd cicerone-gepraat. Hoe ze kwijt te worden? Daar verstommen zij plotseling. Zij Wijken en zinken weg. Voor onze oogen ver heft zich een beeld, dat zelfs fantomen over weldigt. Wij zijn op de Place du Tertre Men wrijft zich de oogen, is dit niet ge droomd? Gelijk een groot stuk kinderspeel goed is dit pleintje; neen, gelijk een oude, fijne houtsnede bij een sprookje van Ander sen. In ruimte en tijd voelt men zich ver van het tegenwoordige Paradijs verwijderd. Hier moderne kleeding te zien, is direct pijn lijk. Dames met Etonkapsel, heeren met dharlestonbroeken doen anachronistisch aan. Dit aspect moest door heel andere verschij ningen zijn verlevendigd: onwillekeurig zoek je naar Pandor met zijn hoed met twee punten, naar grimmige sansculotten met de phrygische muts, naar elegante heeren met kanten jabots. En onder zooveel schaduwen: waar blijft de wagen, waarvan, jong en gracieus, Manon Lescaut naar beneden springt, terwijl haar blikken speuren naar den verliefden Des Grieux? Lage huizen van één of twee verdiepingen omlijsten het plein en hun smalle gevels hebben meestal maar twee ramen in een verdieping. Van het voorjaar tot laat in den herfst blijven deze ramen open, alsof de bewoners niets wilden verzuimen van de be zienswaardigheden, die de Place du Tertre hen kan bieden. Eerst bij het aanbreken van het koude herfstweer worden de ramen hier gesloten, maar knorrig en met tegenzin. Met de koffiehuistafel heeft het plein veel te stellen, want waar men ook kijkt ziet .men niet anders dan restaurants, koffiehui zen, bars en kroegen. Drie, vier restauranis wedijveren om iederen voet ruimte onder de acacia's. Tafels en stoelen overal. Een zoo weelderig voortwoekerende koffiehuis- flora brengt natuurlijk ook de dienovereen komstige aromata mee. Het geurt naar aee- yisch, gewelde boter, gebraden vleesch en groenten. De tafels zijn frisch gedekt en de witte lakens glimmen in de middagzon als groote lotusbloemen. Dicht achter het plein .rijst Sacré Coeur ten hemel. Haar klokken, reusachtig table d'höte-sïgnaal, luiden juist het middaguur en van dichtbij en veraf antwoordt hen een choraal van klokken. Menschen klimmen van de stad naar boven. Zij komen meest getweeën: een man, een vrouw. Op de steile helling blijven zij meer malen slaan; hun gehijg gaat schuil achter een verlegen glimlach. Maar dan, eenmaal boven op den heuvel, kijken zij elkaar aan; zij lachen zoo tevreden alsof zij beland wa ren onder een anderen hemel en op een andere planeet. Blijdschap schittert in hun oogen. Zij zijn aan het doel. Rondom de ta fels is weldra alles vol. Groeten en gesprek keen, opmerkingen en geestigheden vliegen 'Van tafel tot tafel, want bekenden eri onbe kenden behooren hier allen tot dezelfde groote familie: die van de moedige en vroo- lijke menschen. Het middaguur is echter niet meer dan een episode. Ten hoogste een generale repe- tit ie. De bars en cabarets weten nauwkeurig dat zij terwille van den middag hun slaapje niet behoeven te onderbreken. Zelfs de katten, die hun parodistische majesteit hier demonstreeren, de Chineesche maskers in de ramen van de antiquairs, de monster-s en fantastische beelden, die in hout en gips gothïsche waterfonteinen nabootsen alt alles is overdag niet in zijn ware element. Eerst de duisternis maakt ze levendig. Wan neer Sacré Coeur zich des avonds van zijn donkeren achtergrond losmaakt, het mar mer blank en glinsterend als een gezicht, waartoe Parijs eerbiedig opziet, blinkend met al zijn lantaamoogen, dan pas ont waakt hier boven alles en dm glanst het in zijn innerlijken gloed. Bij het aanbreken van den avond gelijkt de Place du Tertre een reusachtig koffie huis, een onmatig vergroote „Guinguette", waar de vroolijkheid huist van vroegere eeuwen, een Babelais-achtige vreugde in het eten en drinken, lachen en minnen. Nu leeft de Place du Tertre op! Scharen men schen stroomen er heen. De zon, een grand- seigneur, die zich met minachting voor het gepeupel terugtrekt, kijkt van den drempel van zijn slaapvertrek nog eens om, voor hij slot en tuin overlaat aan de menigte, echter onder toezicht van de maan, zijn oude major-domus. De gasten zeldzaam ver schijnsel in de Montmartre Cosmopolis zijn bijna uitsluitend Franschen. De Place du Tertre is echter ook voor het overige een eiland van het verleden, dat vastberaden worstelt tegen al het moderne. De tafels zijn met petroleumlampen verlicht en on der hun roode kappen zien deze lichten er uit als gloeiende harten, of als groote rozen, die bloeien op den akker van de levens vreugde. De kellners in deze kleine restau rants zijn niet de keurig opgepoetste gezel len van de mondaine eetgelegenheden. Hier boven komt het niet op manieren en ook niet op schijn aan. Hier is alles echt. Het eene restaurant noemt zich „Mère Cathé- rine" en bestaat op dezelfde plek sedert 1793. Brave moeder Cathérine, die al zooveel lie den heeft gevoed en op zooveel magen een gezond optimisme overgebracht! Is zij de zelfde, die eens Jeröme Coignard met haar culinaire en andere bekoringen laafde en wier gestage Anatole France voor ons ver eeuwigde? Van alle kanten klinkt muziek. Het piept en giert en zingt en klinkt.... Elders werpt men een donkeren doek over de kooi en de vogels, die er in wonen, meenen dat het nacht is. Zij worden stil en slapen in. Op Montmartre gebeurt het omgekeerd. Wordt het avond, dan verlaten de vogels hun kooien en vliegen musiceerend uitHet klinkt en zingt en zoemt en bromt en giert en rinkelt aan alle kanten. Een orkest mis schien? Welk een idee! De krekels in het zomerlijke veld, weten die wat een kapel meester is? De kikkers in den vijver, hebben die ooit van den dirigentenstaf gehoord? Neen, niet waar, en wat musiceeren zij toch mooi, waarbij zij hun genoegen en ook hun dagelijksch brood vinden. Zoo ook het legioen van straatmuzikanten, wier dorado de place du Tertre is. Daar komen zij in bonte mengeling achter elkaar of ook te gelijk. Overal gaan zij staan tusschen cc tafels, man of vrouw, jong of oud, dik of mager en zij spelen door elkaar fluit, viool, banjo en mandoline, saxofoon en jacht hoorn, harp, en harmonica, ieder naar zijn aard, ieder zijn liedje, zooals wij het in hei leven allen, min of meer volhardend, doen. Het gebeurt waarlijk, dat twee muzikan ten te dicht bij elkaar zijn gaan staan; zij maken ruzie en schelden: „Wat? Maak jij hier muziek? Terwijl je toch huiseige naar bent en rentenier?" zegt de een ver ontwaardigd. „En jij? Alsof jij niet je auto hebt? Natuurlijk op. Zondag, wanneer je met je familie gaat rijden, kom je hier niet spelen", antwoordt de ander.... Het amu sante is, dat beiden de waarheid spreken. De een is huiseigena'ar, de ander rijdt auto. Overdag hebben beiden hun burgerlijke be zigheden. Maar des avonds zijn zij straat muzikanten en verzamelen geld.. Indrukwekkende autocars van de Cook- maatsehappij rijden voorbij. Men laat de ingezetenen „Parijs bij nacht" zien. Zij worden door de menigte beschimpt. Zij hoo- ren het lawaai, het gejoel en meenen, dat het vriendelijke groeten zijn. Zij antwoor den opgewekt. De auto rijdt haastig verder en ik zeg tot mijzelf: „Zit je in den suizen- den wagen dan verwissel je allicht gejubel met scheldpartijen.. Is dat niet een beetje de geschiedenis van alle revoluties?" Welk een oneindige menigte bedelaars, avonturiers, acrobaten, gedachtenlezers en andere tijdgenooten heeft het hier op onze zakken voorzien. Een fotograaf. Hij wil mij fotografeeren. Een schilder. Hij staat er op mij te mogen teekenen. Een silhouettenkun- stenaar. Hij wenscht mijn profiel te snijden uit zwart carton. Wat daar zooal samen zweert, om onze gelaatstrekken over te leve ren aan het nageslacht. Hoe zal ik mij te gen hun nieuwsgierigheid verdedigen? Deze bedelvirtuozen hebben in een oogwenk al les bij mij onderzocht. Bij ieder gerecht wordt het lied van den dag in vele variaties geserveerd. Soep met muziek en muziek bij de kreeft. Muziek, muziek, muziek. I?an altijd weer dezelfde gedaanteverwisseling: het muziekinstru ment x wordt door een schoteltje vervangen en Maestro, die zooeven muziek heeft ge zaaid gaat met een bordje oogsten. Kunst geht nach Brot. Het bloemenmeisje zelf een knop: „Monsieur, mooie rozen misschien?" De Sidi uit Algiers: „Moussié, fijn Oostersch zijden tapijt?" Een gele duivel uit Jaoan: „Messié, prachtige parelsnoer!„Uw" ho roscoop, messié!" sist een verschrikkelijk wijf mij in het oor. Af en toe komt het ook tot twisten. Politie is voorzichtigheids halve eveneens aanwezig. In een houten gebouwtje, dat overeenkomst vertoont met de Parijsche krantenkiosken, zitten twee agenten. Komt het ergens tot een luide woordenwisseling dan trekken zij voor zichtig de deuren van hun tent dicht. Wordt het stil dan gaat de deur weer open en men heeft opnieuw twee politieagenten voor zich Zij zitten in het huisje en smullen. Zij zijn als twee figuren voorbeen weerhpisje, die zich "principieel alleen bij mooi weer laten zien. Na half elf des avonds staan ook de laat ste dinergasten op. De straatmuzikanten en overige artisten zijn allang thuis, waar zij in den vertrouwden familiekring hun ont vangsten tellen. De gasten hebben zich intusschen in de bars en dancings in de omgeving verspreid, waar muziek, en nog eens muziek uit naar buiten vloeit. Op den gladden vloer dansen jonge paren;' zij cir kelen ernstig en plechtig om elkaar als planeten; terwijl aan den hemel dartele sterren met elkaar coquetteeren, verliefd, als dansende paren. Over de Place du Ter tre waait thans, in den zoelen September- avond een warme wind; hij zweeft door de open ramen de kamer in en gewekt door zijn zwoelen kus sidderen en beven de goed- koope witte kanten gordijnen. En Mimi Pinson zegt tot zichzelf: „Mijn gordijn rilt... Alsof wij beide kippevel hadden!" H. BUYS. (Nadruk verboden.) H. D. VERTELLING (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden) Weerzien, door EGBERT VAN LENTELO. De oud-ingenieur Pieter van Maren zat in de eerste klasse van de tram, die hem naar zijn nieuwe woning in een der dorpen in den omtrek van Haarlem zou brengen. Hij had ruim drie-en-twintig jaren van zijn leven in Nederl.-Indië doorgebracht, was, tijdens zijn eerste verlof naar Nederland, gehuwd en nu vader van drie kinderen. Hij was nu vijf-en-veertuig; vijftien jaar geleden had hij het noodig gevonden om te trouwen en familieleden hadden een „ge schikte partij" voor hem gevonden. Van een romantische liefde was geen sprake geweest. Clara van Ulven leek hem wel een aardige vrouw, hij vroeg haar ten huwelijk en zij nam hem aan. Dat was alles! Als alle oudgasten had hij en ln mindere mate zijn vrouw nu wat vreemd gestaan tegenover de Hollandsche toestanden en ver houdingen die zij ontwend waren. Er was zooveel veranderd in het oude Holland, en de leefwijze daarginds in de tropen was zoo geheel verschillend van die in zijn vaderland. De oud-ingenieur had een hoog pensioen, wat kapitaal overgespaard en het vooruit zicht op een matig bezoldigde betrekking te Amsterdam. De van Marens besloten zich ln Kenne- merland te vestigen, hadden zich in verbin ding gesteld met een woningbureau en na een langen autotocht was hun keuze ten slotte gevallen op een aardige villa met ga rage en een ruim „erf". Over veertien dagen zouden ze de woning betrekken en nu ging van Maren eens kijken hoe het stond met den tuinaanleg, het schoonmaken enz. Terwijl hij alleen in de tram zat ging er heel wat in zijn gedachten om. In het dorp, waarheen hij op weg was. stond zijn vader eertijds als predikant: hij. de oudste van vier kinderen, had de H.B.S. te Haarlem be zocht en was daarna student in Delft gewor den; toen hij veertien jaar was stierf zijn. i moeder, toen hij een-en-twintig was verloor hij zijn vader .en was het gezin uit elkaar gegaan. Bij hun eerste bezoek aan het dorp had het hem getroffen dat alles zoo veranderd was, in die mate dat hij de omgeving bijna niet herkende. Wat vroeger weiland en bollenveld was zag hij nu als villapark en lanen met landhuizen; het oude „West-Duyn" was ge sloopt en waar eertijds de pastorie stond reed nn de tram. Het wekte een licht gevoel van weemoed bij hem op, als van verlies en nooit weerzien; het nieuwe, onbekende gaf hem aanvankelijk geen prettigen indruk; net zei hem niets. Maar den vorigen avond was plotseling een herinnering bij hem ontwaaktde ge dachte aan Elsje Rinse. In Delft studeerende was hij thuis blijven wonen, dat was góedkooper; eerst na vader's dood was hij naar Delft verhuisd. Elsje Rinse was de eenige dochter van den dorpsveldwachter geweest, een bijzonder knap kind met een aardig slank figuurtje, levendige guitige oogen, een snoezig gezicht je en mooie, donkere krullen. Piet van Maren, de jonge, flinke student, was al gauw door haar bekooi'd en liep haar overal na; aan vankelijk had zij met hem gecoquetteerd, maar daarna waren er stoeipartijtjes en avondwandelingen gevolgd, tot groot mis noegen van den predikant; Piet was dol ver liefd geraakt op het lieftallige deerntje en dit op hem. Met gesloten oogen, terwijl het zomer koeltje door zijn grijzenden baard en over zijn al wat kalen schedel blies, haalde de oud-ingenieur zich voor den geest, hoe de knappe Elsje op een donkeren najaarsavond, onder het lommer van een ouden beuk tegen zijn borst gerust had, terwijl hun lippen el kaar vonden Toen hij in Delft was had hij Elsje nog een paar malen opgezocht, maar daarna nad hij haar uit het oog verloren. Toen was hij jong geweestzijn jeugd was voorbij, voor altijdwaar zou Elsje nu zijn? Ze was toen zeventien, of achttien, dus nu zoowat veertig.zou wel een knap pe vrouw geworden zijnvermoedelijk wel getrouwdmet een paar kinderendie jonge onderwijzer, hoe heette-ie ook weer? had een oogje op haar.... hij zou toch eens informeerenleuk om Elsje misschien terug te zien De tram stopte met een knarsend metaal- gekraak en van Maren stapte uitop tien minuten gaans van de halte stond zijn villa. Daar, in die donkere laan, stond de beuk, waaronder hij toenwaarachtig, de oude boom stond er nog! Maar overigens was alles veranderd, onherkenbaar! In den tuin van Wonongsari zoo had hij de villa genoemd stond een jongen van een jaar of twintig op een schop te leunen, een echte boerenpummel met geen haar, een rooden kop en een stompneus, die hem even onverschillig aankeek. Van Maren ging het huis binnen; met den rug naar hem toe lag een vrouw op haar knieën den mozaïekvloer van de gang te schuren; een andere, oudere werkster was aan het glazen zeemen in de kamer. Van Maren maakte met deze een praatje en ver telde haar dat hij in zijn jeugd in het dorp gewoond had. „Ik heb toen een veldwachter, Rinse, ge kend; leeft die nog?";.vroeg hij. „Zou 'k je niet kunnen zeggen, meneer! ik hij is geloof ik verhuisd naar.... m'n man zou't u beter kunnen vertellen", was het ant woord. De andere vrouw stond nu op, veegde zich met haar schort het zweet van het voorhoofd en zich tot van Maren wendend zei ze met heesche stem: „Da's zwaar werk, meneer! Ben u zooveel as de eigenaar?" Van Maren zei dat hij dit was. De vrouw maakte geen prettigen indruk: ze rook een beetje naar sterken drank, had gelige, magere wangen en de haren zaten haar wild om het verlepte gezicht. Haar japon was vuil en gescheurd en ze droeg kousen met gaten en half-sleets klompen. „Dc baas zee as dat ik 'n daalder per dag zou verdienen, maar kan der niet wat bij, meneer?" zeurde ze huilerig. „M'n kerel, die zuiplap, het me laten zitten met zeven kin deren en nou mot ik de kost voor ze ophalen. M'n ouste werrekt in de tuin maar die slam pamper het '11 aardje' na z'n vaartje, liever lui dan moe! 't Is een schandaal!" „Ja, daar bemoei ik me niet mee", wees van Maren haar stug af, „ik betaal je baas voor het schoonmaken en wat hij jou geeft gaat. mij niet aan." Wat 'n onsmakelijk type! „Zeg, meneer vraagt naar den veldwachter Rinse; heb jij die niet gekend?" vroeg de andere vrouw haar, en dan verklarend tot van Maren: „Vrouw Bolders het der heele leven hier gewoond." Vrouw Bolders keek wat verschrikt op: ze verschoot van kleur en keek van Maren met haar waterige, fletse oogen uitvorschend aan. Toen vroeg ze: „Wie ben u?" „Mijn naam is van Maren", zei de ander kort. „Bedoelt u den veldwachter Rinse, die een dochter Elsje had?" Van Maren voelde dat hij even bloosde en zei: „Juist, leeft die nog?" De vrouw wachtte even en zei toen lang zaam: „De ouwe Rinse is al acht jaar dood.. Elsjeda' ben ik, zoo gezeld." HET SMOKKELEN VAN JUWEELEN IN DE V. S. LONDEN, 25 September (VX>.) Uit New York wondt gemold, dat de regeering eenige cijfers heeft gepubliceerd over den omvang van den smokkelhandel naar de Vereenigöe Staten in 1929. Volgens de statistieken, welke thans worden gepubliceerd, werden in 1929 vla verschillende havens diamanten ter waarde van meer dan honderd miliioen dol lar in het land gesmokkeld. Alleen in de stad New York waar dagelijks ongeveer 200 schepen binnenkomen, is een groote staf be ambten dagelijks bezig de smokkelwaren op te sporen. Toch wordt de haven van New York als het paradijs voor de smokkelaars beschouwd. Gedurende het afgeloopcn Jaar werden meer dan 400 mannen en vrouwen wegens smok kelarij gearresteerd. Hierbij waren 186 vrouwen en volgens verklaringen van de be ambten zijn de vrouwen listiger dan de man nen. De Individueele smokkelaar, de rijke toe rist, die uit het buitenland terugkeert- met een groot aantal in het buitenland gekochte juweeicn bij zich, baan de regeering niet de meeste zorg. Er bestaat evenwel een goed ge organiseerde internationale smokkelaarsbende die getracht heeft voor' 500.000 doll, gesneden diamant in de .Vereenigde Staten ie smokke len zonder daarvoor de 20 pet. invoerrechten te betalen. Slot. Laat Ik eerst met blijdschap vertellen dat ■mijn geliefd Poeloes sieeds meer vooruit gaat en dat we morgen voor het eerst hier een bioscoop rijk zijn, een echte, met elec- tu-isoh licht. enz. Het is wei voorloopig tijdelijk en nog wat behelpen, maar het is toch wat; de exploitant is een oude bekende, een chinees van Sekadan. Dit is, na de import van de fiets, de tweede nieuwigheid in mijn tijd. Ik ben zoo juist weer van toumée thuis gekomen en maakte onderweg een groot hanengevecht mee; dat is de nationale sport van de Dajaks. Het was heel interessant. Ongeveer 200 Dajaks waren bij elkaar ge komen, elk met ongeveer 2 hanen. Er wordt een open veldje gemaakt met een hekje er omheen en daarin laten ze telkens 2 hanen, praöhtige beesten, vechten. Die hanen krijgen aan één poot een vlijm scherp mesje gebonden, waarmee ze eikaar te lijf gaan tot één het aflegt. De hanen worden eerst verstopt- Er wordt dan geld op gezet om te wedden welke zal winnen. Daarna worden de hanen te voorschijn gebracht on der groote spanning en begint het gevecht, dat meestal maar een paar minuten duurt, soms nog korter. De Dajaks gebruiken hierbij natuurlijk allerlei bijgeloof om de hanen sterk te maken en om vooruit al to weten welke er winnen zal. Ik bleef een heele poos kijken en amuseerde me best. Verder werd mijn tournée onverwacht verlengd door schrik niet: oorlog, tenminste volgens de meening van Pont-ianak en Sin tang. Volgens mij niet, want het werd in 2 dagen ge dempt. Maar laat ik geregeld vertollen. Ik was op tournée naar de Boven Boenoet en al op weg naar huis, toen ik op een nacht werd gewekt door een ijlbode van Poeloes Sibau, die me een brief van den assistent- resident bracht, waarin stond dat een troep Batang Loepar Dajaks uit Serawak (hot Engelsche rijkje ten N. van mijn ressort» een „sneltocht" wilde ondernemen tegen onze Dajaks, en nu kreeg ik de opdracht om met voldoende troepenmacht op te tre&ken, de kampongs te bezetten en een eventueelen aanslag af te slaan. Het lijkt kolossaal, maar als je een poosje aan de Boven Kapoeas zit, weet je zoo'n be richt naar zijn waarde te schatten en dan blijft er niet veel over. Ik besloot echter, dien kant op te gaan met mijn éénen oppasser. Aan de Kapoeas gekomen, hoorde ik dat- luitenant v. G. van Sintang al met 16 solda ten van Poeloes Sibau de Embalohrivier was opgevaren, waar heeiemaal boven het zoo genaamde govaar te duchten was. Ik reisde hem als een haas achterna, daar Ik bang was, dat hij, zonder voldoende ken nis van het land hier, de zaak te ernstig zou opvatten en gekke dingen zou doen. Na drie dagen had ik hem ingehaald, al op het gebied van Semitau en nam ik de leiding op me. Ik had berichten dat er neusch Dajaks van Serawak waren overge komen, waarvan ik minder goede dingen wist. In de geheele streek was echter totaal niets van een sneltocht bekend; iedereen was rustig en (heeiemaal niet bang, alleen maar verwonderd over al die soldaten. Ik Het de MINDER CHEQUES. (Van onzen Londenschen correspondent.) Het chéquesysteem van betaling is in Groot-Brittannië zoo wijd verbreid, ook on der menschen die maar matige inkomens hebben, dat gereed geld weinig noodig is. „Geld in huis" is er een ongewoon verschijn sel. In plaats van het geld is er een cheque boek, met een meer of minder goed overschot op rekening bij de plaatselijke bank. De man in geregelaen arbeid in Londen kan gerust zonder een cent op zak 's morgens zijn huis verlaten. Hij heeft een abonnement voor zijn omnibus en trein. Als geregeld bezoeker van een restaurant kan hij een afspraak maken met den manager voor betaling per chèque. Alleen voor onvoorziene uitgaven van den dag kan het raadzaam zijn een klein bedrag aan zilver op zak te hebben. Maar zelfs dan nog zou hij zich zonder gereed geld kunnen redden Indien hij een tegoed op de bank had. Het nut van zulk een toestand springt in het oog. Geld behoeft niet in groote hoeveelhe den te circuleeren. Verlies of diefstal van contant geld wordt er in hooge mate door tegengegaan. Dat dit systeem van betaling „met gesloten beurzen" niet nog wijder verspreid is dan het reeds is moet worden toegeschreven aan den prijs, die er voor moet worden betaald. Voor elke chèque die men uitschrijft, wordt twee stuivers aan zegelrecht geheven. In wer kelijkheid kost de chèque twee stuivers, daar het zegel er op is gedrukt. En nu zijn de groote banken bezig te overleggen hoe zij die belemmering voor den groei van een nuttig stelsel uit den weg kunnen ruimen. Zij heb ben het middel gevonden in de uitbreiding van een reeds bostaanden vorm van beta ling, nl. de bankorder. Al jaren lang is het mogelijk regelmatig tcrugkcerende betalin gen, zooals contributies, verzekeringspremies, afbetalingstermijnen te doen door middel van een order of instructie aan de bank, waar men zijn rekening heeft. De twee stuivers van de cheque en een postzegel voor verzending van die chèque worden er mee uitgespaard. Maatschappijen gelasten onveranderlijk een bank hun aandeelhouders te credlteeren met de bedragen, die hun verschuldigd zijn. De methode vermindert voor de maatschappijen de zegelkosten en tevens de hoeveelheid ad ministratief werk. Het denkbeeld der groote banken Is nu dat deze methode zal worden uitgebreid tot gewone zakenlieden voor be taling van hun rekeningen. In plaats van overschrijving door middel van chèques (ge zegelde betaalorders) zou men overschrijving krijgen door middel van een brief (instructie aan de bank). De banken zouden dan over eenkomstig de opgave van te betalen reke ningen ln de instructie, voor overschrijving op de rekeningen der crediteuren zorgen. Het onvermijdelijk gevolg moet zijn Indien het plan ruim ingang vindt, dat de Schatkist er een groot deel van haar inkomsten uit ze- gelrechten door zal verliezen. Of het plan ruim incang zal vinden, moet worden afge wacht. Het bezwaar voor den kleinen man is dat hij niet zoo precies van dag tot dag het bzdrag van zijn banktegoed weet. dat hij re kening moet trekken op de t-oekomst Sn zoo verre dat hij moet aannemen altijd een vol- Serawakkers oppakken, zoowat een 30-tal en daarmee was er een eind aan den oorlog, dus zonder veel moeite en zonder een drup peltje bloed. Ik ging weer terug naar Poeloes en logeerde onderweg bij de pastoors, waar het zooals gewoonlijk, heel gezellig was. Toen ik weer op de Kapoeas kwam, bleek daar de grootste opwinding te heerschem De kinderlijke Dajaks hadden nJ. niets gesnapt van al die soldaten en daar. als een Dajak de reden van iets niet weet. hij er maar een maakt, deden de gekste geruchten de ronde. Er werd zwaar gevochten aan de Temeroe met al een 100 dooöen. men vertelde dat de Radja van Serawak met 4000 man de grens was overgetrokken om met ons oorlog te maken enz enz. Vooral de Kantoek Dajaks waren erg opgewonden en stonden al klaar om naar het- terrein van den strijd (die cr niet was) op te trekken. Het kostte me nog heel wat moeite om hun die gekke verhalen uit het hoofd tc praten en hen uhuis te houden. Maar nu is alles weer rustig en geloof ik. dat we het- er nog al netjes en gemoede lijk hebben afgebracht. Maar daarvoor zit je dan ook in het gemoedelijke hartje van het nog gemoedelijker Borneo. Nu zal ik nog even vertellen van den oude jaarsavond en wat daaraan vooraf ging. Al zit ik in Indië, toch weet ik dat het winter is, want de tjemariboom die vóór mijn huis staat, is heeiemaal kaal en dat ls met den djatiboom de eenige Indische boom. die win tert. Op kantoor was het tamelijk druk, maar toch anders dan anders; je kon merken dat iedereen de eigenaardige oudejaarsstcminving al te pakken had. Om 2 uur naar huis, waar de brieven uit Holland lagen, die ik voor loopig weglegde. Daarna kwam mijn kofckH vertellen met een verheugd gelaat dat een Chinees 12 groote garnalen had gebracht (een heel groot soort., net kreeft, dat gebak ken heerlijk smaakt); het is hier al. de ge woonte, dat je op zoo'n dag van alles voor zien wordt. Even daarna kwam een andere Chinees me verrassen met 4 lovende haantjes, 2 doerians (groote vrucht, die geweldig stinkt maar door velen lekker wordt gevonden) en 20 eieren. Ik ging nog even naar kantoor en bij thuiskomst was mijn kokki een en al glimlach en vertelde dat er gebracht waren: 50 eieren. 2 blikken Huntley en Palmers. 4 blikken sigaretten, 5 kistjes sigaren, 12 fles- schen bier en een mand vol vuurwerk. Tor- wijl ik nog aan het bewonderen was. kwa men er weer 12 flesschen bier, 2 djeroek ball (groote citroen, zoo groot als een meloen) 50 eieren en een geweldige taart (spekkoek). Mijn heele huis stond vol en ik deelde heel wat uit aan mijn personeel. Den avond bracht ik thuis In mijn eentje door met stille overpeinzingen en het geluk kig vooruitzicht dat het volgend jaar mijn tijd voor verlof daar ls. Ik zag in mijn ge dachten alien rond de gezellige tafel zitten onder do groote lamp cn bij een lekker vuurtje Als dan in HoHand de klok, onder algemeene stilte 12 slaafde booten en treinen fluiten, kondigt hier bij gebrek aan een slaande klok of een fluitende boot of troin, de wekker met een paar tikken het weemoedig uur van scheiden en 'beginnen aan. doende tegoed te zullen hebben. Het bezwaar geldt alleen voor menschen met wisselvallige flnancieele positie. Een andere bijkomstig heid is dat de banken veel meer werk zullen krijgen aan de rekeningen van hun klanten cn admlnistratieloon zullen moeten vragen, hetgeen thans niet wordt gedaan, voorop gesteld dat men zijn te goed niet tot beneden 30 tot 40 pond st. laat zakken.Maar de klant zou door besparing van zegelkosten veel meer winnen dan hij door de betaling van admlnistratieloon aan de bank zou verliezen. Het is een aanlokkelijk plan, dat den bur ger van machtig veel zorg zou ontheffen, dat daarbij automatisch prompte afrekening be vordert en dat nog veel meer dan thans het geval ls van de vereenigde bankinstellingen de actieve penningmeesters der burgerij zou maken. NIEUWE TAXI'S VOOR LONDEN. (Van onzen Londenschen Correspondent). Een paar Jaar geleden was er veel te doen over een nieuw type taxi, dat in Londen zijn intree zou doen .Het was juist in den tijd dat de bestuurders en organisaties van de oude taxi-diensten zich ernstig verzetten tegen het drijven van den Home Secretary, toen Sir William Joynson Hicks („Jix") nu Lord Brentford voor verlaging der tarieven. „Jix" dreigde toen met invoering van de „Jixles", taxis voor twee personen. De oude taxichauffeurs kozen eieren voor hun geld. De tarieven werden niet onbelangrijk verlaagd. En van de Jixies hoorde men niet meer. Maar afgescheiden van de tariefkwestie leken de altijd nog ln de verbeelding bestaande kleitic taxls voor twee alleszins gewenscht. Zij kon den een nuttige aanvulling blijken voor dc vierzitters, die toch altijd voor een solitairen passagier of voor twee passagiers (en zelden ziet men meer dan twee menschen ln een taxi) on-cconomisch waren, ook al droeg de bedrijfsman niet dc schade. En nu, nu dc storm al lang is bedaard, nu niemand meer aan Jixles denkt, is plotseling hèt eerste exemplaar van het nieuwe kleine model op de straten van de stad verschenen. En het is een prachtig voertuigje, dat gauw aan den roep van aftandschheid, dien de Londen- sche taxis hebben, een einde zal maken. Het ls kortweg een luxe wagentje, geschllderd in „royal blue", met duifgrijze spatborden en treeplanken. De bestuurder is ln keurige don kerblauwe livrei gestoken, geheel in overeen stemming met de algemeene „smartness" van het vehikel. De zetels voor de passagiers zijn van blauw getint leder cn van dc weelderige lounstoel-varieteit. Zelfs de reclames, die het interieur bevat, hebben een voornaam cachet ln de vergulde letters op paneelen van ma honiehout. Een glazen schuifdeur scheid» de passagiers van den bestuurder. Een klok bo ven die deur vertelt den tijd en kan den rei ziger herinneren aan die minder belancolooze klok die bulten mijlen en pennies aftikt. Al- leer. die klok herinnert er den passagier aan dat, hij werkelijk in een taxi ziet. Merk waardig Sr dat nog geen krant de nieuwe taxi in haar kolommen heeft ..opgemerkt": merk waardiger omdat de „Jixie" een paar jaar geloden in het. midden van een fel dispuut stond. Londen, 24 September 1930

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 19