OP DEN TOP VAN PARIJS.
Leven in Indië.
Place da Tertre.
Uit de kronieken van Poeloes Sibau.
door een Controleur B. B.
Steil leiden de straten den heuvel op en
terwijl wij hem beklimmen, willen
twee fantomen ons niet verlaten.
„Montmartre, oord van de Bohème en
het romantisch lijden!" fluistert het
feene, de sentimentaliteit, ons in het oor.
„Wanneer die nieuwe gebouwen maar niet
zooveel harmonie en intimiteit verstoorden!"
aucht klagend het andere, de piëteit. Beide
iantomen zijn ons hinderlijk met hun aan
geleerd cicerone-gepraat. Hoe ze kwijt te
worden? Daar verstommen zij plotseling. Zij
Wijken en zinken weg. Voor onze oogen ver
heft zich een beeld, dat zelfs fantomen over
weldigt. Wij zijn op de Place du Tertre
Men wrijft zich de oogen, is dit niet ge
droomd? Gelijk een groot stuk kinderspeel
goed is dit pleintje; neen, gelijk een oude,
fijne houtsnede bij een sprookje van Ander
sen. In ruimte en tijd voelt men zich ver
van het tegenwoordige Paradijs verwijderd.
Hier moderne kleeding te zien, is direct pijn
lijk. Dames met Etonkapsel, heeren met
dharlestonbroeken doen anachronistisch aan.
Dit aspect moest door heel andere verschij
ningen zijn verlevendigd: onwillekeurig zoek
je naar Pandor met zijn hoed met twee
punten, naar grimmige sansculotten met de
phrygische muts, naar elegante heeren met
kanten jabots. En onder zooveel schaduwen:
waar blijft de wagen, waarvan, jong en
gracieus, Manon Lescaut naar beneden
springt, terwijl haar blikken speuren naar
den verliefden Des Grieux?
Lage huizen van één of twee verdiepingen
omlijsten het plein en hun smalle gevels
hebben meestal maar twee ramen in een
verdieping. Van het voorjaar tot laat in den
herfst blijven deze ramen open, alsof de
bewoners niets wilden verzuimen van de be
zienswaardigheden, die de Place du Tertre
hen kan bieden. Eerst bij het aanbreken van
het koude herfstweer worden de ramen hier
gesloten, maar knorrig en met tegenzin.
Met de koffiehuistafel heeft het plein veel
te stellen, want waar men ook kijkt ziet
.men niet anders dan restaurants, koffiehui
zen, bars en kroegen. Drie, vier restauranis
wedijveren om iederen voet ruimte onder
de acacia's. Tafels en stoelen overal. Een
zoo weelderig voortwoekerende koffiehuis-
flora brengt natuurlijk ook de dienovereen
komstige aromata mee. Het geurt naar aee-
yisch, gewelde boter, gebraden vleesch en
groenten. De tafels zijn frisch gedekt en de
witte lakens glimmen in de middagzon als
groote lotusbloemen. Dicht achter het plein
.rijst Sacré Coeur ten hemel. Haar klokken,
reusachtig table d'höte-sïgnaal, luiden juist
het middaguur en van dichtbij en veraf
antwoordt hen een choraal van klokken.
Menschen klimmen van de stad naar boven.
Zij komen meest getweeën: een man, een
vrouw. Op de steile helling blijven zij meer
malen slaan; hun gehijg gaat schuil achter
een verlegen glimlach. Maar dan, eenmaal
boven op den heuvel, kijken zij elkaar aan;
zij lachen zoo tevreden alsof zij beland wa
ren onder een anderen hemel en op een
andere planeet. Blijdschap schittert in hun
oogen. Zij zijn aan het doel. Rondom de ta
fels is weldra alles vol. Groeten en gesprek
keen, opmerkingen en geestigheden vliegen
'Van tafel tot tafel, want bekenden eri onbe
kenden behooren hier allen tot dezelfde
groote familie: die van de moedige en vroo-
lijke menschen.
Het middaguur is echter niet meer dan
een episode. Ten hoogste een generale repe-
tit ie. De bars en cabarets weten nauwkeurig
dat zij terwille van den middag hun slaapje
niet behoeven te onderbreken. Zelfs de
katten, die hun parodistische majesteit hier
demonstreeren, de Chineesche maskers in
de ramen van de antiquairs, de monster-s en
fantastische beelden, die in hout en gips
gothïsche waterfonteinen nabootsen alt
alles is overdag niet in zijn ware element.
Eerst de duisternis maakt ze levendig. Wan
neer Sacré Coeur zich des avonds van zijn
donkeren achtergrond losmaakt, het mar
mer blank en glinsterend als een gezicht,
waartoe Parijs eerbiedig opziet, blinkend
met al zijn lantaamoogen, dan pas ont
waakt hier boven alles en dm glanst het in
zijn innerlijken gloed.
Bij het aanbreken van den avond gelijkt
de Place du Tertre een reusachtig koffie
huis, een onmatig vergroote „Guinguette",
waar de vroolijkheid huist van vroegere
eeuwen, een Babelais-achtige vreugde in het
eten en drinken, lachen en minnen. Nu
leeft de Place du Tertre op! Scharen men
schen stroomen er heen. De zon, een grand-
seigneur, die zich met minachting voor het
gepeupel terugtrekt, kijkt van den drempel
van zijn slaapvertrek nog eens om, voor hij
slot en tuin overlaat aan de menigte, echter
onder toezicht van de maan, zijn oude
major-domus. De gasten zeldzaam ver
schijnsel in de Montmartre Cosmopolis
zijn bijna uitsluitend Franschen. De Place
du Tertre is echter ook voor het overige een
eiland van het verleden, dat vastberaden
worstelt tegen al het moderne. De tafels
zijn met petroleumlampen verlicht en on
der hun roode kappen zien deze lichten er
uit als gloeiende harten, of als groote rozen,
die bloeien op den akker van de levens
vreugde. De kellners in deze kleine restau
rants zijn niet de keurig opgepoetste gezel
len van de mondaine eetgelegenheden. Hier
boven komt het niet op manieren en ook
niet op schijn aan. Hier is alles echt. Het
eene restaurant noemt zich „Mère Cathé-
rine" en bestaat op dezelfde plek sedert 1793.
Brave moeder Cathérine, die al zooveel lie
den heeft gevoed en op zooveel magen een
gezond optimisme overgebracht! Is zij de
zelfde, die eens Jeröme Coignard met haar
culinaire en andere bekoringen laafde en
wier gestage Anatole France voor ons ver
eeuwigde?
Van alle kanten klinkt muziek. Het piept
en giert en zingt en klinkt.... Elders werpt
men een donkeren doek over de kooi en de
vogels, die er in wonen, meenen dat het
nacht is. Zij worden stil en slapen in. Op
Montmartre gebeurt het omgekeerd. Wordt
het avond, dan verlaten de vogels hun
kooien en vliegen musiceerend uitHet
klinkt en zingt en zoemt en bromt en giert
en rinkelt aan alle kanten. Een orkest mis
schien? Welk een idee! De krekels in het
zomerlijke veld, weten die wat een kapel
meester is? De kikkers in den vijver, hebben
die ooit van den dirigentenstaf gehoord?
Neen, niet waar, en wat musiceeren zij
toch mooi, waarbij zij hun genoegen en ook
hun dagelijksch brood vinden. Zoo ook het
legioen van straatmuzikanten, wier dorado
de place du Tertre is. Daar komen zij in
bonte mengeling achter elkaar of ook te
gelijk. Overal gaan zij staan tusschen cc
tafels, man of vrouw, jong of oud, dik of
mager en zij spelen door elkaar fluit, viool,
banjo en mandoline, saxofoon en jacht
hoorn, harp, en harmonica, ieder naar zijn
aard, ieder zijn liedje, zooals wij het in hei
leven allen, min of meer volhardend, doen.
Het gebeurt waarlijk, dat twee muzikan
ten te dicht bij elkaar zijn gaan staan;
zij maken ruzie en schelden: „Wat? Maak
jij hier muziek? Terwijl je toch huiseige
naar bent en rentenier?" zegt de een ver
ontwaardigd. „En jij? Alsof jij niet je auto
hebt? Natuurlijk op. Zondag, wanneer je
met je familie gaat rijden, kom je hier
niet spelen", antwoordt de ander.... Het amu
sante is, dat beiden de waarheid spreken.
De een is huiseigena'ar, de ander rijdt auto.
Overdag hebben beiden hun burgerlijke be
zigheden. Maar des avonds zijn zij straat
muzikanten en verzamelen geld..
Indrukwekkende autocars van de Cook-
maatsehappij rijden voorbij. Men laat de
ingezetenen „Parijs bij nacht" zien. Zij
worden door de menigte beschimpt. Zij hoo-
ren het lawaai, het gejoel en meenen, dat
het vriendelijke groeten zijn. Zij antwoor
den opgewekt. De auto rijdt haastig verder
en ik zeg tot mijzelf: „Zit je in den suizen-
den wagen dan verwissel je allicht gejubel
met scheldpartijen.. Is dat niet een beetje
de geschiedenis van alle revoluties?"
Welk een oneindige menigte bedelaars,
avonturiers, acrobaten, gedachtenlezers en
andere tijdgenooten heeft het hier op onze
zakken voorzien. Een fotograaf. Hij wil mij
fotografeeren. Een schilder. Hij staat er op
mij te mogen teekenen. Een silhouettenkun-
stenaar. Hij wenscht mijn profiel te snijden
uit zwart carton. Wat daar zooal samen
zweert, om onze gelaatstrekken over te leve
ren aan het nageslacht. Hoe zal ik mij te
gen hun nieuwsgierigheid verdedigen? Deze
bedelvirtuozen hebben in een oogwenk al
les bij mij onderzocht.
Bij ieder gerecht wordt het lied van den
dag in vele variaties geserveerd. Soep met
muziek en muziek bij de kreeft. Muziek,
muziek, muziek. I?an altijd weer dezelfde
gedaanteverwisseling: het muziekinstru
ment x wordt door een schoteltje vervangen
en Maestro, die zooeven muziek heeft ge
zaaid gaat met een bordje oogsten. Kunst
geht nach Brot. Het bloemenmeisje zelf een
knop: „Monsieur, mooie rozen misschien?"
De Sidi uit Algiers: „Moussié, fijn Oostersch
zijden tapijt?" Een gele duivel uit Jaoan:
„Messié, prachtige parelsnoer!„Uw" ho
roscoop, messié!" sist een verschrikkelijk
wijf mij in het oor. Af en toe komt het
ook tot twisten. Politie is voorzichtigheids
halve eveneens aanwezig. In een houten
gebouwtje, dat overeenkomst vertoont met
de Parijsche krantenkiosken, zitten twee
agenten. Komt het ergens tot een luide
woordenwisseling dan trekken zij voor
zichtig de deuren van hun tent dicht. Wordt
het stil dan gaat de deur weer open en men
heeft opnieuw twee politieagenten voor zich
Zij zitten in het huisje en smullen. Zij zijn
als twee figuren voorbeen weerhpisje, die
zich "principieel alleen bij mooi weer laten
zien.
Na half elf des avonds staan ook de laat
ste dinergasten op. De straatmuzikanten en
overige artisten zijn allang thuis, waar zij
in den vertrouwden familiekring hun ont
vangsten tellen. De gasten hebben zich
intusschen in de bars en dancings in de
omgeving verspreid, waar muziek, en nog
eens muziek uit naar buiten vloeit. Op den
gladden vloer dansen jonge paren;' zij cir
kelen ernstig en plechtig om elkaar als
planeten; terwijl aan den hemel dartele
sterren met elkaar coquetteeren, verliefd,
als dansende paren. Over de Place du Ter
tre waait thans, in den zoelen September-
avond een warme wind; hij zweeft door de
open ramen de kamer in en gewekt door
zijn zwoelen kus sidderen en beven de goed-
koope witte kanten gordijnen. En Mimi
Pinson zegt tot zichzelf: „Mijn gordijn rilt...
Alsof wij beide kippevel hadden!"
H. BUYS.
(Nadruk verboden.)
H. D. VERTELLING
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden)
Weerzien,
door EGBERT VAN LENTELO.
De oud-ingenieur Pieter van Maren zat in
de eerste klasse van de tram, die hem naar
zijn nieuwe woning in een der dorpen in den
omtrek van Haarlem zou brengen. Hij had
ruim drie-en-twintig jaren van zijn leven in
Nederl.-Indië doorgebracht, was, tijdens zijn
eerste verlof naar Nederland, gehuwd en nu
vader van drie kinderen.
Hij was nu vijf-en-veertuig; vijftien jaar
geleden had hij het noodig gevonden om te
trouwen en familieleden hadden een „ge
schikte partij" voor hem gevonden. Van een
romantische liefde was geen sprake geweest.
Clara van Ulven leek hem wel een aardige
vrouw, hij vroeg haar ten huwelijk en zij
nam hem aan. Dat was alles!
Als alle oudgasten had hij en ln mindere
mate zijn vrouw nu wat vreemd gestaan
tegenover de Hollandsche toestanden en ver
houdingen die zij ontwend waren. Er was
zooveel veranderd in het oude Holland, en
de leefwijze daarginds in de tropen was zoo
geheel verschillend van die in zijn vaderland.
De oud-ingenieur had een hoog pensioen,
wat kapitaal overgespaard en het vooruit
zicht op een matig bezoldigde betrekking te
Amsterdam.
De van Marens besloten zich ln Kenne-
merland te vestigen, hadden zich in verbin
ding gesteld met een woningbureau en na
een langen autotocht was hun keuze ten
slotte gevallen op een aardige villa met ga
rage en een ruim „erf".
Over veertien dagen zouden ze de woning
betrekken en nu ging van Maren eens kijken
hoe het stond met den tuinaanleg, het
schoonmaken enz.
Terwijl hij alleen in de tram zat ging er
heel wat in zijn gedachten om. In het dorp,
waarheen hij op weg was. stond zijn vader
eertijds als predikant: hij. de oudste van
vier kinderen, had de H.B.S. te Haarlem be
zocht en was daarna student in Delft gewor
den; toen hij veertien jaar was stierf zijn.
i moeder, toen hij een-en-twintig was verloor
hij zijn vader .en was het gezin uit elkaar
gegaan.
Bij hun eerste bezoek aan het dorp had het
hem getroffen dat alles zoo veranderd was,
in die mate dat hij de omgeving bijna niet
herkende. Wat vroeger weiland en bollenveld
was zag hij nu als villapark en lanen met
landhuizen; het oude „West-Duyn" was ge
sloopt en waar eertijds de pastorie stond reed
nn de tram. Het wekte een licht gevoel van
weemoed bij hem op, als van verlies en nooit
weerzien; het nieuwe, onbekende gaf hem
aanvankelijk geen prettigen indruk; net zei
hem niets.
Maar den vorigen avond was plotseling een
herinnering bij hem ontwaaktde ge
dachte aan Elsje Rinse.
In Delft studeerende was hij thuis blijven
wonen, dat was góedkooper; eerst na vader's
dood was hij naar Delft verhuisd.
Elsje Rinse was de eenige dochter van den
dorpsveldwachter geweest, een bijzonder
knap kind met een aardig slank figuurtje,
levendige guitige oogen, een snoezig gezicht
je en mooie, donkere krullen. Piet van Maren,
de jonge, flinke student, was al gauw door
haar bekooi'd en liep haar overal na; aan
vankelijk had zij met hem gecoquetteerd,
maar daarna waren er stoeipartijtjes en
avondwandelingen gevolgd, tot groot mis
noegen van den predikant; Piet was dol ver
liefd geraakt op het lieftallige deerntje en
dit op hem.
Met gesloten oogen, terwijl het zomer
koeltje door zijn grijzenden baard en over
zijn al wat kalen schedel blies, haalde de
oud-ingenieur zich voor den geest, hoe de
knappe Elsje op een donkeren najaarsavond,
onder het lommer van een ouden beuk tegen
zijn borst gerust had, terwijl hun lippen el
kaar vonden
Toen hij in Delft was had hij Elsje nog een
paar malen opgezocht, maar daarna nad hij
haar uit het oog verloren.
Toen was hij jong geweestzijn jeugd
was voorbij, voor altijdwaar zou Elsje
nu zijn? Ze was toen zeventien, of achttien,
dus nu zoowat veertig.zou wel een knap
pe vrouw geworden zijnvermoedelijk wel
getrouwdmet een paar kinderendie
jonge onderwijzer, hoe heette-ie ook weer?
had een oogje op haar.... hij zou toch eens
informeerenleuk om Elsje misschien
terug te zien
De tram stopte met een knarsend metaal-
gekraak en van Maren stapte uitop tien
minuten gaans van de halte stond zijn villa.
Daar, in die donkere laan, stond de beuk,
waaronder hij toenwaarachtig, de oude
boom stond er nog! Maar overigens was alles
veranderd, onherkenbaar!
In den tuin van Wonongsari zoo had hij
de villa genoemd stond een jongen van
een jaar of twintig op een schop te leunen,
een echte boerenpummel met geen haar, een
rooden kop en een stompneus, die hem even
onverschillig aankeek.
Van Maren ging het huis binnen; met den
rug naar hem toe lag een vrouw op haar
knieën den mozaïekvloer van de gang te
schuren; een andere, oudere werkster was
aan het glazen zeemen in de kamer. Van
Maren maakte met deze een praatje en ver
telde haar dat hij in zijn jeugd in het dorp
gewoond had.
„Ik heb toen een veldwachter, Rinse, ge
kend; leeft die nog?";.vroeg hij.
„Zou 'k je niet kunnen zeggen, meneer! ik
hij is geloof ik verhuisd naar.... m'n man
zou't u beter kunnen vertellen", was het ant
woord.
De andere vrouw stond nu op, veegde zich
met haar schort het zweet van het voorhoofd
en zich tot van Maren wendend zei ze met
heesche stem: „Da's zwaar werk, meneer!
Ben u zooveel as de eigenaar?"
Van Maren zei dat hij dit was. De vrouw
maakte geen prettigen indruk: ze rook een
beetje naar sterken drank, had gelige,
magere wangen en de haren zaten haar wild
om het verlepte gezicht. Haar japon was vuil
en gescheurd en ze droeg kousen met gaten
en half-sleets klompen.
„Dc baas zee as dat ik 'n daalder per dag
zou verdienen, maar kan der niet wat bij,
meneer?" zeurde ze huilerig. „M'n kerel, die
zuiplap, het me laten zitten met zeven kin
deren en nou mot ik de kost voor ze ophalen.
M'n ouste werrekt in de tuin maar die slam
pamper het '11 aardje' na z'n vaartje, liever
lui dan moe! 't Is een schandaal!"
„Ja, daar bemoei ik me niet mee", wees van
Maren haar stug af, „ik betaal je baas voor
het schoonmaken en wat hij jou geeft gaat.
mij niet aan." Wat 'n onsmakelijk type!
„Zeg, meneer vraagt naar den veldwachter
Rinse; heb jij die niet gekend?" vroeg de
andere vrouw haar, en dan verklarend tot
van Maren: „Vrouw Bolders het der heele
leven hier gewoond."
Vrouw Bolders keek wat verschrikt op: ze
verschoot van kleur en keek van Maren met
haar waterige, fletse oogen uitvorschend aan.
Toen vroeg ze: „Wie ben u?"
„Mijn naam is van Maren", zei de ander
kort.
„Bedoelt u den veldwachter Rinse, die een
dochter Elsje had?"
Van Maren voelde dat hij even bloosde en
zei: „Juist, leeft die nog?"
De vrouw wachtte even en zei toen lang
zaam: „De ouwe Rinse is al acht jaar dood..
Elsjeda' ben ik, zoo gezeld."
HET SMOKKELEN VAN
JUWEELEN IN DE V. S.
LONDEN, 25 September (VX>.) Uit New
York wondt gemold, dat de regeering eenige
cijfers heeft gepubliceerd over den omvang
van den smokkelhandel naar de Vereenigöe
Staten in 1929. Volgens de statistieken, welke
thans worden gepubliceerd, werden in 1929
vla verschillende havens diamanten ter
waarde van meer dan honderd miliioen dol
lar in het land gesmokkeld. Alleen in de
stad New York waar dagelijks ongeveer 200
schepen binnenkomen, is een groote staf be
ambten dagelijks bezig de smokkelwaren op
te sporen. Toch wordt de haven van New
York als het paradijs voor de smokkelaars
beschouwd.
Gedurende het afgeloopcn Jaar werden meer
dan 400 mannen en vrouwen wegens smok
kelarij gearresteerd. Hierbij waren 186
vrouwen en volgens verklaringen van de be
ambten zijn de vrouwen listiger dan de man
nen.
De Individueele smokkelaar, de rijke toe
rist, die uit het buitenland terugkeert- met
een groot aantal in het buitenland gekochte
juweeicn bij zich, baan de regeering niet de
meeste zorg. Er bestaat evenwel een goed ge
organiseerde internationale smokkelaarsbende
die getracht heeft voor' 500.000 doll, gesneden
diamant in de .Vereenigde Staten ie smokke
len zonder daarvoor de 20 pet. invoerrechten
te betalen.
Slot.
Laat Ik eerst met blijdschap vertellen dat
■mijn geliefd Poeloes sieeds meer vooruit
gaat en dat we morgen voor het eerst hier
een bioscoop rijk zijn, een echte, met elec-
tu-isoh licht. enz. Het is wei voorloopig tijdelijk
en nog wat behelpen, maar het is toch wat;
de exploitant is een oude bekende, een
chinees van Sekadan. Dit is, na de import
van de fiets, de tweede nieuwigheid in mijn
tijd.
Ik ben zoo juist weer van toumée thuis
gekomen en maakte onderweg een groot
hanengevecht mee; dat is de nationale sport
van de Dajaks. Het was heel interessant.
Ongeveer 200 Dajaks waren bij elkaar ge
komen, elk met ongeveer 2 hanen.
Er wordt een open veldje gemaakt met een
hekje er omheen en daarin laten ze telkens
2 hanen, praöhtige beesten, vechten. Die
hanen krijgen aan één poot een vlijm
scherp mesje gebonden, waarmee ze eikaar
te lijf gaan tot één het aflegt. De hanen
worden eerst verstopt- Er wordt dan geld op
gezet om te wedden welke zal winnen. Daarna
worden de hanen te voorschijn gebracht on
der groote spanning en begint het gevecht,
dat meestal maar een paar minuten duurt,
soms nog korter. De Dajaks gebruiken hierbij
natuurlijk allerlei bijgeloof om de hanen
sterk te maken en om vooruit al to weten
welke er winnen zal. Ik bleef een heele poos
kijken en amuseerde me best. Verder werd
mijn tournée onverwacht verlengd door
schrik niet: oorlog, tenminste volgens de
meening van Pont-ianak en Sin tang. Volgens
mij niet, want het werd in 2 dagen ge
dempt. Maar laat ik geregeld vertollen. Ik
was op tournée naar de Boven Boenoet en
al op weg naar huis, toen ik op een nacht
werd gewekt door een ijlbode van Poeloes
Sibau, die me een brief van den assistent-
resident bracht, waarin stond dat een troep
Batang Loepar Dajaks uit Serawak (hot
Engelsche rijkje ten N. van mijn ressort»
een „sneltocht" wilde ondernemen tegen onze
Dajaks, en nu kreeg ik de opdracht om met
voldoende troepenmacht op te tre&ken, de
kampongs te bezetten en een eventueelen
aanslag af te slaan.
Het lijkt kolossaal, maar als je een poosje
aan de Boven Kapoeas zit, weet je zoo'n be
richt naar zijn waarde te schatten en dan
blijft er niet veel over. Ik besloot echter, dien
kant op te gaan met mijn éénen oppasser.
Aan de Kapoeas gekomen, hoorde ik dat-
luitenant v. G. van Sintang al met 16 solda
ten van Poeloes Sibau de Embalohrivier was
opgevaren, waar heeiemaal boven het zoo
genaamde govaar te duchten was.
Ik reisde hem als een haas achterna, daar
Ik bang was, dat hij, zonder voldoende ken
nis van het land hier, de zaak te ernstig zou
opvatten en gekke dingen zou doen.
Na drie dagen had ik hem ingehaald, al
op het gebied van Semitau en nam ik de
leiding op me. Ik had berichten dat er
neusch Dajaks van Serawak waren overge
komen, waarvan ik minder goede dingen
wist. In de geheele streek was echter totaal
niets van een sneltocht bekend; iedereen was
rustig en (heeiemaal niet bang, alleen maar
verwonderd over al die soldaten. Ik Het de
MINDER CHEQUES.
(Van onzen Londenschen correspondent.)
Het chéquesysteem van betaling is in
Groot-Brittannië zoo wijd verbreid, ook on
der menschen die maar matige inkomens
hebben, dat gereed geld weinig noodig is.
„Geld in huis" is er een ongewoon verschijn
sel. In plaats van het geld is er een cheque
boek, met een meer of minder goed overschot
op rekening bij de plaatselijke bank. De man
in geregelaen arbeid in Londen kan gerust
zonder een cent op zak 's morgens zijn huis
verlaten. Hij heeft een abonnement voor zijn
omnibus en trein. Als geregeld bezoeker van
een restaurant kan hij een afspraak maken
met den manager voor betaling per chèque.
Alleen voor onvoorziene uitgaven van den
dag kan het raadzaam zijn een klein bedrag
aan zilver op zak te hebben. Maar zelfs dan
nog zou hij zich zonder gereed geld kunnen
redden Indien hij een tegoed op de bank had.
Het nut van zulk een toestand springt in het
oog. Geld behoeft niet in groote hoeveelhe
den te circuleeren. Verlies of diefstal van
contant geld wordt er in hooge mate door
tegengegaan.
Dat dit systeem van betaling „met gesloten
beurzen" niet nog wijder verspreid is dan
het reeds is moet worden toegeschreven aan
den prijs, die er voor moet worden betaald.
Voor elke chèque die men uitschrijft, wordt
twee stuivers aan zegelrecht geheven. In wer
kelijkheid kost de chèque twee stuivers, daar
het zegel er op is gedrukt. En nu zijn de
groote banken bezig te overleggen hoe zij die
belemmering voor den groei van een nuttig
stelsel uit den weg kunnen ruimen. Zij heb
ben het middel gevonden in de uitbreiding
van een reeds bostaanden vorm van beta
ling, nl. de bankorder. Al jaren lang is het
mogelijk regelmatig tcrugkcerende betalin
gen, zooals contributies, verzekeringspremies,
afbetalingstermijnen te doen door middel
van een order of instructie aan de bank, waar
men zijn rekening heeft. De twee stuivers van
de cheque en een postzegel voor verzending
van die chèque worden er mee uitgespaard.
Maatschappijen gelasten onveranderlijk een
bank hun aandeelhouders te credlteeren met
de bedragen, die hun verschuldigd zijn. De
methode vermindert voor de maatschappijen
de zegelkosten en tevens de hoeveelheid ad
ministratief werk. Het denkbeeld der groote
banken Is nu dat deze methode zal worden
uitgebreid tot gewone zakenlieden voor be
taling van hun rekeningen. In plaats van
overschrijving door middel van chèques (ge
zegelde betaalorders) zou men overschrijving
krijgen door middel van een brief (instructie
aan de bank). De banken zouden dan over
eenkomstig de opgave van te betalen reke
ningen ln de instructie, voor overschrijving
op de rekeningen der crediteuren zorgen. Het
onvermijdelijk gevolg moet zijn Indien het
plan ruim ingang vindt, dat de Schatkist
er een groot deel van haar inkomsten uit ze-
gelrechten door zal verliezen. Of het plan
ruim incang zal vinden, moet worden afge
wacht. Het bezwaar voor den kleinen man is
dat hij niet zoo precies van dag tot dag het
bzdrag van zijn banktegoed weet. dat hij re
kening moet trekken op de t-oekomst Sn zoo
verre dat hij moet aannemen altijd een vol-
Serawakkers oppakken, zoowat een 30-tal en
daarmee was er een eind aan den oorlog,
dus zonder veel moeite en zonder een drup
peltje bloed.
Ik ging weer terug naar Poeloes en logeerde
onderweg bij de pastoors, waar het zooals
gewoonlijk, heel gezellig was. Toen ik weer op
de Kapoeas kwam, bleek daar de grootste
opwinding te heerschem De kinderlijke
Dajaks hadden nJ. niets gesnapt van
al die soldaten en daar. als een Dajak
de reden van iets niet weet. hij er maar een
maakt, deden de gekste geruchten de ronde.
Er werd zwaar gevochten aan de Temeroe
met al een 100 dooöen. men vertelde dat de
Radja van Serawak met 4000 man de grens
was overgetrokken om met ons oorlog te
maken enz enz. Vooral de Kantoek Dajaks
waren erg opgewonden en stonden al klaar
om naar het- terrein van den strijd (die cr
niet was) op te trekken. Het kostte me nog
heel wat moeite om hun die gekke verhalen
uit het hoofd tc praten en hen uhuis te
houden. Maar nu is alles weer rustig en geloof
ik. dat we het- er nog al netjes en gemoede
lijk hebben afgebracht. Maar daarvoor zit je
dan ook in het gemoedelijke hartje van het
nog gemoedelijker Borneo.
Nu zal ik nog even vertellen van den oude
jaarsavond en wat daaraan vooraf ging. Al zit
ik in Indië, toch weet ik dat het winter is,
want de tjemariboom die vóór mijn huis
staat, is heeiemaal kaal en dat ls met den
djatiboom de eenige Indische boom. die win
tert. Op kantoor was het tamelijk druk, maar
toch anders dan anders; je kon merken dat
iedereen de eigenaardige oudejaarsstcminving
al te pakken had. Om 2 uur naar huis, waar
de brieven uit Holland lagen, die ik voor
loopig weglegde. Daarna kwam mijn kofckH
vertellen met een verheugd gelaat dat een
Chinees 12 groote garnalen had gebracht
(een heel groot soort., net kreeft, dat gebak
ken heerlijk smaakt); het is hier al. de ge
woonte, dat je op zoo'n dag van alles voor
zien wordt. Even daarna kwam een andere
Chinees me verrassen met 4 lovende haantjes,
2 doerians (groote vrucht, die geweldig stinkt
maar door velen lekker wordt gevonden) en
20 eieren. Ik ging nog even naar kantoor
en bij thuiskomst was mijn kokki een en al
glimlach en vertelde dat er gebracht waren:
50 eieren. 2 blikken Huntley en Palmers. 4
blikken sigaretten, 5 kistjes sigaren, 12 fles-
schen bier en een mand vol vuurwerk. Tor-
wijl ik nog aan het bewonderen was. kwa
men er weer 12 flesschen bier, 2 djeroek ball
(groote citroen, zoo groot als een meloen)
50 eieren en een geweldige taart (spekkoek).
Mijn heele huis stond vol en ik deelde heel
wat uit aan mijn personeel.
Den avond bracht ik thuis In mijn eentje
door met stille overpeinzingen en het geluk
kig vooruitzicht dat het volgend jaar mijn
tijd voor verlof daar ls. Ik zag in mijn ge
dachten alien rond de gezellige tafel zitten
onder do groote lamp cn bij een lekker vuurtje
Als dan in HoHand de klok, onder algemeene
stilte 12 slaafde booten en treinen fluiten,
kondigt hier bij gebrek aan een slaande klok
of een fluitende boot of troin, de wekker met
een paar tikken het weemoedig uur van
scheiden en 'beginnen aan.
doende tegoed te zullen hebben. Het bezwaar
geldt alleen voor menschen met wisselvallige
flnancieele positie. Een andere bijkomstig
heid is dat de banken veel meer werk zullen
krijgen aan de rekeningen van hun klanten
cn admlnistratieloon zullen moeten vragen,
hetgeen thans niet wordt gedaan, voorop
gesteld dat men zijn te goed niet tot beneden
30 tot 40 pond st. laat zakken.Maar de klant
zou door besparing van zegelkosten veel
meer winnen dan hij door de betaling van
admlnistratieloon aan de bank zou verliezen.
Het is een aanlokkelijk plan, dat den bur
ger van machtig veel zorg zou ontheffen, dat
daarbij automatisch prompte afrekening be
vordert en dat nog veel meer dan thans het
geval ls van de vereenigde bankinstellingen
de actieve penningmeesters der burgerij zou
maken.
NIEUWE TAXI'S VOOR LONDEN.
(Van onzen Londenschen Correspondent).
Een paar Jaar geleden was er veel te doen
over een nieuw type taxi, dat in Londen zijn
intree zou doen .Het was juist in den tijd dat
de bestuurders en organisaties van de oude
taxi-diensten zich ernstig verzetten tegen het
drijven van den Home Secretary, toen Sir
William Joynson Hicks („Jix") nu Lord
Brentford voor verlaging der tarieven.
„Jix" dreigde toen met invoering van de
„Jixles", taxis voor twee personen. De oude
taxichauffeurs kozen eieren voor hun geld. De
tarieven werden niet onbelangrijk verlaagd.
En van de Jixies hoorde men niet meer. Maar
afgescheiden van de tariefkwestie leken de
altijd nog ln de verbeelding bestaande kleitic
taxls voor twee alleszins gewenscht. Zij kon
den een nuttige aanvulling blijken voor dc
vierzitters, die toch altijd voor een solitairen
passagier of voor twee passagiers (en zelden
ziet men meer dan twee menschen ln een
taxi) on-cconomisch waren, ook al droeg de
bedrijfsman niet dc schade. En nu, nu dc
storm al lang is bedaard, nu niemand meer
aan Jixles denkt, is plotseling hèt eerste
exemplaar van het nieuwe kleine model op
de straten van de stad verschenen. En het
is een prachtig voertuigje, dat gauw aan
den roep van aftandschheid, dien de Londen-
sche taxis hebben, een einde zal maken. Het
ls kortweg een luxe wagentje, geschllderd in
„royal blue", met duifgrijze spatborden en
treeplanken. De bestuurder is ln keurige don
kerblauwe livrei gestoken, geheel in overeen
stemming met de algemeene „smartness" van
het vehikel. De zetels voor de passagiers zijn
van blauw getint leder cn van dc weelderige
lounstoel-varieteit. Zelfs de reclames, die het
interieur bevat, hebben een voornaam cachet
ln de vergulde letters op paneelen van ma
honiehout. Een glazen schuifdeur scheid» de
passagiers van den bestuurder. Een klok bo
ven die deur vertelt den tijd en kan den rei
ziger herinneren aan die minder belancolooze
klok die bulten mijlen en pennies aftikt. Al-
leer. die klok herinnert er den passagier aan
dat, hij werkelijk in een taxi ziet. Merk
waardig Sr dat nog geen krant de nieuwe taxi
in haar kolommen heeft ..opgemerkt": merk
waardiger omdat de „Jixie" een paar jaar
geloden in het. midden van een fel dispuut
stond.
Londen, 24 September 1930