H
UIT VERGEELDE
Biographieen in
een notedop
LUCHTKASTEELEN?
De vroolïjke kant
Vit de geschiedenis van Nederlandsch-lndlë)
door P. J. ZÜRCIIER.
XL1H
lets over predikanten, hun aantal, bezoldiging
en weduwen-toelage.
Ij et ambt van predikant is steeds
onderhevig geweest aan tal van
wisselvalligheden, ten gevolge waar-
van het aantal dienaren des Woords
nu eens steeg, dan weer afnam, om
tenslotte, te Batavia, langzamerhand buiten
alle verhouding tot den omvang der verschil
lende gemeenten toe te nemen. Zoo hadden
in 1869 maar zes predikanten standplaats te
Batavia, maar in 1725 bevonden er zich niet
minder dan 27 godgeleerden in actieven
dienst, maar ook als „Buitenpredikanten",
die op een benoeming zaten te wachten. In
1749 werd, te Batavia, de formatie bepaald
op twaalf, t.w.: vijf predikanten bij de Hol-
landache gemeente, vier bij de Portugeesche
en drie bij de Maleiache gemeenten en on
willekeurig dringt zich de vraag op. wat die
bij uitstek kleine, Maloische gemeente met
drie predikanten moest doen cn hoe dezen
buiten vertaalwerk, dat zij hadden (maar niet
allen) hun tijd konden vullen.
In Nederland was de lust om naar Java te
gaan, dan ook niet bijster groot Hieruit
vloeide voort, dat men voor een te kort
kwam to staan en er zijn momenten geweest,
dat de vacatures aan Duitschers vergeven
werden. In het einde van 1700 deden de ont
stellende geruchten mot betrokking tot dsn
gezondheidstoestand daarbij sterk hun In
vloed gelden en in den woeligen, Napoleon-
tischen tijd, toen het verkeer met Europa
steeds bezwaarlijker werd, waren er geen ge
gadigden naar dat ambt meer te krijgen. In
1809 was Ross de eenLge Hervormde predi
kant te Batavia, terwijl de Maleische en Por
tugeesche kerken geen leeraar meer hadden.
En eindelijk, in 1810, waren op het geheele
eiland Java nog maar drie Hervormde pre
dikanten, een Luthersche en twee Katholieke
priesters.
In dien ouden tijd verbond een predikant
zich vaak slechts voor enkele dienstjaren om
dan naar de heimat terug te keeren. Valen
tijn was pas dertig jaar oud toen hij repa
trieerde en Baldaeus was 33 jaar. Of en in
hoever dit met financleele omstandighe
den lets had uit te staan, is niet met zeker
heid bekend.
t>lt is evenwel zeker: het was geen ambt
om rijk te worden; Heeren Zeventienen hul
digden nu eenmaal het stelsel van lage trak
tementen over de geheele linie en bezwaar
lijk was het voor de predikanten van dien
stelregel af te wijken. Die zuinigheid doet
soms „stom-verbaasd" staan. Zoo sloten zij
ln 1606 ©en overeenkomst met een zekeren
Henrlcus Slatlus, student in de Theologie te
Lelden. Deze Slatius was dezelfde, die later
betrokken was in den moord-aanslag op
Prins Maurlts. Hij zou gedurende drie jaren
een toelage „genieten" van 270 gulden per
jaar om daarna gedurende zeven jaar te pre
diken tegen „genot" van kost en inwoning en
Jtleeren, onder beding, dat, indien hij ln het
herderlijke Ambt voldeed, hem na terug
komst een douceur, naar verkiezing van Hee
ren Zeventienen, uit te keeren. Men begrijpt,
dat dit al zeer willekeurig was. En te Batavia
was men al niet scheutiger- In 1640 wordt
daar iemand, als Proponent, op proef aange
steld op een salaris van 6 Realen en4
kannen wijn per maand.
Een globale berekening van Valentijn van
een predika'ntstraktomeno te Batavia, in den
jare 1715, komt op f 3034. Dit Ls dus, naar
den tegenwoordtgen standaard, zoowat f 250
per maand.
Weliswaar was hieronder begrepen kost
geld en rantsoen, dit is de levering in rva-
tura waaraan ook een predikant was onder
worpen, maar deze maatregel berokkende
hom weer het gewone verlies, dat tot een
totaal van pl.m. een derde der nominale
bezoldiging opliep. En uit 1739 toont het
„enorme" budged van een Bataviaasche pre
dikant aan, dat voor letterlijk niets als: amu
sementen, rijtuig, boeken, aankoop van
meubilair, een toelage, hoe gering ook, word
verstrekt. Het totaal-inkomen bedroeg 1305
Rds. per Jaar. De Kerkeraad komt dan ook
zelf in 1777 tot de erkenning, „dat ©en predi
kant of zijn Vrouw zich genoodzaakt ziet
handel te drijven om rond te komen".
In 1704 werd hierin cenige verlichting ge
bracht en het totaal-inkomen verhoogd tot
2304 Rds. per jaar. Maar eerst later zou het
eindelijk veel beter worden. In 1813 genoot
Professor Ross, ongeveer 800 gulden per
maand en dit had hij te danken aan Daen-
dels, die hem dien wetenschappelljken titel
■verleende, om zijn buitengewone, „maar
onnaspeurbare verdiensten", gelijk de latere
geschiedvorscher daarbij aanteekende.
De jacht naar vermeerdering van inkom
sten was dus niet vreemd en als we de oude
paperassen er op naslaan, komen we tot ver
rassende en vernuftige vondsten. Zoo slaagde
Ds. Sebastlaen Danckaerts er in zijn mager
inkomen door een voordeelig handeltje aan
te vuile*.
Van vele anderen is ons dat niet bekend
en de vage mcdedeelingen omtrent minder
olrbare middelen, die omtrent enkele leeraren
op Formosa en elders opduiken, laten wij
liever onbesproken. Maar in 1832 opent Gre-
gorlus Candldlus. een Duitscher uit den Palts,
de rij van predikanten, die tot andere, dan
de hierboven genoemde middelen, zijn toe
vlucht zoc^t. Deze huwde met- het bekende
speelkindjc van zijn Edelheid Jacques Speex,
ln een onzer vorige opstellen besproken, en
deze „huwelljkskoets" (lees: kruiwagen)
bracht hem waar hij wezen wilde. Zijn voor
beeld vond navolging, zij 't ook niet aanstonds.
Een zijner „volgelingen", zekere Rogerlus,
die te Pallacate standplaats had, begon zich
wat eenzaam te voelen en toen hij daarover
bij den Kerkeraad zijn nood „klacgde", wees
deze een commissie aan om naar een „passent
par.uyr" voor Zijn Eerwaarde uit te zien. Ai
spoedig slaagde zij en liet het oog vallen
op zekere Emmeken Cornells, de dochter van
een Boomwachter (dienst Invoerrechten) en
bestemde haar tot bruid van Ds. Rogerlus.
Weer later doet Johannes Kiezinga een zeer
goede partij weike staat niet vermeld
en wordt eigenaar van den Huize Batenburg,
terwijl Wilhelmus Hogerwaert met-a Agatha
van Tets van ringen wisselde en zoo Heer
werd van Waverveen en Valkcnstein. Ook Ds.
Canter Visscher verging het goed, nadat hij
de bejaarde weduwe huwde van een Raad van
Indie evenals Ds. Mohr. die van zijn Echt
vriendin twee ton kreeg en een observatorium
liet bouwen en Hooyman. die het particuliere
land Pondok Gedeh, achter Meester Cornells
(de inlander zegt: Mester), het zijne kon
noemen en na dezen nog zoovele anderen.
Wat de geestelijke stand ook in aanzien bij
de dames deed zijn, zeker is hat, dat de we
duwe-toelage daaraan part noch deel had.
Valentijn alwéér die onschatbare Valen
tijn! begroot die toelage, alles en alles
inbegrepen, op 428 gulden per jaar. Het zal
dan ook wel de beperkte keuze van een pas
send echtgenoot zijn geweest, in een maat
schappij, die voor 99 pet. uit gelukzoekers
bestond, die de dames tot den geestelijken
tabberd dreef. Een predikant, die algemeen
werd aangesproken met „pater" en ook wel
met „Paap" dit moot men niet ver
geten nam te Batavia een heel goeden
rang in. Vooral bij de belangrijkste van alle
belangrijke gebeurtenisssen: de begrafenis,
kwam dit tot uiting. In 1730 kwam zelfs de
bepaling „los", dat een Predikant door lieden
van lageren rang, niet in rechten mocht wor
den aangesproken, zonder toestemming van
de Regeering. De heeren voelden zich en
terecht dan ook, hetgeen blijkt uit een
brief van 1732 van een dier Dienaren des
Woords aan de regeering, waarin hij zich
noemt: „Uws HoogEdelens Dienaere en Voor
bidder tot Godt. Buiten Hem- geene Ge-
naede".
Valentijn schetst ln zijn: „Javaense saecke
van den Godtsdienst" het karakter van enkele
Dienaren en men behoeft dit oeuvre maar ln
te zien om genoeg voorbeelden te vinden van
aller-onaangenaamste en onhebbelijke ma
nieren onder de Batavische leeraren. Ook
stonden zij niet allen op een hoog peil van
kennis. Zeker waren er die, in een ellendig
milieu hun ambt hoog hielden, maar men
treft ook haast ongelooflijke s:aaltjes van
onkunde, zelfs onder de leeraren der Hol-
iandsc'ne gemeente aan, waarvoor toch steeds
de besten werden uitgekozen. Wat bijvoorbeeld
te zeggen, van een hunner, die ln de kwaliteit
van Scriba de notulen van den Bataviaschen
Kerkeraad in 1750, verrijkt met de woorden
Janavary; Yakobes; Alksander; curesensen,
enz. Moet dit. laatste wellicht chirurgijns be-
teekenen? Een oplossing ej voor vermocht ik
niet te vinden.
Meestal namen de Predikanten, jegens an
dersdenkende Christenen een vijandelijke
houding aan. Valentijn ergert zich 'oijv. er
aan, dat sedert 1712 Lutheranen als doop-
vader konden staan over hun eigen kinderen.
Roomsche paters stonden bij den Kerkeraad
in een slechten reuk, maar de Regeering
deelde dat gevoelen niet.
Ds. Canter Visscher schrijft wel, dat wan
neer met de Spaansche schepen van Manilla
of de Portugeesche kust van Macao een pries
ter overkomt, deze gewoonlijk op het Kasteel
wordt geïnterneerd zoolang zijn schip op de
reede ligt, maar er zijn bewijzen genoeg, dat
de bepalingen tot wering der Katholieken niet
streng werden nageleefd. In 1754 kwam zelfs
een Roomsche Bisschop te Batavia, die doop
te, de mis las en zich in gezelschap bewoog,
zonder dat de Regeering zich door den Kerke
raad liet bewegen om daaraan een eind te
maken. Wel is het een feit, dat de Luthera
nen, zelfs na de toola'.ing hunner gods
dienstoefening vaak op- kinderachtige wijze
werden gehinderd, doch we mogen aannemen
dat dit meer uit traditie, dan uit geloofsijver
geschiedde. En de Kerk was "ook, krachtens
traditie, fel tegen het tooneel, waarin zij
vaak steun bij de Regeering vond. Zoo kantte
van Imhoff zich er zelfs tegen, dat er mario
netten-vertooningen plaats vonden op de
vier dagen ln de week, dat er godsdienstoefe
ningen gehouden werden. Maar allengs ver
toonden zich kenteekenen van een tolerantie,
die zich verbreidde op een wiize, waarvan men
nog heden verbaasd staat.
WILLEM JACOBSZ. HOFDIJK.
1816—1888.
„De Kcnnemer Bard" is deze dichter ge
noemd, cn wij kunnen wel zeggen, dat dit
een eerenaam ls. Zijn ba'.ladenbundel ,,Ken-
nemerland" behoort wel tot zijn belangrijk
ste en zijn meest teekenende werk. Er is
geen twijfel aan, of de stijl van Hofdijk is
totaal verouderd. Maar ondanks dat bewon
deren wij in zijn balladen toch een ongeken-
den kleurrijkdom, die hem een waarlijk
machtige zeggingskracht geeft. Waarlijk, een
ballade van Hofdijk lééft in den tijd, waarin
zij gedacht is, zij ls geen maakwerk. Er is
Hofdijk verweten, dat zijn historische bij
zonderheden niet al te nauwkeurig zijn. Wat
doet het er toe, zijn fantasie heeft de ge
breken ruimschoots aangevuld en wij seloo-
ven niet, dat zijn teekening van de middel
eeuwen anachronistisch is. De dichter heeft
in den geest inderdaad geheel geleefd in
deze periode. Uit zijn levensbeschrijving mo
ge blijken, dat dit hem door de omstandig
heden niet al te moeilijk gemaakt
Zijn wieg stond aan den voet der Kenne-
mer duinen, hij werd geboren aan den Ko
ningsweg te Alkmaar. Zijn vader, Jacob Hof
dijk, was zilversmid. Zijn grootvader, Willem
Hofdijk, ontvanger der directe belastingen,
muntte uit door letterkundige ontwikkeling,
bezat een belangrijke boekerij en schreef
verzen. 17 Juni 1816 werd Willem Jacobszoon
geboren. Nauwelijks een Jaar later verloor
het kind zijn vader. De moeder Margaretha
van Tnuyl, een verstandige, fijnvoelende
vrouw, gaf den Jongen een voortreffelijke
opvoeding. Zij hertrouwde met den weduw
naar Sieuwerts, eveneens een verstandig,
ernstig en beminnelijk mensch, die Willem
met zijn eigen zoon zoo opvoedde, dat de
jongen tot zijn dertiende jaar niet anders
dacht, of hij heette Willem Sieuwerts. De
liefde tot de Kennemer natuur openbaart
zich nu bij Hofdijk zeer spoedig op wande
lingen in de duinen. Op een rit met een oom
door het duin barstte de jongen eens in
tranen uit, louter van ontroering. Hier be
wees Hofdijk ook voor het eerst zijn "schil-
dertalent en zijn drang om meer van de
dingen, die hij zag, te weten, bewoog hem
ook tot een uitgebreide studie in zijn vaders
bibliotheek.
Niet tot schilder, doch tot het ambt van
predikant, was de Jongen echter bestemd,
doch daar is niets van gekomen, doordat
zijn grootvader stierf en zijn kleinkinderen
niet genoeg naliet voor de studie. De knaap
werd derhalve in de zilversmederU opgeleid,
waar hij tal van werkjes had op te knappen,
die allerminst in overeenstemming waren
met zijn droomerigen en kunstzinnlsen aard.
„Zijn geheele leven door is hij onder de
indrukken zijner jeugd gebleven", zegt Ten
Brink. Dit ls inderdaad ln de werken mak
kelijk te constateeren. Het is niet te ver
wonderen, dat de in zwang gekomen Engel-
New-York over 50 jaar!
Wolkenkrabbers van honderd verdiepingen
en meer, met glazen en stalen torens, die
schitteren in de zon. Breede boulevards van
eindelooze lengte, waarlangs het verkeer zich
in ongekende snelheid voortbeweegt en hoog
boven den beganen grond de enorme lucht
bruggen, bestemd voor de voetgangers, die
„aan den overkant" moeten wezen Tusschen
het woud van .skyscrapers" vliegen onop
houdelijk de luchttaxis af en aan, zóó gemak
kelijk en handig, alsof het altijd zoo geweest
ls
New-York in 1980?
Velen Ter zuilen dien tijd nog beleven en
dus kunnen constateeren of de filmmaat
schappij die vijftig jaar vroeger dit model
van de stad liet maken, inderdaad gelijk
had.
Hierboven is namelijk afgebeeld een frag
ment uit een fantastisch filmwerk, dat op
het oogenblik in de ateliers van Hollywood
gewrocht wordt en waarin ons het wel en wee
van New-York over vijftig jaar zal worden
getoond.
Of het er dan werkelijk zoo uit zal zien?
Misschien
De Indrukwekkende gebouwen op de foto
hebben overigens merkwaardig veel weg van
luchtkasteelenin tweeërlei beteekenis.
sche romantiek, Walter Scott en Byron, en
ook de Juist verschenen „Nederlandsche Le
genden" van Van Lennep een grooten In
vloed op den ontluikenden dichter oefen
den.
In 1835, negentien jaar oud, verloor hij
zijn moeder. Hij had zich nu een positie te
scheppen en werd onderwijzer en weldra
plaatsvervangend hoofdonderwijzer. Maar
voor een definitieve benoeming vonden de
boeren uit den Heerhugowaard, dat „de on
dermeester te jongkerel was voor de meiden
op school". Er kwam echter juist een betrek
king open als „secondant" van een kost
schoolhouder in de Betuwe. Langer dan drie
jaar kon hij het er echter niet uithouden en
plotseling maakte hij in een opwelling van
jeugdigen overmoed aan alles een einde en
keerde zonder esnig bepaald vooruitzicht
naar zijn dierbaar Kennemer land terug.
Te Alkmaar teruggekeerd publiceerde hij
zijn eerste dichtstuk, bij den letterkundigen
uitgever J. Imraerzeel Jr. te Amsterdam, Het
heette „Rosamunde, romantisch dichtstuk".
Het succes baande hem den weg tot het ge
regeld medewerken aan den „Muzen-Alma
nak".
Intusschen zocht hij nog steeds naar een
betrekking. Het is aan een wijs inzicht van
Alkmaar's stadsbestuur te danken, dat hij
deze vond. Het benoemde hem tot klerk ter
secretarie, en later, toen Johannes Bosboom,
de beroemde kerkschilder zich gunstig ove:
zijn schilderwerk had uitgelaten, onder
scheidde de Raad van Alkmaar hem weer
op bijzondere wijze door hem een jaar verlof
te geven, met behoud zijner jaarwedde, om
hem de gelegenheid te geven, zich te bekwa
men in de schilderkunst. Den studietijd
bracht hij te Haarlem door en uit die pe
riode dateeren de groote wandelingen, die
hij maakte van onze stad over Beverwijk
naar Alkmaar, waar zijn verloofde, een zus
ter van een jeugdvriend, woonde. Tijdens
deze wandelingen zijn de meeste zijner Ken
nemer balladen ontstaan en wij mogen dus
wel zeggen, dat dit een zeer belangrijke pe
riode van zijn leven is geweest.
Hofdijk heeft veel te danken aan mr. Ja
cob van Lennep, op wiens voorspraak hij,
toen hij op 35-jarigen leeftijd nog altijd geen
vaste positie had, benoemd werd tot leeraar
aan het stedelijk gymnasium te Amsterdam.
Dit is Hofdijk verder zijn geheele leven ge
bleven. De betrekking gaf hem gelegenheid
tot het maken van uitgebreide historische
studiën, zoo ontstond een belangrijk werk
als „Ons Voorgeslacht". Ook het gedicht
„Aeddon" is een product van deze historische
navorschingen. In de jaren 1856 tot 1884
verschenen bovendien tal van andere proza
werken over vaderlandsche historie. Hofdijk
heeft ook eenige drama's voor rederijkers ge
schreven, doch in dit genre is hij veel min
der gelukkig.
In zijn laatste levensjaren geeft hij veel
lirisch werk, o.a. „Helene" een gedicht, op
gedragen aan zijn gestorven eerste echtge-
noote. Een merkwaardige onderneming was
het schrijven van „In 't Harte van Java",
dat hij nog op 65-jarigen leeftijd begon,
hoewel hij Indië nooit gezien heeft. Het was
de vrucht van enthousiaste ontdekkingstoch
ten op het terrein der Indische literatuur.
Een laatste werk is dan nog „In 't gebergte
Di-eng".
Er zal niet veel meer zijn, dat zich van dit
alles nog in de belangstelling mag verheu
gen. „Ons Voorgeslacht" vindt men op het
oogenblik in ieder boekenstalletje. „Kenne-
merland" is niet dan tegen zeer hoogen prijs
te verkrijgen. Toch zouden wij vooral Haar
lemmers aanraden van dezen laatsten bun
del eens kennis te nemen. Zij is voor hen,
die eenigszins belang stellen ln. geografische
en historische evolutie van onze streek zeer
aantrekkelijk.
Hofdijk stierf in 1888.
HET STILLE HUIS.
(Van onzen Londenschen correspondent),
De weinig geadverteerde bouwtentoonstelling
te Londen een veel belangwekkender en
nuttiger tentoonstelling dan reeksen radio-
en motor-tentoonstellingen bevat een „si
lent house". De zegen van een stil huis kan
het best worden beseft door hen, die hun te
huis hebben gekozen ln een dier kolossale
monumenten van deerniswekkende huishou
ding, een dier moderne huurkazernes, die men
„desirable blocks of flats" noemt en waarvan
het gerief en de intieme gezelligheid omge
keerd evenredig zijn aan de enorme huur
prijzen. Het goud, dat men voor het wonen in
dfe flats betaalt, is allerminst besteed aan
„silence", integendeel, elke stap van boven-
of nevenburen dringt door plafond en wan
den. En wanneer driehoog de potten voor het
maal op het fornuis zet gebeurt dat niet
zonder kennis van tweehoog. Het Stille Huis
van de genoemde tentoonstelling is om te be
ginnen een wel ontworpen en degelijk ei) zelfs
stijlvol gebouwtje. Er zijn zeven kamers in,
met kleinere vertrekken, waar bezoekers kun
nen beproeven het geluid te hooren dat ïn
nevenkamers wordt gemaakt. Het beproeven
Ls tevergeefsch. Want alle wanden zijn voor
zien van geluidwerend materiaal. Het huis
is een product van lang wetenschappelijk on
derzoek, dat al eenige jaren plaats heeft in
een regereingslaboratorium. Zegenrijke re
geering, die voor zulk onderzoek 40.000 per
jaar uitgeeft. Alle fabrikaten, die als „sound
resisting" of „sound proof" worden aange
kondigd, zooals isoleerende baksteenen^ ge
luid werende houtblokken, riet-, vezels- en
andere borden, worden er op de proef ge
steld. Zulk" een proefbureau is wel noodig.
Want veel goed van dezen aard wordt aan
de markt gebracht dat de geadverteerde
eigenschappen mist. Een eisch voor geluid-
werend materiaal ls ook dat het niet licht
ontvlambaar ls, dat 't geen herberg verschaft
aan ongedierte.
EEN EJOENAARD'GE
SCHEEPSVRACHT.
De koopvaardijschepen die de wereldocea
nen bevaren brengen dikwijls vreemdsoor
tige vrachten over. Het eene komt te Ham
burg aan met een zending olifanten voor de
groote circussen; een ander brengt naar de
Afrikaansche kust groote ladingen oude uni
formen, die moeten dienen om er stamhoof
den mee te tooien. Maar de eigenaardigste
lading was z?ker wel die van de „Philomel"
die onlangs te Londen aankwam. Dit schip
was geladen metzeewater.
Uit de meeste schepen wordt het zeewater,
zoo spoedig als het binnengedrongen is. weer
weggeoompt. maar op dit schip werd het
zeewater juist in speciale tanks gepompt en
van de Golf van Biscaye naar Londen ge
voerd.
De „Philomel" heeft geregeld deze vrach
ten. Het water dient nl. voor de visschen in
het aquarium van den Londenschen Dieren
tuin en alleen in de Go'f van Biscaye kan
het voor het doel vereischte kristalheldere
water verkregen worden.
Iedere tank wordt verzegeld zoodra zij ge
vuld is en bij aankomst te Londen wordt het
water eerst gekeurd ln de laboratoria van
den Dierentuin.
In Artis.
Het jongetje: „Vader, kameelen trouwen
toch?"
De vader: .Alléén kameelen trouwen,
Jantje J"
Op het station:
De bejaarde dame: „Kruier, is de trein
van 4 uur 10 een goeie trein?"
De kruier: „Er wordt zooveel gekletst, me
vrouw, maar ik weet niks bepaalds tegen
In een Engelsche gevangenis heeft men
het nu tot de vorming van een voetbalelftal
gebracht. De ploeg zeurt evenwel voortdurend
over het spelen van uitwedstrijden.
Straatgevecht op den Zeedijk.
De agent: „Nou watmottat nou?
waarom vecht jij
De eene strijder: „Hij noemt mij vuile dief
van een Italiaan! Ik ben geen Italiaan!"
Jones (over den tuinmuur kijkend): „Smith
weet Je dat je een gat in mijn brandstoffen-
kelder gegeven hebt?"
Smith Tnaast den vollen kolen-emmer
„Goeie hemel! Nee! En al die Jaren lang heb
ik mijzelf gelukkig geprezen met de kolen
mijn die ik in mijn tuin gevonden had".
(The Humorist).
LICHAMELIJKE GESCHIKT
HEID VOOR AUTO-RIJDEN.
(Van onzen Londenschen correspondent).
De nieuwe motorwetgeving in Groot-Brit-
tannië brengt os. mee dat iemand die om
een rijvergunning komt, een verklaring over
zijn llchamelijken toestand af moet leggen.
Hoewel al terstond van hoogerhand te ken
nen werd gegeven dat drastisch onderzoek
naar lichamelijke gesteldheid niet in het
voornemen lag, heeft het nieuwe voorschrift
toch ongerustheid gewekt bij velen die kleine
lichamelijke defecten hebben. Zij vreesden
dat hun een rijvergunning zou knnnen wor
den onthouden Die vrees is ongegrond ge
bleken. De regels, die in deze zaak zullen gel
den, zijn dezer dagen besproken in een ver
gadering in het gebouw van het ministerie
voor Vervoer. Met de autoriteiten waren
daar aanwezig vertegenwoordigers van de
auto-organisaties en van het jonge Voetgan-
gersverbond. De bepalingen, die men er ge
zamenlijk heeft vastgesteld, laten aan rede
lijkheid niets te wenschen over. In de eerste
plaats is bepaald dat iedereen, die zes maan
den lang geregeld een auto heeft bestuurd,
recht heeft op een rijvergunning. Dit geldt
ook voor hen die lijden aan zulke lichame
lijke tekortkomingen als het verlies van een
been, terwijl zij die eenbeenlg nimmer een
auto hebben bestuurd de gelegenheid zullen
krijgen de noodlge bestuurdersgeschiktheid
te verwerven, door hun een leerling-vergun
ning te verleenen, die drie maanden geldig
zal zijn. Na drie maanden zullen zij officieel
een proef moeten afleggen. Voor het overige
moeten gegadigden voor een rijvergunning
verklaren dat hun gezicht redelijk goed is.
Kleurenblindheid woxxlt geen bezwaar ge
acht.
De nieuwe regeling moet in November van
kracht worden. Alleen in ernstige gevallen
van lichamelijke gebreken of ziekten (epilep
sie, hartzwakte) zal ln het algemeen toeken
ning van een rijbewijs worden geweigerd.
LUCHTGEVECHT MET EEN
SLANG.
Waarschijnlijk wel het spannendste ge
vecht op leven en dood dat ooit heeft plaats
gehad, is onlangs geleverd door H. Wiggins,
een vlieger uit Kansas. Hij vloog hoog boven
de wolken toen hij plotseling aan zijn voe
ten een ineengerolde ratelslang zag. die op
het punt stond, hem te bijten. De slang was
vermoedelijk in het vliegtuig gekomen toen
het nog in de hangar was en had zich ln een
hoek verborgen.
De vlieger liet de stuurkruk los en greep
naar de slang maar voordat hij het reptiel
kon grijpen, had het hem al twee maal ln
den arm gebeten. Half bewusteloos van de
pijn en terwijl het onbestuurde vliegtuig in
de lucht .danste" slaagde Wiggins er ten
slotte in, het ondier te grijpen en uty het
vliegtuig te wernen. De vliegmachine was
toen al gevaarlijk dicht bij den grond, maar
de vlieger slaagde er op het laatste oógenb'ik
in, zijn macht over het vliegtuig te herkrijgen
en hij landde zonder ernstige ongelukken.
GEVAREN VOOR TREKVOGELS.
Wanneer u een groote vlucht zwaluwen ziet
circelen in de lucht, vóórdat de vogels hun
tocht naar het zonnige Zuiden beginnen, zult
U misschien zeggen:
„Alweer een teeken dat de win
ter nadert". Maar u woont daar dan het be
gin van een groot avontuur bij, een avontuur
dat twee keer per jaar herhaald wordt, en
dat altijd noodlottig wordt voor vele vogels,
die er aan deelnemen.
Vuurtorens zijn bijvoorbeeld de oorzaak,
dat zeer veel trekvogels den dood vinden. Zij
vliegen met kracht tegen het glas van de
lantaarns aan. Deze kracht Is buitengewoon
groot. Het ls eens gebeurd dat een ruit van
een vuurtoren op de Hebriden die een zwaren
slag me 'n hamer kon doorstaan, verbrijzeld
werd door een eend, die er tegen aan vloog.
En ook komt het voor. dat vogels uren lang
ln den luchtbundel blijven vliegen en blijk
baar niet In staat zijn. het licht dat hen be-
toovert, te verlaten. Tenslotte vallen zij uitge
put In zee neer.
Maar het grootste gevaar, dat trekvogels
op hun weg loopen is dat zij door den wind
ver uit hun koers worden gedreven. Duizenden
sterven op deze wijze leder jaar. Eenige over
leven dit avontuur en komen aan land op
plaatsen, ver van de plaats hunner bestem
ming.