Droomerijen bij een kop koffie.
H. D. VERTELLING
Biographieen in
een notedop
De vroolijke kant
II caffé latte.
ROME, Zomer '30-
an den hoek van de Scala di Spag-
na" is een English. Tea Room",
genoemd ,3a'obington". Deze naam
gaf mij het idee, dta deze Tea Room
iets met „babbelen" te doen had
en ik stelde mij voor, dat achter de middel-
eeuwsch lijkende glas-in-lood-vensters, die
een etalage van pakjes thee, potten met ho
nig en beschuitjes lieten zien, een groot ge
zelschap van Ijverig converseerende dames
bij haar thee zou zitten, te meer, omdat ik
alléén oude dames zag binnen gaan. Op een
middag besloot ik te gaan controleeren, of
mijn fantasie uit de verbinding van het
beeld der dames op den stoep en de associa
tie, die mij de syllaben van het opschrift
boven de deur gaven, de jui3te conclusie had
getrokken.
Ik ging dus om vijf uur 's middags er naar
toe, omdat ik nog uit mijn jeugd het begrip
„five o'clock tea" in mijn hoofd had. Het sag
er van binnen aardig uit. Gezellig, met een
schoorsteen in Italië ongekende luxe
blauwe tafelkleeden en donkerbruin hout.
<Ik vind overigens altijd een café of restau
rant veel aantrekkelijker, als stoelen en tafels
van bruin hout en de tafelkleeden licht
blauw zijn, en ik kan zoo een lokaal moeilijk
voorbijloopen, terwijl gladde, „hygiënische"
marnieren tafels of rose tafelkleeden met
groene klapstoclen mij schrik aanjagen, te
meer nog, omdat ik met zoo een klapstoel
altijd net zoo lang heen en weer wip, totdat
ik er mee op den grond lig. Maar dat hoort
er niet bij).
Dus: een gezellige, charmante sfeer. Ik
ging aan zoo'n heerlijke tafel met een blauw
kleed zitten, bestelde mijn thee en keek.
Maar, hemel, wat was dat? Het was precies,
zooals ik het mij had voorgesteld en toch
heelemaal anders. Ik had gedroomd van
vriendelijke oude dames, waardig gekleed,
met grijze haren, af en toe ook misschien
een aardige Jonge er tusschen, die dan zoo
als de suiker in bepaalde scherpe sausen, het
geheel door de tegenstelling een pikanten
smaak zou geven. (Misschien had ook een
onbewuste wensch in mijn fantasie het beeld
der enkele jonge dame In 't leven geroepen
en zeker was dan in mijn droomen de jonge
dame het middelpunt, waar de vriendelijke
waardige dames dan alleen de goede om
lijsting waren geweest, zooals men om een
schilderij met een warmen, goudachtlgen
toon een zilveren lijst en omgekeerd
doet).
Om eindelijk tot de feiten te komen: Ik zat
alléén tusschen grootmoeders. Maar wat
voor grootmoedersHet lokaal was vol met
dames, gedeeltelijk gekleed h la 1880 en ge
deeltelijk a la girl van 1930.
Dus: met rokjes tot over de knieën en
witte haren, met zijden kousen en plnce-nez.
Met pumps en kapothoedje met een groote
opgestopte vogel erop, met naakte armen en
een ouderwetsehen, lila mantel, die over de
leuning hing.
Met sigaretten en een turban van valsche
haren, die met de kunst van een tooneelkapper
overeen misschien kaal hoofd was opgebouwd,
en zoo voorts. De gekste combinaties. Maar
allen met een Baedeker, een kop thee op
een zilveren tabletje, toast en honig. Nu het
ergste: zij spraken bijna geen woord. In
„Babbington" wordt niet gebabbeld, zij zit
ten zwijgend, vervelen zich, drinken thee,
geven hun bestellingen in het Engelsch aan
de meisjes met de witte schortjes. Zij kijken
je met duidelijke antipathie aan. omdat je.
als je in gezelschap bent, spreekt, omdat je
hun grafstilte verstoort, omdat je er niet
hoort, omdat Je nog niet blasé genoeg bent
en dus nog niet genoeg dood. omdat men
aan je nieuwsgierige blikken merkt, dat op
jouw koffers nog geen biljetten van Luxor,
Deauvllle, Tanger, Stamboul, Athene. Malta
en Tripolis over elkfar kleven en je loopt
naar buiten. Laat de dooden achter je, die
met hun geld jeugd en sensaties in de mooi
ste plaatsen der wereld willen koopen. maar
alléén overal verveling, thee. toast, stations,
bedienden en winkels vinden. Je loopt naar
buiten en vindt de Spaansche trap gloeiend
in de avondzon, de torens van „Trinita" als
vuurpijlen tegon een warmen, reinen
blauwen hemel en de schreeuwende bloemen-
verkoopers geven je een sensatie van kleur,
vreugde, warmte en leven.
V.
Nadat je toen eens In den skelet-kelder
aan de Via Venoto was geraakt, heb je jezelf
beloofd, om nooit meer zoo iets mee te maken
en eenlge weken later wordt Je door kennis
sen overgehaald „San Lorenzo fuore le
vlnre" te gaan kijken. Je denkt aan niets en
gaat mee. Je stapt aan den Piazza Cavour
op lijn 11 en wordt bijna door de geheele
stad gereden. Eerst den Tiber op tot Route
Febio. dan over de brug en achter den
Glardlno Borghese en den Zoo voorbij, door
een heele onbekende nieuwe buurt achter
den Pinclo en dan kom je eUidelijk op een
pleintje, aan den rand van een arbeiders
buurt-, waar de straat naar Tlvoli, de stad
verlaat, en Je ziet onder een donkere ver
zameling v*n hooge Cypressen een
Basilica liggen. Je bewondert eenige fresco's
van buiten, die overdekt zijn met stof der
voorbij rijdende auto's, eenige antieke ko
lommen van binnen, ook deze kerk is. als
Santa Maria sopra Minerva, op een heiden-
sohen tempel gebouwd en de steenen en ko
lommen uit den voorchristelijken tijd heeft
men gebruikt en laten staan, om de christe
lijke Basilica er overheen te bouwen. Dan daal
je eenige trapjes af en komt in een zaaltje
Je kijkt om je heen en ziet de wanden be
kleed niet met skeletten, maar met prachtig
mozaïek, bestaande uit het kleurrijkste mar
mer, porphyr en honderden en honderden
groote roode robijnen en blauwe schelpen. Als
een paleis van een Sultan uit durzend-en-
één-natóht. Je staat dus den rijkdom te be
wonderen, voelt met je vingers over de
gloeiende rcode steenen, die een regiment
van Amerikaansche millionairsvrouwen ge
lukkig zouden maken en je wordt plotseling
in je aanbidding voor den rijkdom gestoord
door een kleinen monnik, die biwnen stormt
en ais uit een kanon geschoten een
speech houdt, in het Italiaans oh. Engelsch,
Duitsch, Fransch, Spaansch en Hongaarsoh
en voor dat je het beseft, hebt. heb je drie
lire betaald en twee wasliciitjes in je hand.
Eén als reserve! Dat klinkt bemoedigend.
Dan laat de kleine monnik weer zoo'n blik
sem-speech in zes talen los en je verneemt
dat de catacomben 30 of 40 K.M. lang zijn,
dat je maar 2 K.M. mag zien. omdat de rest
nog niet in orde is, en dat hij, de gids, het
monnikje, iederen nacht in de catacomben
afdaalt, om den weg verder te zoeken, die
onder heel Rome doorgaat. Je krijgt het be
vel, je waslichtje tusschen de 2 middelvingers
te houden, zoo, dat de vlam in de holte van
je hand brandt en op die manier tegen den
tocht is geschut. Dan roept het monnikje:
„Corraggio!" en de laatste rest van je moed
Ls verdwenen. De menschen mompelen, dat
al velen den weg in de catacomben niet meer
hebben teruggevonden en ellendig in het
duister te gronde zijn gegaan. En je begint
al angst te krijgen. Als dan bij het openen
van de deur naar beneden, de gids voor den
laatsten keer „Carraggio" roept, wankelen je
beenen al. Dan daal je met je lichtje de
donkere trap af.
Je noodlot beschikt het natuurlijk zoo, dat
Je in gezelschap van dames bent en dus moet
je, als moedige man. de laatste in de rij zijn.
terwijl de gids de eerste is. Het is donker en
je loopt achter de lichtjes en de schaduwen
van de anderen aan. Grafstilte. Niemand
zegt wat. Je houdt je licht eens tegen den
muur, die je aan den kant voelt, en ziet
steen; zwarten, vochtigen, smerigen, viezen
steen. Af en toe een holte in den steen, waar
een vervallen skelet of een gebroken kruik in
ligt. Dan gaat je licht uit. Ergens vandaan
kwam wat tocht en nu sta je in ondoordring
baar duister. De lichten vóór je verdwijnen
juist om een van de honderd hoeken.
JeJ loopt voorzichtig en al tastend voort,
grijpt met beide handen in ribbèka.sten en
afbrokkelende steenen. stoot je hoofd tegen
het plafond, dat hier juist lager wordt, kruipt
op handen en knieën verder, stoot daarbij
weer je hoofd tegen den muur, komt plot
seling met je neus tegen een oude kruik, die
op je handen valt. Van den schrik spring je
op, om je achterhoofd weer tegen een steen
te stooten, valt weer voorover en ligt einde
lijk met je wang op een vochtig schouderblad
van een gevangene uit Nero's tijd. Je
schreeuwt en roept en eindelijk kruip je ver
der totdat je de rijdie ergens op je wacht,
weer gevonden hebt. Je waslichtje en de re
serve heb je verloren en je krijgt nieuwe.
Dan gaat het verder. Altijd maar door de
koude, zwarte, vochtige holte, als wormen
door den grond: het is afschuwelijk. Iemand
begint te zingen. Net als in de bioscoop,
waar, als de spanning ondraaglijk begint te
worden, de menschen gaan lachen, juist bij
het punt waar het het griezeligst is. Wij gaan
verder door de aarde, dan zwarte afgronden
voorbij, nu rechtop, dan weer gebukt, over
afgebrokkelde muurstukken en ingestorte
plafonddeelen. Niets bijzonders te zien. altijd
hetzelfde, eindeloos, vervelend, griezelig. Men
begint te roepen: „Terug! Naar boven! Ge
noeg!" De gids roept: ..Geduld! Wij zijn net
in het midden!" En onder huilen en tanden -
knersen kruipen de nieuwsgierige reizigers
verder door duister, kou, steen, zwarten
grond, eeuwenoude geraamten. Druppels val
len van boven op je voorhoofd en maken je
aan het schrikken. Het is, of iemand je in
een ijskoud bad plotseling met een scherpe
naald prikt. Je geeft het bijna al op, ooit weer
het daglicht terug te zien. Daar sta je plot
seling weer voor den uitgang. Hoe je daar ge
komen bent. begrijp je niet. Een troep vreem
delingen staat gereed, om af te dalen en je
roept hun „veel genoegen" toe. Dan val je
op je knieën, omdat je de zon weer ziet.
(Nadruk verboden: auteursrecht voorbe
houden).
De gids in de catacomben.
DE SPAARZAME BRITTEN.
(Van onzen Engelschen Correspondent).
De beweging van de nationale spaarcerti-
ficaten in Engeland schrijdt majesteitelijk
voort. Ze begon in den oorlog en ze heeft
sedert nimmer stilgestaan. Precies een jaar
geleden verklaarde minister Snowden dat het
aantal verkochte certificaten (16 shilling per
stuk) 900 millioen bedroeg. Thans is het
cijfer 83 millioen hooger. Tegen Nieuwjaar zal het tegenwoordig geslacht in Engeland spil-
kleine men waarschijnlijk het milliard vol hebben, ziek is.
V ruchtbaarheid.
B. B.
eze geschiedenis heeft zich afge
speeld op een vierkanten lap gras
land, ingesloten door een ringvaart
en drie polderslooten. In den winter
was 't soms wit. maar meestal vaal-
bruin en dorè In de lente schoot het jonge,
groene gras op en dan kwam in Mei de weelde
van den bloei. Geel waren de akkers van de
boterbloemen, rossig van de zuring; wit en
paars de greppels van madeliefjes en Pink
sterbloemen. Ja. dan ratelde de maaimachine
aan en het weiland werd geel en stoppelig,
om in den herfst weer te groenen. Het nagras
werd gemaaid en vaal en dor llag het dan
in den winter. Dat ging zoo maar door. het
eene jaar na het andere. Kieviten en tureluurs
grutto's en kemphaantjes werden er geboren
en stierven er, hazen kwamen er paren en
werden er in den jachttijd doodgeschoten.
Alles ging zooals het nu eenmaal gaan moet,
tot de groote muizenplaag kwam in een jaar.
waarvan men nog lang zal spreken als het
veldmuizenjaar. Nimmer te voren waren er
muizen op dat weiland waargenomen en op
een dag in Maart zaten er plotseling een stuk
of 5. Gewone veldmuizen .grauwgepelsd als de
huismuis, maar plomper en met stomper
snuitjes. Of zij hun weg onder het damhek
door genomen hadden, over de sloot gezwom
men waren of uit de lucht kwamen vallen zal
men nooit weten, maar zij waren er. Vijf in
Maart, vijftig in April, vijfhonderd in Mei. Er
is geen zoogdier, dat meer vervolgd wordt
dan de veldmuis en weerloozer is. daarom
heeft moeder Natuur bepaald, dat er ook
geen zoogdier vruchtbaarder zal zijn, en zij
heeft de grijspelsjes het grootste voortplan
tingsvermogen gegeven. Vijfhonderd in Mei,
zooals gezegd. Nu eerst was het goed te zien,
dat er zich een kolonie op het weiland ge
vestigd had. Vooral langs de greppels en de
slooten zag je de gaatjes met kleine hoopjes
weggekrabte. verkruimelde aarde er voor. Tal-
looze smalle paadjes tusschen het gras ver
bonden de holletjes; onder de oppervlakte
kronkelden de vele nestgangen. Overdag kwa
men de torenvalken, die dit weiland tot nu
toe ongemoeid hadden gelaten, boven de ak
kers bidden. Het was als hingen ze aan on
zichtbare draden in de lucht, zooals ze zich
door het snel op en neer slaan der wieken
zwevende hielden. Waaiervormig spreidden ze
den staart en warmbruin glansde de rus ln
de zon. Hei. naar beneden schoten ze dan als
gevederde pijlen, negen maal stegen ze met
leege klauwen en den tienden keer droegen
ze 'n slap hangend muisje mee. De half ver
wilderde katten der naburige boerderijen loer
den uren bij een muizengat en keerden zelden
met leege maag terug, 's Nachts kwamen de
wezels en de egels. Op een sluipen en een
snel toeschieten ging het dan en menigmaal
klonk het laatste schelle piepen van de ge
vangen veldmuis. Onhoorbaar op hun donzen
vleugels zweefden de steenuiltjes laag over
het gras en even zeker als zij stootten de
groote kerkuilen naar de prooi. En voor vijf
muizen, die stierven, werden er twintig ge
boren. De verwoesting, die de zich zoo snel
uitbreidende kolonie aanrichtte, was pas goed
te overzien, toen het gras gemaaid was. De
wallen en de kanten der greppels brokkelden
af, vele doode plekken vertoonden zich reeds
tusschen hetgras, waar de woidels al te erg
doorgeknaagd waren.
De boer verscheen op zekeren morgen met
zijn arbeiders en een aantal schooljongens, ge
wapend met schepemmers, stokken en bezems.
Uit de slooten en de greppels schepten ze
het water in de muizengaten; het joeg de
grijspelsjes op en ais zij naar buiten renden
sloegen stokken en bezems toe. Er werd geen
maas overgeslagen van 't netwerk van gaten
en paadjes, dat zich steeds nauwer over de
akkers had samengetrokken. De helft der
kolonie sneuvelde bij deze slachting.
Een maand later was de kolonie tweemaal
zoo sterk als voor den grooten slag. De muizen
verspreidde zich over 'n derde van den polder.
De dijk van de ringvaart werd bedreigd door
de tallooze gangen, die de muizen door meters
breedte groeven. Het polderbestuur vergader
de en de ingelanden, die eigenaars der ge
teisterde weiden waren, kregen aanzegging
het laatste hooi zoo spoedig mogelijk binnen
te halen. Men ging het laatste middel toe
passen!
Sluizen werden geopend en watermolens en
windmotoren sloegen aan het draaien. In
enkele uren stonden de weiden blank. Toen
zag men zwermen roeken, kraaien en kok
meeuwen komen aanzetten op het festijn van
veldmuizen. De kleine knagers verdronken in
massa's en waar een zwemmende mms een
rimpeldriehoek over liet water achter aan
trok. schoten de vogels toe. De molens maal
den het water terug in tochtslooten en ring
vaart. Er scheen geen muisje meer te leven
op het weiland, waar de kolonie ontstaan was.
In den avond glipten er vier uit een der
holie palen van he: damhek. Zes trippelden
uit een hooiopper, die in den haast niet op
den wagen geladen was. Daar zaten ze nu.
likten hun natte en vuile pelsjes schoon en
streken zich over de snorren. Het waren er
toch altijd nog tweemaal zooveel als in Maart.
HET WALHALLA BIJ REGENS
BURG HONDERD JAAR.
Niet ver van Regensburg verheft zich in
de nabijheid van het gehucht Donaustauf op
een beboschte heuvel, aan welks voet de
Donau stroomt, een wit-stralende tempel in
den stijl van het vermaarde Parthenon van
Athene: het Walhalla! Op 18 October 1830,
dus een eeuw geleden, werd door Koning
Lodewijk I van Beieren plechtig de eerste
steen van dit indrukwekkende gebouw ge
legd. Het plan om het Walhalla op te richten,
was bij dezen vorst ontstaan op een tijdperk
van de grootste vernedering der Duitsche
landen door de Napoleontische bezetting.
Vooral de zegevierende intocht van den
Franschen Keizer te Berlijn in het jaar 1807
had koning Lodewijk I bewogen een gedenk-
teeken op te richten voor alle persoonlijk
heden der geschiedenis, die zich verdienste
lijk hadden gemaakt door het bevorderen
van de Germaansche cultuur en van het Ger-
maansche wezen. Aldus wilde de vorst het
nationale bewustzijn van de Duitsche stam
men opnieuw wekken en versterken. De ko
ning koos zelf de plaats nabij Regensburg uit,
waar zich thans het Walhalla verheft, en
schonk aar ook den naam van den oud-Ger-
maanschen woonzetel der gevallen helden in
den hemel der Goden.
Het duurde echter nog tot 1821, eer aan de
uitvoering van de plannen van den koning
kon worden gedacht. De ontwerpen waren
van den architect von Klenze, een goed ken
ner van den Griekschen tempelbouw. Toen op
18 October 1830, op den zeventienden verjaar
dag van den Volkenslag, de eerste steen werd
gelegd, sprak Koning Lodewijk de woorden,
die ook heden een diepere beteekenis hebben*
„Mogen in deze bewogen tijden, de Duitschers
zoo hecht met elkaar zijn verbonden, als de
steenen van dit bouwwerk". Twaalf jaar later,
op 18 October 1842 werd de prachtige temoel
in aanwezigheid van talrijke Duitsche vór
sten door den Beierschen Koning ingehul
digd en geopend.
Het gebouw verheft zich op een grooten
onderbouw, waarvan de voorzijde op indruk
wekkende wijze verdeeld is ln trappen en
terrassen, met ln het geheel 250 treden. Her.
Walhalla zelf verheft zich op het voetstuk 88
M. boven de Donau en men heeft van zijn zui
lengangen bij helder weer een heerlijk uit
zicht tot aan de Alpen. Men heeft voor het
bouwen van het Walhalla voornamelijk wit
marmer gebruik, maar voor bijzondere doel
einden ook marmer van andere kleuren uit
alle mogelijke gewesten, zooals rood marmer
van den Untersberg bij Berchtesgaden,
bruin-rood mormer van het FIchtelgebergte,
groen marmer uit Rosenheim, geel marmer
uit Weltenburg en zwart marmer uit het Beier-
sche Allgau. Het geheel is bekroond door een
allegorisch werk van den beeldhouwer
Schwanthaler, de bevrijding van Dultschland
van de heerschappij van Napoleon en voorts
den Hermannslag ln het Teutoburger Woud
voorstellend.
In het gebouw zelf bevindt zich een groote
zaal, die 1'4 M. breed, 48.5 M. lang en 15.5 M.
hoog is. Het is de eigenlijke gedachtenishal.
Meer dan 100 borstbeelden en inscripties van
beroemde mannen en vrouwen uit de geschie
denis van de Germaansche volken sinds den
tijd, waarin door den slag in het Teutoburger
Woud een einde werd gemaakt aan de over-
heersching van Europa door Rome, versieren
de wanden. Koning Lodewijk I, die een groot
vriend van geschiedkundige studies was,
heeft de „Walhallagenossen" zelf uitgekozen
£n hun levensbeschrijvingen zelf geschreven.
In bonte rijen zijn hier vereenigd keizers, ko
ningen en vorsten, uitvinders dichters,
staatslieden, sieraden van kunsten en weten
schappen. Daar staat naast het marmeren
borstbeeld van Egbert, den eersten koning
van Engeland, het borstbeeld van Karei den
Grooten, den maehtigsten heerscher van het
Avondland. Ginds bewondert men het borst-
beel van Peter Henlein (overleden in 1540),
die te Neurenberg de eerste horloges vervaar
digde. Elders weer zien wij Hroswitha, „de
heldere klank van Gandersheim", de onge
veer in het jaar 1000 overleden eerste dich
teres van Dultschland. Zoo gaat het verder:
V/ij ontmoeten Walther von den Vogelweide,
den in 1230 te Warzburg overleden minne
zanger. de Heilige Elisabeth (overleden in
1231), den Heiligen Willebrordus, eerste bis
schop van Utrecht, de Heilige Bonïfacius, die
den Duitschers het Christendom bracht.
Walter Fürst, Werner Stauffacher en Arnold
von Melchthal. de bevrijders van Zwitser
land. den dichter-zanger Wolfram von
Eschenbach. de dichters Klopstock, Lessing.
Schiller, Goethe, de componisten Cluck. Bach!
Mozart, Haydn, Mozart, Beethoven, Wagner!
mannen der wetenschap als Kant.' Erasmus
vn Rotterdam. Theophrastus Paracelsus,
Kopernikus, Kepler, Martin Luther, Ulrlch
von Hutten. Justus von Liebig, kunstenaars
als Albrecht Dürer, Peter Vischer, Raphael
Mengs, Rubens en van Eyck. Hierbij komen
de borstbeelden van de belangrijkste Duitsche
heerschers. zooals de Groot Keurvorst van
Brandenburg, Frederik de Groote, Keizer
Wilhelm I en beroemde staatslieden als
Scharnhorst en Bismarck.
RENé DESCARTES.
1596—1650.
Het is een indrukwekkend verschijnsel in het
duister van werkloosheid en bedrijfsslapte-
Zoo dan gedraagt zich de kleine belegger in
tijden die bijna noodtijden kunnen worden
genoemd. Bij hem fs de spaargewoonte ge
groeid me* de behoefte. Uit een onderzoek
van deze beleggingen is gebleken dat ze over
wegend afkomstig zijn van de leden van den
werkenden stand. Er bestaan in Engeland
30000 spaarbonden. die nagenoeg uitsluitend
fn deze nationale spaarcertificaten doen.
Meer dan de helft van die bonden zUn van
scholen die een groot aantal beleggers ver
schaffen. Maar hun beleggingen vormen
slechts een klein deel van het totaal. Verre
weg het grootste deel van de totale beleg
gingssom wordt opgebracht door spaarver-
eenigingen van volwassenen, meerenóeels ge
organiseerd in fabrieken, kantoren en werk
plaatsen. De vooruitgang van deze beweging
ls het beste antwoord op de beschuldigingen
van zekere wijsneuzige volksvoorlichters dat
Een Zuid-Amerikaansche revolutie werd
onlangs in dertien uur tijds bedwongen. Als
gevolg van de gebleken zwakte van de revolu-
tionnaire ploeg zal zij, naar gemeld wordt,
naar de tweede klasse gedegradeerd worden.
De Vrouw: „Als mannen zich na hun huwe
lijk maar net zoo gedroegen als tijdens hun
engagement zouden er niet half zooveel echt
scheidingen zi.in".
De Man: „Maar tweemaal zooveel faillis
sementen".
Eerste bridge-speler: „Twee klaver".
Tweede bridge-speler: „Twee ruiten".
Derde bridge-speler„Twee harten".
Vierde bridge-speler (nieuweling)„Twee
schoppen de aas en de vrouw".
De jongste zoon: „Hoe werkte de bliksem
voor de electriciteit was uitgevonden?"
De alwetende oudste zoon, onverschillig:
„Met gas, denk ik".
..Jantje, wat wil je worden als je groot
bent?"
Jantje (slachtoffer van den Geest des Tijds
na een pauze)„Moeder, is er niet iets dat
begint met een pensioen?"
René Descartes.
René Descartes is
Franschman va» ge
boorte, doch hefc is
hem gegaan als Lin
naeus: in Nederland
heeft hi) zÜn twetv
de vaderland ge
vonden, en in ons:
land zijn de belang
rijkste werken tot
stand gekomen. Hij
werd geboren in zui
delijk Touraine in
1596 te La Haye. Hij
stamde uit een oud
adellijk geslacht, oer
tijds van name „Des
Quartes".
Volgens de familietraditie zou hij de
ambtelijke loopbaan van militair, rechter of
priester hebben moeten volgen, doch tfjjn.
leven was bewogener. hij ging de wijde wereld
in, en kwam zoodoende in ons land aan.
Van 1604 tot 1612 bracht hij zijn leerjaren
door in de Jezuïetenschool „La Flêche". De
rector, pater Charlet was hem zeer gunstig
gezind, hij stond hem verschillende voor
rechten toe, waaronder er een was, dat René
wegens zijn zwak gestel 's morgens langer
mocht blijven liggen. Dit is een gelukkige
omstandigheid geweest, want die morgen
uren zijn gewijd aan zeer vruchtbare filoso
fische bespiegelingen van den knaap. De oude
litteratuur, rhetorica en poézie, wekte zijn.
levendige belangstelling, ook de wijsbegeerte
doch bovenal hield hij van de wiskunde „om
de zekerheid en duidelijkheid harer rede
nen".
Toen hij op 16-jarigen leeftijd La Flêche
verliet, richtte zijn ambitie zich meer op de
wetenschappelijke dan op de maatschappelijek
loopbaan. Hoewel toegerust met een schat
van kennis bevredigde dit hem niet, en ook
vond hij geen bevrediging in de vele boeken
die hij nog las en doorwerkte.
Ver er van af iets zekers te weten, wordt
hij zich hoe langer hoe meer bewust omtrent
de ware kennis in onwetendheid te verkeeren.
en hij raakt in twijfel verloren. Daarom zegt
hij al zijn boeken vaarwel, om het eene groote
boek, de wereld, te gaan leeren kennen. Hij
werd daartoe door zijn vader naar Parijs
gezonden en geraakte al spoedig in gezelschap
van jonge edelheden, die hem in de hoogste
kringen introduceerden. Hij zocht als het ware
een vergoeding voor zijn acht-jarig eenzaam
kloosterleven en het keerpunt kwam eerst,
toen hij een ouden schoolvriend, den minne
broeder Mersennus ontmoette en hij zich
terugtrok om zijn studiën te hervatten te
Saint Germain. Deze bewogen zich toen voor
namelijk op geometrisch terrein. Na drie jaar
ontdekten zijn vroegere vrienden hem en hij
keerde terug in hun kring, doch de oude
bekoring heeft deze voor hem verloren. Hij
vindt er echter nieuwe waarden, die hem het
verblijf ln deze omgeving niet nutteloos doen.
schijnen, hij legt zich toe op muziek en spel
en wapenhandel. Hij schreef een theorie der
Vechtkunst, welke hij zelf blijkbaar hooger
schatte dan de practijk dezer edele kunst,
waartoe hij thans bestemd was.
Descartes verkoos de orde in Prins Matirits
leger boven die in het Fransche en zoo trad
hij in 1617 te Breda in Nederlandschen krijgs
dienst.
Op merkwaardige wijze, namelijk doordat
hij een op een muur geschreven wiskunstig
probleem oploste, raakte hij in kennis met
den wiskundige Isaac Beeckman. Door dezen
aangemoedigd, schreef Descartes een verhan
deling over muziek, die eerst na zijn dood
zou verschijnen.
De vriendschap der beide mannen is later'
in vijandschap verkeerd.
Op zijn Breda'schen tijcl volgden reizen
door Duitschland, Hongarije, Frankrijk. Zwit
serland, Italië. Op die reizen, te Neuburg, in
den winter van 16191629 is hij gekomen tot
zijn nieuwe philosophisch stelsel, de deductief-
wiskundige denkwijze, waardoor hij de ge
heele wijsbegeerte op nieuwe basis grond
de. In de onmiddellijke zekerheid van hst „ik
denk, dus ik ben", (cogito, ergo sum), achtte
hij in beginsel de waarheid van alle wijs
begeerte gelegen. Hij komt dan weer in Parijs
en de kring zijner vrienden onder geleerden
en geletterden breidt zich belangrijk uit.
Voor zijn denken en werken heeft hij nu
rust noodlg, en deze zoekt hij in Holland. In
Holland zoekt hij ook de vrijheid, die een
denker behoeft. Ongeveer twintig jaar heeft
hij in ons land gewoond, hij werkte te
Franeker, Leeuwarden. Harderwijk, op ht«t
slot Endegeest bij Leiden en in het bijzonder
te Egmond, waar hij langen tijd woonde,
bovendien verbleef hij meer of minder lang
te Amsterdam, Deventer, Utrecht en Leiden.
In 1637 verscheen te Leiden zijn eerste werk
in de Fransche taal, „Essais philosophiques".
Van 1630 tot 1633 werkt hij aan het hoofd
werk Cosmos, dat hij echter niet durfde uit
geven. Het werk is later verloren gegaan.
In 1649 gaf hij aan de roepstem van konin
gin Christina van Zweden gehoor en ver
trok na'ar Stockholm. Een jaar later stierf
hij er. aangezien zijn gestel niet tegen het
klimaat bestand was.
Zijn verblijf in de Nederlanden kenmerk:e
zich door den strijd met de vaderlandsche
theologen, in het bijzonder met Voetius.
Op velerlei wetenschappelijk gebied waar
op zijn naam genoemd wordt., komt deze dik
wijls voor in den Latijnschen vorm van
Renatus Cartesius. Descartes zelf was geen
bewonderaar van deze verlatijnsching. hij
noemde zich meestal bij den Franschen
naam.
Descartes sluit hel dichtste aan bij Baco
van Verulam, den Engelschen denker, en hij
is een wegbereider voor Spinoza, die na hem
kwam. Met dezen behoort hij tot de figuren
uit de Gouden Eeuw, die Nederland een
wereldnaam bezorgden.
IETS OVER INKT.
Evenals het papier heeft ook inkt een
groote rol in de geschiedenis der mensch-
heid gespeeld. Reeds 2500 jaar vóór Christus
zouden de Chineezen den inkt gekend en ge
bruikt hebben. Hij bestond uit een soort
lijnsap en werd geschreven met een bam
boe-staafje. Ook de papyrusrollen der Egyp-
tenaren zijn met inkt geschreven. In onze
musea bevinden zich nog handschriften uit
den tijd van den uittocht der kindereen Israels
(1400 voor Christus), waarvan de inkt zoo
zwart was. dat eeuwen niet in staat waren
hem te doen verbleeken. De Romeinen en
Grieken maakten hun inkt uit houtskool, asch
en gebrande lijm. De Romeinen kenden overi
gens ook reeds gekleurde inkten, grijs, rood,
zilver en goud. Rooae inkt werd verkregen
door het koken van purpersiakken.