Droomerijen bij een kop koffie. H. D. VERTELLING Biographieen in een notedop De vroolijke kant II caffé latte. ROME, Zomer '30- an den hoek van de Scala di Spag- na" is een English. Tea Room", genoemd ,3a'obington". Deze naam gaf mij het idee, dta deze Tea Room iets met „babbelen" te doen had en ik stelde mij voor, dat achter de middel- eeuwsch lijkende glas-in-lood-vensters, die een etalage van pakjes thee, potten met ho nig en beschuitjes lieten zien, een groot ge zelschap van Ijverig converseerende dames bij haar thee zou zitten, te meer, omdat ik alléén oude dames zag binnen gaan. Op een middag besloot ik te gaan controleeren, of mijn fantasie uit de verbinding van het beeld der dames op den stoep en de associa tie, die mij de syllaben van het opschrift boven de deur gaven, de jui3te conclusie had getrokken. Ik ging dus om vijf uur 's middags er naar toe, omdat ik nog uit mijn jeugd het begrip „five o'clock tea" in mijn hoofd had. Het sag er van binnen aardig uit. Gezellig, met een schoorsteen in Italië ongekende luxe blauwe tafelkleeden en donkerbruin hout. <Ik vind overigens altijd een café of restau rant veel aantrekkelijker, als stoelen en tafels van bruin hout en de tafelkleeden licht blauw zijn, en ik kan zoo een lokaal moeilijk voorbijloopen, terwijl gladde, „hygiënische" marnieren tafels of rose tafelkleeden met groene klapstoclen mij schrik aanjagen, te meer nog, omdat ik met zoo een klapstoel altijd net zoo lang heen en weer wip, totdat ik er mee op den grond lig. Maar dat hoort er niet bij). Dus: een gezellige, charmante sfeer. Ik ging aan zoo'n heerlijke tafel met een blauw kleed zitten, bestelde mijn thee en keek. Maar, hemel, wat was dat? Het was precies, zooals ik het mij had voorgesteld en toch heelemaal anders. Ik had gedroomd van vriendelijke oude dames, waardig gekleed, met grijze haren, af en toe ook misschien een aardige Jonge er tusschen, die dan zoo als de suiker in bepaalde scherpe sausen, het geheel door de tegenstelling een pikanten smaak zou geven. (Misschien had ook een onbewuste wensch in mijn fantasie het beeld der enkele jonge dame In 't leven geroepen en zeker was dan in mijn droomen de jonge dame het middelpunt, waar de vriendelijke waardige dames dan alleen de goede om lijsting waren geweest, zooals men om een schilderij met een warmen, goudachtlgen toon een zilveren lijst en omgekeerd doet). Om eindelijk tot de feiten te komen: Ik zat alléén tusschen grootmoeders. Maar wat voor grootmoedersHet lokaal was vol met dames, gedeeltelijk gekleed h la 1880 en ge deeltelijk a la girl van 1930. Dus: met rokjes tot over de knieën en witte haren, met zijden kousen en plnce-nez. Met pumps en kapothoedje met een groote opgestopte vogel erop, met naakte armen en een ouderwetsehen, lila mantel, die over de leuning hing. Met sigaretten en een turban van valsche haren, die met de kunst van een tooneelkapper overeen misschien kaal hoofd was opgebouwd, en zoo voorts. De gekste combinaties. Maar allen met een Baedeker, een kop thee op een zilveren tabletje, toast en honig. Nu het ergste: zij spraken bijna geen woord. In „Babbington" wordt niet gebabbeld, zij zit ten zwijgend, vervelen zich, drinken thee, geven hun bestellingen in het Engelsch aan de meisjes met de witte schortjes. Zij kijken je met duidelijke antipathie aan. omdat je. als je in gezelschap bent, spreekt, omdat je hun grafstilte verstoort, omdat je er niet hoort, omdat Je nog niet blasé genoeg bent en dus nog niet genoeg dood. omdat men aan je nieuwsgierige blikken merkt, dat op jouw koffers nog geen biljetten van Luxor, Deauvllle, Tanger, Stamboul, Athene. Malta en Tripolis over elkfar kleven en je loopt naar buiten. Laat de dooden achter je, die met hun geld jeugd en sensaties in de mooi ste plaatsen der wereld willen koopen. maar alléén overal verveling, thee. toast, stations, bedienden en winkels vinden. Je loopt naar buiten en vindt de Spaansche trap gloeiend in de avondzon, de torens van „Trinita" als vuurpijlen tegon een warmen, reinen blauwen hemel en de schreeuwende bloemen- verkoopers geven je een sensatie van kleur, vreugde, warmte en leven. V. Nadat je toen eens In den skelet-kelder aan de Via Venoto was geraakt, heb je jezelf beloofd, om nooit meer zoo iets mee te maken en eenlge weken later wordt Je door kennis sen overgehaald „San Lorenzo fuore le vlnre" te gaan kijken. Je denkt aan niets en gaat mee. Je stapt aan den Piazza Cavour op lijn 11 en wordt bijna door de geheele stad gereden. Eerst den Tiber op tot Route Febio. dan over de brug en achter den Glardlno Borghese en den Zoo voorbij, door een heele onbekende nieuwe buurt achter den Pinclo en dan kom je eUidelijk op een pleintje, aan den rand van een arbeiders buurt-, waar de straat naar Tlvoli, de stad verlaat, en Je ziet onder een donkere ver zameling v*n hooge Cypressen een Basilica liggen. Je bewondert eenige fresco's van buiten, die overdekt zijn met stof der voorbij rijdende auto's, eenige antieke ko lommen van binnen, ook deze kerk is. als Santa Maria sopra Minerva, op een heiden- sohen tempel gebouwd en de steenen en ko lommen uit den voorchristelijken tijd heeft men gebruikt en laten staan, om de christe lijke Basilica er overheen te bouwen. Dan daal je eenige trapjes af en komt in een zaaltje Je kijkt om je heen en ziet de wanden be kleed niet met skeletten, maar met prachtig mozaïek, bestaande uit het kleurrijkste mar mer, porphyr en honderden en honderden groote roode robijnen en blauwe schelpen. Als een paleis van een Sultan uit durzend-en- één-natóht. Je staat dus den rijkdom te be wonderen, voelt met je vingers over de gloeiende rcode steenen, die een regiment van Amerikaansche millionairsvrouwen ge lukkig zouden maken en je wordt plotseling in je aanbidding voor den rijkdom gestoord door een kleinen monnik, die biwnen stormt en ais uit een kanon geschoten een speech houdt, in het Italiaans oh. Engelsch, Duitsch, Fransch, Spaansch en Hongaarsoh en voor dat je het beseft, hebt. heb je drie lire betaald en twee wasliciitjes in je hand. Eén als reserve! Dat klinkt bemoedigend. Dan laat de kleine monnik weer zoo'n blik sem-speech in zes talen los en je verneemt dat de catacomben 30 of 40 K.M. lang zijn, dat je maar 2 K.M. mag zien. omdat de rest nog niet in orde is, en dat hij, de gids, het monnikje, iederen nacht in de catacomben afdaalt, om den weg verder te zoeken, die onder heel Rome doorgaat. Je krijgt het be vel, je waslichtje tusschen de 2 middelvingers te houden, zoo, dat de vlam in de holte van je hand brandt en op die manier tegen den tocht is geschut. Dan roept het monnikje: „Corraggio!" en de laatste rest van je moed Ls verdwenen. De menschen mompelen, dat al velen den weg in de catacomben niet meer hebben teruggevonden en ellendig in het duister te gronde zijn gegaan. En je begint al angst te krijgen. Als dan bij het openen van de deur naar beneden, de gids voor den laatsten keer „Carraggio" roept, wankelen je beenen al. Dan daal je met je lichtje de donkere trap af. Je noodlot beschikt het natuurlijk zoo, dat Je in gezelschap van dames bent en dus moet je, als moedige man. de laatste in de rij zijn. terwijl de gids de eerste is. Het is donker en je loopt achter de lichtjes en de schaduwen van de anderen aan. Grafstilte. Niemand zegt wat. Je houdt je licht eens tegen den muur, die je aan den kant voelt, en ziet steen; zwarten, vochtigen, smerigen, viezen steen. Af en toe een holte in den steen, waar een vervallen skelet of een gebroken kruik in ligt. Dan gaat je licht uit. Ergens vandaan kwam wat tocht en nu sta je in ondoordring baar duister. De lichten vóór je verdwijnen juist om een van de honderd hoeken. JeJ loopt voorzichtig en al tastend voort, grijpt met beide handen in ribbèka.sten en afbrokkelende steenen. stoot je hoofd tegen het plafond, dat hier juist lager wordt, kruipt op handen en knieën verder, stoot daarbij weer je hoofd tegen den muur, komt plot seling met je neus tegen een oude kruik, die op je handen valt. Van den schrik spring je op, om je achterhoofd weer tegen een steen te stooten, valt weer voorover en ligt einde lijk met je wang op een vochtig schouderblad van een gevangene uit Nero's tijd. Je schreeuwt en roept en eindelijk kruip je ver der totdat je de rijdie ergens op je wacht, weer gevonden hebt. Je waslichtje en de re serve heb je verloren en je krijgt nieuwe. Dan gaat het verder. Altijd maar door de koude, zwarte, vochtige holte, als wormen door den grond: het is afschuwelijk. Iemand begint te zingen. Net als in de bioscoop, waar, als de spanning ondraaglijk begint te worden, de menschen gaan lachen, juist bij het punt waar het het griezeligst is. Wij gaan verder door de aarde, dan zwarte afgronden voorbij, nu rechtop, dan weer gebukt, over afgebrokkelde muurstukken en ingestorte plafonddeelen. Niets bijzonders te zien. altijd hetzelfde, eindeloos, vervelend, griezelig. Men begint te roepen: „Terug! Naar boven! Ge noeg!" De gids roept: ..Geduld! Wij zijn net in het midden!" En onder huilen en tanden - knersen kruipen de nieuwsgierige reizigers verder door duister, kou, steen, zwarten grond, eeuwenoude geraamten. Druppels val len van boven op je voorhoofd en maken je aan het schrikken. Het is, of iemand je in een ijskoud bad plotseling met een scherpe naald prikt. Je geeft het bijna al op, ooit weer het daglicht terug te zien. Daar sta je plot seling weer voor den uitgang. Hoe je daar ge komen bent. begrijp je niet. Een troep vreem delingen staat gereed, om af te dalen en je roept hun „veel genoegen" toe. Dan val je op je knieën, omdat je de zon weer ziet. (Nadruk verboden: auteursrecht voorbe houden). De gids in de catacomben. DE SPAARZAME BRITTEN. (Van onzen Engelschen Correspondent). De beweging van de nationale spaarcerti- ficaten in Engeland schrijdt majesteitelijk voort. Ze begon in den oorlog en ze heeft sedert nimmer stilgestaan. Precies een jaar geleden verklaarde minister Snowden dat het aantal verkochte certificaten (16 shilling per stuk) 900 millioen bedroeg. Thans is het cijfer 83 millioen hooger. Tegen Nieuwjaar zal het tegenwoordig geslacht in Engeland spil- kleine men waarschijnlijk het milliard vol hebben, ziek is. V ruchtbaarheid. B. B. eze geschiedenis heeft zich afge speeld op een vierkanten lap gras land, ingesloten door een ringvaart en drie polderslooten. In den winter was 't soms wit. maar meestal vaal- bruin en dorè In de lente schoot het jonge, groene gras op en dan kwam in Mei de weelde van den bloei. Geel waren de akkers van de boterbloemen, rossig van de zuring; wit en paars de greppels van madeliefjes en Pink sterbloemen. Ja. dan ratelde de maaimachine aan en het weiland werd geel en stoppelig, om in den herfst weer te groenen. Het nagras werd gemaaid en vaal en dor llag het dan in den winter. Dat ging zoo maar door. het eene jaar na het andere. Kieviten en tureluurs grutto's en kemphaantjes werden er geboren en stierven er, hazen kwamen er paren en werden er in den jachttijd doodgeschoten. Alles ging zooals het nu eenmaal gaan moet, tot de groote muizenplaag kwam in een jaar. waarvan men nog lang zal spreken als het veldmuizenjaar. Nimmer te voren waren er muizen op dat weiland waargenomen en op een dag in Maart zaten er plotseling een stuk of 5. Gewone veldmuizen .grauwgepelsd als de huismuis, maar plomper en met stomper snuitjes. Of zij hun weg onder het damhek door genomen hadden, over de sloot gezwom men waren of uit de lucht kwamen vallen zal men nooit weten, maar zij waren er. Vijf in Maart, vijftig in April, vijfhonderd in Mei. Er is geen zoogdier, dat meer vervolgd wordt dan de veldmuis en weerloozer is. daarom heeft moeder Natuur bepaald, dat er ook geen zoogdier vruchtbaarder zal zijn, en zij heeft de grijspelsjes het grootste voortplan tingsvermogen gegeven. Vijfhonderd in Mei, zooals gezegd. Nu eerst was het goed te zien, dat er zich een kolonie op het weiland ge vestigd had. Vooral langs de greppels en de slooten zag je de gaatjes met kleine hoopjes weggekrabte. verkruimelde aarde er voor. Tal- looze smalle paadjes tusschen het gras ver bonden de holletjes; onder de oppervlakte kronkelden de vele nestgangen. Overdag kwa men de torenvalken, die dit weiland tot nu toe ongemoeid hadden gelaten, boven de ak kers bidden. Het was als hingen ze aan on zichtbare draden in de lucht, zooals ze zich door het snel op en neer slaan der wieken zwevende hielden. Waaiervormig spreidden ze den staart en warmbruin glansde de rus ln de zon. Hei. naar beneden schoten ze dan als gevederde pijlen, negen maal stegen ze met leege klauwen en den tienden keer droegen ze 'n slap hangend muisje mee. De half ver wilderde katten der naburige boerderijen loer den uren bij een muizengat en keerden zelden met leege maag terug, 's Nachts kwamen de wezels en de egels. Op een sluipen en een snel toeschieten ging het dan en menigmaal klonk het laatste schelle piepen van de ge vangen veldmuis. Onhoorbaar op hun donzen vleugels zweefden de steenuiltjes laag over het gras en even zeker als zij stootten de groote kerkuilen naar de prooi. En voor vijf muizen, die stierven, werden er twintig ge boren. De verwoesting, die de zich zoo snel uitbreidende kolonie aanrichtte, was pas goed te overzien, toen het gras gemaaid was. De wallen en de kanten der greppels brokkelden af, vele doode plekken vertoonden zich reeds tusschen hetgras, waar de woidels al te erg doorgeknaagd waren. De boer verscheen op zekeren morgen met zijn arbeiders en een aantal schooljongens, ge wapend met schepemmers, stokken en bezems. Uit de slooten en de greppels schepten ze het water in de muizengaten; het joeg de grijspelsjes op en ais zij naar buiten renden sloegen stokken en bezems toe. Er werd geen maas overgeslagen van 't netwerk van gaten en paadjes, dat zich steeds nauwer over de akkers had samengetrokken. De helft der kolonie sneuvelde bij deze slachting. Een maand later was de kolonie tweemaal zoo sterk als voor den grooten slag. De muizen verspreidde zich over 'n derde van den polder. De dijk van de ringvaart werd bedreigd door de tallooze gangen, die de muizen door meters breedte groeven. Het polderbestuur vergader de en de ingelanden, die eigenaars der ge teisterde weiden waren, kregen aanzegging het laatste hooi zoo spoedig mogelijk binnen te halen. Men ging het laatste middel toe passen! Sluizen werden geopend en watermolens en windmotoren sloegen aan het draaien. In enkele uren stonden de weiden blank. Toen zag men zwermen roeken, kraaien en kok meeuwen komen aanzetten op het festijn van veldmuizen. De kleine knagers verdronken in massa's en waar een zwemmende mms een rimpeldriehoek over liet water achter aan trok. schoten de vogels toe. De molens maal den het water terug in tochtslooten en ring vaart. Er scheen geen muisje meer te leven op het weiland, waar de kolonie ontstaan was. In den avond glipten er vier uit een der holie palen van he: damhek. Zes trippelden uit een hooiopper, die in den haast niet op den wagen geladen was. Daar zaten ze nu. likten hun natte en vuile pelsjes schoon en streken zich over de snorren. Het waren er toch altijd nog tweemaal zooveel als in Maart. HET WALHALLA BIJ REGENS BURG HONDERD JAAR. Niet ver van Regensburg verheft zich in de nabijheid van het gehucht Donaustauf op een beboschte heuvel, aan welks voet de Donau stroomt, een wit-stralende tempel in den stijl van het vermaarde Parthenon van Athene: het Walhalla! Op 18 October 1830, dus een eeuw geleden, werd door Koning Lodewijk I van Beieren plechtig de eerste steen van dit indrukwekkende gebouw ge legd. Het plan om het Walhalla op te richten, was bij dezen vorst ontstaan op een tijdperk van de grootste vernedering der Duitsche landen door de Napoleontische bezetting. Vooral de zegevierende intocht van den Franschen Keizer te Berlijn in het jaar 1807 had koning Lodewijk I bewogen een gedenk- teeken op te richten voor alle persoonlijk heden der geschiedenis, die zich verdienste lijk hadden gemaakt door het bevorderen van de Germaansche cultuur en van het Ger- maansche wezen. Aldus wilde de vorst het nationale bewustzijn van de Duitsche stam men opnieuw wekken en versterken. De ko ning koos zelf de plaats nabij Regensburg uit, waar zich thans het Walhalla verheft, en schonk aar ook den naam van den oud-Ger- maanschen woonzetel der gevallen helden in den hemel der Goden. Het duurde echter nog tot 1821, eer aan de uitvoering van de plannen van den koning kon worden gedacht. De ontwerpen waren van den architect von Klenze, een goed ken ner van den Griekschen tempelbouw. Toen op 18 October 1830, op den zeventienden verjaar dag van den Volkenslag, de eerste steen werd gelegd, sprak Koning Lodewijk de woorden, die ook heden een diepere beteekenis hebben* „Mogen in deze bewogen tijden, de Duitschers zoo hecht met elkaar zijn verbonden, als de steenen van dit bouwwerk". Twaalf jaar later, op 18 October 1842 werd de prachtige temoel in aanwezigheid van talrijke Duitsche vór sten door den Beierschen Koning ingehul digd en geopend. Het gebouw verheft zich op een grooten onderbouw, waarvan de voorzijde op indruk wekkende wijze verdeeld is ln trappen en terrassen, met ln het geheel 250 treden. Her. Walhalla zelf verheft zich op het voetstuk 88 M. boven de Donau en men heeft van zijn zui lengangen bij helder weer een heerlijk uit zicht tot aan de Alpen. Men heeft voor het bouwen van het Walhalla voornamelijk wit marmer gebruik, maar voor bijzondere doel einden ook marmer van andere kleuren uit alle mogelijke gewesten, zooals rood marmer van den Untersberg bij Berchtesgaden, bruin-rood mormer van het FIchtelgebergte, groen marmer uit Rosenheim, geel marmer uit Weltenburg en zwart marmer uit het Beier- sche Allgau. Het geheel is bekroond door een allegorisch werk van den beeldhouwer Schwanthaler, de bevrijding van Dultschland van de heerschappij van Napoleon en voorts den Hermannslag ln het Teutoburger Woud voorstellend. In het gebouw zelf bevindt zich een groote zaal, die 1'4 M. breed, 48.5 M. lang en 15.5 M. hoog is. Het is de eigenlijke gedachtenishal. Meer dan 100 borstbeelden en inscripties van beroemde mannen en vrouwen uit de geschie denis van de Germaansche volken sinds den tijd, waarin door den slag in het Teutoburger Woud een einde werd gemaakt aan de over- heersching van Europa door Rome, versieren de wanden. Koning Lodewijk I, die een groot vriend van geschiedkundige studies was, heeft de „Walhallagenossen" zelf uitgekozen £n hun levensbeschrijvingen zelf geschreven. In bonte rijen zijn hier vereenigd keizers, ko ningen en vorsten, uitvinders dichters, staatslieden, sieraden van kunsten en weten schappen. Daar staat naast het marmeren borstbeeld van Egbert, den eersten koning van Engeland, het borstbeeld van Karei den Grooten, den maehtigsten heerscher van het Avondland. Ginds bewondert men het borst- beel van Peter Henlein (overleden in 1540), die te Neurenberg de eerste horloges vervaar digde. Elders weer zien wij Hroswitha, „de heldere klank van Gandersheim", de onge veer in het jaar 1000 overleden eerste dich teres van Dultschland. Zoo gaat het verder: V/ij ontmoeten Walther von den Vogelweide, den in 1230 te Warzburg overleden minne zanger. de Heilige Elisabeth (overleden in 1231), den Heiligen Willebrordus, eerste bis schop van Utrecht, de Heilige Bonïfacius, die den Duitschers het Christendom bracht. Walter Fürst, Werner Stauffacher en Arnold von Melchthal. de bevrijders van Zwitser land. den dichter-zanger Wolfram von Eschenbach. de dichters Klopstock, Lessing. Schiller, Goethe, de componisten Cluck. Bach! Mozart, Haydn, Mozart, Beethoven, Wagner! mannen der wetenschap als Kant.' Erasmus vn Rotterdam. Theophrastus Paracelsus, Kopernikus, Kepler, Martin Luther, Ulrlch von Hutten. Justus von Liebig, kunstenaars als Albrecht Dürer, Peter Vischer, Raphael Mengs, Rubens en van Eyck. Hierbij komen de borstbeelden van de belangrijkste Duitsche heerschers. zooals de Groot Keurvorst van Brandenburg, Frederik de Groote, Keizer Wilhelm I en beroemde staatslieden als Scharnhorst en Bismarck. RENé DESCARTES. 1596—1650. Het is een indrukwekkend verschijnsel in het duister van werkloosheid en bedrijfsslapte- Zoo dan gedraagt zich de kleine belegger in tijden die bijna noodtijden kunnen worden genoemd. Bij hem fs de spaargewoonte ge groeid me* de behoefte. Uit een onderzoek van deze beleggingen is gebleken dat ze over wegend afkomstig zijn van de leden van den werkenden stand. Er bestaan in Engeland 30000 spaarbonden. die nagenoeg uitsluitend fn deze nationale spaarcertificaten doen. Meer dan de helft van die bonden zUn van scholen die een groot aantal beleggers ver schaffen. Maar hun beleggingen vormen slechts een klein deel van het totaal. Verre weg het grootste deel van de totale beleg gingssom wordt opgebracht door spaarver- eenigingen van volwassenen, meerenóeels ge organiseerd in fabrieken, kantoren en werk plaatsen. De vooruitgang van deze beweging ls het beste antwoord op de beschuldigingen van zekere wijsneuzige volksvoorlichters dat Een Zuid-Amerikaansche revolutie werd onlangs in dertien uur tijds bedwongen. Als gevolg van de gebleken zwakte van de revolu- tionnaire ploeg zal zij, naar gemeld wordt, naar de tweede klasse gedegradeerd worden. De Vrouw: „Als mannen zich na hun huwe lijk maar net zoo gedroegen als tijdens hun engagement zouden er niet half zooveel echt scheidingen zi.in". De Man: „Maar tweemaal zooveel faillis sementen". Eerste bridge-speler: „Twee klaver". Tweede bridge-speler: „Twee ruiten". Derde bridge-speler„Twee harten". Vierde bridge-speler (nieuweling)„Twee schoppen de aas en de vrouw". De jongste zoon: „Hoe werkte de bliksem voor de electriciteit was uitgevonden?" De alwetende oudste zoon, onverschillig: „Met gas, denk ik". ..Jantje, wat wil je worden als je groot bent?" Jantje (slachtoffer van den Geest des Tijds na een pauze)„Moeder, is er niet iets dat begint met een pensioen?" René Descartes. René Descartes is Franschman va» ge boorte, doch hefc is hem gegaan als Lin naeus: in Nederland heeft hi) zÜn twetv de vaderland ge vonden, en in ons: land zijn de belang rijkste werken tot stand gekomen. Hij werd geboren in zui delijk Touraine in 1596 te La Haye. Hij stamde uit een oud adellijk geslacht, oer tijds van name „Des Quartes". Volgens de familietraditie zou hij de ambtelijke loopbaan van militair, rechter of priester hebben moeten volgen, doch tfjjn. leven was bewogener. hij ging de wijde wereld in, en kwam zoodoende in ons land aan. Van 1604 tot 1612 bracht hij zijn leerjaren door in de Jezuïetenschool „La Flêche". De rector, pater Charlet was hem zeer gunstig gezind, hij stond hem verschillende voor rechten toe, waaronder er een was, dat René wegens zijn zwak gestel 's morgens langer mocht blijven liggen. Dit is een gelukkige omstandigheid geweest, want die morgen uren zijn gewijd aan zeer vruchtbare filoso fische bespiegelingen van den knaap. De oude litteratuur, rhetorica en poézie, wekte zijn. levendige belangstelling, ook de wijsbegeerte doch bovenal hield hij van de wiskunde „om de zekerheid en duidelijkheid harer rede nen". Toen hij op 16-jarigen leeftijd La Flêche verliet, richtte zijn ambitie zich meer op de wetenschappelijke dan op de maatschappelijek loopbaan. Hoewel toegerust met een schat van kennis bevredigde dit hem niet, en ook vond hij geen bevrediging in de vele boeken die hij nog las en doorwerkte. Ver er van af iets zekers te weten, wordt hij zich hoe langer hoe meer bewust omtrent de ware kennis in onwetendheid te verkeeren. en hij raakt in twijfel verloren. Daarom zegt hij al zijn boeken vaarwel, om het eene groote boek, de wereld, te gaan leeren kennen. Hij werd daartoe door zijn vader naar Parijs gezonden en geraakte al spoedig in gezelschap van jonge edelheden, die hem in de hoogste kringen introduceerden. Hij zocht als het ware een vergoeding voor zijn acht-jarig eenzaam kloosterleven en het keerpunt kwam eerst, toen hij een ouden schoolvriend, den minne broeder Mersennus ontmoette en hij zich terugtrok om zijn studiën te hervatten te Saint Germain. Deze bewogen zich toen voor namelijk op geometrisch terrein. Na drie jaar ontdekten zijn vroegere vrienden hem en hij keerde terug in hun kring, doch de oude bekoring heeft deze voor hem verloren. Hij vindt er echter nieuwe waarden, die hem het verblijf ln deze omgeving niet nutteloos doen. schijnen, hij legt zich toe op muziek en spel en wapenhandel. Hij schreef een theorie der Vechtkunst, welke hij zelf blijkbaar hooger schatte dan de practijk dezer edele kunst, waartoe hij thans bestemd was. Descartes verkoos de orde in Prins Matirits leger boven die in het Fransche en zoo trad hij in 1617 te Breda in Nederlandschen krijgs dienst. Op merkwaardige wijze, namelijk doordat hij een op een muur geschreven wiskunstig probleem oploste, raakte hij in kennis met den wiskundige Isaac Beeckman. Door dezen aangemoedigd, schreef Descartes een verhan deling over muziek, die eerst na zijn dood zou verschijnen. De vriendschap der beide mannen is later' in vijandschap verkeerd. Op zijn Breda'schen tijcl volgden reizen door Duitschland, Hongarije, Frankrijk. Zwit serland, Italië. Op die reizen, te Neuburg, in den winter van 16191629 is hij gekomen tot zijn nieuwe philosophisch stelsel, de deductief- wiskundige denkwijze, waardoor hij de ge heele wijsbegeerte op nieuwe basis grond de. In de onmiddellijke zekerheid van hst „ik denk, dus ik ben", (cogito, ergo sum), achtte hij in beginsel de waarheid van alle wijs begeerte gelegen. Hij komt dan weer in Parijs en de kring zijner vrienden onder geleerden en geletterden breidt zich belangrijk uit. Voor zijn denken en werken heeft hij nu rust noodlg, en deze zoekt hij in Holland. In Holland zoekt hij ook de vrijheid, die een denker behoeft. Ongeveer twintig jaar heeft hij in ons land gewoond, hij werkte te Franeker, Leeuwarden. Harderwijk, op ht«t slot Endegeest bij Leiden en in het bijzonder te Egmond, waar hij langen tijd woonde, bovendien verbleef hij meer of minder lang te Amsterdam, Deventer, Utrecht en Leiden. In 1637 verscheen te Leiden zijn eerste werk in de Fransche taal, „Essais philosophiques". Van 1630 tot 1633 werkt hij aan het hoofd werk Cosmos, dat hij echter niet durfde uit geven. Het werk is later verloren gegaan. In 1649 gaf hij aan de roepstem van konin gin Christina van Zweden gehoor en ver trok na'ar Stockholm. Een jaar later stierf hij er. aangezien zijn gestel niet tegen het klimaat bestand was. Zijn verblijf in de Nederlanden kenmerk:e zich door den strijd met de vaderlandsche theologen, in het bijzonder met Voetius. Op velerlei wetenschappelijk gebied waar op zijn naam genoemd wordt., komt deze dik wijls voor in den Latijnschen vorm van Renatus Cartesius. Descartes zelf was geen bewonderaar van deze verlatijnsching. hij noemde zich meestal bij den Franschen naam. Descartes sluit hel dichtste aan bij Baco van Verulam, den Engelschen denker, en hij is een wegbereider voor Spinoza, die na hem kwam. Met dezen behoort hij tot de figuren uit de Gouden Eeuw, die Nederland een wereldnaam bezorgden. IETS OVER INKT. Evenals het papier heeft ook inkt een groote rol in de geschiedenis der mensch- heid gespeeld. Reeds 2500 jaar vóór Christus zouden de Chineezen den inkt gekend en ge bruikt hebben. Hij bestond uit een soort lijnsap en werd geschreven met een bam boe-staafje. Ook de papyrusrollen der Egyp- tenaren zijn met inkt geschreven. In onze musea bevinden zich nog handschriften uit den tijd van den uittocht der kindereen Israels (1400 voor Christus), waarvan de inkt zoo zwart was. dat eeuwen niet in staat waren hem te doen verbleeken. De Romeinen en Grieken maakten hun inkt uit houtskool, asch en gebrande lijm. De Romeinen kenden overi gens ook reeds gekleurde inkten, grijs, rood, zilver en goud. Rooae inkt werd verkregen door het koken van purpersiakken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 18