LETTEREN EN KUNST Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING BIOSCOOP Indrukken van de Van Gogh Tentoonstelling; LANGS DE STRAAT. HAARLEM'S DAGBLAD DERDE ELAD ZATERDAG» 11 OCTOBER 1930 door KAREL DE JONG. Berst een nabetrachting. De opera „Der Woezek" van Alban Berg, die Dinsdag 7 en Woensdag 8 Oct. in den Stadsschouwburg te Amsterdam werd uitgevoerd, heeft, naar mij door zeer gezaghebbende muzikale persoon lijkheden werd verzekerd, in breede kringen grooten indruk gemaakt. Daarentegen schijnt de radio-uitzending niets dan teleurstelling gebaard te hebben: verschillende luisteraars verklaarden het gehoorde volslagen onbe grijpelijk en bovendien leelijk gevonden te hebben. Verwonderlijk is dit niet. Een opera of muziekdrama moet men hooren èn zien; de muziek alleen kan in meerdere of mindere mate het gehoor streelen, het ver stand bevredigen, maar een illusie van he( dramatische gebeuren geeft zij alleen aan diegenen, die óf uitvoeringen in optima forma hebben bijgewoond en dus hun herinnering te hulp kunnen, roepen, óf tenminste in tekstboek of (nog liever) klavieruittreksel de handeling kunnen volgen en den vaak moei lijk verstaanbaren tekst kunnen lezen. Zóó heb ik eens een gedeelte van „Don Juan"- van Mozart kunnen volgen en toch bleef het resultaat, afgezien van atmosferische en an dere storingen, bij dat van het zelf bijge woonde aanzienlijk achter. Als dit nu bij een zoo bekend en melodieus werk het geval is, hoeveel minder kan men dan verwachten van de uitzending van een onbekend werk, welks moderne muziek ons geen onmiddellijke aan- knoopingspunten geeft en waarvan slechts zeer weinigen een klavierpartituur ter be schikking gehad zullen hebben! Bij het doorbladeren van de programma's der komende week valt mijn oog het eerst op het „Konzert im alten Stil" van Max Re- ger, dat door Zimmermann en Helman Zon dagavond in het Concertgebouw zal worden gespeeld. Reger (1873—1916), zeer vruchtbaar componist (meer dan 150 grootendeels zeer omvangrijke werken) is destijds door som migen als een moderne Bach beschouwd. In derdaad heeft geen componist van onzen tijd een zóó verbluffend contrapuntisch meester schap getoond, geen ook zich soms zóó nauw bij den vorm en stijl van Bach's muziek aan gesloten als Reger. Maar zijn muziek klinkt vaak meer geleerd dan geïnspireerd; het is soms of de combinaties de vrije vlucht der fantasie verhinderen. En toch was deze laat ste vaak groot genoeg, zooals menig moment in zijn werken bewijst. Beroemd geworden zijn verschillende variatie werken (over the ma's van Bach en Telemann voor piano, over een thema van Beethoven voor 2 klavieren; over thema's van J. A. Hiller en Mozart voor orkest; gewoonlijk eindigend in een gran dioze dubbelfuga)verscheidene zijner tal rijke kamermuziek composities, orgelwerken, liederen enz. Violisten waardeeren zijn solo sonates; zijn viool- en zijn pianoconcert hebben op de programma's nooit vasten voet gekregen: zij zijn te zwaar-op-de-hand. Het dubbel-concert dat Zondag gespeeld zal wor den ken ik niet; de kennismaking schijnt mij interessant. Interessant is ook zeker het programma van het concert dat het Avro-orkest Maan dagavond zal geven, en waarop onze gevierde harpiste Rosa Spier o.m. het in 1906 geschre ven „Introduction et Allegro" voor harp met begeleiding van strijkkwartet, fluit en clari net van Ravel zal voordragen. Mozarts Concert voor harp en fluit met or kest zijn de andere nummers van dit zeer on- gemeene programma. Kamermuziekliefheb bers zullen aan Beethovens kwartetten op. 95, 18 no. 2 enl27 hun hart kunnen ophalen; het laatste opus behoort wel tot het aller mooiste wat de toonkunst heeft voortge bracht, en vooral de variaties op het heer lijke thema zijn van bovenaardsche, visio naire schoonheid. De voordracht daarvan door het Capet-kwartet zal voor ieder die daarvan getuige mocht zijn, onvergetelijk blijven. Maar er is Maandagavond nog meer, dat de aandacht trekt. Leipzig zendt een sym- phonieconcert uit, dat minder merkwaardig is door aard of zeldzaamheid der uitgevoerde werken dan doordat de gast-dirigent van den avond, Sir Thorn. Beecham, eigenlijk een amateur is, die er echter in Engeland een privé-orkest op na houdt, dat hij bekos tigt uit het fortuin dat zijn beroemde Beecham-pillen hem hebben ingebracht: re den waarom dit Beecham's Philharmonic Orchestra in den volksmond „Pillharmonic Orch." heet. Het orkest schijnt intusschen heel goed te zijn, en uit het feit dat Sir Tho mas niets minder dan Rich. Strauss' „Hel- denleben" te Leipzig zal dirigeeren kan men opmaken dat hij voor geen kleintje vervaard is en nog wat anders dan pillen maken kan Dinsdagavond wordt uit Stuttgart- een HFerruccio-Busoni"-concert uitgezonden. Twee pianisten: Wladimir Horowitz en Michael von Zadora zullen een aantal be werkingen van Busoni ten gehoore brengen en wel: De transcriptie voor piano van het bekende Preludium en Fuga in D voor orgel van J. S. Bach, bewerkingen van de Figaro- en Don Juan-fantasieën van Liszt, van diens „Campanella" en van de Polonaise in As van Chopin; van een nummer uit Busoni's Tu- randot-suite en voorts zijn 4de Balletscène. De lijst der bewerkingen toont al het ruste- looze, faustische in Busoni's natuur, die hem steeds tot zoeken naar andere wegen dreef; geen wonder dat in een muzikale en dichter lijke bewerking der Faustlegende de arbeids kracht van den genialen kunstenaar zich ten slotte concentreerde en uitputte; want het was hem niet gegeven zijn laatsten ar beid te voleindigen. Naast ongeëvenaard kla viervirtuoos was B. een Bach-commentator van blijvende beteekenis; zijn uitgave van het „Wohltemperierte Klavier" is een werk van blijvende beteekenis dat fonkelt door de ontelbare ingenieuze opmerkingen; voorts een contrapuntist van zeldzaam kunnen. Zijn aesthetlsche geschriften hebben noga' tegenspraak verwekt en zijn dan ook meer scherpzinnige opmerkingen en gewaagde pa radoxen dan theorieën van vérstrekkende beteekenis. Als componist ging hij van de na-klassieke richting gaandeweg de aan hangers van Arn. Schönberg, dus tot hel extreem-moderne over; maar weinige van zijn werken hebben in de concertzalen vas ten voet gekregen. Toch bevat zijn 2de viool sonate groote schoonheden en zijn geweldig Klavierconcert met orkest en mannenkoor is een unicum op dit gebied. Wegens den omvang der partituur noemde hij zelf dit werk schertsend ..Concerto grosso. das dicke Konzert". Zijn „Turandot"-suite wordt door orkesten wel gespeeld; of zijn opera van dien naam wel eens wordt uitgevoerd is mij niet bekend. Wel heb ik 'in 1912 te Hamburg de première van zijn opera „Die Brautwahl" bijgewoond, waarvoor hij ook zelf den tekst (in Duiische verzen; B was van Italiaan- sche afkomst!) gedicht had en vond toen in het werk groote schoonheden. Maar voor het verkrijgen van populariteit scheen toch ook dit werk van den fijnen jronischen geest niet de geschikte kwaliteiten' te hebben. In 1924 stierf hij, 58 jaar oud, bewonderd als vir tuoos door twee werelden, als componist zich miskend voelend, maar in dankbare nage dachtenis voortlevend bij wie hem van nabij gekend hebben en zijn edel en onbaatzuchtig karakter hebben leeren waardeeren. Voor zijn oud-leerlingen zal zijn naam verbonden blijven aan de herinnering aan een der no belste figuren uit de muzikale wereld na Frans Liszt. De voordracht over Liszt staat op pag. 14 van de Radiobode abusievelijk vermeld als te houden op Donderdag: dit moet zijn Dins dag. Tot slot van deze bespreking wil ik wijzen op de symphonie „Harold en Italië" van Berlioz (Donderdagavond in het Concertge bouw) voor orkest met solo-altviool. Berlioz schreef dit op. 16 oorspronkelijk als altcon- cert voor den door hem zeer bewonderden Paganlni, die ook een buitengewoon altspeler was, doch werkte het later tot symphonie om. Evenals in de Symphonie fantastique heeft B. in dit werk programmamuziek gege ven. Zij vond haar aanleiding in Byron's „Childe-Harold" gedicht. De vier deelen schilderen resp. „Tooneelen van melancholie, geluk en vreugde", een „religieus gezang", een „minnezanger in de Abruzzen" en „bij het drinkgelag der roovers". Bij het laatste komen de hexenorgiën uit de S. fantastique in herinnering. Frëd Denayer is de solist. KAREL DE JONG LUXOR-THEATER „Danton". Tooneel. ,De gele hel". „Het is een mooi programma!" hoorden wij Vrijdagavond na afloop van de voorstelling de bezoekers zeggen. Inderdaad, dit program ma is uitstekend. In deze voorstelling zien wij vele beroemde film-sterren: Emil Jannings, Werner Kraus, William Boyd, Alan Hale, Ro bert Armstrong. Na de uitvoering door het orkest van ..Na- kik's Hochzeit" van P. Lincke, zien we aller eerst een filmpje dat iets bijzonders is voor liefhebbers van de hengelsport! Als eerste hoofdnummer draait dan: „Dan ton", in de hoofdrol Emil Jannings. We leven in den tijd van de Fransche revolutie en zien naast Danton. o.a. Robespierre, Fou- quier, de aanklager. Saint Just en anderen die een waar schrikbewind uitoefenen. De aristocratie wordt op de guillotine onthoofd. Danton breekt met Robespierre en met de Nationale Vergadering. Wanneer de laatste hem gevangen wil nemen, wendt Danton, de afgod van liet gepeupel, zich tot het volk en door de macht van zijn woord keert het huis waarts. De Nationale Vergadering zit echter niet stil en het gelukt haar Danton gevan gen te doen nemen en in den kerker te wer pen, Hoewel Danton nog een beroep op het volk doet verliest hij toch het hoofd op de guillotine. Een machtig werk, dat natuurlijk uitstekend gespeeld wordt. Op het tooneel: Professor Hans en zijn echtgenoote. Een menschelijke geschiedenis, door honden gespeeld. De dressuur was ver bazingwekkend. „De gele hel" is het hoofdnummer na de pauze. Deze film bevat een geschiedenis van vriendentrouw, opoffering en liefde. We be vinden ons tusschen de Amerikaansche ma riniers in Sientsin in China Drie manschap pen: Tex, Buddy en Fuzzy, zijn gedeserteerd. Plotseling verschijnen de drie mannen weer. maarBuddy dood, Fuzzy krankzinnig, en Tex geheel uitgeput. Tex wordt voor den krijgsraad gebracht onder beschuldiging van desertie en moord en voor den krijgsraad ver telt hij zijn geschiedenis. Hoe de drie man nen elkander hebben leeren kennen, welke streken zij hebben uitgehaald en hoeveel el lende zij hebben doorstaan. Tex is in Rus land gehuwd, 's Nachts wordt zijn jonge vrouw ontvoerd. Eenigen tijd later lezen Buddy en Fuzzy een advertentie van den man van wien zij weten dat hij Tanya ont voerd heeft. Buiten weten van Tex gaat Fuz zy haar zoeken en als hij 14 dagen later niet terug is moet Buddy hem achterna reizen. Ook deze gaat en nu komt Tex te weten waarheen de vrienden vertrokken zijn. Ook hij gaat er op uit en op de bedoelde plaats vindt hij Buddy zwaar gewond en Fuzzy krankzinnig. Hij brengt hen beiden naar Tientsin en wordt daar veroordeeld wegens moord. Op het oogenblik dat Tanya voorbij gaat, op zoek naar haar man, krijg Fuzzy zijn verstand terug en herkent de jonge vrouw. Zeer gelukkig voor Tex. Het is inderdaad een uitstekend program ma, dat veel belangstelling verdient. ,,De Blauwe jongens der Marine". Op het tooneel Leopold Biiron. Dit programma is geheel gewijd aan het zeer vrooiijke soort amusementsfilm. In het eerste gedeelte van het programma zien wij bijvoorbeeld reeds Stan Laurel en Olivier Hardy. Ditmaal sprekende nog wel! „Wij gaan naar buiten", heet het deze keer en het is een soort van reprise van alle zotternijen die het zonderlinge span tot nu toe heeft uitgehaald. Het woord verhoogt nu bovendien het komi sche effect. De tweede „goedgeslaagde grap" van den avond is het optreden van den muzikalen clown Leopold Büron. Deze behoort tot die betrekkelijk kleine groep uitverkore nen (waarvan een man als Grock de Grootste is) die ons door één fijn gebaar, één woord, één grijns op het lenige masker feitelijk al een genoegelijken avond bezorgen Het is eigen lijk bijzaak dat Biiron zoo terloops nog een aantal wonderlijke instrumenten bespeelt. Want hij is voor alles clown, in den besten zin van het woord. De groote film is een dier producten van de Aafa, die, als de beste operettes, zoo enorm veel succes plegen te oogsten. „Der Korvettenkapitan" is een vermakelijke, zij het onwaarschijnlijke geschiedenis, met vele aardige verrassingen. Wij zien hier Liedtke, de zeer beroemde, en wij hooren hem thans ook. in de rol van den lichtzinnigen zij het sympathieken (daar is het Liedtke immers voor) kapt. t. zee, die zich in een ro mantisch avontuur werkt, dat begint in een of andere zuidelijke haven en eindigt in Ra- gusa. Behalve Liedtke doen in deze uitste kend geslaagde muzikale grap mee: Hanns Junkermann, Maria Paudler, Fritz Kam pers, en nong eenige grotoheden van Aafa, bekend uit de vele goede films van deze productie. Behalve door het allergeestigste spel van Liedtke, Kampers en Paudler, munt deze film uit door de muziek, en de waarlijk uit nemende technische verzorging. Een vroolijk, maar een uiterst welgekozen programma dus. REMBRANDT-THEATER. Ieder, die „Ons dagelijksch Brood" gezien heeft, zal het met ons eens zijn dat de film, wat scenario betreft niet veel te beteekenen heeft en vrij onmogelijk is. over het geheel genomen. Dat het toch een film is. waarnaar het een genoegen is te kijken, danken we in de eerste plaats aan den eminenten regis seur Murnau, die de kunst verstaat elk filmisch fragment uit te buiten en dan ook in iet geringe mate aan Charles Far- rell en May Duncan, die de hoofdrollen ver vullen. Hun prettig natuurlijk spel neemt alle gedachten aan tooneel weg. Het is een Fox-geluidsfilm. Het Polygoon's Hollands Nieuws en Fox Movietone Journaal geven verscheidene heel belangrijke opnemingen. Max Fleischer, de meester van de geluids- teekenfilm geeft weer een heel geestig ge- luidsteekenfilmpje, getiteld Radio Riot. Op het tooneel: The Fiochi Cony>any in their wonderful Routine. Wat deze vier Fiochi's aan kracht, behendigheid, lenigheid en zekerheid te zien geven, wekt de grootste bewondering. Het is prachtig werk! DE JUBILEA BIJ DE TRAM. EEN GOED GESLAAGDE FEESTAVOND. De viering der jubilea van de leden van het trampersoneel, wier portretten in ons num mer van Donderdag werden afgedrukt, heeft Vrijdagavond in de Gemeentelijke Concert zaal op een opgewekte wijze plaats gehad. Zoowel de groote zaal als de galerij waren geheel gevuld. Onder de aanwezigen waren de directeur der N.Z.H.T.M., ir. W. J. Burgersdijk. en de secretaris en chef der exploitatie Mr. D. A. E. Immink. Het Haar'.emsche Tramfanfarekorps ver leende onder leiding van den heer Reynier van 't Hoff zijn welwillende medewerking. Een half uur vóór het begin en in de pauze hield The Jubilee-Band onder leiding van mevrouw Caron de aanwezigen op een aan gename wijze bezig. Ongeveer acht uur werden de gordijnen op het podium vaneen geschoven en verschenen de jubilarissen met hun echtgenooten onder luide fanfares en toejuichingen. Aan alle da mes was te voren een mooie ruiker bloemen overhandigd. Toen allen hun plaats hadden ingenomen trad de voorzitter der feestcommissie, de heer J. Leurs, naar voren om een krachtig en humoristisch welkomstwoord te spreken. Hij deelde o.a. méde. dat de heer H. van de Water, machinist te Hlllegom. die zijn 40-ja- rig jubileum vierde, helaas niet tegenwoordig kon zijn, omdat hij tot' het complex Leiden behoort. Hij zal dus as. Zaterdag te Leiden gehuldigd worden. Spreker merkte op, dat een 25-jarig jubileum weliswaar geen wereld gebeurtenis genoemd kan worden, maar dat men dezen mijlpaal van een man, die 25 jaar lang zijn beste krachten aan een maatschap pij heeft gegeven, niet onopgemerkt voorbij mag gaan. Daarom vond hij het zoo aange naam. dat het Jubileumfonds was opgericht. Dit fonds telt nu al 710 leden. Hij hoopte, dat dit aantal spoedig tot 935 gestegen zou zijn. Spreker wekte dus de leden op om steeds propaganda voor dit. fonds te blijven maken bij de leden van het personeel, die wel altijd met hun critiek klaar staan, maar die zelf nog geen lid wilden worden. „Wij hebben", zei hij. „uw kameraadschap dringend noodig en de Maatschappij zal er wel bij varen". Tenslotte bracht spreker aan den voorzitter en secretaris-penningmeester van het Jubi leumfonds dank voor wat zij reeds voor dit fonds gedaan hebben (Applaus). De heer B. D. G. Wardenburg ver klaarde als waarnemend voorzitter het woord te zullen voeren, omdat de voorzitter de heer J. IJsendijk zelf tot de jubilarissen behoort. Spreker bracht hulde aan de werkzaamheid van den voorzitter, dien hij de motor noem de, die de heele organisatie op gang heeft ge bracht. Als chef in de Tempeliersstraat ge niet hij het vertrouwen van het publiek en ook van zijn ondergeschikten. Spreker deelde mede. dat juist op dezen dag weer twee nieuwe leden tot het fonds waren toegetre den. Hij maakte van deze gelegenheid ge bruik, om ook critiek te oefenen op hen, die zich nog niet hadden laten overhalen. Hij wenschte de jubilarissen in een sympathieke toespraak geluk en dankte de directie, die het personeel in de gelegenheid stelde, om op een fatsoenlijke manier zijn brood te ver dienen. Hij hoopte, dat dit tot in lengte van jaren nog het geval mag zijn en dat de Maat schappij steeds in bloei zal toenemen. Hierop overhandigde de heer Wardenburg aan alle jubilarissen de hun toegedachte ge schenken. De directeur de heer Burgersdijk richtte zich tot den heer IJsendijk, om in zijn per soon het geheele Jubileumfonds te huldigen. Hij was dankbaar voor de groote liefde, die het personeel aan de Maatschappij toedraagt en schetste in vriendelijke bewoordingen het nut van de stichting van het Jubileumfonds, omdat dit den band tusschen het personeel en de Maatschappij steeds sterker maakt, wat niet anders dan aan de Maatschappij ten goede kan komen. Spreker meénde dan ook, dat het personeel aan den heer IJsen dijk grooten dank verschuldigd is en sprak de hoop uit, dat de voorzitter nog vele jaren met dezelfde energie voor het fonds zou blij ven werken. (Applaus). De heer Burgersdijk drukte tenslotte alle jubilarissen en hun echtgenooten de hand. De heer Leurs overhandigde aan den heer IJsendijk een gouden medaille namens alle leden van het fonds als dank voor zijn groote werkzaamheid. De heer IJ s e n d ij k sprak namens de jubilarissen een kort woord van dank. Een der forensen wenschte de jubilarissen eveneens geluk. Hiermede was het offlcieele gedeelte van den avond afgeloopen. Hierna werd een alleraardigst variété-pro gramma afgewerkt, waarmee de impressario Jac Smits de aanwezigen ten zeerste aan zich verplicht heeft. Er werd den ganschen avond uitbundig gelachen. Een gezellig bal sloot het feest. levenswerk van één Het is vreemd, zooals de mensehen tegen over kunst staan, en speciaal tegenover kunst van den man als deze. die, wat er dan ook van hem gezegd mag worden, iemand is geweest die geleden en gestreden heeft, en de diepste diepten en grootste hoogten van het menschelijk bestaan gekend heeft. De boekdeelen, die er over Van Gogh volgeschre ven zijn, zijn langzamerhand ontelbaar, en er zijn maar weinig inenschen meer, die niet tot in alle ins en outs op de hoogte zijn van wat dan zoo gemeenlijk de „tragedie van het leven van Van Gogh" heet; Van Gogh Is in de mode. en iedereen doorgrondt hem en wat hij geleden heeft en weet, dat hij zichzelf tegenover zijn medemensehen en zijn na zaten onsterfelijk belachelijk zou maken, als hij zei, wat hij er eigenlijk in zijn hart van vindt: dat het „raar" is. Iedereen praat in de zaal met de don kere Bra'oantsche boeren-figuren en -koppen over „zijn somberen tijd", leder een weet alles af van „zijn vroolijken tijd" in Arles en Parijs, en iedereen kijkt, al naar het hoort, met een ingekeerden me delijdenden blik of mei. een opgeiuchten glimlach naar het van zijn medemenschen, en keurt wel willend goed, desnoods met een lich ten schouderophaal, omdat hij nu eenmaal een beetje anders dan anders was. Waarom moesten er schoolkinderen mee gesleept worden naar een tentoonstelling als deze. waar ze toch niets van begrijpen, al zal waarschijnlijk ook hun een uitgebreid en minutieus exposé van het innerlijke en uiter lijke leven van Van Gogh niet gespaard zijn gebleven? Wat doet hier het fatje met den kunstzinnlgen inslag, vide zijn lange haren en das-met-ballen, dat zich. vooi hij kwam, al vast voorgenomen heeft om ergens in een verborgen hoekje een heel klein dingetje te ontdekken, dat hij met den naam van ju weeltje kan bestempelen, en dat hij wel een beetje abnormaal wil zijn. maar niet zoo. dat hij hier iets van snapt. Waarom blijven de twee winkelende dames, die hier kennelijk voor den regen zijn binnengevlucht, niet be neden op het stoepje zitten wachten tot het droog is. in plaats van met een lorgnon de rijen schilderijen af te speuren alsof het een collectie nieuwe japonnen uit Parijs is. en ten slotte met een preutsch mondje en een kennersblik te constateercn, dat „zijn blauwen wel beutengewoon mooi zijn?" Waarom is het überhaupt een schande om geen ..verstand van kunst" te hebben, als dan „Verstand" van „kunst" hebben een bestaan baar begrip is? Joost mag het weten. Ik weet alleen dat het daar ln die zalen van het Stedelijk Museum in Amster dam, met haar sfeer van welwillende be langstelling en geca moufleerde onthutst heid een opluchting was, als je een mensch ontdekte, die het niet onder stoe len of banken stak. dat hij het „raar" vond, dat het een verrukkelijk gezicht was, om een heel jong meisje van een Jaar of zeventien, dat met een steeds som berder wordend ge zichtje had loopen ronddwalen, en som mige schilderijen had staan aankijken of ze van hen een antwoord verwachtte op de honderden vragen, die ze in haar wakker maakten, met een zucht van verlichting te zien neervallen voor een zonnig stralend ding met een bloei- enden vruchtboom, alsof ze niét van plan was zich nog iets te bekommeren om de rest. En dat de meneer, die na de eerste zaal met teekeningen. al met luider stemme en een viezig gezicht verklaarde, dat hij „die primitieven" niet mooi kon vinden, en de allengs, met een bijna onmenschelijk plezier om de geshockeerde gezichten van zijn doch ters. in een staat van niet te onderdrukken kwajongensachtige opwinding raakte, tien andere wijze, door dik en dun bewonderende leden van het publiek waard was. Geen stie keme rukjes aan zijn Jas. geen waarschu wend gefluister of verontwaardige blikken hielpen: Pa vond het gek, en bleef er rond voor uitkomen, met zijn lorgnet op het uiter ste puntje van zijn neus en zijn hoek zoo ver mogelijk achterover op zijn hoofd en hij bleef tot de laatste minuut toe elk schilderij met zijn neus erop nauwkeurig onderzoeken, om dan met een paar dreunende passen achter uit te gaan, en het geheel met zijn hoofd op zij. in oogenschouw te nemen, terwijl zijn hoed steeds van positie veranderde op zijn ruim achterhoofd. En terwijl de dochters steeds bleeker en verschrlkter luisterden naar den stroom van wonderlijke opmerkin gen. die Pa van zijn spottende lippen liet vloeien, draafde Pa alweer naar het volgende ding. zei vriendelijk sarcastisch, al sof hij het tegen een klein kind had, dat met een eigen gebakken taartje uit den zandbak kwam aandragen: „En wat is dat voor moois?" duwde zijn neus tegen den hoogsten verf- heuvel, danste achteruit, zocht in den cata logus, alsof dat hem de oplossing van het groote mysterie, dat voor hem over dit alles zweefde, moest brengen, en zei met een opge trokken neus den titel, die in het minst geen licht in de duisternis bracht: „Piëta". In zaal zes of zeven ontdekte hij tot zijn groote vreugde, dat de nummers niet klopten met de titels in de catalogus, en bazuinde zijn ont dekking luidruchtig en druk gebarend Ln het rond. En terwijl zijn dochters hem stil en verslagen volgden langs iedere Gauguin en Manet en Toulouse-Lautrec, en het publiek hem met afkeurende blikken en gerimpelde neuzen begon gade te slaan, vervolgde hij on verstoorbaar zijn weg. in het gelukkig besef, dat hij niets van al die rarlghcden begreep, en dat zijn confectiemagazijn in de hoofd straat van zijn dorp. of zijn welvarende boer derij, waar hij eergisteren nog twee koelen bij gekocht had, het best zouden bolwerken zonder dat hij de neuzen van zijn klanten oranje en het gras blauw zag. Wonderlijk amal gama van menschen, dat daar op zoo'n tentoonstelling rond dwaalt! Het pas ver loofde stel, dat on middellijk in de ar men van van vrien delijkheid over- stroomende kennis sen valt, en verder onder opgewekten kout over het natte weer, en de prachti ge bloemen, die me vrouw op hun recep tie stuurde, en de -- herkomst van dat Ui lieve vriendinnetje, waarmee ze zoo ge- noegeiyk had zitten praten, de tentoonstel ling „doen"; het meisje dat kennelijk heeft afgesproken „Om drie uur in het Stedelijk Museum", en dat straks, als het werkelijk drie uur is naar een volgende zaal zal af dwalen omdat ze de eerste was; het oude heertje, dat per ongeluk op eerbiedigen fluis tertoon: „Mooi hè?" zegt tegen een wild vreemde, en zich daar den heelen verderen middag over schaamt, de mevrouwen, die met hun tyd geen raad weten, en hun duur ste mantels hebben aangetrokken om elkaar de oogen uit te steken, terwijl ze „Vincent" bewonderen. Eén ding is er altijd raarder dan de dingen, die Van Gogh zag en schilderde, en dat is het leven zelf. Het leven, dat menschen laat gaan naar een schilderijententoonstelling, omdat hun vrienden er ook geweest zijn, en omdat er over den schilder tientallen boeken zijn gescheven, tot. alles wat er aan en in hem was tot een rafelig eindje touw was uitgeplo zen; dat menschen laat samenkomen voor den verbeten, stuggen kop van een ouden Brabantschen boer. die allang dood is, maar hier nog leeft, omdat iemand met een afge tobd hoofd en een eenzaam hart een mode- mensch in hem voelde, en ze dezelfde ont roering laat ondervinden, en ze weer voor eeuwig uit elkaar laat gaan. Dat dingen doet met een menpehenzlel. die niemand in der tig dikke boekdeelen zou kunnen verklaren, zoodat er dingen te voorschijn komen. a!s hier. grauwe, donkere, sombere, en stralen de. helle, blije, zoodat Je vergeet, dat er een alledagsleven is van opstaan en ontbijten, en weer opstaan en weer ontbijten, en Je opeens weer een klein beetje het antwoord vindt op dat groote „waarom?" dat menigeen nog niet uitgesproken heeft, voor hij al weer naar bed toe gaat. WILLY VAN DER TAK. Straatmeid. Nat en donker en glimmend waren de stra ten. met hier en daar het bleeke schijnsel van een lantaren op de ongelijke straatsteenen, op een haag. op een ruischend onrustfg ge deelte van een gelenden boom. op een vage, vluchtige, voorbijgaande menschengestalte. In haar schoenen sopte het, haar hoed hing scheef en nat op haar verwaaide haren, haar handen in de zakken van haar drijfnat sjofel regenjasje waren kil en verkleumd; ze rilde en haar oogen keken wezenloos en moe boven den grooten groven neus en dert scham peren mond. Langzaam sloften haar groote voeten over het modderige zand van het trottoir, door een kuil, waarin een plas wa ter was blijven staan, zoodat het koud en ellendig over haar verstijfde voeten gutste, een sliertje regendruppels tikte van een boom neer op haar hoed en vandaar in een straaltje in haar nek, zoodat ze rillerig schurkend haar schouders ophaalde en met haar kin fn het armzalige kraagje van haar mantel dook- Een hond schoot uit een hekje en blafte haar venijig aan. ze keek naar hem met een stomp lachje van verbazing over de dwaas heid van zoo'n beest om drukte over haar te maken, probeerde hem een schop te geven, toen hij niet ophield, en slenterde gelaten verder, toen hij aftrok en met een paar korte booze grommen in zijn hok verdween. Er vfelen een paar druppels, en toen ze bleef stilstaan om naar boven te kijken, of het weer ging regenen sloegen de felle klet sende stralen al in haar gezicht. Op haar schouders en haar rug voelde ze het water alweer door haar dunne kleeren siepelen, en ze stampvoette even met een verbeten ge zicht. Toen sloeg ze haar vuile koude handen voor haar gezicht, en bleef snikkend tegen een boom aan staan hurien. Korte, dro ge snikken, moeilijk, krampachtig, terwijl ze zich tegen den stam aanvleide, alsof het een warm troostend mensch was met twee armen om om haar heen te slaan. Ten slotte sloeg ze ln wanhoop maar haar eigen armen uit om den natten, groenen, glibberfgen stam, en wreef haar wang tegen den schors, die hard en ruw was. Met een ruk maakte ze zich toen los en ging verder in den kletsenden regen. Alleen, nat en koud. Een straatmeid. Toen ze bij de rivier kwam. liep ze het steigertje op en leunde haar armen op het hek. Aan den overkant glommen lichtjes van huizen, en het water daarvoor was wild en vreemd, met wonderlijke lichtflitsen en diepe donkere geluiden. De reecn ruischte ln de boomen boven haar hoofd. Maar de stilte was er grooter dan ze ooit gehoord had. en het was er goed. al regende het. Vlak onder haar schoot het water weg. snel en donker, en boven haar was de hemel, donker, dreigend blauw, oneindig. Ze steunde haar hoofd op haar armen en staarde. Haar onderlip trilde even en haar oogen waren zacht. Ze slikte om iets uit haar keel weg te werken, maar het bleef. Haar handen liefkoosden even haar eigen ruwe wangen, en toen schoten de tranen in haar glimlachende oogen. Achter haar was een stem. die wat riep. Ze draaide zich om. snel, verward. ..Mot tl over? We vare niet meer. Na negene niet meer". Ze mompelde wat. en liep haastig weg. als of ze zich uit de voeten maakte. Ze voelde opeens weer. dat het nog steeds regende, en dat haar kleeren nat en vies aan haar lichaam kleefden. Haar voeten waren zwaar en pijn lijk. Achter haar laeen de rivier, en het won derlijke gevoel, dat haar bezield had Waarom hadden ze haar daar nfet laten staan? Waar om dachten de menschen altijd, dat Je ergens heen moest? Waarom, waarom, waarom? Het was daar goed geweest. Over de ongelijke keien sleepte ze haar voe ten en haar verlatenheid. Een straatmeid, nat, koud en alleen. W. T.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 9