wm
Ilïfil
(ren staan vrouwen en kinderen in doorweek
te straten in den regen te wachten.
De trein hamert zijn rhythrae door blauwe
schemering, dan wordt he' nacht en buiten
de coupé met slapende of krantenlezende
menschen en de zich in de maat bewegende
gordijnen, bestaat niets meer op de wereld.
r*ro oi
Mrs. Moeder en Miss dochter, die met trots
koekjes, chocolaadjes fruitpakjes en beschuit
jes altijd de heele coupé in beslag nemen,
zoodat niemand, er in durjt te gaan zitten.
Ambtenaren, die de passen controleeren
en de koffers laten openmaken, herinneren
er aan, dat het ondoordringbaar duister voor
het venster tusschen menschen, tusschen
volken is verdeeld. Aan den eenen kant is het
zwart „België" en aan deft anderen kant
beteekent hetzelfde zwart „Luxemburg". Dan
gaat het weer een onafzienbare tijd verder,
dan weer pascontróle: Frankrijk. Steden
komen en gaan. 's Nachts om 12 uur ben ik
in Bazel. Den nieuwen dag begin ik in Zwit
serland.
Het is een eigenaardig gevoel voor een
Nederlander, de Alpen zoo dichtbij te weten
en hen nog niet gezien te hebben. Vol ver
wachting verliet ik 's morgens mijn hotel en
keek in alle richtingen, waar ik bergen ver
moedde. Ik zag niets. Teleurgesteld wandelde
ik door den kristalklaren, vriezend en morgen.
Maar de lichte, rose huizen, die in de vorst
verguld van de morgenzon daar stonden, de
smalle, steile straten en ingewikkelde trap
pen, de klaarheid, duidelijkheid en voorname
vriendelijkheid dezer stad deden mij de
Alpen, die ik miste, gauw vergeten. En de
Holbeins, Altdorfer en Wit® in het Museum
brachten mij weer op een hoogte die niets
met meters en steenen bergen te doen had.
's Middags stapte ik in de mooie groote
wagens van den Zwitserschen spoorweg. Het
hart klopte mij in de keel: Waar zijn de
Alpen? Waar?
Ik zie groene heuvels met vruchtboomen
en kleine huisjes met sierlijk houtwerk. Maar
waar zijn de bergen? De trein gaat om een
hoekdaar komen wilde hooge rotsen met
besneeuwde toppen! Ze komen nader bij, nu
zijn ze cr en nu rijden wij vooibij steenen
wanden en duiken in een tunnel. En berg
volgt op berg, rots op rots, tunnel op tunnel,
Afgrond op afgrond. De trein kleeft aan de
wanden der bergen, kruipt hooger en hooger.
In de diepte razen wild de bergrivieren door
hét dal, blauwgroen als opgelost koper
vitriool, met afgestorte blokken en verplet
terde en verpletterende rotsstukken. Een
brug verbindt de huisjes van een dorp met
elkaar, klein als speelgoed en alsof de berg
met zijn voet er op trapt.
Da een vroolljke, witte stad: Lüzern met
de Vkrwaldstadlersee, die verdwijnt achter
rotsen en denneboomen en daaxna komt hij
weer en als Ik hem allang heb vergeten, ligt
hij plotseling weer onder het coupévenster.
Het gaat al maar hooger. Aan weerskanten
van den trein ligt sneeuw, maar de menschen
ln den trein beweren, dat er dit jaar weinig is.
Aan de stations van dorpjes en „Kurorte"
staan menschen op ski's en met wijde broe
ken zij kijken naar den trein en glijden weer
weg: Winter.'.portsmen, die verlangen naar
de groote stad hebben, naar ijzeren wielen
en menschen.
Plotseling duik lk uit het wit van licht en
sneeuw in zwarte donkerheid, die niet meer
wil ophouden: de St. Gotharat. En net zoo
ln iedere stad word ik geestdriftig
ontvangen.
plotseling dan weer blinkend wit, dat van
twee kanten tegelijk in den coupé springt,
van sneeuw, niets dan «meeuw en zon. De
menschen ln den trein spreken opgewonden
en een meneer met donkere oogen wijst met
zijn hand naar de bergen, die in de avond
zon gloeien en zegt: „dat, dat is Italië!"
En weer komt de schemering en weer wordt
het donker. Berg en dal zijn verzonken in
nacht. De lampen ln den trein wippen heen
en weer. Plotseling is een berg verlicht met
duizend sterren, die fonkelen en glinsteren
en zich ln den „Lago die Lugano" weerspiege
len. Douane in Chiasso. Uren van donkerheid
en nacht, dan storm ik in Milaan naar de
andere ..binario';. zoek in de volle coupés met
naar uien ruikende Itallaahfchc families, een
standplaats, hoor. half slapend, namen als
Padna en andere, en ben weer tegen midder
nacht ln Genua.
Een facchlno. die op een buffo uit de
Italtaansche Opera lijkt, brengt my over
prachtige marmeren trappen, voorbij roodc
en rose hulzen, die er als coulissen uitzien
naar een hotel. Ik heb het idee, op het too-
neel te zijn. In den schijn van de lantaarns,
die alles van onderen belichten, lijken pal
men, slnaasappelboomen en paleizen als uit
karton gesneden, als tooneelrequisieten, die
wy uit den „Barbiere dl Se vil la", „Carmen"
of Mignon" kennen.
's Morgens stoot ik de jalouzieën voor mijn
raam open. De. zon hangt dun en koud over
cypressen en over de rose en witte Palazzo's
en huizen der stad. In de verte blinkt stil en
blauw de Middellandsche zee.
De Terrazzo-vloer in mijn kamer Is om te
rillen zoo koud. Opk weet nog niet. wat ik
met de steenen vloeren ln Italië zal uit te
staan hebben. Laten wij nu brutaal en stout
moedig een illusie in elkaar goofen: Italië Ls
niet warm in den winter! Italië is koud en
omdat het niet op kou is ingesteld, omdat
geen venster en geen deur goed sluit, omdat
bijna nergens een kachel brapdt (of als hij
brand, dït zoo slecht doet en na een uur
weer koud ls) en omdat overal steenen vloe
ren zijn, ls Italië ln de wintermaanden het
ongezelligste en koudste land, dat men zich
kan denken. Ik was altijd dol gelukkig een
restaurant te vinden, waar een mat onder
tafel log, waar ik mijn voeten op kon zetten
en mij zoo voor een uur van de meedoogen-
looze, ontzettende, pijnigende steenplaten kon
bevrijden.
Ik kleed mij aan, loop de marmeren trap
voor mijn hotel af en tusschen de coulissen
van Genua rond. De stad is lawaaiig, de
nauwe straatjes hangen vol waschgoed, het
fs precies zoo, als men zich Italië voorstelt.
Het eene Palazzo ls nog geweldiger dan het
andere en alles is van schitterend marmer
met groen houtwerk om de vensters. De tram
brengt mij naar het „Campo Santo" de be
graafplaats, die wereldberoemd is. Ik rijd
steile straten op en den rand van een diep
dal voorbij, waar de laatste huizen van Genua
liggen. Reusachtige blokken van tien verdie
pingen en toch diep onder mij.
Het Campo Santo ls een grandiose ver
zameling van marmer. Vroolijke antieke ko
lommen, Gothische kapellen, Baroch-monu-
menten, en kruisingen en bastaarden van
honderd stijlen, in nieuw wit marmer ge
houwen de een al schreeuweriger dan de
ander, tusschen plechtige donkere Cypressen,
een tiental terrassen op tot den top van
den berg. Ik loop tot boven aan toe, kijk
over een muur in een prachtigen tuin van
oiijfboomen, zooals Van Gogh ze schilderde,
en vlucht, zonder naar rechts of links te kij
ken, weer naar beneden, vervolgd door de
verschrikkelijke grafteekens, torentjes en ko
lommen en rijd naar het station terug. Onder
weg ontmoet ik een begrafenis: alles wit, de
wagen, de kist, de priesters, de bloemen. Wit
met goud. De trein gaat weer naar het
Zuiden. De marmeren huurblokken wijken
terug en de Middellandsche Zee ligt voor mij.
stil en glad als een reusachtige, licht groene
brei. Aan den anderen kant van den trein is
een uitbarsting van de weelderigste vegetatie,
die ik ooit zag. Steil gaat een berg Ln de
hoogte, die alléén uit bloemen en bladeren
bestaat. Groen, wit en rose, niets dan plan
ten, palmen, Cypressen, cactussen, amandel
en kersenboomen. sinaasappel- en citroenboo-
men, gedeeltelijk bloeien en gedeeltelijk
met rijpe vruchten.
Die kleurénpracht wordt plotseling door een
tunnen van mij afgesneden en dan volgt tunnel
op tunnel. De trein raast urenlang van het
eene berggat naar het andere Daartusschen
rechts de onbeweeglijke zeevlakte, links de
bloeiende en groeiende berg. Af en toe een
reusachtig kale. door weer, wind, water, storm
en zon gevormde, verbrokkelde, doorboorde en
gespletene steenmassa op de groene brei van
de zee. die zoo als mij verteld wordt, vaak
zoo wild is, dat het water tegen de vensters
van den voorbijrijdenden trein spat.
Spezla is Marinehaven. Geüniformeerde
loopen door het station, velen met zwarte
hemden. Dan beschrijven de rails een grooten
boog naar het Oosten en de trein verlaat
de kust en gaat het land ln. Linies blijven de
Appenijnen, die nu dichter bij zijn, rechts
ligt vlak zooals te voren de groene zee,
het groene land. Met dorpen en steden, vrou
wen die met bloote voeten aan een rivier
staan te wasschen of waterkruiken op hun
hoofd dragen. Eenige bergkegels onderbreken
hier en daar het land. Op hun top staan
een paar vierkant torens, omkropen door
de hulzen van een stadje, dat in vroeger tijden
voor den vijand en de malaria naar boven
gevlucht is- Plotseling liggen aan weerskan
ten van den trein honderden en duizenden
marmerplaten en blokken. Rose. wit. grijs,
geel en vuurrood. In de verte zie fk in het
lichaam van berg een groote, diepe wond, vol
bloed; roode en witte marmer, die uit het
hart van de Apenijnen wordt gehakt en ge
sneden. De slang van gloeiende steen aan
de kanten van den trein houdt niet op.
Zij sleept hem naar Carrara, en achter Car-
rar begeleid zij hem nog cenige kilometers
met haar glimmend rood en wit gevlekte
lichaam. De laatste stralen der avondzon
kleuren ook het wftte marmer rood, en dan
ligt Italië in het duister. Ik merk geen ver
schil met de nachten daarvóór, toen lk door
Lombardije reed. dat zich ook als een on
doordringbaar zwart toonde. Ja, de trern
heeft Italiaansche reclames, maar dat is het
eenige Itallaansch. dat lk ln mijn coupé be
merk Menschen zijn er niet. Dus lees en slaap
ik. Plotseling lichten, schreeuwen, de trein
stopt met een ruk: Rome. Het regent op straat
ik ril van de kou. De glinsterende, verlichte
groote stads straten verschillen in niets van
die van Amsterdam.
Maar fn het wit van den volgenden dag,
die wel nog niet warm is, ligt de eeuwige
stad zwaar en kolossaal, wit van de zon,
wit van de stof, wit van het marmer aan
weerskanten van den Tiber onder een silhouet
van massale koepels en dunne scherpe Cy
pressen.
De vroolijke kant
Zeer traag bridge-speler (na een van zijn
traagste spelletjes)„Hallo! Waar is de dum
my gebleven?"
Sarcastisch tegenstander: ,.Ja, waar zou
hij zijn? Tusschen twee haakjes: kan een
van jullie zich herinneren wie het was?"
Eerste zakkenroller: „Wat is er? Je ziet er
verschrikt uit!"
Tweede zakkenroller: ,Dle kerel daar
hij had een paar handboeien in zijn zak!"
Advertentie ln een Engelsche krant: „Als
gy geld bezit, en a Ls gij u van geldzorgen
verlicht wenscht te gevoelen, schrijf dan
aan ons."
Ander geval van onbaatzuchtigheid en zelf
opoffering.
Reclame van een Hollandsche wasscherlj:
„Als gU den wasch uit huis stuurt, haalt gij
het Geluk naar binnen. Zend uw wasch aan
cms!"
H. D. VERTELLING
(Nadruk verboden: auteursrecht voorbe
houden).
Terug van vacantie.
door MAURICE LEVEL.
Meneer, terwijl hij zich uitstrekt: „Je
moogt zeggen wat je wilt, maar ik vind:
Oost, West. thuis best."
Mado: „Zoo, vind jij dat ook? Als ik thuis
kom. vraag ik me altijd af, waarom men
eigenlijk op reis gaat."
Meneer: „Zou het niet veel verstandiger
zijn die vraag te stellen, vóór het vertrek?"
Mado: „Dat doe lk ook altijd."
Meneer: „Maar als je op die vraag geen
antwoord geeft, komt het op hetzelfde neer.
Wij hebben echter geen klagen; wij hebben
een prettige vacantie gehad."
Mado: „Jij misschien, lk niet"
Meneer: „Kom nu, je hebt Je toch uitste
kend geamuseeerd."
Mado: „Ik heb heelemaal geen plezier ge
had."
Meneer: „Hoe is dat,nu mogelijk? Ik hoor
de je steeds lachen."
Mado: „In de eerste plaats heb ik niet al
door gelachen, en dan bewijst dat nog niets-
Als je me beter had gadegeslagen, zou je wel
gemerkt hebben, dat ik mij niet écht amu
seerde".
Meneer: „Voortaan zal ik op reis moeten
gaan met X-stralenIn elk geval consta
teer ik, dat je er best uitziet."
Mado: ,,'t Is goed, dat je me daarop op
merkzaam maakt: ik gebruik den laatsten
tijd een nieuwe poeder, die ik in Deauville
ontdekt heb. Ik zal meteen het merk no-
teeren."
Meneer: „En ik, die dacht
Mado: „Ik neem het je niet kwalijk
evenmin als ik boos op je ben omdat je niet
ziet,, hoe mager ik geworden ben,"
Meneer: „Ben jy vermagerd? En eerst be
klaagde je je, dat je zoo dik werd."
Mado: „Dat was ln het begin, maar
later
Meneer: ,Jn die zes weken, dat we op reis
waren, kan dat toch onmogelijk zóó erg ge
worden zijn!"
Mado: Ateek je hand eens tusschen myn
japon en mijn ceintuur!"
Meneer: „Dat ls niet noodig, lk geloof Je
wel."
Mado: „Ik sta er op, anders zeg je n|orgen
toch, dat het niet waar ls."
Meneer: „Het is zeer onwaarschy'niyk, dat
je in dien eenen nacht een kilo zou aan
komen."
Mado: „Zeg liever, dat je te lui bent om op
te staan."
Meneer: „Dat is niet waar; ik zal
Mado: „Niet noodig; bUjf maar liggen,
anders wordt je humeur er niet beter op. Ik
zal een andere japon aantrekken."
Meneer: „Ik kan me ook wel overtuigen,
als je deze japon aan hebt."
Mado: „Neen, deze is altijd te wijd ge
weest".
Meneer: Maar neem asjeblieft niet de
japon, die je aan had, toen ik me moest over
tuigen, dat je dikker was geworden."
Mado: „Begin je alweer te vitten?"
Meneer: „Heelemaal niet."
Mado: „Ik zal er op goed geluk een uit
zoeken. Ik hoop dat je dan tevreden bent.
(Zy neemt een willekeurige japon uit de
kast en doet die aan, terwijl zy mompelt)
Dat ls nu toch gek...."
Meneer: „Ik durf het bijna niet te zeggen,
maar naar myn idee zit die japon je als ge
schilderd."
Mado: „Dat bewijst alleen, dat de wasch -
vrouwen buiten al even zorgeloos met de
wasch omgaan als in de stad. Uit voorzorg
heb ik de naaister deze japon één centi
meter te wijd laten maken, omdat ik wel
dacht dat ze met wasschen «iet zou krimpen;
maar in plaats van één centimeter is de
japonpon wel drie centimeters gekrompen!"
Meneer: „Zeer zuiver geredeneerd."
Mado i voldaan)„Als ik iets zeg, kun je me
gelooven."
Meneer: „Je hebt gelijk. In deze omstan
digheden kan ik je slechts één ding aan
raden: kleed je uit en ga naar bed."
Mado: ,Daar verlang ik ook naar. De
tegenwoordige manier van vacantie houden
is eigenlijk heel dwaas. Het moest een ont
spanning zijn, maar het is een groote ver
moeienis. Adeen zij, die een groot buiten
hebben, waar zy gaan wonen tot September
of October, genieten van den zomer."
Meneer: „Stond Chambord nu nog maar te
huur!"
„Mado: „Dat weet je wel beter! Boven
dien, jij hebt gemakkelyk praten! Jij komt
thuis en bent meteen op je gemak. Om de
rest bekommer jij je niet. Maar op mij rust
de zorg voor het huishouden."
Meneer: „Niemand dwingt je te koken of
kleeden te kloppen."
Mado: „Als ik het voor het kiezen had, zou
lk 't wel weten
Meneer: „Men verkiest altyd, wat men niet
heeft. Geloof je niet, dat ik graag bezitter
zou willen zyn van een groot landgoed? Denk
je dat ik het zoo amusant vind, morgen weer
naar kantoor te gaan?"
Mado: „Ik beklaag je niet; dat ls eenmaal
Je vak."
Meneer: „En het is jouw plicht te zorgen
voor het huishouden."
Mado: „Dat heb ik ook altyd gedaan.
Maar ik zal thans meer aandacht moeten
gaan wyden aan mijn gezondheid; ik ben
niet van plan me in het vervolg zoo af te
sloven. Maak je maar niet ongerust: het zal
je aan niets ontbreken, maar ik zal mij"
dagen anders en beter verdeelen."
Meneer: „Ik vind dat je groot geUjk hebt."
Mado: „Voortaan sta ik niet vóór tien uur
op."
Meneer: „Een prachtig idee".
Mado: „Om kwart voor twaalf ga lk een
rytoer maken door het Bois".
Meneer: „Uitstekend-"
Mado: „Van twee tot vier rust ik".
Meneer: „Dat ls een heel verstandige
maatregel."
„Mado: „Van dit alles heb jy niet den
minsten last, dus vindt jy het best. Het laat
me trouwens koud, hoe jy er over denkt; lk
ben vastbesloten voor my'n gezondheid te
waken en daarom ga ik vroeg naar bed."
Meneer: „Wanneer begin je daarmee?"
Mado: „Morgen."
Meneer: „Vergeet dan niet de Durieux af
te zeggen, daar zouden we Immers morgen
dineeren?"
Mado: „Dat had ik heelemaal vergeten!
Maar we kunnen dat niet laten!"
Meneer: „Niets verplicht je er heen te
gaan."
Mado: „Men kan geen uitnoodiclng afzeg
gen. die men acht dagen geleden reeds aan
genomen heeft. Als JU het vervelend vindt er
heen te aan, ga ik alleen; ik zal je dan wel
excuseeren."
Meneer: „Nu moet je de dingen niet om-
keeren! Ik ben niet ziek, maar jy. Maar je
kunt toch geen rustkuur houden en tege-
ïykertyd 's avonds uitgaan! Maandag heb
ben we een afspraak bij Durieux, Dinsdag by
Thérèse, Donderdag by Dulon.... Neem nu
asjeblieft meteen een besluit."
Mado: „Nu je weet, hoe ik er voor sta, zul
Je me wel alle pleziertjes ontnemen. Neen. met
een man zooals jy is ziek zUn heelemaal niet
aangenaaml"
Biographieen in
een notedop
LICHTGEVENDE GARNALEN.
Het is bekend, dat er dlepzeevisschen be
staan. die lichtorganen bezitten. Maar er zijn
ook lichtgevende schaaldieren. Daaronder
zyn een aantal garnalen, die geen Neder-
landschen naam hebben, waarmede zy kun
nen worden aangeduid. Ofschoon zij in duis
ter of halfduister leven, waar geen kleuren
te onderschelden zyn, hebben vele toch al
lerlei roode en groene kleuren. Hierin verschil
len zy van de diepzeevisschen, die meestal
zwart zijn.
Een dezer garnalen heeft op één paar kaak-
pooten lichtgevende uitwassen; andere heb
ben een bepaald orgaan aan de basis der
voelsprieten, dat licht uitstraalt. Deze dieren
gaan dus door de diepe wateren heen als een
auto op het land, die een helder licht voor
zich uitwerpt. Eén familie telt zooveel licht
gevende soorten, dat zy een Griekschen
naam heeft gekregen, die beteekent: „een
helder licht".
Van deze familie zyn verscheidene ge
slachten ln onze zeeën vertegenwoordigd, die
lichtgevende bolletjes op verschillende deelen
van het lichaam dragen.
ONWEER.
Het ontstaan van atmosferische electricl-
teit op groote schaal by een onweer behoort
tot de meest indrukwekkende natuurver
schijnselen. De atmosfeer is altyd in een
toestand van electrische onvastheid, in 't
algemeen positief geladen bij mooi weer,
maar dikwijls negatief by storm en regen
achtig weer. Blijkbaar bestaat een electrlsch
geladen wolk uit fijne geladen waterdrup
peltjes, die hun lading by de verdamping
hebben gekregen. Als deze druppeltjes samen
dringen en zich vereenigen neemt de lading
gaandeweg toe, terwijl de grond er onder
door inductie een tegengestelde lading krijgt,
waarbij dan de luchtlaag tusschenbeide als
een condensator werkt. Langzamerhand
krijgt de tusschenliggende luchtlaag zoo'n
spanning, dat plotseling een ontlading volgt,
waarby de spanning gedeeltelijk verminderd
wordt door een vonk of een reeks van von
ken. De eene bliksemstraal volgt den ande
ren totdat het evenwicht hersteld is. Het
licht ontstaat door de ontzaglyke hitte, die
de lucht lichtgevende maakt. Er ontstaat een
plotselinge uitzetting (gedeeltelijk luchtledig)
gevolgd door een toestroomen van de omrin
gende lucht en hierdoor ontstaat de donder
slag. Is de door de vonk afgelegde weg recht
en niet zeer lang, dan hoort men één scher
pen knal; maar is de weg lang en gebroken,
dan volgt er een reeks van rollende en rate
lende geluiden, die tegen de omringende wol
ken teruggekaatst worden.
Daar de snelheid van het licht ontzagiyk
groot is (300.000 KM. per seconde) ziet men
den bliksemstraal terstond, maar daar het
geluid zich slechts met een snelheid van 300
M. per seconde verplaatst, hoort men het
rollen van den donder en den echo tegen de
verschillende wolken in den loop van ette
lijke seconden.
GELUIDLOOZE HUIZEN.
Onlangs ls te Londen een tentoonstelling
op het gebied van bouwen en architectuur
gehouden. Een van de interessantste dingen,
die daar te zien waren, was „het stille huis".
Dit huis was geheel gebouwd van geluid-
werend materiaal, en zelfs de vensters waren
zóó gemaakt, dat zy, ofschoon zij de lucht
binnen lieten, het geluid buiten hielden.
Dit geeft den veelgeplaagden Londenaars
weer moed. Gedurende de laatste jaren zijn
de geluiden in Londen buitengewoon toege
nomen en het rustige slapen wordt er steeds
meer verhinderd.
Het afbreken van hulzen en gebouwen, het
bouwen van nieuwe woningen, het maken
van nieuwe wegbedekkingen had in vele
gevallen niet alleen over dag, maar ook des
n achts plaats Wordt niet den geheelen
nacht doorgewerkt dan hield men toch pas
des avonds laat op en begon weer op een
zeer vroeg uur in den morgen. Dan is er het
schoonmaken van de straat, dat met veel
lawaai gepaard gaat en bovendien duurt veel
verkeer zoo ongeveer den geheelen nacht.
Onlangs is er voorgesteld, het maken van
geluiden van welken aard ook gedu
rende bepaalde uren van den nacht, of den
geheelen nacht, te verbieden, maar dit
schynt in een wereldstad niet wel moglijk
te zijn.
De eenige oplossing zal dus „het geluidlooze
huis" wezen!
EEN NIJLPAApn AAN DEN
WANDEL.
Het gebeurt niet veel, dat een nijloaard
„geschiedenis maakt", maar Hubert (dezen
naa mheeft hy gekregen) is geen gewoon
nylpaard. Eenigen tijd geleden verliet hy
zyn verblijfplaats in de wildernis, ergens ten
Noorden van Durban in Zuid-Afrika en be
gon zyn wandeling zuidwaarts, in de rich
ting van Kaapstad. Sindsdien heeft hij meer
dan 350 myi afgelegd. Men heeft berekend
dat hy, op dezelfde wijze voortgaand, onge
veer met Kerstmis 1931 Kaapstad zal be
reikt hebben.
zyn eerste verschijning in het publiek had
plaats in een suikerriet-veld ln de nabijheid
van Durban. Hij werd toen gesnapt door een
pers-fotograaf. Dat is nu twee jaar geleden.
Daarna is hy geregeld zuidwaarts gemar
cheerd, zonder ophouden. Toen hy in Dur
ban door een van de hoofdstraten waggel
den. verwekte zyn vdtschyning niet weinig
schrik en opzien. Maar hy trok er zich niets
van aan en wandelde naar Sydenham. Hier
nam hy en bad in den grooten stadsvyver
en bezocht een Trappistenklooster. Toen hy
in het Umkomaas-dal aankwam, zagen de
inboorlingen een god in hem en offerden
hem een lam. maar daar Hubert vergetariër
ls. weigerde hy beslist, dit offer te aanvaar
den. Hy is nu geheel Natal doorgewandeld en
in de buurt van East London aangekomen.
De eenige grief die men algemeen tegen
Hubert heeft, is dat hy atiyd moestuinen
voor lunchrooms en restaurants aanziet!
.v
JAN TOOROP
(1858—1928).
Jan Toorop is in Indië geboren. Tot zijn
negende jaar woonde hij op Banka, daarna
werd hy naar Batavia gebracht om wat te
leeren. zyn ouders heeft hij nooit weer ge
zien. Veertien jaar oud ging hij naar Holland.
Van zijn tijd op Banka herinnerde hij zich
nog, dat hij daar reeds teekeningen maakte.
Hy schetste de koppen van de officieren en
hij zwierf door de Chineesche buurten. Van
het Chineesche tooneel hield hij en van de
oude rijke beschaving van het volk. Er is
niets meer over uit dien tijd, alles is wegge
raakt.
In Leiden ging hU op de HJB.S. zyn vader
stuurde hem vervolgens naar Delft. Hij
moest Indisch ambtenaar worden. Hij ver
zette er zich niet tegen, omdat hy zijn roe
ping niet bewust was.
Maar met teekenen ging hy door. Hy bleef
er voor weg van de lessen, om buiten te kun
nen schetsen. Hy ging voor lui door. maar
werkte tot in den nacht aan portefeuilles
vol teekeningen. Ook gaf hij zich aan kunst
nijverheid, koperkloppen, houtwerk, cera
miek. Hy ging te Katwijk wonen, waar hem
een dochter geboren werd.
Eindeiyk ging hy naar de Rijksacademie
te Amsterdam. Van '81 '83 was hy te Brus
sel. Hy had het op de academie niet lang
uitgehouden. Het onderwys was hem te syste
matisch. Brussel was beter. Hij werd lid van
de „Cercle des Vingt". Hier ontstaan zyn
eerste gedateerde werken. Jan Toorop leefde
en werkte veel onder het volk, hij werd so
cialist.
Na Brussel woonde hy te Katwijk en na
1895 in Den Haag. In '99 was hy weer te
Katwyk.
Toorop heeft op alle wijzen van schilderen
gewerkt. Te Katwyk maakte hij droge naald-
etsen en pointillés, in 1891 ontstaan de eerste
portretten. In 1900 en het volgende jaar ver
schaft hy werk aan jonge Katwyksche
visschers door hen 's winters aan het koper-
dryven te zetten. In 1911 richtte hy te Dom
burg een kunstnaaldwerkschool op. Hy deed
er decoratieve ontwerpen van hemzelf uit
voeren.
Van 1901—1902 werkte hij samen met
Derkinderen, Roland Holst, zyi en Mendes
da Costa voor de nieuwe beurs van Berlage.
Hij vervaardigde er drie sectiel-tableaux voor,
in de voorhal, zy stellen verleden, heden en
toekomst van den handel voor. In het Inte
rieur van het beursgebouw bracht hy kera
mische tableaux aan en 26 tableaux in kera
misch gres, als een aaneengesloten fries. In
1903 voltooide hU de sgraffito-tableaux in de
Graanbeurs en van 1904'06 de keramische
tableaux. Hy voerde eigenhandig de nissen
in gekleurd keramisch gres uit, die hy de St.
Aloysiuskapel van de nieuwe St. Bavo te
Haarlem schonk.
Hy maakt in dien tijd veel in email. Ook
ontwierp hij affiches voor steendruk, hij
illustreerde Vondels „Heerlijckheit der
Kercke". In 1905 is hij overgegaan tot het
katholicisme.
Tal van bandversieringen ontwierp hy, o.a.
voor Aan den einder" van Miek Janssen-
's Zomers vertoefde hij gaarne te Domburg.
Hier zijn ontstaan de gepointilleerde land
schappen en de gediviseerde schilderyen, be
trekking hebbende op den arbeid.
Na zijn overgang tot de Katholieke Kerk
levert hy veel werk over kerkeiyke onder
werpen.
Toorop heeft reeds vroeg met physiek
ïyden te worstelen gekregen. Van zUn veer
tigste jaar af. verminderde het gebruik van
zijn beenen, die ten laatste geheel verlamden.
Toorop droeg zijn lijden met de grootste
berusting. Hy was een diep relïgieuse, zeld
zaam groote geest en toen hU 18 Januari
1928 het hoofd neerlegde was een rijk kunste
naarsleven afgesloten, zooals Nederland er
slechts enkele heeft gekend.
EEN STERKE GEEST.
Duizenden in Engeland en daarbuiten heb
ben van Richard Dehan gehoord, die verschil
lende romans schreef, welke buitengewoon
veel succes oogstten. Maar weinigen weten
dat deze Richard Dehan een dame is: Miss
Graves, die reeds gedurende vele jaren haar
ziekenstoel in haar woning in Sussex niet
uitkomt. Onder haar eigen naam schreef zy
tooneelstukken. maar daarna begon zij ro
mans te schrijven onder bovengenoemd pseu
doniem. Slechts drie menschen kenden het
geheim en het vermakelijk feit deed zich
voor. dat. Miss Graves' boekhandelaar haar
aanraadde. ..The Dop Doctor" eens te lezen.
..Het was zulk een merkwaardig boek". De
goede man wist niet dat ..The Dop Doctor"
het eerste boek van Miss Graves was!
Het merkwaardige in de boeken van deze
vrouw is. dat zy allernauwkeurigste bescha
vingen geeft van landen en plaatsen.die
zy nooit gezien heeft. Niemand die Palestina
of Zuid-Afrika kent heeft ooit een fout kun
nen ontdekken in de romans, waarvan zij het
verhaal ln die landen laat gebeuren en toch
heeft zij al haar kennis vergaard door in
haar ziekenstoel tal van reisverhalen en -be-
schryvingen te lezen!
Miss Grave is het levend bewijs, dat een
sterke geest zich niet door physieke zwak
heid laat weerhouden, als hy er alles op zet.
om een zeker voorgesteld doel te bereiken.