wm Ilïfil (ren staan vrouwen en kinderen in doorweek te straten in den regen te wachten. De trein hamert zijn rhythrae door blauwe schemering, dan wordt he' nacht en buiten de coupé met slapende of krantenlezende menschen en de zich in de maat bewegende gordijnen, bestaat niets meer op de wereld. r*ro oi Mrs. Moeder en Miss dochter, die met trots koekjes, chocolaadjes fruitpakjes en beschuit jes altijd de heele coupé in beslag nemen, zoodat niemand, er in durjt te gaan zitten. Ambtenaren, die de passen controleeren en de koffers laten openmaken, herinneren er aan, dat het ondoordringbaar duister voor het venster tusschen menschen, tusschen volken is verdeeld. Aan den eenen kant is het zwart „België" en aan deft anderen kant beteekent hetzelfde zwart „Luxemburg". Dan gaat het weer een onafzienbare tijd verder, dan weer pascontróle: Frankrijk. Steden komen en gaan. 's Nachts om 12 uur ben ik in Bazel. Den nieuwen dag begin ik in Zwit serland. Het is een eigenaardig gevoel voor een Nederlander, de Alpen zoo dichtbij te weten en hen nog niet gezien te hebben. Vol ver wachting verliet ik 's morgens mijn hotel en keek in alle richtingen, waar ik bergen ver moedde. Ik zag niets. Teleurgesteld wandelde ik door den kristalklaren, vriezend en morgen. Maar de lichte, rose huizen, die in de vorst verguld van de morgenzon daar stonden, de smalle, steile straten en ingewikkelde trap pen, de klaarheid, duidelijkheid en voorname vriendelijkheid dezer stad deden mij de Alpen, die ik miste, gauw vergeten. En de Holbeins, Altdorfer en Wit® in het Museum brachten mij weer op een hoogte die niets met meters en steenen bergen te doen had. 's Middags stapte ik in de mooie groote wagens van den Zwitserschen spoorweg. Het hart klopte mij in de keel: Waar zijn de Alpen? Waar? Ik zie groene heuvels met vruchtboomen en kleine huisjes met sierlijk houtwerk. Maar waar zijn de bergen? De trein gaat om een hoekdaar komen wilde hooge rotsen met besneeuwde toppen! Ze komen nader bij, nu zijn ze cr en nu rijden wij vooibij steenen wanden en duiken in een tunnel. En berg volgt op berg, rots op rots, tunnel op tunnel, Afgrond op afgrond. De trein kleeft aan de wanden der bergen, kruipt hooger en hooger. In de diepte razen wild de bergrivieren door hét dal, blauwgroen als opgelost koper vitriool, met afgestorte blokken en verplet terde en verpletterende rotsstukken. Een brug verbindt de huisjes van een dorp met elkaar, klein als speelgoed en alsof de berg met zijn voet er op trapt. Da een vroolljke, witte stad: Lüzern met de Vkrwaldstadlersee, die verdwijnt achter rotsen en denneboomen en daaxna komt hij weer en als Ik hem allang heb vergeten, ligt hij plotseling weer onder het coupévenster. Het gaat al maar hooger. Aan weerskanten van den trein ligt sneeuw, maar de menschen ln den trein beweren, dat er dit jaar weinig is. Aan de stations van dorpjes en „Kurorte" staan menschen op ski's en met wijde broe ken zij kijken naar den trein en glijden weer weg: Winter.'.portsmen, die verlangen naar de groote stad hebben, naar ijzeren wielen en menschen. Plotseling duik lk uit het wit van licht en sneeuw in zwarte donkerheid, die niet meer wil ophouden: de St. Gotharat. En net zoo ln iedere stad word ik geestdriftig ontvangen. plotseling dan weer blinkend wit, dat van twee kanten tegelijk in den coupé springt, van sneeuw, niets dan «meeuw en zon. De menschen ln den trein spreken opgewonden en een meneer met donkere oogen wijst met zijn hand naar de bergen, die in de avond zon gloeien en zegt: „dat, dat is Italië!" En weer komt de schemering en weer wordt het donker. Berg en dal zijn verzonken in nacht. De lampen ln den trein wippen heen en weer. Plotseling is een berg verlicht met duizend sterren, die fonkelen en glinsteren en zich ln den „Lago die Lugano" weerspiege len. Douane in Chiasso. Uren van donkerheid en nacht, dan storm ik in Milaan naar de andere ..binario';. zoek in de volle coupés met naar uien ruikende Itallaahfchc families, een standplaats, hoor. half slapend, namen als Padna en andere, en ben weer tegen midder nacht ln Genua. Een facchlno. die op een buffo uit de Italtaansche Opera lijkt, brengt my over prachtige marmeren trappen, voorbij roodc en rose hulzen, die er als coulissen uitzien naar een hotel. Ik heb het idee, op het too- neel te zijn. In den schijn van de lantaarns, die alles van onderen belichten, lijken pal men, slnaasappelboomen en paleizen als uit karton gesneden, als tooneelrequisieten, die wy uit den „Barbiere dl Se vil la", „Carmen" of Mignon" kennen. 's Morgens stoot ik de jalouzieën voor mijn raam open. De. zon hangt dun en koud over cypressen en over de rose en witte Palazzo's en huizen der stad. In de verte blinkt stil en blauw de Middellandsche zee. De Terrazzo-vloer in mijn kamer Is om te rillen zoo koud. Opk weet nog niet. wat ik met de steenen vloeren ln Italië zal uit te staan hebben. Laten wij nu brutaal en stout moedig een illusie in elkaar goofen: Italië Ls niet warm in den winter! Italië is koud en omdat het niet op kou is ingesteld, omdat geen venster en geen deur goed sluit, omdat bijna nergens een kachel brapdt (of als hij brand, dït zoo slecht doet en na een uur weer koud ls) en omdat overal steenen vloe ren zijn, ls Italië ln de wintermaanden het ongezelligste en koudste land, dat men zich kan denken. Ik was altijd dol gelukkig een restaurant te vinden, waar een mat onder tafel log, waar ik mijn voeten op kon zetten en mij zoo voor een uur van de meedoogen- looze, ontzettende, pijnigende steenplaten kon bevrijden. Ik kleed mij aan, loop de marmeren trap voor mijn hotel af en tusschen de coulissen van Genua rond. De stad is lawaaiig, de nauwe straatjes hangen vol waschgoed, het fs precies zoo, als men zich Italië voorstelt. Het eene Palazzo ls nog geweldiger dan het andere en alles is van schitterend marmer met groen houtwerk om de vensters. De tram brengt mij naar het „Campo Santo" de be graafplaats, die wereldberoemd is. Ik rijd steile straten op en den rand van een diep dal voorbij, waar de laatste huizen van Genua liggen. Reusachtige blokken van tien verdie pingen en toch diep onder mij. Het Campo Santo ls een grandiose ver zameling van marmer. Vroolijke antieke ko lommen, Gothische kapellen, Baroch-monu- menten, en kruisingen en bastaarden van honderd stijlen, in nieuw wit marmer ge houwen de een al schreeuweriger dan de ander, tusschen plechtige donkere Cypressen, een tiental terrassen op tot den top van den berg. Ik loop tot boven aan toe, kijk over een muur in een prachtigen tuin van oiijfboomen, zooals Van Gogh ze schilderde, en vlucht, zonder naar rechts of links te kij ken, weer naar beneden, vervolgd door de verschrikkelijke grafteekens, torentjes en ko lommen en rijd naar het station terug. Onder weg ontmoet ik een begrafenis: alles wit, de wagen, de kist, de priesters, de bloemen. Wit met goud. De trein gaat weer naar het Zuiden. De marmeren huurblokken wijken terug en de Middellandsche Zee ligt voor mij. stil en glad als een reusachtige, licht groene brei. Aan den anderen kant van den trein is een uitbarsting van de weelderigste vegetatie, die ik ooit zag. Steil gaat een berg Ln de hoogte, die alléén uit bloemen en bladeren bestaat. Groen, wit en rose, niets dan plan ten, palmen, Cypressen, cactussen, amandel en kersenboomen. sinaasappel- en citroenboo- men, gedeeltelijk bloeien en gedeeltelijk met rijpe vruchten. Die kleurénpracht wordt plotseling door een tunnen van mij afgesneden en dan volgt tunnel op tunnel. De trein raast urenlang van het eene berggat naar het andere Daartusschen rechts de onbeweeglijke zeevlakte, links de bloeiende en groeiende berg. Af en toe een reusachtig kale. door weer, wind, water, storm en zon gevormde, verbrokkelde, doorboorde en gespletene steenmassa op de groene brei van de zee. die zoo als mij verteld wordt, vaak zoo wild is, dat het water tegen de vensters van den voorbijrijdenden trein spat. Spezla is Marinehaven. Geüniformeerde loopen door het station, velen met zwarte hemden. Dan beschrijven de rails een grooten boog naar het Oosten en de trein verlaat de kust en gaat het land ln. Linies blijven de Appenijnen, die nu dichter bij zijn, rechts ligt vlak zooals te voren de groene zee, het groene land. Met dorpen en steden, vrou wen die met bloote voeten aan een rivier staan te wasschen of waterkruiken op hun hoofd dragen. Eenige bergkegels onderbreken hier en daar het land. Op hun top staan een paar vierkant torens, omkropen door de hulzen van een stadje, dat in vroeger tijden voor den vijand en de malaria naar boven gevlucht is- Plotseling liggen aan weerskan ten van den trein honderden en duizenden marmerplaten en blokken. Rose. wit. grijs, geel en vuurrood. In de verte zie fk in het lichaam van berg een groote, diepe wond, vol bloed; roode en witte marmer, die uit het hart van de Apenijnen wordt gehakt en ge sneden. De slang van gloeiende steen aan de kanten van den trein houdt niet op. Zij sleept hem naar Carrara, en achter Car- rar begeleid zij hem nog cenige kilometers met haar glimmend rood en wit gevlekte lichaam. De laatste stralen der avondzon kleuren ook het wftte marmer rood, en dan ligt Italië in het duister. Ik merk geen ver schil met de nachten daarvóór, toen lk door Lombardije reed. dat zich ook als een on doordringbaar zwart toonde. Ja, de trern heeft Italiaansche reclames, maar dat is het eenige Itallaansch. dat lk ln mijn coupé be merk Menschen zijn er niet. Dus lees en slaap ik. Plotseling lichten, schreeuwen, de trein stopt met een ruk: Rome. Het regent op straat ik ril van de kou. De glinsterende, verlichte groote stads straten verschillen in niets van die van Amsterdam. Maar fn het wit van den volgenden dag, die wel nog niet warm is, ligt de eeuwige stad zwaar en kolossaal, wit van de zon, wit van de stof, wit van het marmer aan weerskanten van den Tiber onder een silhouet van massale koepels en dunne scherpe Cy pressen. De vroolijke kant Zeer traag bridge-speler (na een van zijn traagste spelletjes)„Hallo! Waar is de dum my gebleven?" Sarcastisch tegenstander: ,.Ja, waar zou hij zijn? Tusschen twee haakjes: kan een van jullie zich herinneren wie het was?" Eerste zakkenroller: „Wat is er? Je ziet er verschrikt uit!" Tweede zakkenroller: ,Dle kerel daar hij had een paar handboeien in zijn zak!" Advertentie ln een Engelsche krant: „Als gy geld bezit, en a Ls gij u van geldzorgen verlicht wenscht te gevoelen, schrijf dan aan ons." Ander geval van onbaatzuchtigheid en zelf opoffering. Reclame van een Hollandsche wasscherlj: „Als gU den wasch uit huis stuurt, haalt gij het Geluk naar binnen. Zend uw wasch aan cms!" H. D. VERTELLING (Nadruk verboden: auteursrecht voorbe houden). Terug van vacantie. door MAURICE LEVEL. Meneer, terwijl hij zich uitstrekt: „Je moogt zeggen wat je wilt, maar ik vind: Oost, West. thuis best." Mado: „Zoo, vind jij dat ook? Als ik thuis kom. vraag ik me altijd af, waarom men eigenlijk op reis gaat." Meneer: „Zou het niet veel verstandiger zijn die vraag te stellen, vóór het vertrek?" Mado: „Dat doe lk ook altijd." Meneer: „Maar als je op die vraag geen antwoord geeft, komt het op hetzelfde neer. Wij hebben echter geen klagen; wij hebben een prettige vacantie gehad." Mado: „Jij misschien, lk niet" Meneer: „Kom nu, je hebt Je toch uitste kend geamuseeerd." Mado: „Ik heb heelemaal geen plezier ge had." Meneer: „Hoe is dat,nu mogelijk? Ik hoor de je steeds lachen." Mado: „In de eerste plaats heb ik niet al door gelachen, en dan bewijst dat nog niets- Als je me beter had gadegeslagen, zou je wel gemerkt hebben, dat ik mij niet écht amu seerde". Meneer: „Voortaan zal ik op reis moeten gaan met X-stralenIn elk geval consta teer ik, dat je er best uitziet." Mado: ,,'t Is goed, dat je me daarop op merkzaam maakt: ik gebruik den laatsten tijd een nieuwe poeder, die ik in Deauville ontdekt heb. Ik zal meteen het merk no- teeren." Meneer: „En ik, die dacht Mado: „Ik neem het je niet kwalijk evenmin als ik boos op je ben omdat je niet ziet,, hoe mager ik geworden ben," Meneer: „Ben jy vermagerd? En eerst be klaagde je je, dat je zoo dik werd." Mado: „Dat was ln het begin, maar later Meneer: ,Jn die zes weken, dat we op reis waren, kan dat toch onmogelijk zóó erg ge worden zijn!" Mado: Ateek je hand eens tusschen myn japon en mijn ceintuur!" Meneer: „Dat ls niet noodig, lk geloof Je wel." Mado: „Ik sta er op, anders zeg je n|orgen toch, dat het niet waar ls." Meneer: „Het is zeer onwaarschy'niyk, dat je in dien eenen nacht een kilo zou aan komen." Mado: „Zeg liever, dat je te lui bent om op te staan." Meneer: „Dat is niet waar; ik zal Mado: „Niet noodig; bUjf maar liggen, anders wordt je humeur er niet beter op. Ik zal een andere japon aantrekken." Meneer: „Ik kan me ook wel overtuigen, als je deze japon aan hebt." Mado: „Neen, deze is altijd te wijd ge weest". Meneer: Maar neem asjeblieft niet de japon, die je aan had, toen ik me moest over tuigen, dat je dikker was geworden." Mado: „Begin je alweer te vitten?" Meneer: „Heelemaal niet." Mado: „Ik zal er op goed geluk een uit zoeken. Ik hoop dat je dan tevreden bent. (Zy neemt een willekeurige japon uit de kast en doet die aan, terwijl zy mompelt) Dat ls nu toch gek...." Meneer: „Ik durf het bijna niet te zeggen, maar naar myn idee zit die japon je als ge schilderd." Mado: „Dat bewijst alleen, dat de wasch - vrouwen buiten al even zorgeloos met de wasch omgaan als in de stad. Uit voorzorg heb ik de naaister deze japon één centi meter te wijd laten maken, omdat ik wel dacht dat ze met wasschen «iet zou krimpen; maar in plaats van één centimeter is de japonpon wel drie centimeters gekrompen!" Meneer: „Zeer zuiver geredeneerd." Mado i voldaan)„Als ik iets zeg, kun je me gelooven." Meneer: „Je hebt gelijk. In deze omstan digheden kan ik je slechts één ding aan raden: kleed je uit en ga naar bed." Mado: ,Daar verlang ik ook naar. De tegenwoordige manier van vacantie houden is eigenlijk heel dwaas. Het moest een ont spanning zijn, maar het is een groote ver moeienis. Adeen zij, die een groot buiten hebben, waar zy gaan wonen tot September of October, genieten van den zomer." Meneer: „Stond Chambord nu nog maar te huur!" „Mado: „Dat weet je wel beter! Boven dien, jij hebt gemakkelyk praten! Jij komt thuis en bent meteen op je gemak. Om de rest bekommer jij je niet. Maar op mij rust de zorg voor het huishouden." Meneer: „Niemand dwingt je te koken of kleeden te kloppen." Mado: „Als ik het voor het kiezen had, zou lk 't wel weten Meneer: „Men verkiest altyd, wat men niet heeft. Geloof je niet, dat ik graag bezitter zou willen zyn van een groot landgoed? Denk je dat ik het zoo amusant vind, morgen weer naar kantoor te gaan?" Mado: „Ik beklaag je niet; dat ls eenmaal Je vak." Meneer: „En het is jouw plicht te zorgen voor het huishouden." Mado: „Dat heb ik ook altyd gedaan. Maar ik zal thans meer aandacht moeten gaan wyden aan mijn gezondheid; ik ben niet van plan me in het vervolg zoo af te sloven. Maak je maar niet ongerust: het zal je aan niets ontbreken, maar ik zal mij" dagen anders en beter verdeelen." Meneer: „Ik vind dat je groot geUjk hebt." Mado: „Voortaan sta ik niet vóór tien uur op." Meneer: „Een prachtig idee". Mado: „Om kwart voor twaalf ga lk een rytoer maken door het Bois". Meneer: „Uitstekend-" Mado: „Van twee tot vier rust ik". Meneer: „Dat ls een heel verstandige maatregel." „Mado: „Van dit alles heb jy niet den minsten last, dus vindt jy het best. Het laat me trouwens koud, hoe jy er over denkt; lk ben vastbesloten voor my'n gezondheid te waken en daarom ga ik vroeg naar bed." Meneer: „Wanneer begin je daarmee?" Mado: „Morgen." Meneer: „Vergeet dan niet de Durieux af te zeggen, daar zouden we Immers morgen dineeren?" Mado: „Dat had ik heelemaal vergeten! Maar we kunnen dat niet laten!" Meneer: „Niets verplicht je er heen te gaan." Mado: „Men kan geen uitnoodiclng afzeg gen. die men acht dagen geleden reeds aan genomen heeft. Als JU het vervelend vindt er heen te aan, ga ik alleen; ik zal je dan wel excuseeren." Meneer: „Nu moet je de dingen niet om- keeren! Ik ben niet ziek, maar jy. Maar je kunt toch geen rustkuur houden en tege- ïykertyd 's avonds uitgaan! Maandag heb ben we een afspraak bij Durieux, Dinsdag by Thérèse, Donderdag by Dulon.... Neem nu asjeblieft meteen een besluit." Mado: „Nu je weet, hoe ik er voor sta, zul Je me wel alle pleziertjes ontnemen. Neen. met een man zooals jy is ziek zUn heelemaal niet aangenaaml" Biographieen in een notedop LICHTGEVENDE GARNALEN. Het is bekend, dat er dlepzeevisschen be staan. die lichtorganen bezitten. Maar er zijn ook lichtgevende schaaldieren. Daaronder zyn een aantal garnalen, die geen Neder- landschen naam hebben, waarmede zy kun nen worden aangeduid. Ofschoon zij in duis ter of halfduister leven, waar geen kleuren te onderschelden zyn, hebben vele toch al lerlei roode en groene kleuren. Hierin verschil len zy van de diepzeevisschen, die meestal zwart zijn. Een dezer garnalen heeft op één paar kaak- pooten lichtgevende uitwassen; andere heb ben een bepaald orgaan aan de basis der voelsprieten, dat licht uitstraalt. Deze dieren gaan dus door de diepe wateren heen als een auto op het land, die een helder licht voor zich uitwerpt. Eén familie telt zooveel licht gevende soorten, dat zy een Griekschen naam heeft gekregen, die beteekent: „een helder licht". Van deze familie zyn verscheidene ge slachten ln onze zeeën vertegenwoordigd, die lichtgevende bolletjes op verschillende deelen van het lichaam dragen. ONWEER. Het ontstaan van atmosferische electricl- teit op groote schaal by een onweer behoort tot de meest indrukwekkende natuurver schijnselen. De atmosfeer is altyd in een toestand van electrische onvastheid, in 't algemeen positief geladen bij mooi weer, maar dikwijls negatief by storm en regen achtig weer. Blijkbaar bestaat een electrlsch geladen wolk uit fijne geladen waterdrup peltjes, die hun lading by de verdamping hebben gekregen. Als deze druppeltjes samen dringen en zich vereenigen neemt de lading gaandeweg toe, terwijl de grond er onder door inductie een tegengestelde lading krijgt, waarbij dan de luchtlaag tusschenbeide als een condensator werkt. Langzamerhand krijgt de tusschenliggende luchtlaag zoo'n spanning, dat plotseling een ontlading volgt, waarby de spanning gedeeltelijk verminderd wordt door een vonk of een reeks van von ken. De eene bliksemstraal volgt den ande ren totdat het evenwicht hersteld is. Het licht ontstaat door de ontzaglyke hitte, die de lucht lichtgevende maakt. Er ontstaat een plotselinge uitzetting (gedeeltelijk luchtledig) gevolgd door een toestroomen van de omrin gende lucht en hierdoor ontstaat de donder slag. Is de door de vonk afgelegde weg recht en niet zeer lang, dan hoort men één scher pen knal; maar is de weg lang en gebroken, dan volgt er een reeks van rollende en rate lende geluiden, die tegen de omringende wol ken teruggekaatst worden. Daar de snelheid van het licht ontzagiyk groot is (300.000 KM. per seconde) ziet men den bliksemstraal terstond, maar daar het geluid zich slechts met een snelheid van 300 M. per seconde verplaatst, hoort men het rollen van den donder en den echo tegen de verschillende wolken in den loop van ette lijke seconden. GELUIDLOOZE HUIZEN. Onlangs ls te Londen een tentoonstelling op het gebied van bouwen en architectuur gehouden. Een van de interessantste dingen, die daar te zien waren, was „het stille huis". Dit huis was geheel gebouwd van geluid- werend materiaal, en zelfs de vensters waren zóó gemaakt, dat zy, ofschoon zij de lucht binnen lieten, het geluid buiten hielden. Dit geeft den veelgeplaagden Londenaars weer moed. Gedurende de laatste jaren zijn de geluiden in Londen buitengewoon toege nomen en het rustige slapen wordt er steeds meer verhinderd. Het afbreken van hulzen en gebouwen, het bouwen van nieuwe woningen, het maken van nieuwe wegbedekkingen had in vele gevallen niet alleen over dag, maar ook des n achts plaats Wordt niet den geheelen nacht doorgewerkt dan hield men toch pas des avonds laat op en begon weer op een zeer vroeg uur in den morgen. Dan is er het schoonmaken van de straat, dat met veel lawaai gepaard gaat en bovendien duurt veel verkeer zoo ongeveer den geheelen nacht. Onlangs is er voorgesteld, het maken van geluiden van welken aard ook gedu rende bepaalde uren van den nacht, of den geheelen nacht, te verbieden, maar dit schynt in een wereldstad niet wel moglijk te zijn. De eenige oplossing zal dus „het geluidlooze huis" wezen! EEN NIJLPAApn AAN DEN WANDEL. Het gebeurt niet veel, dat een nijloaard „geschiedenis maakt", maar Hubert (dezen naa mheeft hy gekregen) is geen gewoon nylpaard. Eenigen tijd geleden verliet hy zyn verblijfplaats in de wildernis, ergens ten Noorden van Durban in Zuid-Afrika en be gon zyn wandeling zuidwaarts, in de rich ting van Kaapstad. Sindsdien heeft hij meer dan 350 myi afgelegd. Men heeft berekend dat hy, op dezelfde wijze voortgaand, onge veer met Kerstmis 1931 Kaapstad zal be reikt hebben. zyn eerste verschijning in het publiek had plaats in een suikerriet-veld ln de nabijheid van Durban. Hij werd toen gesnapt door een pers-fotograaf. Dat is nu twee jaar geleden. Daarna is hy geregeld zuidwaarts gemar cheerd, zonder ophouden. Toen hy in Dur ban door een van de hoofdstraten waggel den. verwekte zyn vdtschyning niet weinig schrik en opzien. Maar hy trok er zich niets van aan en wandelde naar Sydenham. Hier nam hy en bad in den grooten stadsvyver en bezocht een Trappistenklooster. Toen hy in het Umkomaas-dal aankwam, zagen de inboorlingen een god in hem en offerden hem een lam. maar daar Hubert vergetariër ls. weigerde hy beslist, dit offer te aanvaar den. Hy is nu geheel Natal doorgewandeld en in de buurt van East London aangekomen. De eenige grief die men algemeen tegen Hubert heeft, is dat hy atiyd moestuinen voor lunchrooms en restaurants aanziet! .v JAN TOOROP (1858—1928). Jan Toorop is in Indië geboren. Tot zijn negende jaar woonde hij op Banka, daarna werd hy naar Batavia gebracht om wat te leeren. zyn ouders heeft hij nooit weer ge zien. Veertien jaar oud ging hij naar Holland. Van zijn tijd op Banka herinnerde hij zich nog, dat hij daar reeds teekeningen maakte. Hy schetste de koppen van de officieren en hij zwierf door de Chineesche buurten. Van het Chineesche tooneel hield hij en van de oude rijke beschaving van het volk. Er is niets meer over uit dien tijd, alles is wegge raakt. In Leiden ging hU op de HJB.S. zyn vader stuurde hem vervolgens naar Delft. Hij moest Indisch ambtenaar worden. Hij ver zette er zich niet tegen, omdat hy zijn roe ping niet bewust was. Maar met teekenen ging hy door. Hy bleef er voor weg van de lessen, om buiten te kun nen schetsen. Hy ging voor lui door. maar werkte tot in den nacht aan portefeuilles vol teekeningen. Ook gaf hij zich aan kunst nijverheid, koperkloppen, houtwerk, cera miek. Hy ging te Katwijk wonen, waar hem een dochter geboren werd. Eindeiyk ging hy naar de Rijksacademie te Amsterdam. Van '81 '83 was hy te Brus sel. Hy had het op de academie niet lang uitgehouden. Het onderwys was hem te syste matisch. Brussel was beter. Hij werd lid van de „Cercle des Vingt". Hier ontstaan zyn eerste gedateerde werken. Jan Toorop leefde en werkte veel onder het volk, hij werd so cialist. Na Brussel woonde hy te Katwijk en na 1895 in Den Haag. In '99 was hy weer te Katwyk. Toorop heeft op alle wijzen van schilderen gewerkt. Te Katwyk maakte hij droge naald- etsen en pointillés, in 1891 ontstaan de eerste portretten. In 1900 en het volgende jaar ver schaft hy werk aan jonge Katwyksche visschers door hen 's winters aan het koper- dryven te zetten. In 1911 richtte hy te Dom burg een kunstnaaldwerkschool op. Hy deed er decoratieve ontwerpen van hemzelf uit voeren. Van 1901—1902 werkte hij samen met Derkinderen, Roland Holst, zyi en Mendes da Costa voor de nieuwe beurs van Berlage. Hij vervaardigde er drie sectiel-tableaux voor, in de voorhal, zy stellen verleden, heden en toekomst van den handel voor. In het Inte rieur van het beursgebouw bracht hy kera mische tableaux aan en 26 tableaux in kera misch gres, als een aaneengesloten fries. In 1903 voltooide hU de sgraffito-tableaux in de Graanbeurs en van 1904'06 de keramische tableaux. Hy voerde eigenhandig de nissen in gekleurd keramisch gres uit, die hy de St. Aloysiuskapel van de nieuwe St. Bavo te Haarlem schonk. Hy maakt in dien tijd veel in email. Ook ontwierp hij affiches voor steendruk, hij illustreerde Vondels „Heerlijckheit der Kercke". In 1905 is hij overgegaan tot het katholicisme. Tal van bandversieringen ontwierp hy, o.a. voor Aan den einder" van Miek Janssen- 's Zomers vertoefde hij gaarne te Domburg. Hier zijn ontstaan de gepointilleerde land schappen en de gediviseerde schilderyen, be trekking hebbende op den arbeid. Na zijn overgang tot de Katholieke Kerk levert hy veel werk over kerkeiyke onder werpen. Toorop heeft reeds vroeg met physiek ïyden te worstelen gekregen. Van zUn veer tigste jaar af. verminderde het gebruik van zijn beenen, die ten laatste geheel verlamden. Toorop droeg zijn lijden met de grootste berusting. Hy was een diep relïgieuse, zeld zaam groote geest en toen hU 18 Januari 1928 het hoofd neerlegde was een rijk kunste naarsleven afgesloten, zooals Nederland er slechts enkele heeft gekend. EEN STERKE GEEST. Duizenden in Engeland en daarbuiten heb ben van Richard Dehan gehoord, die verschil lende romans schreef, welke buitengewoon veel succes oogstten. Maar weinigen weten dat deze Richard Dehan een dame is: Miss Graves, die reeds gedurende vele jaren haar ziekenstoel in haar woning in Sussex niet uitkomt. Onder haar eigen naam schreef zy tooneelstukken. maar daarna begon zij ro mans te schrijven onder bovengenoemd pseu doniem. Slechts drie menschen kenden het geheim en het vermakelijk feit deed zich voor. dat. Miss Graves' boekhandelaar haar aanraadde. ..The Dop Doctor" eens te lezen. ..Het was zulk een merkwaardig boek". De goede man wist niet dat ..The Dop Doctor" het eerste boek van Miss Graves was! Het merkwaardige in de boeken van deze vrouw is. dat zy allernauwkeurigste bescha vingen geeft van landen en plaatsen.die zy nooit gezien heeft. Niemand die Palestina of Zuid-Afrika kent heeft ooit een fout kun nen ontdekken in de romans, waarvan zij het verhaal ln die landen laat gebeuren en toch heeft zij al haar kennis vergaard door in haar ziekenstoel tal van reisverhalen en -be- schryvingen te lezen! Miss Grave is het levend bewijs, dat een sterke geest zich niet door physieke zwak heid laat weerhouden, als hy er alles op zet. om een zeker voorgesteld doel te bereiken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 10