UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
NELSON EN ZIJN RELIEKEN.
{Vit de geschiedenis van Nederlandsch-Indié)
door P. J. ZüRCHER.
XLV.
Iets over politie. En de „corruptie"De
ratelwacht en de brandweer. De vroegere
herberg.
eeds van oudsher heeft Batavia, of.
gelijk Coen placht te zeggen: ,,'t
ganse Coninckrijck Jacatra", over
een zekere politiemacht beschikt,
die onder het bevel stond van den
van Compagnie's wege benoemden en be
zoldigden Baljuw, die binnen dat rechtsge
bied de wet zou handhaven. Nadat evenwel
in 1651 een Landdrost werd benoemd, werd
dit ressort tot de stad-alleen beperkt, t.w.:
de Zuidervoorstad met de singels, die echter
wéér eenige jaren daaraan werden onttrok
ken.
Deze baljuw werd in zijn ambt geassisteerd
door de Wijkmeesters dit ambt bestaat
nog immer in Indië! en verder door een
Europeeschen substituut of knecht" en vier
in 't rood gekleede „dieff'.eijders of kaffers".
De wijkmeesters waren belas met het poll-
tie-toezicht. ieder in hun wijk, het toezicht
op de reiniging, de brandweer en de water
leidingen dit waren geen drinkwaterlei
dingen, die niet bestonden, doch afvoerlei-
dingen van huis- en hemelwater. Bovendien
ressorteerde de „gaende ende comende man"
onder hun autoriteit en waren zij verplicht
dezen bij „aenkomste" in te schrijven en bij
hun vertrek weder uit de registers af te voe
ren Vreemd moet het u evenwel voorko
men. dat zij al dezen arbeid verplicht waren
zonder eenige geldelijke vergoeding te ver
richten, hetgeen trouwens in dien goeden
ouden tijd geen ongewoon verschijnsel was.
De compagnie hield er van haar ambtenaren
en beambten zoo klein mogelijk te houden en
over de tijdelijke „gewilligheid" van onze
voorzaten had zij niet te klagen. Maar hun
arbeid droeg er wel alle sporen van.
De „kaffers", van wie hierboven sprake is,
waren in den aanvang Afrikanen van An
gola of Mozambique. Hun ruwheid en li
chaamskracht waren een speciale aanbeve
ling voor het ambt van politie-agent of beuls
knecht. In later tijd verving men hen ge
deeltelijk door Inlanders en werd hun aantal
tot 44 uitgebreid. Of zij betaald werden wordt
niet vermeld.
De baljuw beschikte over een zoogenaamd
„arrestantenlogies", of blokhuis, waar de noo-
dige heerlijkheden, als: een „juffer", voet
boeien. ook wel „kousen" geheeten en meer
dergelijke „vertrouwde lieflijkheden" aanwe
zig waren.
En dan bestond er, behalve deze allen,
nog een stedelijke nachtpolitie en de va-
derlandsche goed ter naam en faam bekend
staande ratelwacht „Tien het de klok"
die tot zelfs in 1820 nog in Batavia heeft
dienst gedaan. Deze ratelwacht was een bij
uitstek ..oorsponkelijke" instelling. Licht had
den ze niet: ze moesten maar op den „tast"
werken. Tot zijn uitrusting behoorde een
piek. een kapmes, een ratel en een stuk touw
en ter meerdere, persoonlijke, veiligheid werd
hij. .van een „bijwacht" vergezeld'. Als zij bij
een arrestatie op moeilijkheden stuitten,
krasten zij met hun piek tegen een muur om
zoo de hulp in te roepen van de stedelijke
schutterij of de militaire patrouille, met
welke collega's zij overigens nogal eens „over
hoop" lagen, omdat de in het duister rond
sluipende ratelwacht het parool niet kende
en dies meermalen zelf voor „kwaad volk"
werd aangezien. De grootste scheldpartijen,
over en weer, vonden dan plaats.
Ingeval van brand ratelde de klepperman
„verkeerd", dus tegen „den draad" in en be
gon dan uit alle macht „brand! brand!" te
roepen, met den naam van de straat er bij.
Met één functionaris begonnen, werd hun
aantal in den loop der jaren tot tien uitge
breid.
In weerwil van al deze voorzorgen liet de
veiligheid te Batavia zoowat alles te wen-
schen over. Aanrandingen, inbraak rampok
(roof) partijen, e.d. waren er niet van de
lucht en bovendien werd er de nachtelijke
stilte geregeld verstoord door lawaai, mu
ziek. schieten en vuurwerk, dat haast altijd
het slot van een trouwpartij was. Maar ook
overdag stroomde er veel gespuis te zamen,
dat zich vermeide in het zien naar, of het
houden van, hanengevechten, ronggèng- en
wajangvertooningen, welke lieden, in weer
wil van de strenge, vaak aan het barbaar-
sche grenzende, tucht en de middeleeuwsche
straffen volstrekt niet steeds genegen was
op eerste aanmaning van de politie uiteen te
gaan. Maar het geheele politiewezen leed
min of meer aan slapheid, want soms voegde
de regeering aan een of ander politievoor-
schrift, de vaderlijke clausule toe. om het
maar niet in al zijn gestrengheid toe te pas
sen. Doch willekeurige geldstraffen waren
scnering en inslag en dit is allerminst be
vreemdend. als men weet, dat de Baljuw
en de Landdrost een derde, later zelfs de
helft ontvingen van de door hen oplegde
Nog net als heden.
geldboeten en de verrichte verbeurdverkla
ringen. Ook was het vaak gewoonte, ter wille
van het voorkomen eener gerechtelijke ver
volging. dat een zaak „gefcoetoept" (toetoep
sluiten) werd, hetgeen natuurlijk niet ge
schiedde zonder een behoorlijke fooi.
Het geheele politiewezen was „voos", doch
hoe kon het anders waar öe compagnie zélf,
van hoog tot laag, corruptief was. Zoo trok
het geheele „corps" inkomsten van de Chl-
neesche pachters. In het einde der achttien
de eeuw komt zelfs het bestaan aan de op
pervlakte van de z.g. zeventien .heilige da
gen" per jaar, te Batavia. Dan staakte de
politie en zweeg de wet. En daar tegenover
kond weer de willekeurige toepassing van
rotan- en blokstraf op de stakkerds, die niets
bezaten en werd er soms rauw, bij gewone
volksoploopen en rustverstoringen op inge-
sabeld en los gebrand, terwijl een leder,
Europeaan of Inlander er bij voortduring aan
bloot stond door de regeering administratief
te worden gestraft met vrijheidsberooving
en verbanning.
Hemeltergender nog dan bovenstaande was
de politie-rechtspraak. die alle dagen het
leven der inlandsche bevolking „teisterde"
en met volkomen willekeur handelde. Zij was
niet bij de wet geregeld en berustte uitslui
ten dop usance, of gewoonte-recht. Zij wer
den met groote snelheid en zonder eenigen
regel .afgedaan" nog in 1861 kwamen ge
middeld 115 zaken per week op de poli tie rol
voor hetgeen niet anders kon, aangezien
de politierechter met 200 tal van andere be
zigheden was belast, dat hem de tijd voor een
behoorlijk onderzoek der voorgebrachte za
ken. te eenenmale ontbrak. Appèl was uitge
sloten, hetgeen zooveel beteekende, dat de
bevolking vrijwel overgeleverd was aan alle
willekeur en het regende dan ook rotansla
genop z'n minst.
Drie politieverordeningen, ten-opzichte van
de Inlanders, trekken, omdat zij van de oud
ste tijden af, tot bijna aan onzen tijd van
kracht zijn gebleven, de aandacht. Allereerst
de bepaling, die op een inlandsch gebruik be
rust, dat niemand bij donker zich zonder
licht op straat mocht bevinden. Deze be
paling werd eerst den len Maart 1864 in
getrokken, nadat er gas-verlichting op de
straat was aangebracht. Gewoonlijk echter
gold, in die comfortabele dagen, negen uur
als 't begin van den nacht. Men stond in
Indië vroeg op, maar was ook al vroeg
weer in de veeren.
Dan bestond er een algemeene vergunning
om nachtelijke indringers, binnen het erf.
bij verzet onder den voet te schieten of op
eenigerlei andere wijze letsel toe te brengen.
Deze vergunning, die later werd beperkt tot
het domein buiten de stad, heeft nog heel
lang in het rechtsbewustzijn der ingezetenen
voortbestaan. Zij is zelfs nog heden ten dage
daaruit niet geheel verdwenen, hoewel de
vergunning reeds lang is ingetrokken.
Het derde voorschrift, hield een verbod in
om krissen te dragen, doch dit is, ook tijdens
de „dictatuur" van de Compagnie zeer matig
nageleefd, hetgeen op grond van die oude
volksgewoonte, (adat) zeer wel te verklaren
valt.
De overheid strekte, behalve haar politio-
neele zorgen, voor de openbare veiligheid ook
haar zorg uit tot het brandgevaar en de
brandbluschmiddelen. Er bestond, hoewel zeer
primitief, reeds een brandweer. Deze was toe
gerust met emmers, ladders en haken. Men
ziet het: de hoofdzaken waren aanwezig. Maar
reeds in 1659 worden bij een brand te Batavia
„waterspuyten, of gieters" gebezigd en zelfs
in 1667 wordt een „seeker nieu gemaeckte
waeter- of te brandspuyt", gebezigd, terwijl
in 1721 ook „spuyten" in dienst werden ge
steld bij den brand op de Werf. Dit moeten
evenwel toestellen zijn geweest van meer pri
mitieven aard, want eerst in 1739 kreeg men
de beschikking over tien nieuwe spuiten, voor
welker bediening een speciaal regiement werd
ontworpen. Opperbrandmeesters waren ae
Fabriek en de Epuipagemeesters. Spuitgasten
werden gerequireerd uit het Ambachtskwartier
in de Werf. De kosten van een en ander
waren voor de Compagnie. Des nachts trad
de schutterij, ingeval van brand, voor het
Stadhuis, in 't gelid. Deze maatregel was tegen
een eventueele orde-verstoring gericht, doch
overdag was zij bij den brand aanwezig om de
orde te handhaven.
Tot slot nog eenige niet on-interessante
wetenswaardigheden uit het herbergleven.
De herberg was deftiger dan de kroeg. Men
schonk er gemengde dranken en er bestond
gelegenheid tot spelen.
Hoe die beroemde „mixed drinks" er wei
uitzagen? De beroemdste is wel de uit 5 ge
mengde palepons, foliepons, bollepons, boe re-
pons, pons of punch. Deze naam is ont
leend aan het Hindostani „pantsj" dat vijf
be teekent. De groote liefde voor dat ongezon
de allegaartje moge het duidelijkst blijken
uit het feit, dat aan de graftombe van een
Hollander te Sourate. die vier ponskommen
op ce hoeken droeg, de oude vrienden zich
nu en dan vereenigden om ter eere van hun
makker een reuzen bowl te bereiden.
Ook in de Batavlasche poëzie zingt een
onzer dichters:
,Daer en stond een boerepons.
„Zij zyde: Jonkman, dat is voor ons".
Deze drank werd nog veredeld ook en merk
waardig is het te ervaren tot welke midde
len men zijn toevlucht nam. Men deed een
levenden haan in een pot met pons en liet
dit amalgaam dan vier weken onder den
grond. De haan. zegt men. was dan geheel
verteerd en zijn heldere geest was in den
drank overgegaan.
Een niet minder in aanzien staande drank
was de champarade. Hoe wel veel gelijkend
op den naam champagne, had dit genotsmid
del niets met het edele druivennat gemeen.
Het werd bereid uit mom met suikerbier en
dan met nog oudere ingrediënten aangevuld.
Aardig en verrassend tevens is het de af
stamming van den naam champarade na te
gaan. Dit brouwsel dankt dien aan „tjam-
poer (champar) adoek" (ade), dat, snel en
slordig uitgesproken, die klank te voorschijn
brengt. Maar het is gelijktijdig óók *n fraai
staaltje van het maleisch, dat wij met Hol-
landsche onverschilligheid, spraken.
Dan kon men er nog krijgen warm en
in kopjes masak, gloria en kletsklets, waar
voor verschillende recepten waren. Deze lek
kernij schijnt dan tenslotte van edeler samen
stelling te zijn geweest, want er kwamen
eieren en muskaat bij te pas.
Een matrozendeuntje vertolkt ons:
„Zij drincken errack
.Mazack oock niet swack,
Ternaetse bonckes 1) of Javaense
toeback".
En een Batavlaasch dichter, liefhebber van
rooken, dat vóór 1700 tot de uitspattingen
geacht werd te behooren en waarvoor men
naar een herberg ging, wordt door de god
delijke (dichters) vonk in vlam gezet, op het
moment .dat hij naar een Chineesche her
berg gaat en ontlast zich:
„Ik eyste daer een massak
„En ik roockten een pijp toeback
„En ik at wat sla
„En dronck een gloria".
Ja, wel ls er in een betrekkelijk korten tijd
veel veranderd, waarop het Maleische spreek
woord: „Lain dahoeloe, lain sekarang", of, in
't Hollandsch omgezet: „Andere tijden, andere
zeden", ten volle van toepassing is.
1) ,3onckes" van boengkoes is een „strootje".
Vermoedelijk van Ternate afkomstig.
GAAN DE MENSCHEN BETER
ZIEN?
Het groot aantal menschen dat tegenwoor
dig brillen of lorgnetten draagt, wordt soms
aangehaald als een bewijs, dat het gezichts
vermogen van den mensch over 't algemeen
slechter wordt.
Men kan echter ook een ander standpunt
innemen en zeggen dat, ofschoon inderdaad
ongeveer twee van elk vijftal menschen in
onzen tijd een bril dragen of tenminste een
bril gebruiken bij lezen, schrijven of ander
werk, dit juist een goed teeken is. Want op
deze wijze wordt het oog voor te groote in
spanning behoed en het gezichtsvermogen
dus bewaard en versterkt. Deskundigen ver
wachten dan ook. dat Het gezichtsvermogen
van volgende geslachten beter zal zijn dan
dat van het tegenwoordige.
Er is blijkbaar al een groote verbetering
merkbaar. Op een internationaal congres van
oogheelkundigen is onlangs verklaard dat
„vele menschen die thans een bril dragen,
blind of bijna blind zouden zijn geweest,
wanneer zij drie of meer eeuwen geleden
geleefd hadden". En met cijfers werd aan
getoond dat het aantal blinden ln Centraal
en West-Europa in de laatste 15 jaren met de
helft is verminderd.
SMOKKELTRUCS.
In den laatsten tijd zijn voor vele duizen
den ponden waarde aan bedwelmende mid
delen in Engeland gesmokkeld en ofschoon
de Britsche geheime politie, in samenwer
king met die van andere landen, alle moeite
doet om dezen verderfelUken smokkelhandel
den kop ln te drukken. Stuit zij daarbij op
zooveel moeilijkheden dat zij haar doel wel
nooit geheel bereiken zal.
De vernuftigste middelen toch worden uit
gedacht, om opium enz. over de grenzen te
krijgen. En de smokkelaars hebben mede
plichtigen onder alle rangen en standen der
maatschappij, ook onder de ambtenaren. Nog
onlangs werd een Amerikaansch havenamb
tenaar gearresteerd, verdacht van behulp
zaam te zijn geweest bij het smokkelen van
een valies met voor 4000 dollars aan mor
phine door op het valies een biljet der douane
te plakken, zoodat de douane-ambtenaren
dachten, dat het al onderzocht was.
Ongeveer achthonderd pond opium werd
verborgen gevonden in de kolenbergplaats
van een Fransch stoomschip dat uit de Oost
te Marseille aankwam. Het is voorgekomen
dat sinaasappelen werden geopend: het
vruchtvleesch werd er uit gehaald, de schil
vervolgens met opium gevuld en de deelen
van de schil weer nauwkeurig aan elkaar ge
lijmd. Of op den bodem van lucifersdoosjes
werd morphine gelegd en daarna werd het
doosje verder met lucifers gevuld.
Groote motorbooten landen op stille plaat
sen van de kust en de smokkelwaar wordt in
gereedstaande auto's naar de steden ge
bracht.
De politie-ambtenaren die tegen dit alles
moeten optreden hebben wel een zeer moei
lijke taak.
HOOGTERECORDS.
Zwitserland kan zich er al op beroemen
den hoogsten spoorweg in Europa te bezitten,
nl. de Jungfrau-lijn, die een hoogte van
11.340 voet bereikt. Maar hiermede is men
nog niet tevreden: een nieuwe spoorweg
wordt thans aangelegd, die St. Moritz zal
verbinden met den Bemina-top. Wanneer
deze spoorweg, die 13.390 voet hoog gaat, vol
tooid zal zijn, zijn er nog slechts vier spoor
wegen in de wereld, die een groote re hoogte
bereiken.
De ..Central Railway" in Peru houdt thans
het record. Hij bereikt een hoogte van 15.865
voet. dat is 31 vote meer dan de Antofogasta
(Chili) en Bolivia Railway.
Maar Zwitserland houdt nog steeds het
record op het gebied der electrificatie van
spoorwegen. Het heeft 4834 K.M. spoorweg
geëlectrificeerd of 88.1 pet. van het geheele
Zwitserschc spoorwegnet.
Horatio Nelson.
De Engelsche admiraal Nelson sneu
velde den 21sten October 1805
125 jaar geleden YÓór Trafalgar.
Nelson en alles, wat met hem
in verband staat is ln Engeland
nog altijd vermaard; hij heeft dan ook ln
moeilijke dagen, in den strijd tegen Napo
leon, die Engeland zocht te isoieeren, zijn
lar.d groote diensten bewezen.
Reeds op 13-jarlgen leeftijd ging Horatio
Nelson naar West Indië, en toen hij 15 was,
maakte hij de Noordpool-expeditie van Lut-
widges mee.
Vlug doorliep hij alle rangen van de vloot
en werd in 1787, nog geen 30 jaar oud, als
commandant van dc .Agamemnon" naar
Napels gestuurd en vervolgens naar Corsica,
waar hij bij het beleg van Calvi in 1794 zijn
rechteroog verloor. Bij een aanval op Santa
Cruz (Palma) in 1797 werd zijn rechterarm
afgeschoten.
In 1798 kreeg hij het bevel naar de reede
van Toulon te varen om het vertrek van
Napoleon naar Egypte te verhinderen. Dit
mocht hem niet gelukken, maar deze tegen
slag werd volkomen gecompenseerd door de
overwinning op 1 Augustus van dat jaar bij
Aboukir. waar hij de Fransche vloot geheel
vernietigde.
In 1801 viel hij als vlce-admiraal onder
Parker op 2 April Kopenhagen aan, waar hij
de Deensche vloot versloeg en werd vervol
gens bevelhebber van de Kanaalvloot en in
1805 bevelhebber van de schepen in de
Middellandsche zee.
Op 21 October van dat Jaar viel hij de
Spaansch-Fransche vloot bij Trafalgar aan
en behaalde de overwinning, ofschoon de
Engelschen in de minderheid waren. De
Franschen en Spanjaarden hadden tezamen
33 en de Engelschen 27 linieschepen. Door
een schijnbare terugtocht-manoeuvse had
Nelson de Franschen onder VlLleneuve en de
Spanjaarden onder Gravlna uit de haven
van Cadiz gelokt. Hijzelf commandeerde het
linker eskader aan boord van de „Victory" en
het rechter stond onder bevel van Colling-
wood, aan boord van de ..Royal Sovereign".
Na een gevecht van 3 uur ontkwamen
slechts 16 Spaansche en Fransche schepr*
De bondgenooten hadden 7000 man verloren,
de Engelschen ongeveer 2000, doch daaronder
was Nelson, die reeds na anderhalf uur doo-
delijk getroffen werd door een kogel uit de
mast van het Fransche linieschip „Redou-
table".
Op dezen slag bij Trafalgar hebben betrek
king de historische woorden ..England ex
pects every man to do his duty".
DE HUWELIJKSTAART IN DEN
INTERIMPERIALEN HANDEL.
(Van onzen Londcnschen correspondent).
De minderheid van de Engelsche pers, die
de zoogeheeten „Rijksvrijhandelaars" be
spot, heeft melding gemaakt van een geval
dat bijzonder actueel is in deze dagen van de
Rijksconferentie, die ditmaal meer dan ooit
in het teeken staat van economische samen
werking. Een jongedame, die Juist ln den
echt was gegaan, zond een klein stuk van
haar huwelijkstaart (in overeenstemming
met het Britsche gebruik dat van verwanten
van de pas gehuwden verwacht dat zij, nutti
gend een stukje van de taart, de beste wen-
schen voor het Jonge paar zullen denken of
uitspreken) naar familieleden ln Australië.
Mochten deze familieleden in het verre land
hun deel hebben in het huwelijksfestijn?
Geen sprake van. De taart kwam terug bij
den afzender met de mededeeling dat de in
voer in Australië was verboden. De adressant
werd verder verwezen naar artikel zooveel
van het postreglement, bladzijde zooveel van
den postgids „ten aanzien van alcoholhou
dend gebak". Er gaat altijd een scheutje
sterke drank of half sterke drank in een
huwelijkstaart. De hoeveelheid alcohol moet
echter, nadat de taart is gebakken, buiten
gewoon klein zijn. En hier was dan nog
maar sprake van een fragmentje van het go-
heel. Maar de Postdienst durfde het er niet
op wagen het werelddeel Australië met in
sterken drank gedrenkte koeksegmenten te
besmetten l
Er zijn verschillende lezingen or Nelson
deze woorden aldus heeft gebezigd. De meest
aannemelijke verklaring is wel die van Nel
son's adjudant Kapitein Pasco en Sir Harris
Nicholas neemt in zijn „Correspondence and
Letters of Nelson" dan ook do woorden van
Pasco als waar aan, omdat hij als adjudant
het bevel met vlaggeseinen had over t«
brengen.
Kapitein Pasco vertelt, hoe Nelson op de
kampanje naar hem toekwam en na eenige
seinen met hem te hebben afgesproken, om
kwart vóór 9 zei: ..Mr. Pasco, lk wil de vloot
meaedeelen: England confides that every
man will do his duty (Engeland vertrouwt,
dat Iedere man zijn plicht zal doen» en hij
voegde erbij: Sein het wat vlug. want
lk heb nog een en ander, waar haast bij ls."
Kapitein Pasco vroeg toen aan Nelson of
hij het woord ..confides" mocht vervangen
door „expects". Op deze wijze zou de mede
deeling spoedig geseind zijn. omdat het woord
..expects" in de code voorkwam, terwijl „con
fides" moe*t worden gespeld.
Nelson antwoordde: „In orde. Mr. Pasco,
maar doe het direct." Een andere lezing is,
dat de adjudant .Nelson expects" veranderde
In ..England expects", maar de verklaring
van Kapitein Pasco lijkt ons de meest aan
nemelijke.
Groot was de verslagenheid ln Engeland,
toen bekend werd. dat wel de overwinning
was behaald, doch ten koste van Nelson's
leven en er ontstond een ware Jacht naar
Nelson-relleken. Alles, wat aan den grooten
admiraal had toebehoord, zoowel bij de zee
slagen bij den Nijl als bij Trafalgar, bracht
hooge prijzen op.
Dc jas. die hij droeg bij Aboukir werd
eigendom van het Greenwich Hospital. Ds
kogel, die hem doodde, werd eveneens als
een memento bewaard. Sir William Boattlo
schrijft ln zijn ..Authentic Narrative of the
death of Lord Nelson": ..De kogel trof het
voorgedeelte van zijn (Nelson's^ epaulet en
drong ln den linkerschouder. BU het verwij
deren van den kogel bleek dat een gedeelte
van het gouden tres. een stuk epaulet en een
stuk van Nelson's Jas er aan vast zaten. Het
geheel werd in zilver gevat."
Een van zijn relieken werd zelf aanleiding
tot een proces en wel het „Trafalgar Sword",
dat hij bü zijn laatsten grooten slag zou heb
ben gedragen. In 1846 betaalde Lord Saye
and Sele 100 guineas voor den degen, waarna
hij hem cadeau gaf aan het Greenwich Hos
pital. De reeds hierboven genoemde Sir
Harris Nicholas zag daar het souvenir en
schreef er over in de Times, waarbij hij be
weerde. dat de verkooper den Lord zou heb
ben bedrogen dat hl) slechts 1 pond had be
taald voor iets, wat hij voor 100 guineas ver
kocht.
De koopman hield vol, dat de degen echt
was. terwijl Sir Harris daarentegen beweerde,
dat ln 1805 geen enkele Engelsche admiraal
een dergelijkon degen droeg, dat de scheede
er niet bij behoorde en tenslotte, dat Nelson
op den dag van den slag by Trafalgar geon
degen had gedragen.
Dr. Scott. ln wiens armen Nelson stierf,
zegt hierover: „Nelson had zijn degen, dien
hij tijdens andere gevechten altijd bij zich
droee. thans niet aan. Deze hing ln zijn
kajuit".
Andere getuigen bevestigden dit. De anti
quair wist er zich echter uit te redden en ver
zekerde. dat hetgeen hij verkocht had de degen
was, dien Nelson bij Trafalgar zou hebben ge
dragen. als hij hem had aangedaan.
Een aanklacht was het gevolg van Sir
Harris' brief ln de Times, maar de antiquair
werd twee maal ln het ongelijk gesteld.
Wel kon aannemelijk worden gemaakt, of
schoon niet zeer duidelijk, dat de degen aan
Nelson had toebehoord, maar het was in
geen geval, waarvoor het werd verkocht, het
„Trafalgar Sword",
W S.
VAN MIJNWERKER TOT
KUNSTENAAR.
Wanneer ge Londen bezoekt hebt ge kans,
op een mooien dag ln Oxford Street of Bond
Street een „pavement artist" aan het werk
te zien. d.w.z. een teekenaar. die met gekleurd
krijt landschappen, portretten enz. op het pla
veisel van de trottoirs teeljent. Wie kijk heeft
op de schilder- en teekenkunst zal daarbij zon
der twijfel constateeren, dat hij hier te doen
heeft met een kunstenaar van meer dan ge
wone begaafdheid. Dat is ook zoo. want deze
artiest is Sunny Lowe, een van de beste carl-
caturlsten van Londen. Hij teekent geregeld
carlcaturen voor de beste Londensche bladen
en wordt uitstekend voor zijn werk betaald.
Nog niet zoo heel lang geleden was Lowe
mijnwerker In Nottingham, maar hij was zich
bewust van zijn waarde als teekenaar en legde
geld over, om de reis naar Londen te kunnen
bekostigen en zich daar aan de kunst te wij
den. Maar Londen ontving hem niet met
open armen. HU zette echter door, ging aan
het werk als ..pavement-artist" en zag spoe
dig zUn groote gaven erkend. Dikwijls ver
huisde hij van het trottoir naar de bureaux
der Rroote Londensche kranten, maar telkens
kwam zijn oude liefde weer boven en keerde
hU naar het trottoir terug.
Sunny Lowe behoort niet tot de menschen,
die zich aan een bureaustoel laten binden.
Een modern „stilleven" van Raoul Hynckes zooals dat te zien is in de Kunstzaal Vecht
te Amsterdam.