BERGTOCHT DOOR ZWITSERLAND. Biographieen in een notedop. I Een Mausoleum voor Jozef Haydn. IX. Andermatt en de Furka door Dr. W. G. N. v. d. SLEEN. Auto's in de sneeuw op de Furka. IJ staan zeshonderd' meter boven Andermatt, daar, waar de steile daling van den Oberalp-pas begint. Andermatt en Hospenthal liggen als kleine groepjes hulzen beneden ons, elk aan den voet van zijn Bannwald, een forsch sparrebosch, dat tot honderd vijf tig meter boven het dorp de hellingen bedekt en zoodoende de sneeuw het afglijden belet. Als een rechte lijn loopt' de weg van Hos penthal verder door het vrij breede trogvor- imige Urserental, tot ongeveer 10 K.M, verder een reeks van witte slingers den dalwand be stijgt, dan weer een lange witte horizontale lijn, weer een slinger en dan de pas. De Fur- kapas is een der meest bekende Zwitsersche passen en één der hoogste, daar de we,g eerst op ruim 2400 M. hoogte de waterscheiding tusschen Reuss en Rhóne kan overschrijden, en een der interessantste omdat hij gelegen is tusschen twee zeer hooge bergtoppen, die elk een flinken gletscher dragen en dus reeds uit de verte zichtbaar is. Gallenstock en Dalllstook zijn beide prachtig helder zichtbaar zoo ook de geheele met sneeuw bedekte Fur- ka-pas. Links van den DallLstock sluiten zich de rljkbesneeuwde en prachtig vergletscher- de Muitenhorner aan. Dan voLgt een nieuwe inzinking, echter lang niet zoo duidelijk, maar ook hier komt een weg in breede slingers omhoog vlak achter Hospenthal vandaan: de Gothard-pas. Dan volgt het geweldige massief van den Gamstock en wanneer verder links daarachter de nevels ook vervagen, wordt plotseling de Plzzo Centrale in al zijn schoonheid zicht baar. Een prachtige berg met schitterende glet- schers. Links achter ons ligt de Badus ver borgen achter zijn eigen vooruitstekenden schouder, den Pazollastock. Over den Oberalp- pas Jagen nog nevels en wolken, maar rechts achter ons beginnen de toppen van Grispalt, Giuf en Ner reeds door te komen. Rechts van ons, Noordelijk dus, trekt de diepe in snijding der Schollenen onze aandacht en daar overheen de Suttenhorner met hun wild woeste omgeving van loodrechte rots wanden en gletschergebleden. Daar flitst een licht op uit de flanken van den berg en nog één en weer één. Drie scherpe knallen volgen na ettelijke secon den en dan rollen donderslagen van dalwand tot dalwand, wanneer de bergreuzen het ge weld weerkaatsen, dat ae nle.ige mensch op hun helling deed ontstaan. Lange colonnes van kleine figuurtjes bewegen zich langs de lange, witte straatwegen. Ook Zwitserland is tot de tanden gewapend, een schrijnende tegenstelling met het rustige, het majestueus* van dit landschapsbeeld. Onze blik glijdt verder langs de Spitz- bergen en rust weer op Gallenstock en Furka. We zijn verlangend om het oc* eens van dichtbij ie zien. Vandaag gaat het niet. de Furkapas is gestremd door den hoogen sneeuwval en dus genieten wij lang van di. schitterende uitzicht, dat gc eens onthouden moet. Bij den Oberalp-pas staat een zeer goed en niet duur hotel. Wanneer wij nog steeds in heerlijken zon neschijn afdalen naar Andermatt en een kampeerplekje vinden ln het bosch bij Hos penthal, zijn alle kou en ellende vergeten, blijft alleen als herinnering door de koude een kortsluiting in mijn accu, die ons een paar dagen noodzaakt, den wagen aan te loopen. net nu warmworden 's morgens niet meer noodig is. Den volgenden morgen worden remmen en olie goed na gezien, de sneeuwkettingen klaar gelegd en dan gaat het naar boven. Het lange rechte eind door het Urserental wordt in vlot temoo afgelegd, maar denk er om, aan het eind is een haaksohe bocht bij de brug. Dan begint meteen de zware stijging in Hairpins omhoog. Cheffle heeft extra plezier in het werk; hij neemt de heele Furka op de tweede versnelling. Tot hotel Gallenstock gaat alles goed. maar wanneer wij onder de hellingen van Gallen stock zelf komen, blijkt er al aardig wat sneeuw op den weg te ligger.. Natte sneeuw want wij hebben wederom prachtig weer. Het Urserenthal in zijn omlijsting van gletscher- bergen ligt weer geheel helder voor ons, thans ook aan den overkant, de Obcxalppas, van waar wij gisteren al die schoonheid leerden kennen. Bij Furkablick ligt al een handdik sneeuw; op sommige plaatsen een voet hoog. Al heeft de postauto een keurig spoor schoongemaakt, zoodra wij moeten uitwijken voor een anderen wagen ploegen wij diep door de sneeuw en gaat zoonlief tastende en sondeerende met den pickel vooruit. Bij het hotel ls een groote plek schoonge veegd en daar leggen wij sneeuwkettingen en bergschoenen aan, want het ziet er naar uit, dat het op het volgende stuk ernst zal worden. En nauwelijks zijn wij een paar bochten verder, of daar zit al een auto in den kant, ronkend en ploeterend om door twee voet sneeuw heen pit den greppel te komen. Zoo kunnen wij mooi passeeren, maar geven meteen den raad om in het eigenspoor ach teruit te rijden en zoo den weg weer te be reiken. In de volgende bocht moeten wij uithalen voor een naderende auto; ik rijd eerst de bocht voorbij en dan achteruit de sneeuw in naar de breede plek; dat ging best, maar het volgende obstakel gaf meer oponthoud. Daar was een groote autocar met 25 personen bij het uitwijken voor een andere auto in den greppel terecht gekomen en kon thans voor noch achteruit. Drie auto's wacht:en aan den anderen kant om te kunnen passeeren en achter ons sloten al spoedig drie andere aan. Met ijspickel en kampeerschop trokken wy de autocar te hulp, waarbij al dadelijk bleek, dat de chauffeur had gedacht, dat het wel zonder kettingen zou gaan. Thans zou het wel een uurtje kosten om ze er uit te krijgen en de postauto van den anderen kan; kon elk oogenbiik komen. Ik begrijp niet, dat de leider van zoo'n gezelschap zich meestal niet met zulke dineen bemoeit; die is toch mee verantwoordelijk. Wij hebben een half irar geploeterd, ho pende de volgende breede kruisingsplaats, Hotel Belvédère, te kunnen bereiken, voor dat de postauto kwam, want deze groote gele wagens zijn de schrik der bergtouris- ten, daar zij op deze hooge passen steeds naar de bergzijde uitwijken en dus ons nood zaken langs den rand van den afgrond te gaan. Maar dat viel ook al erg mee, want toen de postauto kwam. liet de bestuurder al zijn reizigers uitstappen en trok. zelf achteruit rijdende, met een zwaren ketting de autocar uit de sneeuw en reed zelf nog tweehonderd meter terug om ons allen te laten passeeren. En teen ik op den terugweg op het nauwste gedeelte zoo'n reus tegenkwam, stapte de nosti'lon zelf uit om aanwijzingen te geven, hoe ik ons wagentje het beste aan den rand van den weg kon neerzetten. En zoo kwam met een dik uur ononthoud van hard werken afeewi^eld met hagel buien, de weg weer vrij. Het hoogste punt was nu gauw gecasseerd en twee slingers verder kregen wij plotseling vrij uitzicht op den Rhönegletscher, die bij Belvédère tot op vijftig meter den postweg nadert. De groote IJsstroom, die uit het voediwrsgébied achter de Gallenstocken te voorschijn vloeit, loopt vrijwel horizontaal tot honderd meter boven het hotel om dan onder stedle hellingen te dalen naar Gletsch. dat een paar honderd meter lager in het jonge Rhónedal ligt. Hotel Belvédère ligt juist daar, waar de langzaam omlaagstroomende Ijsmassa niet meer door buiging den dalgrond kan volgen. Tusschen deze meter hooge ijstorens is overal de groerblauwe kleur van het glet- scher-ijs duidelijk zichtbaar; die blauwe kleur, afstekend tegen het zwart der rots wanden en tegen de witte sneeuw. maaJktden aanblik van de Rhönegletscher zeer verras send, waarbij ook het plotseling om een bocht zichtbaar worden van een ijswonder een groote rol speelt. Maar er is nog meer te zien. Diep beneden ons ligt Gletsch, een hotelstadje aan de kleine water-ader, die aan den gletschervoet begint en die straks den grooten Rhóne- stroom zal worden. Wij zien nog ettelijke kilometers in de leng terichting door het Rhónedal en daarachter verheffen zich in een schitterende reeks de zoogenaamde Walliser-alpen waarvan voor al de Drachtige Michabeiborner met den Matterhorn en de ongelooflijk mooie Weiss- horn de aandacht trekken. Een dergelijke rij. maar nog dichterbij, meet bij he'der weer over den Grimselpas zichtbaar zijn, maar van dien kant komen thans met woeste vaart donkere wolken aanrollen, die gedeeltelijk in nevels oplossen wegens de hitte, die uit het Rhónedal oostüct. maar die ook hoe langer hoe meer de WaTüser-aloen, de Dallistock en vooral ook het Firn-gebied van den Rhóne- gletscher omhullen en bedekken. Een ijzige koude wind is het, die deze wol ken voortdrijft, een wind die giert en stoot en woest aan ons rukt als wij een met sneeuw bedel» pad langs den gletscher trachten om hoog te klauteren om nog meer uitzicht te kriigen. Maar dat lukt niet, wind en wolken drijven ons terug tot achter de ramen van Hctel Belvédère en dan gaan we weer ploe gend door de sneeuw en suizende door de Al penweiden, over de Drachtig aangelegde Fur- kastrasse naar het lieflijk Hosoenthal terug. Waar weer een ander verhaal begint. HEILZAME VERGIFTEN. De medische wereld toont op het oogen biik veel belangstelling voor de bewering van Mr. F. W. Fitz Simons, directeur van het museum te Port Elizabeth en het Slangen park, in Zuid-Afrika, dat vallende ziekte kan genezen worden door een preparaat, uit slan genvergift samengesteld. Binnenkort zullen waarschijnlijk proeven hiermede genomen worden. De waarheid van de bewering van Mr. Fitz Simons zal dus nog moeten worden aangetoond, maar een feit is het, dat ver schillende vergiften al worden aangewend bij de bestrijding van ziekten en deze toepas sing van vergiften neemt steeds toe. Bijen gif, bijvoorbeeld, wordt nu erkend als een middel tegen rheumatiek en gehoopt wordt dat het ook spoedig in andere ziektegevallen toepassing zal vinden. Nu zijn bijen, afgezien van het gebruik dat van haar gif kan gemaakt worden, nuttige dieren, maar muskieten werden, tot zeer on langs, beschouwd als afschuwelijke kwelgees ten. Thans evenwel, wordt een ernstige ziekte soms bestreden door den patiënt in aanra king te brengen met malaria veroorzakende muskieten. In sommige gevallen verdrijft ml. de malaria andere ziekten. JOANNES STALPAERT VAN DER WIELEN. 1579—1629. - - ,V Vandaag herdenken intellectueele kringen een weinig opgemerkte, doch alleszins op merkelijke figuur in de Nederlandsche cul tuurgeschiedenis. Het is drie honderd Jaar geleden, dat Joannes Stalpaert van der Wie len gestorven is. Stalpaert was vergeten ln de achttiende eeuw. In de negentiende hebben Alberdingk Thijm en Van Vloten het stof verwijderd, dat over zijn beteekenis en zijn persoonlijk heid was gevallen en ln onze eeuw zijn er verscheidene studies aan den priester-dichter gewijd, zoo door G. F. Haspels en dr. G. J. Hoogewerff, en naar aanleiding van diens boek en als critiek daarop door L. C. Michels te Schijndel. Vandaag, bij de herdenking te Delft, do stad, waar hij overleden is, zal pater dr. G. Vrijmoed een lezing over Stalpaert ais pries ter houden en Dirk Coster zal hem als dich ter belichten. Dat Stalpaert meer en meer tot het publiek gebracht wordt, blijkt bovendien hier uit. dat er in het einde van December een tentoonstelling over hem gehouden zal worden en dat er eenige jaren geleden een populaire bloemlezing uit zijn werk verschenen is bij „De Waelburgh" te BLaricum, met een inleiding en aanteekeningen van dr. H. H. Knippenberg. Johannes Stalpaert van der Wielen, te Gravenhage op 22 November 1579 geboren uit een adellijk geslacht, was aanvankelijk bestemd om evenals zijn vader, die advocaat was bij het Hof van Holland, voor de balie opgeleid te worden. 26 Juli 1595 staat hij te Leiden ingeschreven als student aan de nieuwe Universiteit. De bul, die hij er 31 Januari 1598 verwierf, bevindt zich nog in het archief der oud-bisschoppelijke clerezij te Delft. Eerst negentien jaar oud, werd Stal paert beëedigd als advocaat voor den Hoogen Raad van Holland. Niet meer dan eenige jaren heeft hij ide advocatuur uitgeoefend. Meer roeping voel de hij tot het priesterschap, hij begaf zich naar Leuven om theologie .te studeeren en in 1606 werd hij tot priester gewijd. Over Brussel, Parijs en Bordeaux reisde hij naar Rome, Hij voegde er het doctoraat in de god geleerdheid, bij den meestertitel, dien hij reeds bezat. Wij zouden hem dus jhr. inr. dr. genoemd hebben. Hij trok in de Eeuwige Stad zeer de aan dacht door zijn begaafdheid en wie er tot zijn kring behoorden vinden wij vermeld, in zijn eigen „Album Amicorum", uit de jaren 1610—1611 In 1611 in het land teruggekeerd werden Stalpaert geestelijke bedieningen opgedragen te Schiedam, Rotterdam en Delft.. Te Delft is hij het bekendst geworden, hoewel hij uit den aard van zijn katholicisme in dien tijd geenszins op den voorgrond mocht treden. De apostolische vicaris Sasbout Vosmeer, benoemde hem tot opvolger van Bernaraus van Steenwij k als pastoor der Sint, Hippolytus kerk te Deift en als rector van het Begijn hof. Stalpaert kon zijn bediening niet dan een jaar later aanvaarden, aangezien een hard nekkige derdedaagsche koorts hem teister- De geschiedenis van den schedel. (Van onzen Weenschen correspondent.) Weenen, November. Het gebeente van Jozef Haydn, den grooten Oostenrijkschen toonkunstenaar, ligt in een kerk te Eisenstadt begraven. Eisenstadt is de hoofdplaats van he; Bur- genland, de streek ten zuid-oosten van Wee nen. welke aan Hongarije grenst. Haydn heeft een groot gedeelte van zijn leven te Eisenstadt doorgebracht, waar hij als kapel meester aan het hof van den rijken vorst Esterhazy verbonden was. Deze vorst heeft het stoffelijk overblijfsel van Haydn, die te Weenen gestorven was, naar Eisenstadt laten brengen. Slechts een eenvoudige marmeren plaat bedekt Haydns rustplaats, maar de hui dige vorst Esterhazy, Paul Esterhazy, een van de afstammelingen van Haydns heer en meester, heeft nu het besluit genomen een mausoleum voor den componist te bouwen, in het midden waarvan Haydns lichaam in een maohtlge marmeren sarcophaag zal ko men te liggen.. Haydn's gebeente zal dan we derom verplaatst worden en het heeft reeds zoo veel omzwervingen en zooveel avonturen achter zich. Te Eisenstadt ligt. alleen het lichaam van Haydn begraven, het hoofd be vindt zich te Weenen. Toen Hayn in 1839 te Weenen was gestorven, werd hij eerst op een Wcensch kerkhof bijgezet. Vorst Ester hazy wilde het stoffelijk overschot echter naar Eisenstadt laten brengen om het daar in den kelder onder de FrancLscaansche kerk vlak in de buurt van zijn prachtige paleis, te laten begraven. Hij kreeg daartoe dan ook van hoogerhand toestemming en Haydn werd nu naar het Weeusche paleis van den vorst gebracht, vanwaar hij dan later naar Eisenstadt zou worden vervoerd. Maar kort na de begrafenis op het kerkhof hadden twee intieme vrienden van Haydn de kist opgegraven en hadden zij het hoofd van het lichaam gescheiden om den schedel mee naar huis te nemen. Toentertijd hield men zich veel met schedelleer bezig en had de beroemde psychiater en schedelkun dige dr. Josef Gall gedurende eenige Jaren zijn leer te Weenen gepredikt. De twee man nen, die Haydns schedel van het kerkhof hadden weggehaald, waren Karl Rosenbaum, die secretaris was bij vorst Esterhazy, en zekere Johan Nepomuk Peter, die directeur van een gevangenis was. De ijzeren kist met Haydns lichaam er in stond jarenlang in het paleis van vorst Esterhazy te Weenen. Men had de kist in een j:ang vlak bij de keuken neergezet en in het aar 1811 nam de huis- administrateur zich ae vrijheid zijn heer en gebieder „alleron- derdanigst" te vragen, wat er eigenlijk met die kist moest gebeuren, want zij „stond erg in den weg". Er gebeurde echter niets èh de kist bleef in den weg staan. Negen jaren later, in 1820, bracht hertog Adolf Frederik van Cambridge een bezoek aan vorst Esterhazy. Bij deze gelegenheid werd Haydns muziekwerk ..Schoepfung der Jahreszeiten" opgevoerd. De Engelsche hertog, die zich herinnerde, hotzeer men Haydn tijdens diens bezoek aan Engeland gefêteerd had prees den vorst gelukkig, want zoo zeide hij. de vorst had Haydn tijdens diens leven als kapelmeester bezeten en thans was hij no$ altijd in het bezit van dienst, stoffelijk overschot! Op eens dacht de vorst nu weer aan die kist in de keukengang. Hij wilde deze nu werkelijk eindelijk naar Eisenstadt laten brengen en hij gaf last de kist vóór het transporteeren te openen. Allen, die daarbij aanwezig waren, deinsden ontzet achteruit, toen zij zagen, dat het hoofd ontbrak. Alleen de pruik lag er nog boven den romp. De vorst was woedend en hij verlangde van den Weenschen politie- president, graaf Sedlnitzky, dat hij de zaak ten strengste zou onderzoeken, opdat de schuldige gestraft kon worden. Haydns vriend Peter had den schedel lan gen tijd bij zich thuis bewaard. Hij had hem in een zwart gepolijst kastje gelegd, dat den vorm had van een Romelnschen sorco- phaag en dat met een gouden Lier versierd was. Het doodshoofd rustte erin op een wit zijden kussen, dat met zwart fluweel was afgezet. Later had hij de reliquie aan Rosen baum gegeven, die er in zijn eigen tuin een monument voor wilde laten bouwen. De politie bsgaf zich naar Rosenbaums huis, maar Rosenbaum's vrouw had den schedel vlug in een stroozak gestopt en had deze in haar bed gelegd. Zelf ging zij in dit bed liggen en zoodoende heeft de politie het hoefd niet kunnen vinden. Na eenigen tijd bracht Rosenbaum de po litie een doodshoofd, waarvan hij beweerde dat het Haydn's schedel was. Een anatoom echter verklaarde, dat dit onmogelijk was. want dat dit hoofd dat van een man moest zijn, die hoogstens twintig jaar oud was ge worden. Daarop kwam Rosenbaum met een ander hoofd aanzetten, dat een ouderen man had toebehoord. Deze schedel werd nu met Haydns lichaam naar Eisenstadt gebracht, maar het was noe altijd niet de échte schedel, want dezen had Rosenbaum aan Perer teruggegeven. Na Pe ters dood gaf zijn weduwe het hoofd aan den beroemden anatoom Rokltanskv, en diens zonen hebben den schedel later aan de Weensche ..Gesellschaft der Musikfreun.de" cadeau gegeven, welke vereeniring het hoofd nog altijd ais een heiligdom bewaart en in eere houdt. W. M. BEK AAR. de en hem dwong om tot herstel naar S;n .e gaan. In 1613 aanvaardde hij echt;: o-a herderlijk ambt en oefende he; uit, zoovel als onder de vlgeerende godsdienstwetgev^i mogelijk was. In 1619 werd hij in hech^aii genomen wegens het preeken voor een ka:ho- iieke gemeente in een dorp buiten Den Haag, Door Rovenius, den opvolger van Sasbout Vosmeer, werd hem in 1617 het aarts-prie. sterschap over Delfland opgedragen en ia 1621 volgde zijn benoeming tot kanunn-k vaa St. Pieter te Utrecht. Opmerkelijk was zijn arbeid om zijn gaaf heid en zijn bezieling, onopgemerkt- bleef hij, omdat die arbeid in het verborgen moe*; worden uitgeoefend. Zijn gedichten, apologia van het katholieke geloof en bestrijd Ln gen, hoewel nimmer grove, van de „ketters", werden meestal anoniem uitgegeven. He; eerste werk verscheen in 1621 en draagt den naam „Hemelrijek". In hetzelfde jaar ver- schijnt het als vervolg te beschouwen weri .Evangelische Schat". Waardeering voor Voa- del blijkt uit het in 1622 uitgegeven „Vrouwe- Lick Cieraet van Sint' Agnes versmaedt". Bij dezen bundel ging „een Kleed-bericht, ia- nehoudende de Middelmaettigheid nae de welcke ider mensch zijn Kleed behoordt te fatgonneeren". Gelijk Huygens' „Costelick Mal", hekelt dit dicht de overdaad in de vrouwenkleeding. Vervolgens verscheen het ,,Gulde-Iaer", een bundel liederen over on derwerpen uit het evangelie. Als vervolg hierop werd na zijn dood „Gulde-Iaers Feest dagen" gedrukt, een merkwaardige liederen- bundel met in muziekschrift afgedrukt* melodieën. In deze lyrische poëzie toont Stalpaert behalve een leeraar ook een waarlijk igroot dichter te zijn. Van zijn hand verschenen voorts twee po lemische werken „Roomsche Reys" en „Ex traction Katholicum". In zijn verdediging van de kerk is Stal paert kunstrijker dan de mid'deleeuwslche Anna BJjns en velen oordeelen hem be schaafder van toon dan Marnix in zijn „Bijenkorf der H. Roomsche Kercke". Hij is bezadigder dan deze. Met Vondel en Re Ij er Anslo is hij de eenige katholieke dichter van beteekenis, die zijn tijd heeft opgeleverd. De Delftsche begijnevader is begraven in het vrouwenkoor van de St. Hippolytuskerk te Delft, doch het grafschrift, dat Anna Roe mers Visscher voor de zerk vervaardigde is niet goed meer te lezen. Er bestaat echter eea afschrift van. Het luidt als volgt; Siet hier de plaats van rust Van die sijn levens lust Was deucht met vreucht te soecken; Het lichaem leijdt hier dood, De ziel in Abrams schoot, Sijn geest leeft in sljn bcecken. EEN STAALTJE VAN GEEST- KRACHT. Drie jaren geleden werd een Londenaar, de heer Henry De vin, compagnon in een groote zaak in de Engelsche hoofdstad, aangetast door een pijnlijke ziekte, die hem voorgoed aan zijn huis bond. Hij besloot, afleiding te zoeken en zich met een liefhebberij te gaan bezighouden. Gedurende drie jaren heeft hij nu gewerkt aan een modelspoorweg, die een waar mees terstuk is. In zijn garage heeft hij een spoor weg aangelegd, van ongeveer honderd meter miniatuur-rails. Over een meertje heeft hij een brug gebouwd die acht voet lang is en 25 pond weegt. Over deze brug heeft hij vijf maanden gewerkt. Dit geheele spoorwegstelsel wordt elec- trisch gedreven en zes locomotieven, die tot in de kleinste bijzonderheden prachtig zijn afgewerkt, trekken de treinen voort. Door middel van een schakelbord wordt- alles ge regeld en kan de heer Devin zijn treinen in beweging zetten, hun snelheden vergrooten of verminderen en ingewikkelde rangeerbe wegingen doen uitvoeren. Een volledig stelsel van signalen en sein huisjes wordt ook bediend door middel van een schakelbord. Men moet eerbied hebben voor de geest kracht van den man die bij veel lichamelijk lijden, zoo lets wist tot stand te brengen. CIJFERS OVER DE LUCHT VAART. De Engelsch sprekende landen staan aan het hoofd wat het vliegen betreft. Volgens de president van de Royal Aeronautical So ciety komt bijna iedere vooruitgang in de luchtvaart tot stand in het Britsche Konink rijk en in de Vereenigde Staten. In Canada en Australië heeft een hoogst merkwaardige ontwikkeling in het vliegwe- zen plaats gegrepen. Het aantal mijlen dat in het afgeloopen jaar voor handelsdoelein den .afgevlogen" werd is twee maal zoo groot als dat van Engeland. Toch was het aantal vlieguren, dat in Canada in 1923 ten behoeve van den handel werd afgelegd nog minder dan 200.000. Pas in 1928 slaagde dit land er in het totaal van Engeland te passeeren. De cijfers van Australië komen vrijwel overeen met die van Canada. De Vereenigde Staten gaan prat op getal len, die geen enkel ander land ter wereld kan evenaren. In 1929 was het totaal vlieguren voor handelsdoeleinden tot 140 millioen mijl gestegen, hetgeen gelijk staat met vier dui zend „tochtjes" rondom de wereldbol. In dat jaar waren er in Amerika pl.m. 10 dui zend vliegtuigen, die aan particulieren toe behoorden. ZAKKENROLLERSPRAKTTJKEN. Een groot aantal schelmen uit het bui tenland heeft in den laatsten tijd een „inva sie" in Engeland gedaan. Waarschijnlijk zijn eenige nieuwe trucks, die in Engeland wor den toegepast, van deze heeren afkomstig. Bijvoorbeeld: de zakkenroller spreekt u vriendelijk aan, zegt dat de rug van uw Jas vuil is, of niet recht zit en biedt u zijn hulp aan. Wanneer ge die aanvaard kunt ge er zsker van zijn. dat hij gebruik zal maken van de gelegenheid en u een deel van uw be zittingen zal ontnemen. Dikwijls werken de zakkenrollers in groe pen, waarvan dan vaak vrouwen deel uit maken. Deze vrouwen zijn buitengewoon handig in het openen van damestasschen in volle trams of bussen. Zoodra zij iets be machtigd hebben, geven zij het aan manne lijke medeplichtigen door en de dader wordt natuurlijk zelden of nooit gevonden. Ook op de rollende trappen bij de orvder- grondsche stations oefenen de zakkenrol lers maar al te gaarne hun pracktljken uit Onlangs was iemand boven aan zoo'n trap, toen iemand vóór hem struikelde. Onwllle- keurig stak hij de hand uit, om hem tegen te houden. Op hetzelfde oogenbiik sloeg een achter hem komend man een arm om zijn schouder, knoopte zijn jas los. haalde zijn portefeuille uit zijn zak en wierp hem onder ste boven. Toen de bestolene weer op zijn beenen stend, was er van de beide heeren na tuurlijk niets meer te zien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 22