ATERDAGAVO De Zeven Wereldwonderen. „Die drei von der Tankstelle." Kolos van Rhodus. ZATERDAG 17 JANUARI 1931 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD VI. Legenden van Helios, den beschermgod van dit eiland. Het groote koperen "beeld bij den ingang van de haven van Rhodus opgericht, ter her denking van de bevrijding van Rhodus en gewijd aan den zonnegod Helios. Is het zesde in de rij onzer wereld wonderen bespreken wij den Kolos van Rhodus. het aan den Zonne- god Helios gewijde beeld op het ei land Rhodus, dat in de oude ge schiedenis der Grieken zoo'n belangrijke rol Vooraf eerst eenige bijzonderheden over de plek waar dit wereldwonder gevonden werd. Rhodus, oudtijds ook Ophinsa, Asterin, Tri na krin en Korymbia genaamd, is het Ooste lijke eiland in de Egeische zee, 18 K.M. van de kust van Klein Azië (Karië) verwijderd en 1460 K.M. 2 groot. Een bergketen met den 1240 M. hoogen Atabyrios strekt zich over het eiland uit. De hoofdplaats van het eiland, aan het N- O. uiteinde gelegen, heette ook Rnodus. Zij was door vestingwerken omringd en had eenige eeuwen voor het begin onzer jaartel ling, een drukbezochte haven. Eerst was het eiland bevolkt door uit Kreta geïmmigreerde Phoeniciërs, waarbij zich ook Kariërs hadden gevoegd. Een be slissende invloed op de ontwikkeling van net land werd uitgeoefend door Dorische volks verhuizers. Zij kwamen er onder aanvoering van den Heraküde Tlepolemos en, na den Trojaanschen oorlog van Athaemenes. De drie oudste steden van het eiland, Llndos, Jaleisos en Kamyros, vormden met Kos, Kanidos en Haükamyros de „Dorische Hexapolis", waarvan de tempel van den Tro- pischen Apollo vereenzelvigd met god Helios op de kust van Karië het middelpunt was. De Rhodiërs stichtten, als een zeevarend volk, verschillende koloniën, in Klein Aezië, Spanje en Italië. Ruim 400 jaar voor Christus vereenigden de burgers van de drie genoemde oude steden van Rhodus zich in een bond en bouwden geza menlijk de hoofdstad Rhodus. In den Peloponnesischen oorlog kozen de Rhodiërs aanvankelijk de zijde der Atheners, maar later (412 jaar voor Chr.) schaarden zij zich aan de zijde van de tegenpartij. Toen (394 jaar voor Ohr.) de Atneensche vloot onder Konon dreigend op het eiland aanzeil de, liepen de Rhodiërs weer over. Blijkbaar hadden zij steeds veel vereering voor de par tij die de beste kansen had! Alexander de Groote bezette het eiland met een Macedonische bezetting. Toen de dood evenwel een einde aan het leven van dezen groot-en avonturier gemaakt had. durfden de eilanders die bezetting verjagen. In dien tijd begon het bloeitijdperk van Rhodus. Zij strekte haar heerschappij uit over een deel van de kust van Karië en Lykië en over vele omliggende eilanden. De Rhodiërs onderhielden met hun groote koopvaardij vloot het handelsverkeer tusschen de oorlog voerende mogendheden en werden de grond leggers van een algemeen aangenomen handels- en zeerecht. Ook kunsten en wetenschappen bloeiden op Rhodus. Aeschines. een uit Athene ge vluchte wijsgeer, stichtte op Rhodus een school voor redenaars, die veel door Romei nen bezocht werd. De Rhodiërs waren trouwe bondgenooten yan de Romeinen. Toen de Syrische koning Antioohos III was overwonnen werd (189 jaar voor Chr.) heel Karië aan Rhodus heer schappij afgestaan. Na den val van Rome lcwam Rhodus on der de heerschappij van den Khalif Moawija, maar later werd het door de Grieken ver overd. In 1310 vestigden de uit Palestina verdre ven Johannieten zich op "net eiland, waar om zij ook wel ridders van Rhodus worden genoemd. In 1480 verdedigden de ridders het eiland dapper tegen Mohammed n. Na de verovering van het eiland door Sultan So- leiman verhuisden de ridders in 1527 naar Malta. Daarna behoorde Rhodus aan de Tur ken, tot dat de Grieken het in 1919 an nexeerden. Onder de 45.000 bewoners van het eiland zijn 35.000 Grieken, 5000 Turken en 2000 Jo den. De haven van Rhodus is thans verzand, zoodat de scheepvaart niet veel meer te be- teekenen heeft. De oude glorie is geheel vervaagd! In den bloeitijd van Rhodus. 290 voor Christus- is, ter herdenking van de succes volle oorlogen waaraan de eilanders deelna men, aan den ingang van de haven een groot bronzen beeld opgericht om daarmede den zonnegod Helios te eeren. Een Macedonische legermacht 370 sche pen en 40.000 soldaten, trokken tegen Rhodus op. Alles wat vechten kon onder de eilanders werd voor de verdediging opgeroepen. Den slaven werd vrijheid beloofd als de aanval van den vijand werd afgeslagen! De vrou wen moesten helpen bij het maken van krijgsbehoeften. Zij stonden him haarvlech ten af voor het maken van pezen op de bo gen der schutters. Tempels werden afgebro ken om borstweringen te bouwen. Toen Rhodus bijna gedwongen was zijn verzet op te geven kwam er hulp van bui ten, waardoor de Macedonlërs gedwongen waren op de vlucht te gaan. De Macedonlërs hadden evenwel veel oorlogstuig achter ge laten, genoeg voor de vervaardiging van den kolos. De Romeinsche historieschrijver Plinius heeft opgeteekend. dat het beeld vervaard'gd is door Chares uit Lindus. die zelf meege holpen had aan de verdediging van Rhodus tegen de Macedoniërs. Het enkele beeld had een hoogte van 70 oude ellen (32 M?ter>. zoodat het. temeer omdat het reeds op een verhevenheid stond, de geheele omgeving over heer sch te. Helios was als beschermgod van Rhodus aangenomen. Chares heeft 12 jaren over het beeld gewerkt. Er is een le gende. dat het beeld van Helios met de voe ten wijd van elkaar stond, eiken voet steu nend op een havenhoofd. De schepen zouden dan tusschen de voeten van den zonnegod door ae haven in en uitgevaren hebben. De juistheid van deze legende wordt evenwel sterk in twijfel getrokken. Chares was een kunstzinnige Grieksche beeldhouwer, het kan niet verondersteld worden, dat hij een god zoo oneerbiedig afbeeldde! Bovend'en heeft Plinius noch een andere geschiedschrijver bij hun beschrijvingen van het beeld van die eigenaardigheid gewag gemaakt en daarvoor zou toch zeker alle aanleiding geweest zijn. Wij weten wel uit de beschrijvingen, dat He lios als een naakte mannefiguur voorgesteld werd. één arm opgeheven. Het beeld dat van brons gemaakt is, werd in gedeelten gegoten- Geen wonder, het was ongeveer 10 maal grooter dan Lourens Coster op de Groote Markt. Als het beeld van He lios dus massief zou zijn geweest zou het 1000 keer zoo zwaar geweest zijn als het beeld waarmede wij den uitvinder der boekdruk kunst eeren- Zoo verkwistend is Chares even wel niet geweest. Groote stukken van het beeld heeft hij hol gegoten. De beenen moe ten door metselwerk versterkt zijn geweest. Bovendien liep een wenteltrap door het ge heele beeld. Het is al weer een legende die wil, dat de bewoners van Rhodus licht in het hoofd van het beeld hadden aangebracht zoodat het beeld ook als vuurtoren dienst deed. Het beeld kostte 305 talenten. Een talent bestond uit 26.2 K G. goud, dat een waarde had van ongeveer 2825 Nederlandsche gu den Een totaal dus van 78500 K.G. goud of 847 500 gulden. De overlevering wil, dat Chares, toen hij het beeld voltooid had, tot de overtuiging kwam. dat hij bij zijn berekening een groote fout gemaakt, had, waardoor hij vreezen moest, dat het beeld gauw zoo neerstorten. Hij raakte zoo overstuur, dat hij zelfmoord pleegde. Als die overlevering op feiten ge grond is, heeft Chares zich onnoodig van het leven beroofd, want het beid heeft 65 jaren onbewogen aan den havenmond gestaan. Toen is het door een aardbeving van zijn hoog standpunt neergesmakt. Aan den ha venmond is het eeuwenlang op de ro'sen blijven liggen. Wel werd af en toe getracht het beeld weer op te richten, maar die plan nen liepen telkens op een mislukking uit. Toen in 672 na Chr. de Arabieren op Rho dus de macht in handen hadden, verkochten zij den kolos als afval aan een Israëliet- Die vervoerde 330.000 K.G. brons met 900 ka meelvrachten! Helios, de zonnegod, was een der zooge naamde mindere goden van de Grieksche godenfamilie. Hij was de zoon van den Titan Hyperion en de Titanendoch'-er Theia. daar om wordt hij zelf dikwijls als Titan aange duid. Hij was de zonnegod die eiken dag met zijn stralenden gouden wagen met vuursnui- vende rossen langs den hemel op en af rijdt. In den vroegen morgen dook hij zoo werd aangenomen op uit de golven, die hem des avonds weer opnamen. De Duitsche letterkundige Gustav Schwab heeft in zijn Grieksche mythen en sagen (in het Hollandsch uitgegeven bij de firma Ma- sereeuw en Bonten te Rotterdam» interessan te bijzonderheden over den beschermgod van Rhodus medegedeeld. Wij ontleenen daaraan: Op slanke zuilen verhief zich de konings burg van den Zonnegod. Van blinkend goud en fonkelende edelgesteenten waren de muren; van glanzend elpenbeen was het dak en de groote poorten waren van louter zilver. In dit paleis trad eens Phaëthon. de zoon van den Zonnegod Helios, en verlangde zijn vader te spreken. Maar hij bleef op eerbiedigen afstand, want hij kon den gloed en het licht niet verdragen, die er uitgingen van zijn vader. In purper gehuld zat deze op zijn gou den troon, glanzend van smaragd. Ter weers zijden van hem stond zijn gevolg: de Dag ei» de Nacht; de Maand en het Jaar: de Eeuw en de Jaargetijden. De Lente was met voorjaars bloemen bekranst en de Zomer met gele aren; de Herfst torschte een hoorn vol rijpe drui ven en de Winter had sneeuwwit haar. Nau welijks stond Phaëton op den drempel, of Helios bespeurde hem en sprak hem vriende lijk toe: „Wat wilt gij. mijn zoon? Wat brengt U hier ia mijn paleis?" .....Mijn Vader", antwoordde Phaëthon, „de menschen op aarde willen niet gelooven, dat ik Uw zoon ben. Ze bespotten m en ook mijn moeder Kly- mene. Ik bid U, geel mij een bewijs, dat ik Uw zoon ben. zoodat ik de menschen er van overtuigen kan." Toen legde de vader den gloeienden stralenkrans af, die hom het hoofd omhulde, en beval zfjn zoon nader te treden. En hij omhelsde hem en sprak: „Gij zyt mijn zoon. vra3g mij welk geschenk gij wilt en ik zweer U bij den Styx V dus met den eed der goden al wat gij van mij be geert. dat zal ik U geven". Toen sprak Phaë thon: „Zoo laat- mij dan. Vader, slechts voor één keer Uw zonnewagen mennen!" Ontzet staarde Helios zijn zoon aan. Vol spijt en droefheid schudde hU zijn stralend hoofd en sprak: „O zoon. welke woorden heb ik gesproken! Bij den Styx heb ik gezworen en dat woord mag ik niet breken! Kind. gij verlangt iets. dat ver boven Uw kracht gaat. Het mennen van den zonnewagen is niet het werk van stervelingen! Niet eens van de an dere goden. Geen hunner houdt het uit op mijn vonkenspattend gespan. En mijn weg! Steil gaat hij opwaarts, tot duizelingwekken de hoogte; en steil weer nederwaarts; en zelfs de zeegod in Tethis 2> in wier golven ik des avonds nederdaal, vreest telkens dat ik in te snelle vaart zal neerstorten van de hoogte O kind. ontsla mij van mijn eed en vraag iets anders; iets. dat Uw leven niet in gevaar brengt! Heb medelijden, kind. met Uws vaders angst en droefheid! Vraag alles, wat gij wilt en gij zult het hebben, maar niet dat. niet dat wat U en anderen zeker verderf brengt!" Maar Phaëton gaf zijn verlangen niet op en de vader was door zijn zwaren eed ge bonden. Zoo nam hij dan zijn zoon by de hand en bracht hem naar den zonnewagen, het heerlijke werk van den god Hephaistos. De as, de dissel en de kransen der raderen waren van goud. de sapken van zilver; en het juk fonkelde van edelgesteenten. En 'er- wijl Phaëton vol bewondering stond voor het heerlijke kunstwerk, wierp in het oos en Aurora, de godin van den dageraad, de pur peren poorten varj haaj" paleis open en ver toonde zich haar met rozen opgevulde voor zaal voor ieders oogen. Voor dien purper gloed verbleekten alle sterren des hemels, be halve de Morgenster, die het langer u't- hield dan alle anderen, maar die het einde lijk toch ook moest opgeven. Ja zelfs de maan werd bleeker en bleeker en bijna on zichtbaar. Toen gaf Helios bevel zijn vurige paarden aan te spannen. En de d enaren brachten de vier heerlijke dieren, met go denspijs doorvoed, en legden hun de schoone teugels aan. In dien tusschentijd bestreek Helios het gelaat van zijn zoon met een hei lige zalf. opdat de gloed van zijn stralen krans hem niet zou verschroeien; dien stra lenkrans legde hij hem om de slapen; maar hij zuchtte er bij en sprak: .Kind, spoor de paarden niet aan, maar trek veeleer de teu gels aan; want de zonnepaarden loopen van zelf en het is moeilijk ze te lelden. Pas op. 1) De Styx is een rivier in de onderwereld, waar de zielen der afge torvenen moesten worden overgezet door den bootsman Charon, eer zij konden verschijnen voor den opper rechter en van hem hun vonnis vernemen. 2) De zeegodin Tethis de gade van Okea- nos, was de moeder van Klymene. De weg gaat steil en met scherpe kromming naar boven, vermijd de zuid- zoowel als de noordpool; let maar goed op de wagenspo ren en volg die Kom niet te dicht bij de aarde, anders verbrandt zij; ook niet te dicht bij den hemel, anders gaat ook die ia vlammen op Snelhet nachtelijk duister is bijna geheel verdwenen; grijp de teugels!Of neen bedenk U nog op 't laatste oogenblik en geef ze mij! Maar de Jonge man scheen *s vaders woorden niet te hooren. Met vluggen sprong stond hij op den wagen en de teugels grij pend knikte hij zijn bedroefden vader vroo- Hjk en overmoedig toe. Intusschen hinnikten de rossen van ongeduld en vulden de lucht met hun geluid en hun hoeven stampten te gen de slagboomen. die den weg versperden. Teihvs. niet. vermoedend welk lot- den jon geling wachtte, deed ze open; en voort ging het. dwars door de morgennevelen, de gren- zenlooze hemelruimte in. Doch de paarden bemerkt m spoedig dat zij niet. den gewonen last te dragen haddzn. Als een slecht bevracht, schip op de dansen de golven, zoo hotste de lichte wagen over den zonneweg En de paarden, dit bespeu rend. werden overmoedig en verlieten het ge baande spoor. Toen begon Phaëton angstig te worden en haalde de teugels niet strak genoeg aanHij kende den weg niet en wist niet hoe hij de steeds wilder wordende paarden inhouden moest. Hij staarde in de diepte: ver beneden hem lag de wijde aar de. niet haar huiden bergen en zeeen. Hij keek rondom zich; daar lag. vóór en ach ter en rondom de nog wijdere hemel waarin hij den weg niet wist. Dreigend stonden de vele sterrenbeelden, dreigend kwamen ze op hem toe... Het angstzweet brak hem uit; de teugels liet hij glippen; en nauwelijks voelden dit de bandeiooze dieren of zij wer den heelemaal woest en weken in dolle vaart nu rechts dan links af; nu eens botste de wagen tegen een vaste ster aan. dan weder kwam hU gevaarlijk dicht bij de aarde. Reeds waren zij bij de bovenste wolkenlagen. d!e sissend van de hitte in onzichtbaren damp opgingen. Toen was er geen redden meer aan. De wagen stiet tegen de kruin van een berg; de hitte deed alle kruid verdorren en den bodem splijten; het vuur greep de loof- boomen aan en breidde zich uit naar de vlakte. De landen met al hun bewoners wer den verzengd, alles brandde ver ln de rondte; rivieren droogden op of keerden verschrikt tot haar oorsprong terug; de zee kromp inéén, en waar eertijds de zoute golven hadden ge stroomd; ontstond nu ten eeuwige dage een zandwoestijn. En de menschen in den om trek werden zwart verschroeid, zoodat. er se dert dien dag zwarte menschen wonen in de heete gedeelten der aarde. Overal waar Pliaëton heenbllkte, zag hij laaienden gloed; hij «elf werd een prooi dei- vlammen; zijn voeten verschroeiden op den gouden wagen, de lucht, die hij inademde, was als een adem van vuur. zijn haren vlo gen in brand; en hU viel uit den woest g %- sllngerden wagen en vloog dwarrelend in de lucht; ver van zijn geboorteplaats werd hij neergesmakt in de rivier Eridanos. Helios, de vader, moest dat alles werkeloos aanzien en omhulde zijn hoofd in a.epe treurnis. Die dag. zegt men, schoen de zon niet meer; de aarde werd verlicht door den' brandgloed alleen Medelijdende Najaden begroeven het lijk van den ongelukkigen Jongeling. Klymene met haar dochters beweenden den zoon en broeder dag en nacht, maanden achtereen; totdat de teedere zusters door medelijdende goden werden veranderd in elzen, en haar tranen in kostelijk barnsteen. C. J. van T. Een schitterend geslaagde operette film. Prachtige fragmenten van regisseur Thiele. door L. A. Rhodus uit. zee gezien. Liana Haid. Het eerste gedeelte van de film „Die drei von der Tankstelle" is met Sous les toits de Paris" en den experimenteelen arbeid van enkele voorvechters, welhaast het beste van wat tot nu toe op het gebied van geluidsfilm werd verricht. In dit eerste deel liet de re gisseur Wilhelm Thiele. zijn begenadigde fantasie geheei den vrijeu ioop. ongeac.v het commercieele succes dat deze escapade al of niet zou opleveren. Dat het succes ach teraf zoo groot bleek te zijn is een extra compliment aan het adres van Thiele, doch pielt tevens voor de snelle en gunstige ont wikkeling van den smaak van het publiek. Het eerste deel van .Die drei von der Tankstelle" is noch stomme film. voorzien van dialogen, noch gefotografeerd tooneel. doch louter en uitsluitend: geluidsfilm. Dit wil zeggen, dat de regisseur de Juiste functie heeft gevonden voo -Ie ins'rumcn-e.i die hij bezigde. Dit is voorioopig nog een zeldzaam verschijnsel. In verreweg de "meeste geluids films was het nieuwe element in de film „ersatz": ztnlooze plaatsvervanging van Öalgene wat de oude, stomme film ont beerde. Dat. dit niet zuiver is. behoeft geen betoog. Het is belachelijk om achter een schilderij van een zingenden meneer een gramophoonplaat van Caruso te laten af draaien en lawaai maken bij een stomme film is niet minde: mal. Wanneer men dus al film en klank wil vereenigen, dan dient men een nieuwe formule te vinden, die kunstzinnig beschouwd, verantwoord- en voor alles oorspronkelijk moet zijn. Rut mann. Dupont, Réne Clalr, de Russen en enkele andere bevoorrechten zijn met Wilhelm Thiele voor een belangrijk deel ge slaagd. In enkele hunner films of in frag menten daarvan werd het eeluki de adem tocht van het beeid. Geluid en film werden bij hen een ond#lbare eenheid en een zell- standige kunstvorm. Het begin van „Die drei von der Tank- VJ.n.r-Ruhmann, F rit sch, Karlweiss^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15