BRIEF UIT TYROL.
Biographieen in
een notedop.
ren vel voor een schrijftafel, die beenderen
van gummi had? En toen jij absoluut met
die twee beesten wilde gaan wandelen en ik
mee moest?
Onze hospita zei tegen het kamermeisje:
„Maria, capello e bastone per Wolf e Sulli!"
(Hoed en stok voor Wolf en Sulli!) Dat be-
teekende de muilkorf, die naar Mussollnische
wet iederen hond op straat moest dragen.
Sulli deed al zijn best, om met zijn kleine,
bewegelijke pootjes de riem van zijn neus af
te stroopen, Wolf liet het zich waardig wel
gevallen. Wij wandelden met de beesten om
den Corso Ambesto. Sulli trok en trok aan
de riem en wilde absoluut midden op straat
loopen. De doodsangsten die wij uitstonden
voor de honderden auto's en de straatjon
gens! Het noodzakelijk oponthoud aan iede
ren boom en aan iederen hoek! Jij had er
na vijf minuten al genoeg van. En dan o
dan! ik zal het je nooit kunnen vergeven!
dan liet jij voor de afwisseling de
beesten los! Neen, nooit zal ik het je verge
ven! Jij beweerde, dat ieder schepsel zijn
vrijheid moest hebben en ik moest er achter
aan rennen om ze weer te vangen. Jij stond
op het trottoir te lachen, terwijl lk met le
vensgevaar tusschen de Fiats rondsprong. En
dan wandelden wij door den Giardino Bor
ghese en bij iedere buste van Italië's groote
mannen moesten wij weer wachten totdat
Wolf en Sulli tevreden waren en eindelijk
sleepte ik de beesten in een taxi en bracht ae
naar huis en moest nog extra voor hen be
talen! O, nooit zal ik je je beestenliefde kun
nen vergeven 1
Addio Italia!
Dat Ts nu voorbij. Ik heb de eeuwige stad
vaarwel gezegd. Door al de beestenliefde, wan
deltochten, het ijseten. slapen kwam ik niet
meer aan het werk. Ik ben gevlucht voor de
hitte en haar uitwerking op menschelijke
breinen en magen. Nu zit ik in Tyrol. Hier
waait het. Hier kom je weer bij. Hier lach ik
om de teekeningen en schilderijen, die ik bij
een temperatuur van 4050 gr. Celsius ge
maakt heb. Hier begrijp ik niet, waarom er
een „Prix de Rome" voor schilderen bestaat,
en geen „Prix des Alpes". Hier werk ik en
hier schilder en teeken is lach me niet
uit! beesten. Neen, geen honden, daar
heb ik genoeg van. Maar koeien! En paarden.
Ach, hier was zoo'n allerliefst kalfje. Lach
me niet uit! Mijn liefde voor dezen heeft
niets met die van jou te maken. Ik geef hun
niet de vrijheid. Ik ben blij als ze stil staan.
Ik kan anders niet teekenen. Maar ze staan
niet stil. Oh, je moet geduld heben. Geduld
en liefde voor dieren. Maar van een andere
soort dan die van jou. Ik ga met het kalfje
wandelen. Oh, wat was dat kalfje lief! Ik
hield van het dier. Zoo heb ik nooit van een
mensch gehouden. En nu is het dood.
Liefde en dood. Eeuwig gaat dat samen.
Het is geslacht en gisteren heb ik er een
stuk van gegeten. Ik geloof dat het een
stuk van zijn schouder was. Maai* ik wil het
precies vertellen. Lees het met ernst. Het is
een liefdes-geschiedenis.
Op een goeden dag zei onze buurman (ik
woon hier in een boerenherberg in een dorp
van 15 hulzen) tegen mij; „We hebben van
nacht een kalfje gekregen, wilt u het zien?"
Ik vilde en de boer, die met zijn groote
baard en pony precies op Andreas Hofer, den
legendarischen held van dit land, leek, bracht
mij in den stal. Aranca, heb je wel eens een
stal gezien? Van binnen? Ik weet het: je
hebt er een afschuw van; je aesthetisch ge
voel kan er niet tegen; je vindt het vies.
Maar ik zeg je: Een stal is het bewijs voor
het feit, dat dat, wat de menschen als leelijk
en vuil in hun gedachten hebben, schitte
rend mooi is. Ik kwam in den stal en ik zag
een paleis.
Een rij koeien, als 2ilver blinkend in een
lichtbundel, die door een klein raam de
donkere ruimte doorsneed als een lange
blauwschemerende cylinder, die de middelste
koe trof, zich weerspiegelde in het felle wit.
van de huid en dan opgeslokt werd door plot
selinge afgronden en dalen, die zich achter
heupbeen of een concave spier verscholen. In
het licht der perifere stralen men zou
kunnen zeggen: de ultra-blauwwitte stralen
zag ik de glimmende vormen der andere
beesten onduidelijk schemeren. Een bun
del van wit licht stortte neer op een hoop
stroo, dat op den grond lag. Nu te midden
van een omgeving van duister dampende
mest en harden, zwarten steengrond fonkelde
het van goud en licht en enkele stroohalmen
schoten als vuurpijlen door het donker.
Op het warme bruin van oud hout gloeide
een gouden reflex en daaronder fosfores-
ceerde een koud en blauw zilver van een
kalkmuur, die vlekken van vocht en orna
menten van spinnewebben had.
Bij ons binnentreden hield de middelste koe
op met vreten en draaide nieuwsgierig haar
kop om. Dan begon zij weer kalm te kauwen,
nam plotseling wat hooi op haar horens en
gooide het wild om zich heen. De boer brulde
en vloekte verschrikkelijk en de koe was
plotseling weer netjes, omdat w geen zin
meer had om met hooi te gooien. De boer ver
beeldde zich, dat zijn schreeuwen de koe weer
tot kalmte had gebracht. Ik wilde het kalfje
zien: maar dat lag verscholen achter zijn
moeder, die groot, zwaar en dampend op den
grond lag en alléén af en toe haar kop in
een donkeren hoek boog om iets onzichtbaars
feeder en met genoegen te likken.
Ik besloot dit stuk te schilderen en den
A. C. WERTHEIM.
18321897.
dustrieele onderneming voor de drie helden
oplevert. Het ls op de directiekamer van
genoemde onderneming, dat de regisseur
weer „z'n draai" krijgt. Hier schiet de pal
nogmaals van het rad zijner verbeelding,
hier vindt de film een slot in een groteske
parodie die een venijnige heke-ing is van
den opgeblazen opera-stijl maar ook van de
pompeuze slottafereel en der bombastiscne
Amerikaansche revuefilms.
Het slot en het begin (waarin de quasi
dramatische scène met deurwaarder en sjou
werlieden verwerkt is) is bepaald groocsch
van komischen opzet. Dit soort humor is
het exclusieve bezit van de film en het zou
dan ook een vergeefsche poging zijn u een
idiee te willen geven van de komische
kracht van den zingenden en dansenden
deurwaarder en sjouwerlieden, de drie cre
diteuren, en de door de kamers zwevende
meubelstukken. Wij hopen dat iedereen die
belang stelt in góede film „Die drei von der
Tanks telle" zal gaan zien. Deze film is het
middelste gedeelte uitgezonderd een typi
sche tegenhanger van het helaas nog niet
in Haarlem vertoonde Fransohe werk: „Sous
les toits de Paris".
De hoofdrollen worden gespeeld door Lia
na Haid, Olga Tsjechowa, Willy Fritsch, Os
kar Karlweiss, Heinz Ruhmann, Fritz Kam
pers en Kurt Gerron. „Die drei" vinden een
werkelijk sublieme vertolking in Fritsch
Karlweiss en Ruhmann.
Een kunstenaar merkte onlangs op: „De
fout van de Nederlandsche kunst is dat zij
te weinig humoristisch is. Wij hebben be
hoefte aan vreugde in deze moeilijke tijden.
Wij snakken naar vroolijkheid!"
Daar is veal van waar. Het enorme succes
van „Die drei von der Tankstelle" is dan ook
geenszins onverklaarbaar 1
L
Dieren en menschen.
Het kalfje.
volgenden ochtend stond ik met mijn ezel
gereed om de voorteekening te beginnen. De
andere „kurgasten" in het dorp vonden het
vies. Hè wat vreeselijk, hoe kon u nou den
heelen dag tusschen dat vee staan? Zij zou
den er geen minuut in kunnen blijven. O, die
lucht! Als zij er maar aan dachten! Ik ver
klaarde, dat die lucht zoo erg niet was, in
tegendeel op den duur heel aangenaam en
niet te vergelijken met de „beestachtige"
lucht in bepaalde deelen van een dierentuin
(bij apen, leeuwen, tijgers), waar de men
schen uren blijven staan. Maar dat doet er
niets toe.
Ik zag het kalfje. Het had lichtbruine en
witte vlekken en een roze snuitje. Meestal
lag het stil in den hoek. Op bepaarde tijden
moest het drinken en dan veranderde zich
het dier, dat als een zoet katje had gelegen,
plotseling in een wild beest. Het sloeg met
zijn zweep onophoudelijk de moeder, stiet
razend met zijn hoofd tegen den uier, snoof
wild door zijn neus en als het dan had ge
dronken, sprong het overmoedig door den
stal én bracht alle beesten in de war. Men
zag dan trappende en stampende hoeven,
men hoorde brullen en kettingen klinken,
waar de beesten aan trokken, en daar tus
schen het schreeuwen van den boer, die ach
ter het kalfje aan liep en trachtte het te
vangen. Maar het was sterk als een bok en
het lukte eerst met veel moeite, na tallooze
ontsnappingen, het weer aan den muur vast
te maken.
Hier heb ik weken en weken dagelijks ge
werkt. Met den tijd rooken mijn kleeren net
als boeren kleeren. Naar stal, hooi en tabak,
's Morgens liep ik den stal in en avonds
kwam ik er uit en leefde met mijn kalfje als
een verliefde.
Nu is het dood. Gisteren heb ik een stuk er
van gegeten. Ik geloof dat het zijn schouder
was.
Je ongelukkige
AGA.
ELECTRICITEIT ALS LEVEN-
WEKSTER?
Uit Amerika komt een merkwaardig be
richt dat, als het juist is, zou aantoonen dat
de electriciteit levenwekkende kracht bezit,
m.a.w. dat zij in doode stof leven kan te
voorschijn roepen.
Een gedeelte van de hersenen van een pas
gedood dier werd in een reageerbuis gedaan
en tot asch verbrand. Er werd de grootst
mogelijke zorg gedragen, dat er geen micro
ben of „leven" in anderen vorm bij konden
komen.
Uit de asch werden chemische stoffen ver
kregen en hier werden andere stoffen bijge
voegd. Een electrische stroom werd door de
reageerbuis geleid en daarna ontstond in de
buis een microscopisch-kleine zelfstandig
heid, die duidelijk „levensteekenen" ver
toonde. „Het" bewoog, nam eiwitstoffen tot
zich, zooals gewone cellen doen en vermenig
vuldigde zich door splitsing.
Proeven toonden aan, dat „het" gevoelig
was voor verdoovende middelen. Onder den
invloed daarvan werd „het" geheel beweging
loos, maar herkreeg later weer het vermogen
om te bewegen.
GEEN AUTO-DIEFSTALLEN
MEER!
Een jeugdig uitvinder in Engeland, de heer
Ferraro, heeft een uitvinding gedaan, die
het stelen van automobielen zoo goed als on
mogelijk zal maken. Wanneer deze auto door
handen, die daartoe niet gerechtigd zijn
wordt aangeraakt, stoot hij vreeselijke ge
luiden uit.
De detectives van Scotland Yard hebben
onlangs proeven genomen met een auto,
waaraan de uitvinding van den heer Ferraro
was aangebracht. „Hier is de auto", zeide de
uitvinder. „Laten we nu eens zien of iemand
van de politiemannen haar kan stelen!"
Een der detectives naderde met de grootste
behoedzaamheid en trachtte voorzichtig een
der portieren te openen. Het geweldige ge
luid, waarmede deze poging begroet werd,
deed hem van schrik achteruitspringen.
„Ik kan het beter!" zei een andere politie
man. „Ik maak eenvoudig de kap open en
snijd de draden van de hoorn door. Dan
kan hij geen geluid maken". Hij opende de
kap. maar de hoorn gaf zijn afkeuring luide
te kennen, toen de detective met zijn mes
een draad wilde doorsnijden.
Deze uitvinding fan den heer Ferraro zal
diefstallen v,an postzakken uit (postauto's
onmogelijk maken.
DE ONZICHTBARE STRAAL
OPENT DE DEUR.
Een onzichtbare straal wordt op het
oogenblik gebruikt in de Perzische tentoon
stelling van kunst in Londen, om er de
kroonjuweelen van den Shah te beschermen.
De vinding is echter niet tot dit doorluchtig
gebruik beperkt. In een van de groote „Cor
ner Houses", de eet en drinkhuizen van dc
firma Lyons, wordt hij toegepast voor de
nederige en nuttige taak van het openen van
deuren voor de dienstmeisjes, die bladen vol
eetwaar of eetgerei dragen. Het stelsel werkt
ongeveer als volgt: Ongeveer drie meter
verwijderd van een der dienstdeuren is een
licht geplaatst dat evenwijdig aan de deur
een straal werpt op een foio-eiectrische cel
aan den anderen kant. Een onzichtbare
straal bevindt zich aldus op eenlgen afstand
voor de deur. iets lager dan vrouwshoogte.
Wanneer het dienstmeisje de deur nadert gaat
Een figuur van groote beteekenis voor Am
sterdam. De Maecenas en de weldoener van
de hoofdstad uit de tweede helft der vorige
eeuw.
A. C. Werbheim's vader, Carel Wertheim
was niet bemiddeld. Zelfs niet zoo, dat hij
zijn zoons Abraham Carel en Leon een klas
sieke opvoeding kon laten geven, hoewel het
zijn grootste wensch was.
A. C. begon zijn loopbaan al op 13-jarigen
leeftijd, en wel bij zijn oom Abraham
Wertheim, die in 1834 met zijn neef Leon
Gompertz de bankiersfirma Wertheim en
Gompertz gesticht had. De oom begreep, dat
de jongen meer noodig had, dan de privaat
lessen, welke hij van I. M. Calisch in talen
ontving en hij plaatste hem op het interna
tionale bankierskantoor Julius Konings-
warter. Niet alleen toonde de Jongen hier
weldra zijn buitengewonen aanleg voor
het bankvak, doch tevens stelde het hem in
de gelegenheid om blijk te geven van zijn
kunstzin, aangezien het hem in de salons
bracht van mevrouw Konigswarter, die een
kring van kunstenaars om zich heen verza
meld had. Hij was toen achttien jaar en
trad reeds op als werkend lid van literari
sche gezelschappen, zooals „Tot Nut en Be
schaving", het letteroefenend genootschap
der Joodsche elite. Met den lateren dr. de la
Mar en den lateren hoogleeraar B. J. Stokvis
bestudeerde hij Engelsche, Italiaansche en
Spaansche literatuur. Wertheim was 21 jaar
oud, toen hij het aanbod van zijn oom om
zijn kennis dienstbaar te maken aan de firma
Wertheim en Gompertz aannam en in de
zaak trad, waar hij spoedig met procuratie
belast werd. Nadat hij in het huwelijk ge
treden was met de dochter van zijn oom,
werd hij als deelgenoot in de zaak opgeno
men. In de belangrijkste financieele trans
actiën had hij weldra een aandeel. Hij was
betrokken bij de oprichting der Nederlandsen.
Indische Handelsbank, der Nederlandsch In
dische Spoorwegmaatschappij, der Maat
schappij tot Exploitatie van Staatsspoorwe
gen en de Succursale der Banque de Paris et
des Pays Bas. De kleine Duitsche Staten
droegen in die dagen graag hun vertegen
woordiging op aan bankiers en zoo werd A.
C. Wertheim consul van Saksen-Coburg. Bij
de groote belangstelling voor Amerikaansche
spoorweg waard en was het Wertheim, die een
administratiekantoor oprichtte voor Ameri
kaansche fondsen, dat groot vertrouwen
waardig' bleek.
Overal bleek zijn energie en initiatief uit.
In 1870 gaf hij, te zamen met Prins Hen
drik der Nederlanden, den stoot tot de op
richting van de Stoomvaart Maatschappij
„Nederland". In 1884 hielp hij door zijn on
baatzuchtig optreden de Indische crisis be
zweren en sindsdien werd hij nog meer de
leider der financieele aangelegenheden in de
hoofdstad. De Nederlandsche Handelmaat
schappij en de Nederlandsche Bank benoem
den hem tot hun commissaris.
Op maatschappelijk, politiek en kunstzin
nig gebied werd hij al evenzeer de leider. Hij
was de ziel van de liberale kiesvereeniglng
,3urgerplicht", lid van Provinciale Staten
van Noord-Holland en van de Eerste Ka^
mer.
In 1874 werkte nij mede aan de oprichting
van de Tooneelsehool met H. J. Schimmel
eaf hij den stoot tot de oprihting van
„Het Nederlandsch Tooneel". Zonder
zijn hulp zou deze vereeniging reeds kort
na haar oprichting te gronde gegaan zijn.
Van de Commissie van Bijstand uit het
Letterkundig Congres voor de Uitgave van
het Woordenboek der Nederlandsche Taal
was hij de penningmeester tot zijn dood.
Aan tal van philantropische instellingen
gaf hij zijn daadwerkelijke en financieele
steun. Het Nut, het Burgerziekenhuis, de
Vereeniging tot behartiging van het lot der
Blinden vonden in hem een beschermer en
de kerkeraad der Nederlandsch Israëli
tische gemeente mocht hem, hoewel hij
uiterst vrijzinnig was, de voorzittersplaats
zien innemen. De verzorging van verwaar
loosde kinderen en de verbetering van den
volkszang boezemden hem het grootste be
lang in.' Onbegrensd was zijn weldadig
heidszin en ofschoon hij een der grootste
financiers was, heeft hij zich geen groot
vermogen verworven, doordat hij, gedreven
door zijn goedhartigheid, bijna alles weg gaf
aan liefdadige doeleinden.
Is het wonder, dat toen 30 November 1897
de tijding van zijn plotselingen dood zich
door de stad verspreidde, iedereen verslagen
was?
De stad, waarvoor hij zooveel gedaan heeft
heeft zijn nagedachtenis geëerd door een
plantsoen in de Plantage „A. C. Wertheim-
park te noemen. In het plantsoen is zijn
buste geplaatst.
zij door den lichtstraal. Dcor het breken van
het licht treden in de foto-electrische cel
reacties op, die zich mededee'.en aan een elec-
trischen versterker achter de deur. Deze ver»
sterker werkt krachtig genoeg om een spi-
r aal veer aan de deur bevestigd te doen
samentrekken, zoodat de deur open gaat,
om zich kort daarop als gevolg van het her
stel van den stroomkring, die even was ver
broken door den gang van het meisje, weer
te sluiten.
Men zegt dat men hier te doen heeft met
het eerste gebruik van het idee van den on-
zichtbaren straal voor gewoon praotisch doel.
De installatie heeft 30 gekost en is ve-«
vaardigd door een jong technicus in dlensj
van de firma.
stelle" heeft kwaliteiten, die de operette
(want dat is deze film eigenlijk') als k ij k-
spel nimmer heeft kunnen bereiken. He
laas gaf men er de voorkeur aan het tweede
gedeelte van de film in den conventloneelen
vorm te houden. De clownsfrats wordt daar
een zoetelijke glimlach, die open splijt boven
de parelende tanden van een juffrouw, d'e
reclame zou kunnen maken voor een tand
pasta.
Wat parodie was van liefde, lust, haat,
toorn en list, wordt bittere film-ernst. Ge
lukkig heeft de regie de moed gehad het zotte
spel althans in denzelfden toonaard te doen
eindigen als waarin het begonnen werd. Be
houdens de inzinking in het middengedeelte
kan men dus zeggen, dat de Duitsche film
industrie er in geslaagd is iets heel merk
waardigs te prestoeren, iets dat voor de
ontwikkeling van de kunstfilm van het aller
grootste gewicht zal blijken te zijn. Daarvoor
dienen wij haar dankbaar te zijn.
Drie jongelieden )die tot het oogenblik
waarop de film begint een zeer zorgeloos
leven hebben geleid) worden op een kwaden
dag door hun raadsman op de hoogte ge
bracht van het feit, dat zij „aan den grond"
zijn. Hun luxueuze behuizinge wordt door
den deurwaarder en diens helpers leegge
haald en de heeren onttrekken zich door
een overhaaste vlucht aan de gijzeling. De
goedgunstige fee der operette-stervelingen
toovert een benzinepomp annex woning t?
voorschijn, op een prachtig plekje aan den
boschweg. Wij stellen het u zoo voor. maar
die fee treedt overigens niet ten tooneele
Alles gaat goed. De Jongens verdienen met
«ere hun brood, maar op een zeer schoonen
zomerdag houdt een sportieve twoseater stil
voor de „Tankstelle" en de knappe jonge
dame die aan het stuur zit en die de wellui
dende claxon bedient, sticht groote verwar
ring in de harten van het drietal. Er ont
staan complicaties die met een huwelijk
eindigen, doch die tevens het directeur
generaalschap van een ontzaggelijke In-
Vill, 1930.
Beste Aranca,
Je zult verwonderd wezen, van mij
een open brief te ontvangen. Neem
het mij niet. kwalijk, ik weet niet
of je het goéd vindt, maar mijn
menschenliefde brengt mij -er toe, de
wereld zich met ons te laten verblijden
over de teere herinneringen, die ik aanstonds
uit de diepte van mijn hart of om met
de nieuwe zakelijkheid te spreken uit het
onderste van mijn onderbewuste wil halen.
Weet Je nog (natuurlijk weet je het!)
toen wij samen in Rome in ons kleine
pension woonden, in de buurt van de Piazza
del Popoio, hoe wij dagenlang met gesloten
jalouzieën op onze kamers lagen, niet aten
maar enorme hoeveelheden dronken van
alle dranken die Ita laansche menschen-
vrienden hadden uitgevonden om den mensch
te helpen de kwellingen van een Afrikaan-
sche hitte te dragen? Weet je nog, hoe wij
daar, in Opathie, bewegingloos, den avond
lagen af te wachten, in de verbeelding, dat
dan de hitte minder zou worden? Hoe wij
daar op den Pinclo wandelden en eindelijk
weer in „Caaino delle Rose" in den tuin za
ten en „Granita di Caffé". „Granlta di linio-
ne", „Cassata sicillana" en „latte frappé"
genoten, met het eenig gevolg dat wij den
volgenden ochtend nog erger buikpijn had-
<U Weet Je hoe wij onder de gloeiende stralen
der middagzon over de via Appia wandelden
en schaduw zochten in het graf van Cecilia
Metelia?
En dien anderen middag, toen wij de wijn
en olijvenheuvels van Tivoli beklommen en
ons eindelijk als de vogeltjes na lange vlucht
in het park van Villa d'Este neer lieten val
len en onze verba zin gskreten over de duizend
fonteinen zich mengden in het ruischen van
het koelte verspreidende water?
Denk je nog aan dien onvergetelijken dag
aan het Nemi-meer? Wij hadden de oude
keizerscliepen van Tiberius bezichtigd en
wandelden onder een dak van bloeiende
amandelboomen en vertrapten onder onze
voeten myriaden van viooltjes. En dan klom
men wij tegen den avond de steile rotsen op,
die bloedrood schemerden en zaten laat in
den nacht op het terras bij het diepe zilveren
meer. Daar behoorde je Frascati-wijn bij te
drinken. Maar ik vond Lacrimae Christi lek
kerder. Weet je het nog? En denk je nog wel
eens aan die beesten van onze hospita? De
katten de vogeltjes, de „tartaruga", den
schildpad, die door de kamers kroop en waar
wij op gingen staan, zonder dat hij het merk
te? En de twee. honden, ja, weet je nog
..Wolf" die slaperige, vervelende herdershond
die zoodra zijn meesteres aan de piano ging
zitten en zei „Wolf, canta!", op de griezelig
ste manier begon te zingen, zoodat wij gauw
naai- buiten liepen? En die andere, „Sulli",
die altijd op den grond lag, als een ijsbe-
Ons dorp, (in de verte de Bremer straat).