DE AFFAIRE DREYFUS.
H.D. VERTELLING
Naspel van een tooneslstuk.
Biographieen in
een notedop.
Neen, Duhamcl berijdt een stokpaa-^dje en
hij wil uit pure eigengerijdheid niet over
stappen op het vleeschelijke paard der on
bevooroordeelde critlek
Mij dunkt, dat deze uitwijding tevens de
diepste waardeering inhoudt voor René
Clair's „Sous les Toits de Paris", de geestigste
zuiverste, de opwekkendste geluldslilm van
den laatsten tijd.
De chansonnier Albert Préjean speelt de
hoofdrol, die van den warmb'oedigen. goecl-
hartigen Parijzer.aar, in staat een groots
zuivere liefde te koesteren, en een onbaat
zuchtige vriendschap. De rol van het meisje
Pola, het In haar liefde en genegenheid zoo
schimmige, negatieve schepseltje, wordt
prachtig cn hoogst fijnzinnig door een jonge
Rocmeensche (Pola ITeryV gespeeld,
die het aarzelende, het schuchtere,
het kuische en toch ook het vrou
welijk verraderlijke, heel mooi tot uit
beelding weet te brengen. Bijzondere op
merkzaamheid verdient de toepassing van
het geluid, die steeds zuiver ..cinegrafisch"
is, en juist door de tegenstellingen met het
zichtbare, telkens hoogst humoristisch werkt.
Hier is de geluidsfilm eindelijk in het gebied
terecht gekomen, waar geen ander voor hem
geweest is. Want zoo min als een Chaplin op
de planken bestaanbaar is zoomin wekt .JSous
les Tolte de Paris" ook maar in de verste
verte gedachten op aan het gemis van die
andere ge-idealiseerde werkelijkheid: het
toon eel.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
DE „CAMELOTS DU ROY".
(Van onzen Parijschen correspondent.)
Jacques Rlchepin is, zooals u weet, op de
onzalige gedachte gekomen, van de affaire-
Dreyfus een toonee'.stuk te maken in 4 bedrij
ven cn 10 tafereelen. In deze benarde tijden
heeft ieder het recht om zooveel mogelijk geld
te verdienen en men mag Jacque- Rlchepin
dan ook niet te veel verwijten maken dat hij
ook eens z'n kansje heeft gewaagd. Wèl mag
men echter de opmerking maken dat deze
Jacques beter had gedaan om den naam
welken hij draagt niet te gebruiken om daar
mede een stuk te dekken dat niets met lite
ratuur heeft te maken en dat, gespeeld nog
wel in een vierdc-rangs-thcatertje, alleen
maar In staat is om grove sensatie op te
wekken. Dreyfus, Picquart, E terhazy, Henry.
Labor Ie, Clemenceau, Anato'.e France ver
schijnen ten tooneele en de diep tragische co-
medie welke al zooveel oneenigheid in héél
de wereld heeft teweeggebracht en welke men
beter deed nu maar te laten rusten, sinds
onbetwist Dreyfus' onschuld 1? bewezen, wordt
nog eens ln een melodramatischen vorm op
gehaald. Het stuk Is ook ln het buitenland
gegaan, heeft daar meer succes alt curiosum
dan als kunstwerk behaald, maar hetgeen
wel was te voorzien, en waarom het misschien
bedoeld was in Parijs heeft men het nu
niet zoo kalm opgenomen. De opvoeringen
hebben aanleiding gegeven tot ettelijke
scènes, tot woedende protesten, tot kloppar
tijen. Ziehier de epiloog van het stuk:
Palels van Justitie, de zaal van de 13de
Chambre Correctlonnelle.
La Cour.
Als de rechters hebben plaats genomen,
gaat weer een deur open en vier jongens wor
den binnengeleid, ieder vergezeld door twee
gendarmes. Ze zijn niet ouder dan negentien,
twintig Jaar- Groote kinderen, die nog niet
eens op den leeftijd zijn om hun dien-tplicht
te vervullen. De president schudt eens mee
warig het hoofd als hij in het beklaagden
bankje de jeugdige heethoofden ziet. En na
dat de beklaagden hun naam. leeftijd, woon
plaats hebben opgegeven, wordt de acte van
beschuldiging voorgelezen. Hun „misdaad"
be-'taafc hierin dat ze. opgekookt door de
Action Francalse naar den schouwburg zijn
gegaan met het doel om de voorstelling van
De Affaire Dreyfus onmogelijk te maken. Ze
hadden hun zakken vol met stinkbommen en
nauwelijks was het doek opgegaan of ze wa
ren begonnen te fluiten, te joelen, en de ac
teurs te bekogelen met hun onschuldige pro
jectielen. De politie, die er van op de hoogte
was dat do Action Franchise haar kwajon
gens met dit doel zou uitzenden, had ook
ecnige dienders gezonden, die opdracht had
den om zoo spoedig mogelijk herrieschoppers
uit de zaal te verwij deren. En dat was een
beetje hardhandig geschied, de jongens had
den zich verzet en hier eindigde nu de
trieste comedle.
De president Is een verstandig man.
Waarom wilden jullie die voorstelling
verhinderen?
Omdat het ons bevolen was, meneer de
President.
Goed. Ik weet het: een soldaat vraagt
nooit waarom, maar lk wilde jullie eens een
andere vraag Hellen: wat weten jullie me te
vor+e"en van de affalre-Dreylus.
Stilte.
De president: Niet allen tegelijk. Vooruit,
Georges Palous, Je bent student, nietwaar
welnu, je hebt dus wel eenig onderwUs ge
noten. Je kent de geschiedenis, dus nu ga Je
me eens vertellen waarom je je zoo druk
maakt voor de affalre-Dreyfus.
Dreyfus was cfen landverrader.
- Zoo?En vertel me dan eens waar
aan hij zich, volgens Jou, heeft schuldig ge
maakt. Waarin bestond dan dat verraad?
Georges Palous, zoo goed als de mode-be-
schuldlgden, Gérald Héricot, Roger Labarre
en René Santo, blijven het antwoord schuldig.
Do president: Voiih.Dat wil oproer ma
ken en weet niet eens waarvoor. Kwajongens-
werk. Trieste geschiedenisde eigenlijke
schuldigen wagen zich natuurlijk niet in den
strijd, maar gebruiken kinderen voor hun
besognes.
De verdediger: De manifestatie was vol
komen gerechtvaardigd.
De president: Maar men zendt niet de kin
deren uit om de heetc kastanjes uit 't vuur
te halen.
De getuigen komen precies vertellen, hoe
alles is toegegaan. Het meest typische is de
verklaring van oen ouden politie-agent, die
René Santo uit het theater had verwijderd.
Getuige: Ik heb 35 dienstjaren achter den
rug. Ik ben getuige geweest van de manifes
taties in de affalre-Zolaln dc echte, wel
te verstaan.
De verdediger: Aha...,
De getuige: Ja en dan zeg ik dat 'fc
werkelijk niet zoo interessant was om nu nog
eens net zulke relletjes te willen verwekken.
De verdediger: Ik vraag niet uw appre
ciatie.
De getuige: En ik als huisvader, vraag
alleen maar om niet te worden mishandeld
door een paar opgestookte kinderen- die beter
deden thuis te zitten dan zich te bemoeien met
zaken waarvan ze geen verstand hebben,
omdat ze nog niet volmondig zijn.
De president acht het ten larie gelegde be
wezen en geeft boeten, gaande van 50 tot
300 francs: voor ditmaal wil hij 't nog eens
daarbij laten en geen gevangenisstraffen uit-
deelen. Zoo i« het 't beste, want een boete
van 50 francs loopt met de daaraan verbon
den konen op tot een dikke drie duizend
enhier zullen de ouders van het rumoe
rige goedjo moeten betalen. Dan moeten ze
maar beter op hun kroost passen, zoo denkt
de verstandige president. En.... o, heerlijk
schouwspel nauwelijks hebben ze het
vonnis hooren vellen, of daar komen de wa
terlanders te voorschijn, de dikke tranen van
berouw en van angst om in het ouderlijk huls
terug te koeren. Daar zal wat op zitten
Ziezoo, die zullen zich voorloopig niet meer
aan de Affaire-Dreyfus wagonDe Action
Fran^aisc heeft nu wel mooi van „martela
ren'' praten, maar de hertog De Guise, Léon
Daudet. Charles Maurra; of de oude douairiè
res zullen het tekort stellig niet bijspijkeren.
En misschien is dat de beste les voor de
„camelots du Roy".
HENRY A. TH. LESTURGEON.
DE MENSCH KRIJGT KLEINERE
KAKEN.
Het schijnt waar te zijn onderzoekingen
op dit gebied zijn in den laatsten tijd gedaan
dat de kaken der menschen langzamer
hand kleiner worden.
Dit wordt niet veroorzaakt, doordat wij
minder spreken, maar zeer waarschijn"ijk
door het feit dat wij onze kaken bij het eten
minder gebrukeu dan onze vóór-voorouders,
die harder voedsel tot zich plachten te ne
men dan wij nu. De kaaksoieren worden dus
niet meer zoo geoefend en de kaken worden
kleiner. Schoonheidsspecialisten beweren dat
de schoonheid van het menschenras hier
door is toegenomen.
Een Engelsch natuuronderzoeker, Sir Ar
thur Keith, die duizenden kaken uit den
vroegeren en den tegenwoordlgen tijd onder
zocht en met elkaar vergeleken heeft, zegt
dat de menschen uit de grijze oudheid groote,
krachtige kaken hadden, die zij noodig had
den voor het vermalen van taai vleesch.
Intusschen: als het nu zoo blijft doorgaan,
zouden dan zij gelijk krijgen, die spreken van
een vermooiïng van het menschenras?
Is het zoo mooi als een mensch op een
konijn lijkt?
BLOEMBOLLEN VAN 2000 JAAR?
In vele streken van Engeland worden nog
overblijfse'en gevonden van kampen, bijna
2000 jaar geleden gebouwd door Romeinsche
soldaten. Het zijn nu natuurlijk alle ruïnes
en de meeste liggen verborgen onder eenige
voeten grond.
In de nabijheid van vele dezer kampen
doet zich nu ieder jaar in de lente een merk
waardig verschijnsel voor. Dan komen nl. ge
regeld kleine, roode tuinen te voorschijn. De
bollen, waaruit deze b'oemen komen, zijn
dikwijls vijf voet, of meer, onder den grond.
Hoe komen zij op zulk een diepte, die zelfs
voor wilde bloemen zeer ongewoon is?
De eenvoudigste verklaring is, dat zij door.
de Romeinen oo de gewone wijze werden ge
plant, even onder de oppervlakte van de aar
de cn dat zij in den loon der tijden dieper
en dieper ln den grond zijn gekomen, even
als de kampen.
Het is bekend, dat de Romeinen vele vreem
de planten naar andere landen hebben ge
bracht. In Klein-Azië groeiden in die dagen
wilde tulpen en het is niet onmogelijk dat
met den export van bollen toen schitterende
zaken werden gedaan. Maar het is wel ver
wonderlijk, dat na 20 eeuwen deze bloemen
nog kunnen leven en bloeien.
WIJ STERVEN TE JONG!
De gemiddelde leeftijd van den cu'tuur-
mensch bedraagt circa 53 Jaar. een korte
spanne tijds. indien men bedenkt, hoe'ang de
mensch noodig heeft om tot volle rijoheid te
komen. De wensch om zijn levenstijd ver
lengd te zien. heeft dientengevolge den
mensch sedert den oertijd beheerscht. De
vraag: kunnen wij ouder worden, heeft reeds
dikwijls een onderwerp van onderzoek uit
gemaakt. Zij werd met ja beantwoord op
grond van vergelijkingen met zoogdieren, die
vijfmaal zoo lang leven als hun groeiperiode
duurt.
Daar de mensch met ongeveer 20 jaar vol
wassen is, zou hij dus ongeveer 100 jaar oud
moeten worden. In elk land zijn ook wel
honderdjarigen, weliswaar uitzonderingen,
maar die dan toch den regel bevestigen. In
het bijzonder vinden wij deze ouden onder de
landbouwers en de bergvolken, en ook wel
onder menschen, die dichtbij de natuur
staan en van de eenvoudige, grove kost leven
en waarvan 95 pet. (de Bulgaren) vegetariërs
zijn. De levensduur hangt dus van het voed
sel af, hetgeen biologisch vanzelf spreekt en
iedere dierenfokker als een „wet" erkent. De
mensch erkent echter, met betrekking tot
zichzelf deze wet niet.
Tegenwoordig houdt men den z.gm. ge-
mengden kost voor het meest volkomen
voedsel. Hij bestaat theoretisch uit een sa
menstelling van eiwit en vet, dat wij hoofd
zakelijk uit veesch halen, koolhydraten, die
ons door melkproducten en suiker worden
geleverd, en aanvulllnesstoffen, die wij uit
versche vruchten, groenten en saladesoorten
tot ons nemen.
Toch spelen bU dezen ..gemengden kost"
vleesch en vleeschproductcn nog een te voor
name rol. De hoogst gewichtige minerale
stoffen en vitaminen worden, met betrek
king tot den levensduur, voor bijna 50 pet.
verwaarloosd. De levensverlenging, d.w.z. het
uitschakelen van a'Ie storwissellngs'lekten, is
alléén te bereiken door het dagelijksch ge
not van vcrsche vruchten, groenten en sa-
laden. die het hoofdbestanddeel onzer voe
ding moeten uitmaken.
De Muur.
VICENTE BLAJSCO IBANEZ
De kleinzoons van den ouden Rabosa en
de zoons van de weduwe Casperra kunnen
elkaar niet ontmoeten in dc straten van
Campanar, of het geval wordt in het heel;
dorp besproken. ..Ze hebben mekaa- aange
keken!" .,Ze hebben mekaar uitgescholden1."
Dat loopt nog eens verkeerd af; op een goe
den dag, als geen mensch het verwacht,
barst er daar een ruzie los. zooals het dorp
er nog geen heeft meegemaakt.
De burgemeester en de Invloedrijkste dor
pelingen bemoeiden zich met het geval en
gaven den wederzij dsche ruziemakers den
raad vrede te sluiten; de pastoor liep van
het eene huis naar het andere en beval op
strengen toon, dat aangedane beleediglngen
er slechts waren om vergeten te wo.den.
Dertig jaren lang vers oorden de jonge
lieden uit de familie Rabcsa cn Casporra nu
al de rust in het dorp Campanar: dertig ja
ren lang gedroegen ze zich. zooals ln de ge
schiedenis van de middeleeuwen de groots
Italiaansche families zich gedroegen: vech
tende, ruziemakende en gewald plegende in
het lieflijke plaatsje onder de rook van Va
lencia, dat van de oevers van de rivier mst
de ronde vens:ers van zijn spitsen klokke-
toren naar de stad ligt te kijken. Vroeger
waren ze vrienden geweest, en hun huizen,
hoewel in verschillende straten gelegen,
kwamen uit op dezelfde binnenplaats en
waren slechts gescheiden door een lagen
muur. Op een avond schoot een Casparro
een zoon van den ouden Rxbosa. toen zij
ruzie kregen over het sproeien, neer, en
diens jongste broer besloot, na een maand
van wraakzuchtig gebroed, den moordenaar
een kogel door hei. hoofd te jagen, opdat
men in het dorp niet zou zeggen, dat er in
de familie Rabcsa geen mannen waren over
gebleven. Van dat oogenblik leefden beid:
families nog slechts voor één doel: hun
vijanden uit te roeien; en zij brachten hun
tijd meer door met loeren op een enke
oogenblik van verslappende waakzaamheid
bij hun tegenstanders, dan met het bewer
ken van hun eigen grond.
Geweerschoten midden op straat: geweer
schot-en, die des nachts tusschen het rie'
aan den oever der rivier, of van achter de
één of andere hoogte bliksemden, als de
vijand terugkeerde van zijn werk. Zoo nu
en dan ging er een Rabosa of een Casporra
den weg naar het kerkhof op met een ons
lood in zijn hachje, en in plaats van minder
werd de do:st naar wraak in de beide fa
milies steeds grooter, zoodat men zegt, da.
ln de twee huizen de kinderen geboren wer
den met hun handen uitgestrekt naar het
geweer.
Na dertig jaar van strijd bleef er in de fa
milie Rabosa nog slechts een weduwe me'
drie zoons over. stevige jongens, met knuis
ten als hamers en spieren als kabeltouwen,
in de andere familie was nog de oude Ra
bosa over, tachtig jaar oud, die zich met
zijn verlamde beenen niet kon bewegen uit
den stoel, waarin hij zijn ganschen dag
doorbracht als een gerimpelde god der wra
ke, die zijn kleinzoons bij hoog en bij laag
deed zweren, dait ze de eer der familie
zouden verdedigen.
Maar de tijden waren veranderd. H£t
was onmogelijk geworden, om, zooals hun
voorvaderen het deden, erop los te schieten
bij het uitgaan van de hoogmis. De politie
hield een oogje in het zeil: de buren ba-
waakten hen en één van hen hoafde maar
een oogenblik alleen op straat te zijn, of
hij zag zich omringd door menschen die
hem aanraadden vrede te sluiten. En ten
slotte, beu van die waakzaamheid, die bijna
een soort van vervolgingswaanzin werd,
waagden de Casporra's en de Rabosa's hs.
niet meer elkaar op te zoeken, en zij gingen
elkaar uit den weg, als het toeval mocht
willen, dat zij elkaar ontmoetten. Zelfs de
muur, die hun binnenplaatsen scheidde,
leek hen op den duur te laag. Hun kippen
klommen over de stapels brandhout heen,
die er tegen op gehoopt lagen, en slo en
vriendschap; de vrouwen der families wis
selden door de ramen en over den muur
heen blikken van minachting.
Dat kon zoo niet blijven; het was, of je
bij elkaar in huis woonde: en de weduwe
Casporra beval haar zoons den muur een
halven meter op te hoogen. De buren listen
zich niet ontbetuigd, en brachten er, toen
de Casporra's klaar waren, nog een paar
duim boven op. Dat lieten de Casporra's
niet op zich zitten, en zoo werd de muur
hoe langer hoe hooger. Rseds kon men el
kaar vanuit de vensters niet meer zien, kort
daarna waren zelfs de dakpannen nier meer
zichtbaar en de arme vogsls op de binnen
plaats zaten te bibberen van de kou in de
sombere schaduw van dien dikken muur.
die een gedeelte van den hemel aan het oog
onttrok.
Zoo ging de tijd voorbij en de twee fami
lies zagen elkaar nog maar zelden, maar ze
kwamen elkaar evenmin nader; verhard,
verstard in hun haat bleven ze.
Op zekeren middag begon de brandklok
van het dorp te lulden. Het huis van den
ouden Rabosa stond in brand. De klein
zoons waren op het land aan het werk, de
vrouw van één van hen was in het wasch-
huis, en door de reten van deuren en
vensters kwam een dichte wolk rook van
brandend stroo naar bulten. En daar bin
nen, in dien hel, die laaiend en gierend
een uitweg zocht, zat de oude grootvader, de
arme oude Rabosa. onbeweeglijk in zijn stoel.
De kleindochter trok zich de haren uit he:
hoofd van wanhoop, en wist niet beter te
doen dan zichzelf te beschuldigen van onop
lettendheid en onbedachtzaamheid; in de
straat verdrong zich een dichte menigte, die
ontzet naar den wild laaienden brand stond
te staren. Sommigen, de dappersten, open
den de deur, maar deinsden terug voor d
dichte rookwolken en de vonken, die naar
buiten stoven.
„De oude, de arme oude man!" huilde de
kleindochter van Rabosa. tevergeefs uitzien
de naar een redder, die kwam opdagen.
Toen opeens staarde de menigte, met
monden zoo wijd open van verbazing, alsof
zij de klokketoren van het dorp in eigen per
soon langs zagen komen wandelen. Drie
jongens holden het brandende huis binnen.
Het waren de Casporra's.
Zij hadden elkaar even aangekeken, en
een knipoogje van verstandhouding gewis
seld. en zonder een woord meer te zeggen,
waren zij ln den enormen oven verdwenen.
Dc mensg:e Juichte, toen zij even later te
rugkwamen met den ouden Rabosa in zljr
stoel hoog boven hun hoofden geheven als
een heilige. Zij zet'en den oude neer, en
gingen nogmaals naar binnen.
„Niet doen! Niet doen!" schreeuwde de
menigte.
Maar zij lachten cn gingen verder. Ze
wilden nog iets reiden van cle eigendommen
van hun vijanden. Als de kleinzoons van den
ouden Rabosa er geweest waren, zouden zij
het. nooit gedaan hebben. Maar nu ging het I
alleen om een armen grijsaard, dien zij
moesten beschermen. Eu dc menigte zag I
hen even vlug weer naar buiten komen als
zij naar binnen waren gegaan, bukkem
voor den rook, de vonken van zich af
slaande alsof het lastige duiveltjes waren.
Meubels en zakken smeten zij neer, en
weer gingen ze ln de rook terug.
De menigte uitte een kreet toen zij plot
seling de twee oudste broers weer terug za
gen komen, met in hun armen den jongsten.
Een vallende balk had hem getroffen.
„Vlug. een stoel!"
De menigte haalde in zijn haast den
ouden Rabosa uit zijn stoel om den gewon
de te kunnen laten zitten.
De jongen, met verwilderde haren en een
zwartberookt gezicht, glimlachte om de
pfjn te verbergen, die hem de lippen deed
trillen. Hij veelde, dat een paar bevende
handen de zijne drukten
..Mijn zoon. mijn zoon!" kreunde de stem
van den ouden Rabosa, die zich naar hem
toe gesleept had.
En voordat, de arme jongen het had kun
nen vermijden zocht ds verlamde met zijn
tanaeloozen mond de handen, die hij gegre
pen had en kuste ze, kuste ze, een ontel
baar aantal keeren.
Het heele huis brandde af. En toen de
werklieden werden geroepen om een nieuw
te bouwen, lieten de kleinzoons van den
ouden Rabosa hen niet beginnen met het
schoonmaken van het terrein, dat een ruïne
van zwarte verkoolde stompen en staken.
Eerst moesten zij een dringenden taak vol-
vrengen: zij moesten den vervloekten muur
neerhalen. En het houweel grijpende, ga
ven zü zelf de eerste slagen.
ONZE JONGE AARDE.
Ofschoon het tranendal, waarop wij le
ven, minstens tweeduizend millioen jaren
oud is, is het toch een van de „babies" ln
het heelal. Andere zonnen en andere werel
den hadden al ontelbare millioenen jaren
bestaan, voordat onze aarde „uit de zon ge
trokken" werd, door de aantrekkingskracht
van een juist passeerende ster.
De beroemde Engelsche sterrenkundige.
Sir James Jeans, heeft onlangs medegedeeld,
dat wanneer Adam de beschikking had ge
had over een draadloozen zender en een
S.O.S. had gezonden naar de dichtstbijzijnde
sterrengroep, zijn boodschap toch nog een
langen weg had moeten afleggen, vóór zij
den ontvanger zou hebben bereikt. Wanneer
men bedenkt, dat het licht een sne'.heid
heeft van 186.000 mijl per seconde, kan men
zich eenigszins voorstellen, hoe geweldig de
bedoelde afstand moet zijn.
Zelfs de zon, die ons licht en warmte geeft,
is zóó ver weg, dat wij haar niet zien, zooals
zij werkelijk is, maar zooals zij acht minuten
ge'eden was!
En met de sterren doet zich hetzeTde voor,
maar in nog veel sterker mate. Wanneer ge
des avonds opziet naar den sterrenhemel,
ziet ge de sterren al'een, zooals zij minstens
4 1/2 jaar geleden waren! Er zijn maar zeer
weinig sterren, wier licht in 4 1/2 jaar de
aarde bereikt. Het is zelfs niet onmogelijk,
dat sommige van de sterren, die wij nu zien,
al sedert eenige duizenden jaren niet meer
bestaan!! In de duistere eeuwen van het
-verleden hebben zich misschien wel botsin
gen tusschen hemellichamen voorgedaan, die
onze achterkleinkinderen pas zullen waarne
men!
RECLAME-SPREEKAUTOMATEN
Wij gaan steeds meer vooruit.
Er wordt nu al allerlei gebruik gemaakt
van de verwonderlijke vinding van den mo
dernen tijd, om het eenmaal gesprokene
weer te geven door middel van gramofoon-
olaten. De bemanning van schepen op zee,
bijvoorbeeld, kunnen thans den afstand,
waarop zij van radio-bakens verwijderd zijn,
te weten komen door middel van een stem
die het aantal mijlen uittelt.
En spoedig zal men kennis kunnen maken
met een spreekautomaat, die in dienst staat
van de reclame.
Daar is bijvoorbeeld de automatische weeg
machine. U stapt op de schaal, doet een
muntstuk in de gleuf: „Tweehonderd pond!"
zegt een verwijtende stem, die uit de auto
maat komt. „Waarom gebruikt u ook niet
driemaal per dag Muller's vermageringsta-
bletten?"
De platen, die deze en dergelijke aanbeve
lingen laten hooren, worden zorgvuldig uit
gezocht- om den bij een bepaald gewicht be
hoorenden raad te geven. Wanneer
de schaal een zeer gering gewicht aan
geeft, wordt natuurlijk in plaats van een
vermagerings- een vervettingskuur aange
raden.
EEN NUTTIGE INSTELLING.
Aan de Koninklijke Veeartsenijkundige in
richting te Londen worden tegenwoordig won
deren verricht met honden en katten. Hon
den. die geen beenen meer kunnen bijten,
krijgen een compleet stel valsche tanden, dat
hun jonge rasgenooten jaloersch zou kunnen
maken en die viervoeters, wier huid neiging
tot kaalheid begint te vertoonen, worden
voorzien van een „kunstpels" of zij onder
gaan een speciale behandeling, waardoor
hun haar weer gaat groeien. Dit laatste zou
ook heel wat menschen jaloersch kunnen
maken!
Zoowel katten als honden krijgen in de
bedoelde inrichting kunstpooten en kunst-
oogen. De pooten zijn van geledingen en
veerende scharnieren voorzien, zoodat de die
ren kunnen loopen zonder moeite.
Maar dit alles heeft nog niet zoo heel veel
te bettekenen.' Van meer belang is het. dat
het Insituut er in geslaagd is. de kwade droes
bij paarden afdoende te bestrijden. Ook de
hondsdolheid komt, dank zij het onver
moeid streven der inrichting, in Engeland
zoo goed als niet meer voor.
„VLIEGENDE" POLITIE-
BRIGADES.
Nu en dan kunnen Londenaars tot hun
verbazing door de straten van hun stad een
auto met een geweldige snelheid zien rijden.
Zij schiet langs andere auto's en bussen
met angstwekende vaart, maar veroorzaakt
toch nooit een ongeluk. ..Die autobestuurder
moet gek zijn!" zal menigeen zezcen. Maar
deze veronderstelling is oniulst. Dre wagen
wordt bestuurd door een chauffeur van de
.Vliegende Brigade van Scotland Yard" en
is beizg met de vervolging van een misdadi
ger of een bende misdadigers.
De chauffeurs worden allen speciaal voor
dit werk uitgezocht. Elk van hen is een po
litieman die een bijzonderen cursus in chauf-
feeren heeft doorloopcn. Zij zijn voortdurend
ln training, zoodat hun oogen, zenuwen en
spieren altijd in uitstekende conditie zijn. Nie
mand wordt als chauffeur van de vliegende
R. C. BAKHUIZEN VAN DEN
BRINK.
De naam van dezen grooten historicus zit
onverbrekelijk verbonden aan de oprichting
van het letterkundig maandblad ,.De Gids".
Dit tijdschrift, door Potgieter en Bakhuizen
van den Brink in 1837 voor het eeiv.t in het
licht gegeven, bracht Iets. waar de eerste
helft van de negentiende eeuw dringend be
hoefte aan had, n.l. critlek. Het „Algemeen
Letterlievend Maandblad", dat ln die dagen
den toon aangaf en in de huiskamers van
alle brave vaderlanders, die ln hun vrijen tijd
ook „aan kunst deden", te vinden was, lever
de crltiek. die geenerlei beteekenis had. Spot
tend werd dit blad dan ook veel het „Leuter-
lievend Maandschrift" genoemd.
Potgieter en Bakhuizeai van den Brink
trachtten critiek te geven op idealistirchen
grondslag. Zij stelden hooge elschen aan den
schrijver, braken zijn werk soms op onbarm
hartige wijze af, maar gaven toch tegelijk
ook weer de wegen aan, waarlangs hij tot
een beter en hooger resultaat kon komen. De
Invloed van „De Gids" nam meer en meer
toe, het werd zelf?, een gevreesd periodiek, ge-
tuiee den bijnaam „Blauwe Beul".
Bakhuizen, als historicus ln hart en nierpn,
legde ln zijn Glds-artikelen bij de bespreking
van een of ander literair werk steeds verhand
tusschen het product en den tijd. waarin
het ontstond. Hij was de meening toegedaan,
dat men een boek niet kan waardeeren zon
der de tijdsomstandigheden in acht te nemen.
Een typisch voorbeeld van deze opvatting
vindt men in zijn beschouwing „Vondel
met Roskam en Rommelpot" De Gids hield
zich niet alleen bezig met literaire critiek,
ook op het gebied van kunst in den ruimeren
zin van het woord, handel, nijverheid enl
wetenscban opende het blad menig nieuw
gezichtspunt.
Relnïer Cornell? Bakhuizen van den Brink
werd op den 28sten Februari 1810 te Am
sterdam geboren. Hij vertrok ln 1831 naar
Leiden, waar hij aan de Universiteit stu
deerde en promoveerde in de letteren in 1842.
Na zijn promotie verwierf hij zich in deze
stad een zekere bekendheid door zijn lezin
gen over geschiedkundige en wijsgierige on
derwerpen. Echter, de groote schulden, die
hij hier maakte en de slechte financieels toe
stand, waarin hij Heeds verkeerde, maakten
het hem onmogelijk langer in Nederland te
blijven en zoo zien we hem dan ook in 1843
het land verlaten om, zooals hij dat zelf
noemt eenige jaren „ln ballingschap* ln het
buitenland door te brengen. Hij bereisde Bel
gië en Duitschland, bezocht alle plaatsen
waar beroemde archieven en bibliotheken zijn
en deed er een schat van kennis op, die hij
af en toe in De Gids, Het Nederlandsch
Athenaeum, De Navorscher en andere bladen
publiceerde. In 1851 keerde hij met vrouw en
kinderen weer in het vaderland terug en
wel naar Den Haag, waar hij nog in het
zelfde jaar ambtenaar aan het Rijksarchief
en drie jaar later tot Rijksarchivaris be
noemd werd. Deze betrekking bleef hij tot
aan zijn dood (1865) toe vervullen en als be
looning voor het buitengewoon belangrijke
werk, dat hij hier verrichtte, benoemde men
hem in 1855 tot lid van de Koninklijke Aca
demie voor Wetenschappen en in 1861 tot lid
van den Raad van Adel.
Bekend is de ongelukkige afloop van de
verloving, die tusschen hem en Truitje Tous-
saint, de latere mevr. Bo:boom-Toussaint,
bestond. Deze verbintenis kwam in 1841 tot
stand, doch toen Bakhuizen twee jaar later
gedwongen was de wijk naar België te nemen,
kwam hij in Luik in aanraking met een een
voudig meisje, Julie Simon, voor wie hij een
hartstochtelijke liefde opvatte. Hij verbrak
zijn engagement- met de Alkmaarsche Truitje
.en huwde in 1847 de Luiksche Julie. Uit de
briefwisreling, voor hun huwelijk door de
beide gelleven gevoerd stelde het echtpaar
Scharten—Antlnk later de bekende roman
„Julie Simon, de levensroman van R. C. Bak
huizen van den Brink" samen.
Een groot werk heeft Bakhuizen van den
Brink niet nagelaten. Het meeste, wat hij ge
publiceerd heeft ls verzameld In de uit vijf
deelen bestaande ..Studiën en Schetsen",
waarvan er één door Potgieter bewerkt wercL
Behalve ln de reeds genoemde tijdschrif
ten. verdienen ook nog artikelen van zijn
hand in het letterkundige tijdschrift .De
Muzen", dat slechts enkele jaren heeft be
staan. het Jaarboekje Tesrelschade en de Ne
der landsche Spectator.
Merkwaardig is zijn necrologie, die destijds in
het Jaarboek van de Koninklilke Academie
voor Wetenschappen voorkwam. Hierin,
wordt om. het volgende gezegd:
„Zijn gebreken waren die der jeugd, de ge
breken, dikwijls eigen aan oorspronkelijke
geesten. Zorgeloorheid, gebrek aan regel
maat, ongeschiktheid voor de materieele be
langen en plichten des levens, dat alle?, heeft
hem veel leed, veel tegenspoed berokkend.
Bovendien was hij niet geschikt voor lang-
durigen arbeid, hij moest gestadig iets nieuws
hebben, zou het hem boeien. En zoo heeft hij
geleerde geon enkel werk geleverd, dat
klas-iek is en zijn naam vereeuwigen zal. In
eenige uitstekende monograohleën en in tal-
looze fiin gedachte en f^aai eevo-mde art'L-e-
'en h<*eft hij geschitterd, maar zijn krachten
verspild.
brigade aangenomen, die minder dan tien
jaar ervaring als autobestuurder heeft en
niemand wordt in deze betrekking gehand
haafd. als hij niet meer ln staat is met de
allergrootste snelheid zich met zijn wagen
door het drukste verkeer een weg te banen
,zonder ongelukken tc veroorzaken.