DE AFFAIRE DREYFUS. H.D. VERTELLING Naspel van een tooneslstuk. Biographieen in een notedop. Neen, Duhamcl berijdt een stokpaa-^dje en hij wil uit pure eigengerijdheid niet over stappen op het vleeschelijke paard der on bevooroordeelde critlek Mij dunkt, dat deze uitwijding tevens de diepste waardeering inhoudt voor René Clair's „Sous les Toits de Paris", de geestigste zuiverste, de opwekkendste geluldslilm van den laatsten tijd. De chansonnier Albert Préjean speelt de hoofdrol, die van den warmb'oedigen. goecl- hartigen Parijzer.aar, in staat een groots zuivere liefde te koesteren, en een onbaat zuchtige vriendschap. De rol van het meisje Pola, het In haar liefde en genegenheid zoo schimmige, negatieve schepseltje, wordt prachtig cn hoogst fijnzinnig door een jonge Rocmeensche (Pola ITeryV gespeeld, die het aarzelende, het schuchtere, het kuische en toch ook het vrou welijk verraderlijke, heel mooi tot uit beelding weet te brengen. Bijzondere op merkzaamheid verdient de toepassing van het geluid, die steeds zuiver ..cinegrafisch" is, en juist door de tegenstellingen met het zichtbare, telkens hoogst humoristisch werkt. Hier is de geluidsfilm eindelijk in het gebied terecht gekomen, waar geen ander voor hem geweest is. Want zoo min als een Chaplin op de planken bestaanbaar is zoomin wekt .JSous les Tolte de Paris" ook maar in de verste verte gedachten op aan het gemis van die andere ge-idealiseerde werkelijkheid: het toon eel. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). DE „CAMELOTS DU ROY". (Van onzen Parijschen correspondent.) Jacques Rlchepin is, zooals u weet, op de onzalige gedachte gekomen, van de affaire- Dreyfus een toonee'.stuk te maken in 4 bedrij ven cn 10 tafereelen. In deze benarde tijden heeft ieder het recht om zooveel mogelijk geld te verdienen en men mag Jacque- Rlchepin dan ook niet te veel verwijten maken dat hij ook eens z'n kansje heeft gewaagd. Wèl mag men echter de opmerking maken dat deze Jacques beter had gedaan om den naam welken hij draagt niet te gebruiken om daar mede een stuk te dekken dat niets met lite ratuur heeft te maken en dat, gespeeld nog wel in een vierdc-rangs-thcatertje, alleen maar In staat is om grove sensatie op te wekken. Dreyfus, Picquart, E terhazy, Henry. Labor Ie, Clemenceau, Anato'.e France ver schijnen ten tooneele en de diep tragische co- medie welke al zooveel oneenigheid in héél de wereld heeft teweeggebracht en welke men beter deed nu maar te laten rusten, sinds onbetwist Dreyfus' onschuld 1? bewezen, wordt nog eens ln een melodramatischen vorm op gehaald. Het stuk Is ook ln het buitenland gegaan, heeft daar meer succes alt curiosum dan als kunstwerk behaald, maar hetgeen wel was te voorzien, en waarom het misschien bedoeld was in Parijs heeft men het nu niet zoo kalm opgenomen. De opvoeringen hebben aanleiding gegeven tot ettelijke scènes, tot woedende protesten, tot kloppar tijen. Ziehier de epiloog van het stuk: Palels van Justitie, de zaal van de 13de Chambre Correctlonnelle. La Cour. Als de rechters hebben plaats genomen, gaat weer een deur open en vier jongens wor den binnengeleid, ieder vergezeld door twee gendarmes. Ze zijn niet ouder dan negentien, twintig Jaar- Groote kinderen, die nog niet eens op den leeftijd zijn om hun dien-tplicht te vervullen. De president schudt eens mee warig het hoofd als hij in het beklaagden bankje de jeugdige heethoofden ziet. En na dat de beklaagden hun naam. leeftijd, woon plaats hebben opgegeven, wordt de acte van beschuldiging voorgelezen. Hun „misdaad" be-'taafc hierin dat ze. opgekookt door de Action Francalse naar den schouwburg zijn gegaan met het doel om de voorstelling van De Affaire Dreyfus onmogelijk te maken. Ze hadden hun zakken vol met stinkbommen en nauwelijks was het doek opgegaan of ze wa ren begonnen te fluiten, te joelen, en de ac teurs te bekogelen met hun onschuldige pro jectielen. De politie, die er van op de hoogte was dat do Action Franchise haar kwajon gens met dit doel zou uitzenden, had ook ecnige dienders gezonden, die opdracht had den om zoo spoedig mogelijk herrieschoppers uit de zaal te verwij deren. En dat was een beetje hardhandig geschied, de jongens had den zich verzet en hier eindigde nu de trieste comedle. De president Is een verstandig man. Waarom wilden jullie die voorstelling verhinderen? Omdat het ons bevolen was, meneer de President. Goed. Ik weet het: een soldaat vraagt nooit waarom, maar lk wilde jullie eens een andere vraag Hellen: wat weten jullie me te vor+e"en van de affalre-Dreylus. Stilte. De president: Niet allen tegelijk. Vooruit, Georges Palous, Je bent student, nietwaar welnu, je hebt dus wel eenig onderwUs ge noten. Je kent de geschiedenis, dus nu ga Je me eens vertellen waarom je je zoo druk maakt voor de affalre-Dreyfus. Dreyfus was cfen landverrader. - Zoo?En vertel me dan eens waar aan hij zich, volgens Jou, heeft schuldig ge maakt. Waarin bestond dan dat verraad? Georges Palous, zoo goed als de mode-be- schuldlgden, Gérald Héricot, Roger Labarre en René Santo, blijven het antwoord schuldig. Do president: Voiih.Dat wil oproer ma ken en weet niet eens waarvoor. Kwajongens- werk. Trieste geschiedenisde eigenlijke schuldigen wagen zich natuurlijk niet in den strijd, maar gebruiken kinderen voor hun besognes. De verdediger: De manifestatie was vol komen gerechtvaardigd. De president: Maar men zendt niet de kin deren uit om de heetc kastanjes uit 't vuur te halen. De getuigen komen precies vertellen, hoe alles is toegegaan. Het meest typische is de verklaring van oen ouden politie-agent, die René Santo uit het theater had verwijderd. Getuige: Ik heb 35 dienstjaren achter den rug. Ik ben getuige geweest van de manifes taties in de affalre-Zolaln dc echte, wel te verstaan. De verdediger: Aha..., De getuige: Ja en dan zeg ik dat 'fc werkelijk niet zoo interessant was om nu nog eens net zulke relletjes te willen verwekken. De verdediger: Ik vraag niet uw appre ciatie. De getuige: En ik als huisvader, vraag alleen maar om niet te worden mishandeld door een paar opgestookte kinderen- die beter deden thuis te zitten dan zich te bemoeien met zaken waarvan ze geen verstand hebben, omdat ze nog niet volmondig zijn. De president acht het ten larie gelegde be wezen en geeft boeten, gaande van 50 tot 300 francs: voor ditmaal wil hij 't nog eens daarbij laten en geen gevangenisstraffen uit- deelen. Zoo i« het 't beste, want een boete van 50 francs loopt met de daaraan verbon den konen op tot een dikke drie duizend enhier zullen de ouders van het rumoe rige goedjo moeten betalen. Dan moeten ze maar beter op hun kroost passen, zoo denkt de verstandige president. En.... o, heerlijk schouwspel nauwelijks hebben ze het vonnis hooren vellen, of daar komen de wa terlanders te voorschijn, de dikke tranen van berouw en van angst om in het ouderlijk huls terug te koeren. Daar zal wat op zitten Ziezoo, die zullen zich voorloopig niet meer aan de Affaire-Dreyfus wagonDe Action Fran^aisc heeft nu wel mooi van „martela ren'' praten, maar de hertog De Guise, Léon Daudet. Charles Maurra; of de oude douairiè res zullen het tekort stellig niet bijspijkeren. En misschien is dat de beste les voor de „camelots du Roy". HENRY A. TH. LESTURGEON. DE MENSCH KRIJGT KLEINERE KAKEN. Het schijnt waar te zijn onderzoekingen op dit gebied zijn in den laatsten tijd gedaan dat de kaken der menschen langzamer hand kleiner worden. Dit wordt niet veroorzaakt, doordat wij minder spreken, maar zeer waarschijn"ijk door het feit dat wij onze kaken bij het eten minder gebrukeu dan onze vóór-voorouders, die harder voedsel tot zich plachten te ne men dan wij nu. De kaaksoieren worden dus niet meer zoo geoefend en de kaken worden kleiner. Schoonheidsspecialisten beweren dat de schoonheid van het menschenras hier door is toegenomen. Een Engelsch natuuronderzoeker, Sir Ar thur Keith, die duizenden kaken uit den vroegeren en den tegenwoordlgen tijd onder zocht en met elkaar vergeleken heeft, zegt dat de menschen uit de grijze oudheid groote, krachtige kaken hadden, die zij noodig had den voor het vermalen van taai vleesch. Intusschen: als het nu zoo blijft doorgaan, zouden dan zij gelijk krijgen, die spreken van een vermooiïng van het menschenras? Is het zoo mooi als een mensch op een konijn lijkt? BLOEMBOLLEN VAN 2000 JAAR? In vele streken van Engeland worden nog overblijfse'en gevonden van kampen, bijna 2000 jaar geleden gebouwd door Romeinsche soldaten. Het zijn nu natuurlijk alle ruïnes en de meeste liggen verborgen onder eenige voeten grond. In de nabijheid van vele dezer kampen doet zich nu ieder jaar in de lente een merk waardig verschijnsel voor. Dan komen nl. ge regeld kleine, roode tuinen te voorschijn. De bollen, waaruit deze b'oemen komen, zijn dikwijls vijf voet, of meer, onder den grond. Hoe komen zij op zulk een diepte, die zelfs voor wilde bloemen zeer ongewoon is? De eenvoudigste verklaring is, dat zij door. de Romeinen oo de gewone wijze werden ge plant, even onder de oppervlakte van de aar de cn dat zij in den loon der tijden dieper en dieper ln den grond zijn gekomen, even als de kampen. Het is bekend, dat de Romeinen vele vreem de planten naar andere landen hebben ge bracht. In Klein-Azië groeiden in die dagen wilde tulpen en het is niet onmogelijk dat met den export van bollen toen schitterende zaken werden gedaan. Maar het is wel ver wonderlijk, dat na 20 eeuwen deze bloemen nog kunnen leven en bloeien. WIJ STERVEN TE JONG! De gemiddelde leeftijd van den cu'tuur- mensch bedraagt circa 53 Jaar. een korte spanne tijds. indien men bedenkt, hoe'ang de mensch noodig heeft om tot volle rijoheid te komen. De wensch om zijn levenstijd ver lengd te zien. heeft dientengevolge den mensch sedert den oertijd beheerscht. De vraag: kunnen wij ouder worden, heeft reeds dikwijls een onderwerp van onderzoek uit gemaakt. Zij werd met ja beantwoord op grond van vergelijkingen met zoogdieren, die vijfmaal zoo lang leven als hun groeiperiode duurt. Daar de mensch met ongeveer 20 jaar vol wassen is, zou hij dus ongeveer 100 jaar oud moeten worden. In elk land zijn ook wel honderdjarigen, weliswaar uitzonderingen, maar die dan toch den regel bevestigen. In het bijzonder vinden wij deze ouden onder de landbouwers en de bergvolken, en ook wel onder menschen, die dichtbij de natuur staan en van de eenvoudige, grove kost leven en waarvan 95 pet. (de Bulgaren) vegetariërs zijn. De levensduur hangt dus van het voed sel af, hetgeen biologisch vanzelf spreekt en iedere dierenfokker als een „wet" erkent. De mensch erkent echter, met betrekking tot zichzelf deze wet niet. Tegenwoordig houdt men den z.gm. ge- mengden kost voor het meest volkomen voedsel. Hij bestaat theoretisch uit een sa menstelling van eiwit en vet, dat wij hoofd zakelijk uit veesch halen, koolhydraten, die ons door melkproducten en suiker worden geleverd, en aanvulllnesstoffen, die wij uit versche vruchten, groenten en saladesoorten tot ons nemen. Toch spelen bU dezen ..gemengden kost" vleesch en vleeschproductcn nog een te voor name rol. De hoogst gewichtige minerale stoffen en vitaminen worden, met betrek king tot den levensduur, voor bijna 50 pet. verwaarloosd. De levensverlenging, d.w.z. het uitschakelen van a'Ie storwissellngs'lekten, is alléén te bereiken door het dagelijksch ge not van vcrsche vruchten, groenten en sa- laden. die het hoofdbestanddeel onzer voe ding moeten uitmaken. De Muur. VICENTE BLAJSCO IBANEZ De kleinzoons van den ouden Rabosa en de zoons van de weduwe Casperra kunnen elkaar niet ontmoeten in dc straten van Campanar, of het geval wordt in het heel; dorp besproken. ..Ze hebben mekaa- aange keken!" .,Ze hebben mekaar uitgescholden1." Dat loopt nog eens verkeerd af; op een goe den dag, als geen mensch het verwacht, barst er daar een ruzie los. zooals het dorp er nog geen heeft meegemaakt. De burgemeester en de Invloedrijkste dor pelingen bemoeiden zich met het geval en gaven den wederzij dsche ruziemakers den raad vrede te sluiten; de pastoor liep van het eene huis naar het andere en beval op strengen toon, dat aangedane beleediglngen er slechts waren om vergeten te wo.den. Dertig jaren lang vers oorden de jonge lieden uit de familie Rabcsa cn Casporra nu al de rust in het dorp Campanar: dertig ja ren lang gedroegen ze zich. zooals ln de ge schiedenis van de middeleeuwen de groots Italiaansche families zich gedroegen: vech tende, ruziemakende en gewald plegende in het lieflijke plaatsje onder de rook van Va lencia, dat van de oevers van de rivier mst de ronde vens:ers van zijn spitsen klokke- toren naar de stad ligt te kijken. Vroeger waren ze vrienden geweest, en hun huizen, hoewel in verschillende straten gelegen, kwamen uit op dezelfde binnenplaats en waren slechts gescheiden door een lagen muur. Op een avond schoot een Casparro een zoon van den ouden Rxbosa. toen zij ruzie kregen over het sproeien, neer, en diens jongste broer besloot, na een maand van wraakzuchtig gebroed, den moordenaar een kogel door hei. hoofd te jagen, opdat men in het dorp niet zou zeggen, dat er in de familie Rabcsa geen mannen waren over gebleven. Van dat oogenblik leefden beid: families nog slechts voor één doel: hun vijanden uit te roeien; en zij brachten hun tijd meer door met loeren op een enke oogenblik van verslappende waakzaamheid bij hun tegenstanders, dan met het bewer ken van hun eigen grond. Geweerschoten midden op straat: geweer schot-en, die des nachts tusschen het rie' aan den oever der rivier, of van achter de één of andere hoogte bliksemden, als de vijand terugkeerde van zijn werk. Zoo nu en dan ging er een Rabosa of een Casporra den weg naar het kerkhof op met een ons lood in zijn hachje, en in plaats van minder werd de do:st naar wraak in de beide fa milies steeds grooter, zoodat men zegt, da. ln de twee huizen de kinderen geboren wer den met hun handen uitgestrekt naar het geweer. Na dertig jaar van strijd bleef er in de fa milie Rabosa nog slechts een weduwe me' drie zoons over. stevige jongens, met knuis ten als hamers en spieren als kabeltouwen, in de andere familie was nog de oude Ra bosa over, tachtig jaar oud, die zich met zijn verlamde beenen niet kon bewegen uit den stoel, waarin hij zijn ganschen dag doorbracht als een gerimpelde god der wra ke, die zijn kleinzoons bij hoog en bij laag deed zweren, dait ze de eer der familie zouden verdedigen. Maar de tijden waren veranderd. H£t was onmogelijk geworden, om, zooals hun voorvaderen het deden, erop los te schieten bij het uitgaan van de hoogmis. De politie hield een oogje in het zeil: de buren ba- waakten hen en één van hen hoafde maar een oogenblik alleen op straat te zijn, of hij zag zich omringd door menschen die hem aanraadden vrede te sluiten. En ten slotte, beu van die waakzaamheid, die bijna een soort van vervolgingswaanzin werd, waagden de Casporra's en de Rabosa's hs. niet meer elkaar op te zoeken, en zij gingen elkaar uit den weg, als het toeval mocht willen, dat zij elkaar ontmoetten. Zelfs de muur, die hun binnenplaatsen scheidde, leek hen op den duur te laag. Hun kippen klommen over de stapels brandhout heen, die er tegen op gehoopt lagen, en slo en vriendschap; de vrouwen der families wis selden door de ramen en over den muur heen blikken van minachting. Dat kon zoo niet blijven; het was, of je bij elkaar in huis woonde: en de weduwe Casporra beval haar zoons den muur een halven meter op te hoogen. De buren listen zich niet ontbetuigd, en brachten er, toen de Casporra's klaar waren, nog een paar duim boven op. Dat lieten de Casporra's niet op zich zitten, en zoo werd de muur hoe langer hoe hooger. Rseds kon men el kaar vanuit de vensters niet meer zien, kort daarna waren zelfs de dakpannen nier meer zichtbaar en de arme vogsls op de binnen plaats zaten te bibberen van de kou in de sombere schaduw van dien dikken muur. die een gedeelte van den hemel aan het oog onttrok. Zoo ging de tijd voorbij en de twee fami lies zagen elkaar nog maar zelden, maar ze kwamen elkaar evenmin nader; verhard, verstard in hun haat bleven ze. Op zekeren middag begon de brandklok van het dorp te lulden. Het huis van den ouden Rabosa stond in brand. De klein zoons waren op het land aan het werk, de vrouw van één van hen was in het wasch- huis, en door de reten van deuren en vensters kwam een dichte wolk rook van brandend stroo naar bulten. En daar bin nen, in dien hel, die laaiend en gierend een uitweg zocht, zat de oude grootvader, de arme oude Rabosa. onbeweeglijk in zijn stoel. De kleindochter trok zich de haren uit he: hoofd van wanhoop, en wist niet beter te doen dan zichzelf te beschuldigen van onop lettendheid en onbedachtzaamheid; in de straat verdrong zich een dichte menigte, die ontzet naar den wild laaienden brand stond te staren. Sommigen, de dappersten, open den de deur, maar deinsden terug voor d dichte rookwolken en de vonken, die naar buiten stoven. „De oude, de arme oude man!" huilde de kleindochter van Rabosa. tevergeefs uitzien de naar een redder, die kwam opdagen. Toen opeens staarde de menigte, met monden zoo wijd open van verbazing, alsof zij de klokketoren van het dorp in eigen per soon langs zagen komen wandelen. Drie jongens holden het brandende huis binnen. Het waren de Casporra's. Zij hadden elkaar even aangekeken, en een knipoogje van verstandhouding gewis seld. en zonder een woord meer te zeggen, waren zij ln den enormen oven verdwenen. Dc mensg:e Juichte, toen zij even later te rugkwamen met den ouden Rabosa in zljr stoel hoog boven hun hoofden geheven als een heilige. Zij zet'en den oude neer, en gingen nogmaals naar binnen. „Niet doen! Niet doen!" schreeuwde de menigte. Maar zij lachten cn gingen verder. Ze wilden nog iets reiden van cle eigendommen van hun vijanden. Als de kleinzoons van den ouden Rabosa er geweest waren, zouden zij het. nooit gedaan hebben. Maar nu ging het I alleen om een armen grijsaard, dien zij moesten beschermen. Eu dc menigte zag I hen even vlug weer naar buiten komen als zij naar binnen waren gegaan, bukkem voor den rook, de vonken van zich af slaande alsof het lastige duiveltjes waren. Meubels en zakken smeten zij neer, en weer gingen ze ln de rook terug. De menigte uitte een kreet toen zij plot seling de twee oudste broers weer terug za gen komen, met in hun armen den jongsten. Een vallende balk had hem getroffen. „Vlug. een stoel!" De menigte haalde in zijn haast den ouden Rabosa uit zijn stoel om den gewon de te kunnen laten zitten. De jongen, met verwilderde haren en een zwartberookt gezicht, glimlachte om de pfjn te verbergen, die hem de lippen deed trillen. Hij veelde, dat een paar bevende handen de zijne drukten ..Mijn zoon. mijn zoon!" kreunde de stem van den ouden Rabosa, die zich naar hem toe gesleept had. En voordat, de arme jongen het had kun nen vermijden zocht ds verlamde met zijn tanaeloozen mond de handen, die hij gegre pen had en kuste ze, kuste ze, een ontel baar aantal keeren. Het heele huis brandde af. En toen de werklieden werden geroepen om een nieuw te bouwen, lieten de kleinzoons van den ouden Rabosa hen niet beginnen met het schoonmaken van het terrein, dat een ruïne van zwarte verkoolde stompen en staken. Eerst moesten zij een dringenden taak vol- vrengen: zij moesten den vervloekten muur neerhalen. En het houweel grijpende, ga ven zü zelf de eerste slagen. ONZE JONGE AARDE. Ofschoon het tranendal, waarop wij le ven, minstens tweeduizend millioen jaren oud is, is het toch een van de „babies" ln het heelal. Andere zonnen en andere werel den hadden al ontelbare millioenen jaren bestaan, voordat onze aarde „uit de zon ge trokken" werd, door de aantrekkingskracht van een juist passeerende ster. De beroemde Engelsche sterrenkundige. Sir James Jeans, heeft onlangs medegedeeld, dat wanneer Adam de beschikking had ge had over een draadloozen zender en een S.O.S. had gezonden naar de dichtstbijzijnde sterrengroep, zijn boodschap toch nog een langen weg had moeten afleggen, vóór zij den ontvanger zou hebben bereikt. Wanneer men bedenkt, dat het licht een sne'.heid heeft van 186.000 mijl per seconde, kan men zich eenigszins voorstellen, hoe geweldig de bedoelde afstand moet zijn. Zelfs de zon, die ons licht en warmte geeft, is zóó ver weg, dat wij haar niet zien, zooals zij werkelijk is, maar zooals zij acht minuten ge'eden was! En met de sterren doet zich hetzeTde voor, maar in nog veel sterker mate. Wanneer ge des avonds opziet naar den sterrenhemel, ziet ge de sterren al'een, zooals zij minstens 4 1/2 jaar geleden waren! Er zijn maar zeer weinig sterren, wier licht in 4 1/2 jaar de aarde bereikt. Het is zelfs niet onmogelijk, dat sommige van de sterren, die wij nu zien, al sedert eenige duizenden jaren niet meer bestaan!! In de duistere eeuwen van het -verleden hebben zich misschien wel botsin gen tusschen hemellichamen voorgedaan, die onze achterkleinkinderen pas zullen waarne men! RECLAME-SPREEKAUTOMATEN Wij gaan steeds meer vooruit. Er wordt nu al allerlei gebruik gemaakt van de verwonderlijke vinding van den mo dernen tijd, om het eenmaal gesprokene weer te geven door middel van gramofoon- olaten. De bemanning van schepen op zee, bijvoorbeeld, kunnen thans den afstand, waarop zij van radio-bakens verwijderd zijn, te weten komen door middel van een stem die het aantal mijlen uittelt. En spoedig zal men kennis kunnen maken met een spreekautomaat, die in dienst staat van de reclame. Daar is bijvoorbeeld de automatische weeg machine. U stapt op de schaal, doet een muntstuk in de gleuf: „Tweehonderd pond!" zegt een verwijtende stem, die uit de auto maat komt. „Waarom gebruikt u ook niet driemaal per dag Muller's vermageringsta- bletten?" De platen, die deze en dergelijke aanbeve lingen laten hooren, worden zorgvuldig uit gezocht- om den bij een bepaald gewicht be hoorenden raad te geven. Wanneer de schaal een zeer gering gewicht aan geeft, wordt natuurlijk in plaats van een vermagerings- een vervettingskuur aange raden. EEN NUTTIGE INSTELLING. Aan de Koninklijke Veeartsenijkundige in richting te Londen worden tegenwoordig won deren verricht met honden en katten. Hon den. die geen beenen meer kunnen bijten, krijgen een compleet stel valsche tanden, dat hun jonge rasgenooten jaloersch zou kunnen maken en die viervoeters, wier huid neiging tot kaalheid begint te vertoonen, worden voorzien van een „kunstpels" of zij onder gaan een speciale behandeling, waardoor hun haar weer gaat groeien. Dit laatste zou ook heel wat menschen jaloersch kunnen maken! Zoowel katten als honden krijgen in de bedoelde inrichting kunstpooten en kunst- oogen. De pooten zijn van geledingen en veerende scharnieren voorzien, zoodat de die ren kunnen loopen zonder moeite. Maar dit alles heeft nog niet zoo heel veel te bettekenen.' Van meer belang is het. dat het Insituut er in geslaagd is. de kwade droes bij paarden afdoende te bestrijden. Ook de hondsdolheid komt, dank zij het onver moeid streven der inrichting, in Engeland zoo goed als niet meer voor. „VLIEGENDE" POLITIE- BRIGADES. Nu en dan kunnen Londenaars tot hun verbazing door de straten van hun stad een auto met een geweldige snelheid zien rijden. Zij schiet langs andere auto's en bussen met angstwekende vaart, maar veroorzaakt toch nooit een ongeluk. ..Die autobestuurder moet gek zijn!" zal menigeen zezcen. Maar deze veronderstelling is oniulst. Dre wagen wordt bestuurd door een chauffeur van de .Vliegende Brigade van Scotland Yard" en is beizg met de vervolging van een misdadi ger of een bende misdadigers. De chauffeurs worden allen speciaal voor dit werk uitgezocht. Elk van hen is een po litieman die een bijzonderen cursus in chauf- feeren heeft doorloopcn. Zij zijn voortdurend ln training, zoodat hun oogen, zenuwen en spieren altijd in uitstekende conditie zijn. Nie mand wordt als chauffeur van de vliegende R. C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK. De naam van dezen grooten historicus zit onverbrekelijk verbonden aan de oprichting van het letterkundig maandblad ,.De Gids". Dit tijdschrift, door Potgieter en Bakhuizen van den Brink in 1837 voor het eeiv.t in het licht gegeven, bracht Iets. waar de eerste helft van de negentiende eeuw dringend be hoefte aan had, n.l. critlek. Het „Algemeen Letterlievend Maandblad", dat ln die dagen den toon aangaf en in de huiskamers van alle brave vaderlanders, die ln hun vrijen tijd ook „aan kunst deden", te vinden was, lever de crltiek. die geenerlei beteekenis had. Spot tend werd dit blad dan ook veel het „Leuter- lievend Maandschrift" genoemd. Potgieter en Bakhuizeai van den Brink trachtten critiek te geven op idealistirchen grondslag. Zij stelden hooge elschen aan den schrijver, braken zijn werk soms op onbarm hartige wijze af, maar gaven toch tegelijk ook weer de wegen aan, waarlangs hij tot een beter en hooger resultaat kon komen. De Invloed van „De Gids" nam meer en meer toe, het werd zelf?, een gevreesd periodiek, ge- tuiee den bijnaam „Blauwe Beul". Bakhuizen, als historicus ln hart en nierpn, legde ln zijn Glds-artikelen bij de bespreking van een of ander literair werk steeds verhand tusschen het product en den tijd. waarin het ontstond. Hij was de meening toegedaan, dat men een boek niet kan waardeeren zon der de tijdsomstandigheden in acht te nemen. Een typisch voorbeeld van deze opvatting vindt men in zijn beschouwing „Vondel met Roskam en Rommelpot" De Gids hield zich niet alleen bezig met literaire critiek, ook op het gebied van kunst in den ruimeren zin van het woord, handel, nijverheid enl wetenscban opende het blad menig nieuw gezichtspunt. Relnïer Cornell? Bakhuizen van den Brink werd op den 28sten Februari 1810 te Am sterdam geboren. Hij vertrok ln 1831 naar Leiden, waar hij aan de Universiteit stu deerde en promoveerde in de letteren in 1842. Na zijn promotie verwierf hij zich in deze stad een zekere bekendheid door zijn lezin gen over geschiedkundige en wijsgierige on derwerpen. Echter, de groote schulden, die hij hier maakte en de slechte financieels toe stand, waarin hij Heeds verkeerde, maakten het hem onmogelijk langer in Nederland te blijven en zoo zien we hem dan ook in 1843 het land verlaten om, zooals hij dat zelf noemt eenige jaren „ln ballingschap* ln het buitenland door te brengen. Hij bereisde Bel gië en Duitschland, bezocht alle plaatsen waar beroemde archieven en bibliotheken zijn en deed er een schat van kennis op, die hij af en toe in De Gids, Het Nederlandsch Athenaeum, De Navorscher en andere bladen publiceerde. In 1851 keerde hij met vrouw en kinderen weer in het vaderland terug en wel naar Den Haag, waar hij nog in het zelfde jaar ambtenaar aan het Rijksarchief en drie jaar later tot Rijksarchivaris be noemd werd. Deze betrekking bleef hij tot aan zijn dood (1865) toe vervullen en als be looning voor het buitengewoon belangrijke werk, dat hij hier verrichtte, benoemde men hem in 1855 tot lid van de Koninklijke Aca demie voor Wetenschappen en in 1861 tot lid van den Raad van Adel. Bekend is de ongelukkige afloop van de verloving, die tusschen hem en Truitje Tous- saint, de latere mevr. Bo:boom-Toussaint, bestond. Deze verbintenis kwam in 1841 tot stand, doch toen Bakhuizen twee jaar later gedwongen was de wijk naar België te nemen, kwam hij in Luik in aanraking met een een voudig meisje, Julie Simon, voor wie hij een hartstochtelijke liefde opvatte. Hij verbrak zijn engagement- met de Alkmaarsche Truitje .en huwde in 1847 de Luiksche Julie. Uit de briefwisreling, voor hun huwelijk door de beide gelleven gevoerd stelde het echtpaar Scharten—Antlnk later de bekende roman „Julie Simon, de levensroman van R. C. Bak huizen van den Brink" samen. Een groot werk heeft Bakhuizen van den Brink niet nagelaten. Het meeste, wat hij ge publiceerd heeft ls verzameld In de uit vijf deelen bestaande ..Studiën en Schetsen", waarvan er één door Potgieter bewerkt wercL Behalve ln de reeds genoemde tijdschrif ten. verdienen ook nog artikelen van zijn hand in het letterkundige tijdschrift .De Muzen", dat slechts enkele jaren heeft be staan. het Jaarboekje Tesrelschade en de Ne der landsche Spectator. Merkwaardig is zijn necrologie, die destijds in het Jaarboek van de Koninklilke Academie voor Wetenschappen voorkwam. Hierin, wordt om. het volgende gezegd: „Zijn gebreken waren die der jeugd, de ge breken, dikwijls eigen aan oorspronkelijke geesten. Zorgeloorheid, gebrek aan regel maat, ongeschiktheid voor de materieele be langen en plichten des levens, dat alle?, heeft hem veel leed, veel tegenspoed berokkend. Bovendien was hij niet geschikt voor lang- durigen arbeid, hij moest gestadig iets nieuws hebben, zou het hem boeien. En zoo heeft hij geleerde geon enkel werk geleverd, dat klas-iek is en zijn naam vereeuwigen zal. In eenige uitstekende monograohleën en in tal- looze fiin gedachte en f^aai eevo-mde art'L-e- 'en h<*eft hij geschitterd, maar zijn krachten verspild. brigade aangenomen, die minder dan tien jaar ervaring als autobestuurder heeft en niemand wordt in deze betrekking gehand haafd. als hij niet meer ln staat is met de allergrootste snelheid zich met zijn wagen door het drukste verkeer een weg te banen ,zonder ongelukken tc veroorzaken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16