MET DE LOODSBOOT NAAR ZEE. DE STRIJD OM /ACCUSE". BELOODSEN IN MIST EN DUISTERNIS. EEN ONDERHOUD MET MAURICE LE BLOND. (Van onzen Parijschen correspondent). 't Begin hoe langer hoe meer te lijken op een „reprise" van het drama van 1892. Nu heeft men ook een van de acteurs, die in ó't stuk ,X>e Af faire-Dreyfus' 1) optreeedt zoo mishandeld, dat hij in aller haast naar een hospitaal moest worden vervoerd. En er gaat geen avond, geen voorstelling voorbij, of de politie moet tusschenbeide komen om een einde te maken aan de woedende betoogingen. Weliswaar zijn de meeste getuigen van het Dreyfus-drama al dood, maar nog steeds is het een twistappel, een reden tot woedende dobat.en en zelfs tot kloppartijen. En daar komt nu een telegram uit Dslo nog eens olie op het vuur werpen. In het Ncorsche blad Samteden verscheen nl. een artikel van Björne BJörnson, den zoon van den /be roemden schrijver, die verklaart, dat de be roemde brief van Zola „J'Accuse" niet door hem zou zijn geschreven, maar dat de heele redactie van „l'Aurore" gezamenlijk dit stuk zou hebben opgesteld, 'n Krasse verklaring voor hen. die weten wat een geweldige emotie dit schrijven in héél de wereld heeft teweeg gebracht, wat er op is gevolgd en va.n welk een enorm en invloed Zolas brief is geweest niet alleen op den loop van het proces tegen Dreyfus, maar op de verhouding tusschen Frankrijk en Duitschland, en op de heele beschavingIngsgeschiedenis van de wereld. Want het proces-Dreyfus moge voor onin> gewijden een meer of minder senuationeele affaire „van plaatselijk belang" zijn, maar zij die in de gelegenheid waren om verder te kijken, en de dessous ervan na te gaan. weten maar al te zeer, dat de oorzaken van deze helsche machinatie veel dieper lagen en het doel véél meer beoogde dan de veroor deeling van een eenvoudigen officier. Het komt ons dus wel zeer belangrijk voor om dadelijk op informatie uit gaan, teneinde te weten te komen, wat er waar is van de verklaringen van den zoon van BJörnstern Björnson. Kolonel Dreyfus zelf te bereiken? Ondoen- ljik. Sedert zijn rehabilitatie weigert hij hetgeen begrijpelijk Is elk onderhoud over de groote affaire. In den grooten oorlog heeft hij, weer als officier, méér dan zijn plicht gedaan, is opgeklommen tot den rang van kolonel, thans gepenslonneerd en hij heeft zich zelf beloofd om zijn laatste levensjaren niet nog eens te vergallen met deze ver schrikkelijke geschiedenis, welke nog dage lijks aanleiding geeft tot de meest brutale verrassingen. Elmile Zola is zooals men weet op min of meer raadselachtige wijze gestorven. Maar de schoonzoon van den grooten Fraai - schen schrijver, Maurice Leb'.ond, heeft alles wat betrekking had op Zola verzameld en hij en dr. Jacques Emile Zola, de zoon van den auteur zijn in het bezjt van bijna alle handschriften van Emile's werken. Zoo ook van het manuscript van „J'Accuse" waarom :hans zooveel is te doen. Natuurlijk heeft de familie reeds kennis genomen van de beweringen van Björne Björnson en het heele artikel laten vertalen, Nu valt het Maurice Le Blond niet moeilijk om categorisch dit alles tegen te spreken, en zulks gestaafd met de noodige bewijzen. Men kan deze verklaringen werkelijk niet au sérieux nemen, ze berusten nergens op. De omstandigheden, waaronder „J'Accuse" werd geschreven, zijn immers bekend. Ten eerste heeft mijn vrouw in haar boek „Emile Zola raconté per sa fille" een even heldere als juiste lezing gegeven van de zaak. maar dat niet alleenmen hoeft maar ,.1'Histoire de l'Affalre Dreyfus" van Joseph Reinach te lezen of de „Souvenirs" van Ernest Vaugham, flambouw (het voorgeschreven sein om de loodsboot te waarschuwen) Aan boord van de loodsboot werd de flap (een electrische lamp met reflector) voor den dag gehaald en hiermede een op en neer gaande beweging gemaakt, ten teeken dat het sein van het stoomschip begrepen was. Van de brug werd het electrisch zoeklicht op de jol gericht en daar ging de jol omlaag en naar het schip. Tenslotte vroegen wij den schipper welke rangen doorloopen moeten worden eer men het tot schipper van een loodsboot gebracht heeft. Men komt als kweekelinp 2de klas aan boord en wordt na eenigen tijd kweekeling le klas Na gedaan examen volet aanstelling tot hulploods en daarna tot loods. Dan is men in de gelegenheid als er plaats is loods- st-uurman te worden om ten slotte den rang van loodsschipper te kunnen halen. In de verte zagen wij een rood en wit licht onder elkaar ten teeken dat de afhaler ons kwam halen en wij dankten den schipper voor zijn gastvrije ontvangst, de verzekering medegenomen hebbende, dat door de directie van het Loodswezen in het 3de district alles voor de bemanning gedaan wordt wat be treft haar veiligheid en verzorging aan boord en dat allen ook vol lof hierover zijn. LANGS DE STRAAT. De zeer groote familie. Het leven is moeilijk. Zeer moeilijk. Het stelt u voor puzzles, die boven uw macht gaan, het zet u dingen voor den neus. die ieder weldenkend mensch onbestaanbaar zou hebben genoemd. Het prikkelt en kriebelt u met wonderlijkheden, die alleen in sprook jes en droomen behoorden voor te komen en niet in de realiteit van het werkelijke leven, waarin we alles zoo verschrikkelijk graag met een paar wiskundige formules aan ban den zouden willen leggen. Gisteren zat er in den trein van Amster dam naar Haarlem een klein Jongetje van een jaar of drie. dat heelemaal niet moe was, met zijn vader en moeder, die heel erg moe waren en zonder het jongetje waar schijnlijk al in slaa-p zouden zijn gevallen, voordat de trein over den laatsten Amster- damschen wissel was gedenderd. Het Jonge tje was klaar wakker, en disntengevolge bijzonder ambulant en lastig. Het beklem zijn papa of hij de Sint Gothara was, hij trok de zorgvuldig opgezette hoed van zijn mam mie op een aller onfl3ttsuste manier over haar slaperige oogen, het stak, overeind op de bank staand een speech over zeer die directeur van l'Aurore was, om zich van de waarheid te overtuigen. Maar wat denkt U van de verklaringen van den Noorschcu schrijver? Welnu, zijn lezing wemelt van vergissin gen- En ik zal ze u dadelijk aanfoonen. Ten eerste vertelt hij. dat zijn vader tegenwoordig was bij de begrafenis van Zola, en dat het zelfs een haar had gescheeld of hij, Björnsterne Björnson. was getroffen door den kogel welke op Dreyfus toen werd af gevuurd. Nu zult u zich misschien herinne ren. dat er niet geschoten werd bij de be grafenis van Zola in 1902. maar In 1903. toen zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in het Panthéon. Ten tweede is het onjuist, dat Björnsterne Björnson Dreyfus, voor zijn vertrek naar het duivelseiland in 1894 zou hebben bezocht. En wel om de eenvoudige reden, dat de schrij ver toen niet in Parijs was, terwijl men ook zou kunnen opmerken, dal het een onmoge lijkheid was, dat iemand tot hem zou zijn toegelaten. Björnson niet meer of niet mui- der dan een ander. Ik persoonlijk, zoo ging Maurice Leblond verder, heb Björnson goed gekend, toen hij logeerde bij zijn schoonzoon Albert Langen, directeur van Simphcissimus. Hij presideerde toen het Collége dBsthétiquc Moderne, dat we, samen met Saint Georges de Bouhélier hadden gesticht. Maar in dien tijd kende Björnson persoonlijk géén van de menschen die een rol speelden in het drama-Dreyfus. Zoo had hij gehoopt toen. op het congres, Zola te ontmoeten, maar Zola verontschul digde zich op het laatste oogenbllk. De eenigo dien hij ontmoette was Henry Bauer, die het drama: .Bovenmenschelijke kracht" had verdedigd na de eerste opvoering in het Fransch. Maar Björn son was zoo weinig op de hoogte met de dingen en de menschen in Frankrijk, dat hij zich van Bauer een voorstelling maakte, als ware hij een Jong kereltje, terwijl de criticus toen al een oude heer was. Eerst véél en véél later heeft Björnson persoonlijk kennis maakte met Zola, Jaurès en Clemen- ceau. Als zijn zoon het tegendeel beweert, dan vergist hij zich deerlijk. Maar hoe komt hij dan aan die vergis* slngen? Ook dat begrijp ik wel. U weet het Ls trouwens algemeen bekend dat het be roemde artikel heette: Open Brief aan M. Félix Faure, President van de Republiek. Maar Clemenceau, die toen redacteur van l'Aurore was, had een sensationeelen titel noodig en op het laatste moment, toen het artikel al ter zetterij ging, schreef hij er boven: J'Accuse, zonder zich den tijd te gunnen den auteur er in te kennen. Zoo is het gegaan en daarmede is natuurlijk het piraatje ontstaan, hetwelk men ons nu komt opdienen aLs waarheid. Hier ls het manuscript: geheel van de hand van Zola. De potlood-aanwijzingen op do marges zijn van de pagina-opmaker. Er is geen letter, geen punt of komma aan toege voegd De verklaringen uit Oslo zijn sensationeel, over de geheele wereld zijn ze geseind, :nen begint nu reeds in alle couranten artikelen aan te treffen waarin de zaak nog eens breed voerig wordt uitgesponnen: maar wij kun nen de schouders ophalen Inderdaad, er is het kostbare document zelf. En niets kan beter dan dit de waarheid bewijzen. HENRY A. TH. LESTURGEON. Parijs, 1) De vertooningen zijn inmiddels gestaakt. intieme aangelegenheden ten aanhoore van de heele geamuseerde ooupé af, het papte aan met de kale schedel van den heer, die op de bank zat en deelde hem mee, dat hij nog kaler was dan de meneer in het andere hoekje. „Ssst!" zei pappie, verschrikt uit zijn ge- doezel ontwakende. „Stoute Jongen!zei mammie, en haar slaperige oogen lachten en liefkoosden het stoute jongetje heimelijk. „Ga gauw op de bank zitten, en doe niet meer zulke ondeu gende dingen!" t En het jongetje liet zich gelaten op de bank neer en openbaarde onvertogen, met diepen, minnelijken zucht, pappies lieve lingskrachtterm aan het onbescheiden luis terende publiek, zoodat pappie zich geroe pen voelde zijn zoon verder aangenaam be zig te houden om meerdere onheilen te voor komen en het gesprek op de origlneele ma nier van alle vaders met zoontjes, die zoet gehouden moeten worden inleidde. „En waar gaan we nou naar toe. Jantje?" „Naar opa en oma!" zei Jantje prompt. „En naar wie nog meer?" „Naar tante Jopie", deelde Jantje bereid willig mee. „Naar tante Jopie", herhaalde de papa vol bewondering. „En naar wie nog meer?" „Naar oom Leo", constateerde Jantje! „Naar oom Leo", repeteerde de ouder met een geeuw. „En naar oom Piet", zei Jantje. ..En naar oom Plet", zei zijn vader en deed even zijn dichtgevallen oogen open. „En naar tante Rita" bedacht Jantje met een pientere hoofdknik. „En naar tantedroomde zijn va der half hardop. „En naar oom Kees", vervolgde Jantje. „En naar oom Henk", zei hij obstinaat, toen er naast hem geen antwoord kwam. „En naar tante Doortje". „En naar tante Annie". „En naar tante Ina". ..En naar oom Koen." „En naar oom Han." „En naar tante..." Voordat Jantje in slaap viel, tusschen zijn slapende pappie en zijn slapende mammie in. had hij drie en zestig ooms en tantes op genoemd. In mij is het niet heelemaal rustig. Ik heb altijd gedacht, dat drie en zestig ooms en tantes vrijwel, nu laten we maar zeggen, tot de onbestaanbaarheden behooren Maar ge lijk ik boven reeds zei: het leven is altijd minder eenvoudig houdt altijd meer on bestaanbaarheden In dan eenig mensch zou denken.. Ik geef mij gaarne gewonnen. Ik ben altijd bereid te leeren. De familie moet te Haarlem woonachtig zijn. Mocht iemand hen kennenMochten zij zelf dit lezen. ik zou het geval gaarne m.-t eigen oogen willen aanschouwen. W. T, De bijzondere installaties op een loodsvaartuig (Van onzen correspondent in IJmuiden.) Een mooi stemmingsbeeld bij mist. Het te beloodsen schip gezien van d9 loodsboot over den jol. ir— oen wij de wacht op de semaphore mede-klopten, waarover wij reeds uitvoerig schreven, zagen wij in Ji in diea stormnacht de loodsboot heen en weer kruisen, heftig slingerend tusschen de hooge zeeën. De lust bekroop ons om ookeens een tochtje met de loodsboot mede te maken en wij vroegen daartoe verlof van de directie van het Loodswezen, die ons dezen tocht gaarne toestand. Aan de buitenhaven gingen wij aan boord van de loodsboot no. 4, even voor tien uur. Rondom ons was de mist en niets dan de mist. Toen schipper Schol het sein van vertrek gegeven had, werden de trossen losgegooid en de loodsvlag (een blauwe vlag met het nummer 4) geheschen, waarop eenige lood- sei lachend opmerkten: „daar gaat de brood winner" ,Op ons vragen werd medegedeed, dat zoo- als"wij' reeds terder schreven, als de loods vlag naar beneden gehaald wordt, tengevolge van slecht weer of andere omstandigheden, er- niet 'geloodst wordt en er dus geen loods gelden binnenkomen. Intusschen voeren wij lieel, heel langzaam In den dikken mist de buitenhaven uit en tusschen de pieren door. De mist was zoo dik, dat tusschen de pieren op het kompas ge varen moest worden. ..Nodrd-West ten Westen half West", hoorn den wij den schipper tegen den roerganger zeggen en zoo gingen wij, de telegraaf op zeer langzaam staande, tusschen de pieren door naar buiten, door Gerrlt. den kok, al direct onthaald op een warme kop koffie. Het voorgeschreven mists ig naai, een helsch lawaai, deed onze fotograaf naar zijn hals grijpen, hij zette zijn kraag op en keek angstig naar boven. Het voorgeschreven mistsiignaai voor de loodsboot Ls sirene-fiuit-sirene, en de kokende druppels uit de sirene» waren onzen armen fotograaf, die toch al een beetje witjes begon te zien. om den hals gevlogen. Weldra hoorden wij in de ve>rte eveneens sirene-fluit-sirene en dit signaal bleek dan ook van de thuisvarende loodsboot die de weekwacht er op had zitten, te zijn. Deze loodsboot praaide onzen schipper dat een groote stoomboot om de Noord ten anker was gegaan en nog niet be loodst was. Onze schipper zette daarop koers naar de onbekende stoomboot steeds het mistsignaal gevende, totdatde sirene weigerde. De machinist kwam er bij en zei. dat de reparatie ongeveer 20 minuten in beslag zou nemen, waarop dé schipper besloot eerst de geankerde stoomboot op te zoeken en deze te beloodsen. Wij voeren dan ook zeer langzaam vooruit steeds met een uitkijk op den bak (de voor plecht) van de loodsboot. Om 10 uur 20 waarschuwde de uitkijk dat er een mistbel recht vooruit gehoord werd. Onze fotograaf staat al gereed om eenige foto's te nemen van de beloodsLng. doch kijk! met een bedrukt gezicht om zich heen naar den mist. In de verte hooren wij de gasbrul» boe!. Om 10 uur 45 wordt de mistbel van het schip al duidelijker gehoord (iedere minuut moet er 5 seconden gebeld worden) De loodsboot geeft nu steeds signalen met de stoomfluit, zoolang de sirene defect is. De mist wordt dikker en dikker. Nu worden duidelijk twee mistbeilen gehoord en het lijkt wel of er twee booten vlak bij elkaar in de nabijheid liggen. De beLlen worden duidelijker en wij hooren den uitkijk roepen, „bakboord aan boord, de voorsteven ls goed vrij, daar ligt hij, schipper". Na scherp turen zien wij een witten band uit den mist opdoemen en weldra zien wij ook de witte commandobrug; het lijkt wel ol het schip eens zoo groot Ls door den mist. Het blijkt de „Trier" te zijn met passagiers en een kostbare lading tabak voor Amster dam. De „Trier" zal nu eerst be loodst worden en onze foiograaf staat gereed cm een kiek te nemen, maar met een zucht laat hij zijn toe stel zakken, het gaat niet, het is te mistig. De jol Ls buitenboord gedraaid, de bijaprim gers (leerlingen) en de wlnchmam zijn ge roepen en weldra wordt de jol met de loods en de belde bijspringers door den stoom- winch naar beneden gelaten en drijft zij op de golven. Eenige krachtige roeislagen en dan Ls ook de jol in den mist verdwenen. „Stuurboord aan boord" roept de schipper en de roerganger geeft dit woordelijk terug, ten teeken dat het gehoord en begrepen is; langzaam varen wij door, totdat de jol weer langszij komt en met de 2 bijspringers er in, naar boven geheschen wordt. Aangezien de sirene in orde gemaakt moet worden, wordt het anker uitgeworpen, de mistbel op den bak geplaatst en onze wacht moet eveneens de mis bel laüden. De schipper vertelt ons, dat een boot die voor anker ligt, niet fluiten mag, maar bel len moet. In dion tijd kijken wij de stuunkast eens rond en zien daar het hoogwaterbriefje en het beurtbriefje van de loodsen hangen, het welk steeds rouleert. Als een loods naar een boot overgegaan is, wordt zijn naamkaartje uit het lijstje genomen en er onderaan weer aan toegevoegd. Aan de loodsboot is ook nog een z.g. af haler verbonden en hiervoor doet de „Junior" van Bureau Wijsmuller dienst. Deze afhaler brengt loodsen en bootschappen en victualiën aan boord van de loodeboo. en is geheel en ■n dienst van het loodswezen. Ook de binnenloodsen, welke de schepen van Am sterdam naar buiten hebben gebracht, wor* den door den afhaler aan boord genomen en aan den wal gezet. De afhaler zou om half twaalf afvaren om een tijdelijken matroos aan boord van de loodsboot te brengen, aangezien een lid der bemanning ziek was en in de verte hoorden wij dan ook de vier gebruikelijke stooten me. de stoomfluit. De afhaler seint niet vier stooten. Maar de loodsboot ligt voor anker en mag niet terug fluiten, alleen de mistbel gebruiken. Loodsboot en ie beloodsen schip iliggen naast elkaar. WU hooren dan ook steeds de vier stoomfluit signalen van den afhaler en deze zal er na tuurlijk niets van begrijpen. Onze schipper zegt lachend, „straks wordt er gedacht dat wij zoek zijn". Aan boord van de loodsboot bevinden zich op het dek twee werkbooten om loodsen uit te zet.cn en twee reddingsbooten. In alle vier booten zijn vier zware drijvers welke onder de banken zijn aangebracht en dienen om de boot eventueel drijvende te houden. Verder is nog in iedere boot een ..Holmeslicht" met z.g. reddmgshalter. Dit Holmes-licht bestaat uit een blikken bus waarin een andere bus zich bevindt niet een lijn. De twee bussen zijn met elkander verbonden door een per. en als men nu op die pen slaat, valt de eene bus gevuld met een zekere stof in het water en verspreidt een blauwe gloed op het water, zoodat een drenkeling oogenblikkelijk kan zien waar de reddingsboel of gordel zich bevindt en er heen kan zwemmen. Achter in iedere jol bevinden zich 2 klampen. Hier plaatst men bij nacht een zoogenaamde slcns In en ln deze slons bevindt zich een gewone- kaars. De slons is zonder glas doch er is een soort hoorn omheen en het kan niet zoo hard waaien of stormen, dat de kaars uit waait. Mocht de kaars echter toch uit gaan «lit is volgens den schipper nog nooit ge beurd) dan kan men ten allen tijde het Hol meslicht, dat zlcli in de boot bevindt nog ge bruiken. Aan bakboord en aan stuurboord van de loodsboot bevindt zich ook nog een Holmes-licht. De mist wordt intusschen steeds dichter, wij hooren niet anders dan de misthoorn van de Zuidpier, de gasbrulboei en de verschillende mistsignalen en bellen der schepen. Aan weerszijden van de commandobrug zijn twee handels, welke overgehaald kunnen won den en veel op een handrem lijken. De schipper legt ons uit. dat ieder van deze handgrepen in verbinding staat met vier luiken en als er nu een zware, of zooals men bet ook wel noemt, een verkeerde zee over dek komt, trekt men aan deze handgrepen en alle acht luiken gaan tegelijk open, zoo- dat het water onmiddellijk weg kan vloeien. Dit gebeurt nog al eens als men voor den wind loopt en er een z.g. bulder water over dek komt rollen. Boven op de stuurkast bevindt zich het red dingsvlot. Dit reddingsvlot bestaat uit een groote ronde wijde koperen buis, die in verschillende waterdichte afdeelLngen verdeeld is. In die buis hangt een netwerk en aan dit netwerk is een rooster bevestigd waarop men kan gaan zitten. Tevens zijn er nog twee roeispanen bij aanwezig. Het reddingsvlot is beschermd met zeildoek en de buitenwand Ls met lucht ge vuld. LLnks ln de stuurkast bevindt zich een alarm bel voor de bemanning. Deze wordt in tijd van nood gebruikt. Als de afsluiter over gehaald wordt, gaat door het geheele schip en Ln alle logies een bel ten teeken dat de bemanning aan dek moet komen. Deze ailarim- bel wordt voor het vertrek der loodöboot ge controleerd of hij overal hoorbaar Ls en ner gens weigert. In dien tijd ls de mist een beetje opge= De jol wordt van boord van de loodsboot gezet om den loods naar het te beloodsen schip te brengen. trokken en kunnen wij iets beter om ons heen zien. De afhaler kan ons nu vinden en zet zijn mannetje aan boord over, de sirene ls gemaakt cn de Trier" zien wij op de pieren afstoomen om binnen te loopen. Tegen twee uur moet de loods Hutjes ge waarschuwd worden evenals de belde bij springers en de winchman om de stoom- winch te bedienen. De Orpheus" moet be- loodst worden en onze fotograaf zot een glun der gezicht, want nu is eindelijk zijn tijd ge komen, hij kan fotografeeren. De schipper vertelt ons, dat een zeeloods een schip moet. brengen tot Amsterdam, al waar hij van boord gaat. Indien mogelijk be geeft hij zich met den eerst vertrekkenden trein weer naar IJmuiden en gaat naar de '.oodsen-societeit a'waar hij wacht, tot het tijd is om met den afhaler mede naar boord van het loodsvaartuig te gaan. Mocht een schip beloodst moeten worden juist op etensuur, dan is de kapitein van het beloodste schip verplicht den loods eten te verstrekken en mocht het geval zteh voor doen. dat aan boord van de loodsboot nog niet en aan boord van het beloodste schip reeds gegeten is, dan kan de loods eerst in Amsterdam den inwendigen mensch verster ken. Als de loods In Amsterdam den laatsten trein niet meer kan halen of des nachts in Amsterdam arriveert, neemt hij in een hotel zijn intrek en moot met den ochtendtren van 6 uur 15 naar IJmuiden vertrekken. De afhaler vertrekt van IJmuiden 's mor gens 9 uur en half twaalf en 's middags 7 uur en half twaalf. Het gebeurt wel eens door drukte dat de schipper zonder loodsen zit en dan wordt aan boord van de loodsboot een cylinder aan het knikstag gehangen voor sein aan de se maphore ten teeken dat de afhaler op een ongewoon uur loodsen moet brengen. Deze loodsen worden uit de loodsensocle- teit gerequireerd of zoo noodlg van huis ge haald. Intusschen is het 5 uur geworden en wordt de mist weer dikker. Heel vaag onderschel den wij eenige thuisvarende trawlers en eeni ge drijvende beugers. die in zee blijven, om de beugvisch ln hun bunnen zoo lang moge lijk ln leven te houden, waardoor de markt prijs stijgt. In de verte naderde weer een stoomschip dat. beloodst moest worden en aan boord van dat stoomschip zagen wij stakclcn met een

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16