MET DE LOODSBOOT NAAR ZEE.
DE STRIJD OM /ACCUSE".
BELOODSEN IN MIST EN DUISTERNIS.
EEN ONDERHOUD MET MAURICE LE BLOND.
(Van onzen Parijschen correspondent).
't Begin hoe langer hoe meer te lijken op
een „reprise" van het drama van 1892. Nu
heeft men ook een van de acteurs, die in
ó't stuk ,X>e Af faire-Dreyfus' 1) optreeedt zoo
mishandeld, dat hij in aller haast naar een
hospitaal moest worden vervoerd. En er gaat
geen avond, geen voorstelling voorbij, of de
politie moet tusschenbeide komen om een
einde te maken aan de woedende betoogingen.
Weliswaar zijn de meeste getuigen van het
Dreyfus-drama al dood, maar nog steeds is
het een twistappel, een reden tot woedende
dobat.en en zelfs tot kloppartijen. En daar
komt nu een telegram uit Dslo nog eens
olie op het vuur werpen. In het Ncorsche
blad Samteden verscheen nl. een artikel van
Björne BJörnson, den zoon van den /be
roemden schrijver, die verklaart, dat de be
roemde brief van Zola „J'Accuse" niet door
hem zou zijn geschreven, maar dat de heele
redactie van „l'Aurore" gezamenlijk dit stuk
zou hebben opgesteld, 'n Krasse verklaring
voor hen. die weten wat een geweldige emotie
dit schrijven in héél de wereld heeft teweeg
gebracht, wat er op is gevolgd en va.n welk
een enorm en invloed Zolas brief is geweest
niet alleen op den loop van het proces tegen
Dreyfus, maar op de verhouding tusschen
Frankrijk en Duitschland, en op de heele
beschavingIngsgeschiedenis van de wereld.
Want het proces-Dreyfus moge voor onin>
gewijden een meer of minder senuationeele
affaire „van plaatselijk belang" zijn, maar
zij die in de gelegenheid waren om verder
te kijken, en de dessous ervan na te gaan.
weten maar al te zeer, dat de oorzaken van
deze helsche machinatie veel dieper lagen en
het doel véél meer beoogde dan de veroor
deeling van een eenvoudigen officier.
Het komt ons dus wel zeer belangrijk voor
om dadelijk op informatie uit gaan, teneinde
te weten te komen, wat er waar is van de
verklaringen van den zoon van BJörnstern
Björnson.
Kolonel Dreyfus zelf te bereiken? Ondoen-
ljik. Sedert zijn rehabilitatie weigert hij
hetgeen begrijpelijk Is elk onderhoud over
de groote affaire. In den grooten oorlog heeft
hij, weer als officier, méér dan zijn plicht
gedaan, is opgeklommen tot den rang van
kolonel, thans gepenslonneerd en hij heeft
zich zelf beloofd om zijn laatste levensjaren
niet nog eens te vergallen met deze ver
schrikkelijke geschiedenis, welke nog dage
lijks aanleiding geeft tot de meest brutale
verrassingen.
Elmile Zola is zooals men weet op
min of meer raadselachtige wijze gestorven.
Maar de schoonzoon van den grooten Fraai -
schen schrijver, Maurice Leb'.ond, heeft alles
wat betrekking had op Zola verzameld en
hij en dr. Jacques Emile Zola, de zoon van
den auteur zijn in het bezjt van bijna alle
handschriften van Emile's werken. Zoo ook
van het manuscript van „J'Accuse" waarom
:hans zooveel is te doen.
Natuurlijk heeft de familie reeds kennis
genomen van de beweringen van Björne
Björnson en het heele artikel laten vertalen,
Nu valt het Maurice Le Blond niet moeilijk
om categorisch dit alles tegen te spreken, en
zulks gestaafd met de noodige bewijzen.
Men kan deze verklaringen werkelijk niet
au sérieux nemen, ze berusten nergens op.
De omstandigheden, waaronder „J'Accuse"
werd geschreven, zijn immers bekend. Ten
eerste heeft mijn vrouw in haar boek „Emile
Zola raconté per sa fille" een even heldere
als juiste lezing gegeven van de zaak. maar
dat niet alleenmen hoeft maar ,.1'Histoire
de l'Affalre Dreyfus" van Joseph Reinach te
lezen of de „Souvenirs" van Ernest Vaugham,
flambouw (het voorgeschreven sein om de
loodsboot te waarschuwen)
Aan boord van de loodsboot werd de flap
(een electrische lamp met reflector) voor den
dag gehaald en hiermede een op en neer
gaande beweging gemaakt, ten teeken dat
het sein van het stoomschip begrepen was.
Van de brug werd het electrisch zoeklicht
op de jol gericht en daar ging de jol omlaag
en naar het schip.
Tenslotte vroegen wij den schipper welke
rangen doorloopen moeten worden eer men
het tot schipper van een loodsboot gebracht
heeft.
Men komt als kweekelinp 2de klas aan
boord en wordt na eenigen tijd kweekeling
le klas Na gedaan examen volet aanstelling
tot hulploods en daarna tot loods. Dan is
men in de gelegenheid als er plaats is loods-
st-uurman te worden om ten slotte den rang
van loodsschipper te kunnen halen.
In de verte zagen wij een rood en wit licht
onder elkaar ten teeken dat de afhaler ons
kwam halen en wij dankten den schipper
voor zijn gastvrije ontvangst, de verzekering
medegenomen hebbende, dat door de directie
van het Loodswezen in het 3de district alles
voor de bemanning gedaan wordt wat be
treft haar veiligheid en verzorging aan boord
en dat allen ook vol lof hierover zijn.
LANGS DE STRAAT.
De zeer groote familie.
Het leven is moeilijk. Zeer moeilijk. Het
stelt u voor puzzles, die boven uw macht
gaan, het zet u dingen voor den neus. die
ieder weldenkend mensch onbestaanbaar
zou hebben genoemd. Het prikkelt en kriebelt
u met wonderlijkheden, die alleen in sprook
jes en droomen behoorden voor te komen en
niet in de realiteit van het werkelijke leven,
waarin we alles zoo verschrikkelijk graag
met een paar wiskundige formules aan ban
den zouden willen leggen.
Gisteren zat er in den trein van Amster
dam naar Haarlem een klein Jongetje van
een jaar of drie. dat heelemaal niet moe
was, met zijn vader en moeder, die heel erg
moe waren en zonder het jongetje waar
schijnlijk al in slaa-p zouden zijn gevallen,
voordat de trein over den laatsten Amster-
damschen wissel was gedenderd. Het Jonge
tje was klaar wakker, en disntengevolge
bijzonder ambulant en lastig. Het beklem zijn
papa of hij de Sint Gothara was, hij trok
de zorgvuldig opgezette hoed van zijn mam
mie op een aller onfl3ttsuste manier over
haar slaperige oogen, het stak, overeind op
de bank staand een speech over zeer
die directeur van l'Aurore was, om zich van
de waarheid te overtuigen.
Maar wat denkt U van de verklaringen
van den Noorschcu schrijver?
Welnu, zijn lezing wemelt van vergissin
gen- En ik zal ze u dadelijk aanfoonen. Ten
eerste vertelt hij. dat zijn vader tegenwoordig
was bij de begrafenis van Zola, en dat het
zelfs een haar had gescheeld of hij,
Björnsterne Björnson. was getroffen door
den kogel welke op Dreyfus toen werd af
gevuurd. Nu zult u zich misschien herinne
ren. dat er niet geschoten werd bij de be
grafenis van Zola in 1902. maar In 1903. toen
zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in het
Panthéon.
Ten tweede is het onjuist, dat Björnsterne
Björnson Dreyfus, voor zijn vertrek naar het
duivelseiland in 1894 zou hebben bezocht.
En wel om de eenvoudige reden, dat de schrij
ver toen niet in Parijs was, terwijl men ook
zou kunnen opmerken, dal het een onmoge
lijkheid was, dat iemand tot hem zou zijn
toegelaten. Björnson niet meer of niet mui-
der dan een ander.
Ik persoonlijk, zoo ging Maurice Leblond
verder, heb Björnson goed gekend, toen hij
logeerde bij zijn schoonzoon Albert Langen,
directeur van Simphcissimus. Hij presideerde
toen het Collége dBsthétiquc Moderne, dat
we, samen met Saint Georges de Bouhélier
hadden gesticht. Maar in dien tijd kende
Björnson persoonlijk géén van de menschen
die een rol speelden in het drama-Dreyfus.
Zoo had hij gehoopt toen. op het congres,
Zola te ontmoeten, maar Zola verontschul
digde zich op het laatste oogenbllk. De eenigo
dien hij ontmoette was Henry Bauer,
die het drama: .Bovenmenschelijke
kracht" had verdedigd na de eerste
opvoering in het Fransch. Maar Björn
son was zoo weinig op de hoogte met
de dingen en de menschen in Frankrijk, dat
hij zich van Bauer een voorstelling maakte,
als ware hij een Jong kereltje, terwijl de
criticus toen al een oude heer was. Eerst
véél en véél later heeft Björnson persoonlijk
kennis maakte met Zola, Jaurès en Clemen-
ceau. Als zijn zoon het tegendeel beweert,
dan vergist hij zich deerlijk.
Maar hoe komt hij dan aan die vergis*
slngen?
Ook dat begrijp ik wel. U weet het
Ls trouwens algemeen bekend dat het be
roemde artikel heette: Open Brief aan M.
Félix Faure, President van de Republiek.
Maar Clemenceau, die toen redacteur van
l'Aurore was, had een sensationeelen titel
noodig en op het laatste moment, toen het
artikel al ter zetterij ging, schreef hij er
boven: J'Accuse, zonder zich den tijd te
gunnen den auteur er in te kennen. Zoo is
het gegaan en daarmede is natuurlijk het
piraatje ontstaan, hetwelk men ons nu komt
opdienen aLs waarheid.
Hier ls het manuscript: geheel van de hand
van Zola. De potlood-aanwijzingen op do
marges zijn van de pagina-opmaker. Er is
geen letter, geen punt of komma aan toege
voegd
De verklaringen uit Oslo zijn sensationeel,
over de geheele wereld zijn ze geseind, :nen
begint nu reeds in alle couranten artikelen
aan te treffen waarin de zaak nog eens breed
voerig wordt uitgesponnen: maar wij kun
nen de schouders ophalen
Inderdaad, er is het kostbare document
zelf. En niets kan beter dan dit de waarheid
bewijzen.
HENRY A. TH. LESTURGEON.
Parijs,
1) De vertooningen zijn inmiddels gestaakt.
intieme aangelegenheden ten aanhoore van
de heele geamuseerde ooupé af, het papte
aan met de kale schedel van den heer, die
op de bank zat en deelde hem mee, dat hij
nog kaler was dan de meneer in het andere
hoekje.
„Ssst!" zei pappie, verschrikt uit zijn ge-
doezel ontwakende.
„Stoute Jongen!zei mammie, en haar
slaperige oogen lachten en liefkoosden het
stoute jongetje heimelijk. „Ga gauw op de
bank zitten, en doe niet meer zulke ondeu
gende dingen!" t
En het jongetje liet zich gelaten op de
bank neer en openbaarde onvertogen, met
diepen, minnelijken zucht, pappies lieve
lingskrachtterm aan het onbescheiden luis
terende publiek, zoodat pappie zich geroe
pen voelde zijn zoon verder aangenaam be
zig te houden om meerdere onheilen te voor
komen en het gesprek op de origlneele ma
nier van alle vaders met zoontjes, die zoet
gehouden moeten worden inleidde.
„En waar gaan we nou naar toe. Jantje?"
„Naar opa en oma!" zei Jantje prompt.
„En naar wie nog meer?"
„Naar tante Jopie", deelde Jantje bereid
willig mee.
„Naar tante Jopie", herhaalde de papa
vol bewondering. „En naar wie nog meer?"
„Naar oom Leo", constateerde Jantje!
„Naar oom Leo", repeteerde de ouder met
een geeuw.
„En naar oom Piet", zei Jantje.
..En naar oom Plet", zei zijn vader en deed
even zijn dichtgevallen oogen open.
„En naar tante Rita" bedacht Jantje met
een pientere hoofdknik.
„En naar tantedroomde zijn va
der half hardop.
„En naar oom Kees", vervolgde Jantje.
„En naar oom Henk", zei hij obstinaat,
toen er naast hem geen antwoord kwam.
„En naar tante Doortje".
„En naar tante Annie".
„En naar tante Ina".
..En naar oom Koen."
„En naar oom Han."
„En naar tante..."
Voordat Jantje in slaap viel, tusschen zijn
slapende pappie en zijn slapende mammie
in. had hij drie en zestig ooms en tantes op
genoemd.
In mij is het niet heelemaal rustig. Ik heb
altijd gedacht, dat drie en zestig ooms en
tantes vrijwel, nu laten we maar zeggen, tot
de onbestaanbaarheden behooren Maar ge
lijk ik boven reeds zei: het leven is altijd
minder eenvoudig houdt altijd meer on
bestaanbaarheden In dan eenig mensch zou
denken.. Ik geef mij gaarne gewonnen. Ik
ben altijd bereid te leeren. De familie moet
te Haarlem woonachtig zijn. Mocht iemand
hen kennenMochten zij zelf dit lezen.
ik zou het geval gaarne m.-t eigen oogen
willen aanschouwen.
W. T,
De bijzondere installaties op een loodsvaartuig
(Van onzen correspondent in IJmuiden.)
Een mooi stemmingsbeeld bij mist. Het te beloodsen schip gezien van d9 loodsboot
over den jol.
ir— oen wij de wacht op de semaphore
mede-klopten, waarover wij reeds
uitvoerig schreven, zagen wij in
Ji in diea stormnacht de loodsboot heen
en weer kruisen, heftig slingerend
tusschen de hooge zeeën.
De lust bekroop ons om ookeens een
tochtje met de loodsboot mede te maken en
wij vroegen daartoe verlof van de directie
van het Loodswezen, die ons dezen tocht
gaarne toestand.
Aan de buitenhaven gingen wij aan boord
van de loodsboot no. 4, even voor tien uur.
Rondom ons was de mist en niets dan de
mist.
Toen schipper Schol het sein van vertrek
gegeven had, werden de trossen losgegooid
en de loodsvlag (een blauwe vlag met het
nummer 4) geheschen, waarop eenige lood-
sei lachend opmerkten: „daar gaat de brood
winner"
,Op ons vragen werd medegedeed, dat zoo-
als"wij' reeds terder schreven, als de loods
vlag naar beneden gehaald wordt, tengevolge
van slecht weer of andere omstandigheden,
er- niet 'geloodst wordt en er dus geen loods
gelden binnenkomen.
Intusschen voeren wij lieel, heel langzaam
In den dikken mist de buitenhaven uit en
tusschen de pieren door. De mist was zoo dik,
dat tusschen de pieren op het kompas ge
varen moest worden.
..Nodrd-West ten Westen half West", hoorn
den wij den schipper tegen den roerganger
zeggen en zoo gingen wij, de telegraaf op
zeer langzaam staande, tusschen de pieren
door naar buiten, door Gerrlt. den kok, al
direct onthaald op een warme kop koffie.
Het voorgeschreven mists ig naai, een helsch
lawaai, deed onze fotograaf naar zijn hals
grijpen, hij zette zijn kraag op en keek angstig
naar boven. Het voorgeschreven mistsiignaai
voor de loodsboot Ls sirene-fiuit-sirene, en de
kokende druppels uit de sirene» waren onzen
armen fotograaf, die toch al een beetje witjes
begon te zien. om den hals gevlogen.
Weldra hoorden wij in de ve>rte eveneens
sirene-fluit-sirene en dit signaal bleek dan
ook van de thuisvarende loodsboot die de
weekwacht er op had zitten, te zijn.
Deze loodsboot praaide onzen schipper dat
een groote stoomboot om de Noord ten anker
was gegaan en nog niet be loodst was.
Onze schipper zette daarop koers naar de
onbekende stoomboot steeds het mistsignaal
gevende, totdatde sirene weigerde.
De machinist kwam er bij en zei. dat de
reparatie ongeveer 20 minuten in beslag zou
nemen, waarop dé schipper besloot eerst de
geankerde stoomboot op te zoeken en deze te
beloodsen.
Wij voeren dan ook zeer langzaam vooruit
steeds met een uitkijk op den bak (de voor
plecht) van de loodsboot.
Om 10 uur 20 waarschuwde de uitkijk dat
er een mistbel recht vooruit gehoord werd.
Onze fotograaf staat al gereed om eenige
foto's te nemen van de beloodsLng. doch kijk!
met een bedrukt gezicht om zich heen naar
den mist. In de verte hooren wij de gasbrul»
boe!.
Om 10 uur 45 wordt de mistbel van het
schip al duidelijker gehoord (iedere minuut
moet er 5 seconden gebeld worden)
De loodsboot geeft nu steeds signalen met
de stoomfluit, zoolang de sirene defect is. De
mist wordt dikker en dikker. Nu worden
duidelijk twee mistbeilen gehoord en het lijkt
wel of er twee booten vlak bij elkaar in de
nabijheid liggen. De beLlen worden duidelijker
en wij hooren den uitkijk roepen, „bakboord
aan boord, de voorsteven ls goed vrij, daar
ligt hij, schipper".
Na scherp turen zien wij een witten band
uit den mist opdoemen en weldra zien wij
ook de witte commandobrug; het lijkt wel ol
het schip eens zoo groot Ls door den mist.
Het blijkt de „Trier" te zijn met passagiers
en een kostbare lading tabak voor Amster
dam.
De „Trier" zal nu eerst be loodst worden en
onze foiograaf staat gereed cm een kiek te
nemen, maar met een zucht laat hij zijn toe
stel zakken, het gaat niet, het is te mistig.
De jol Ls buitenboord gedraaid, de bijaprim
gers (leerlingen) en de wlnchmam zijn ge
roepen en weldra wordt de jol met de loods
en de belde bijspringers door den stoom-
winch naar beneden gelaten en drijft zij op de
golven. Eenige krachtige roeislagen en dan Ls
ook de jol in den mist verdwenen.
„Stuurboord aan boord" roept de schipper
en de roerganger geeft dit woordelijk terug,
ten teeken dat het gehoord en begrepen is;
langzaam varen wij door, totdat de jol
weer langszij komt en met de 2 bijspringers
er in, naar boven geheschen wordt.
Aangezien de sirene in orde gemaakt moet
worden, wordt het anker uitgeworpen, de
mistbel op den bak geplaatst en onze wacht
moet eveneens de mis bel laüden.
De schipper vertelt ons, dat een boot die
voor anker ligt, niet fluiten mag, maar bel
len moet.
In dion tijd kijken wij de stuunkast eens
rond en zien daar het hoogwaterbriefje en
het beurtbriefje van de loodsen hangen, het
welk steeds rouleert. Als een loods naar een
boot overgegaan is, wordt zijn naamkaartje
uit het lijstje genomen en er onderaan weer
aan toegevoegd.
Aan de loodsboot is ook nog een z.g. af
haler verbonden en hiervoor doet de „Junior"
van Bureau Wijsmuller dienst. Deze afhaler
brengt loodsen en bootschappen en victualiën
aan boord van de loodeboo. en is geheel en
■n dienst van het loodswezen. Ook de
binnenloodsen, welke de schepen van Am
sterdam naar buiten hebben gebracht, wor*
den door den afhaler aan boord genomen en
aan den wal gezet.
De afhaler zou om half twaalf afvaren om
een tijdelijken matroos aan boord van de
loodsboot te brengen, aangezien een lid der
bemanning ziek was en in de verte hoorden
wij dan ook de vier gebruikelijke stooten me.
de stoomfluit. De afhaler seint niet vier
stooten.
Maar de loodsboot ligt voor anker en mag
niet terug fluiten, alleen de mistbel gebruiken.
Loodsboot en ie beloodsen schip iliggen naast elkaar.
WU hooren dan ook steeds de vier stoomfluit
signalen van den afhaler en deze zal er na
tuurlijk niets van begrijpen.
Onze schipper zegt lachend, „straks wordt
er gedacht dat wij zoek zijn".
Aan boord van de loodsboot bevinden zich
op het dek twee werkbooten om loodsen uit te
zet.cn en twee reddingsbooten. In alle vier
booten zijn vier zware drijvers welke onder
de banken zijn aangebracht en dienen om
de boot eventueel drijvende te houden. Verder
is nog in iedere boot een ..Holmeslicht" met
z.g. reddmgshalter. Dit Holmes-licht bestaat
uit een blikken bus waarin een andere bus
zich bevindt niet een lijn. De twee bussen
zijn met elkander verbonden door een per.
en als men nu op die pen slaat, valt de
eene bus gevuld met een zekere stof in het
water en verspreidt een blauwe gloed op het
water, zoodat een drenkeling oogenblikkelijk
kan zien waar de reddingsboel of gordel zich
bevindt en er heen kan zwemmen. Achter in
iedere jol bevinden zich 2 klampen. Hier
plaatst men bij nacht een zoogenaamde slcns
In en ln deze slons bevindt zich een gewone-
kaars. De slons is zonder glas doch er is
een soort hoorn omheen en het kan niet zoo
hard waaien of stormen, dat de kaars uit
waait. Mocht de kaars echter toch uit gaan
«lit is volgens den schipper nog nooit ge
beurd) dan kan men ten allen tijde het Hol
meslicht, dat zlcli in de boot bevindt nog ge
bruiken. Aan bakboord en aan stuurboord
van de loodsboot bevindt zich ook nog een
Holmes-licht.
De mist wordt intusschen steeds dichter, wij
hooren niet anders dan de misthoorn van de
Zuidpier, de gasbrulboei en de verschillende
mistsignalen en bellen der schepen.
Aan weerszijden van de commandobrug zijn
twee handels, welke overgehaald kunnen won
den en veel op een handrem lijken.
De schipper legt ons uit. dat ieder van deze
handgrepen in verbinding staat met vier
luiken en als er nu een zware, of zooals men
bet ook wel noemt, een verkeerde zee over
dek komt, trekt men aan deze handgrepen
en alle acht luiken gaan tegelijk open, zoo-
dat het water onmiddellijk weg kan vloeien.
Dit gebeurt nog al eens als men voor den
wind loopt en er een z.g. bulder water over
dek komt rollen.
Boven op de stuurkast bevindt zich het red
dingsvlot.
Dit reddingsvlot bestaat uit een groote
ronde wijde koperen buis, die in verschillende
waterdichte afdeelLngen verdeeld is. In die
buis hangt een netwerk en aan dit netwerk
is een rooster bevestigd waarop men kan gaan
zitten. Tevens zijn er nog twee roeispanen bij
aanwezig. Het reddingsvlot is beschermd met
zeildoek en de buitenwand Ls met lucht ge
vuld.
LLnks ln de stuurkast bevindt zich een alarm
bel voor de bemanning. Deze wordt in tijd
van nood gebruikt. Als de afsluiter over
gehaald wordt, gaat door het geheele schip
en Ln alle logies een bel ten teeken dat de
bemanning aan dek moet komen. Deze ailarim-
bel wordt voor het vertrek der loodöboot ge
controleerd of hij overal hoorbaar Ls en ner
gens weigert.
In dien tijd ls de mist een beetje opge=
De jol wordt van boord van de loodsboot
gezet om den loods naar het te beloodsen
schip te brengen.
trokken en kunnen wij iets beter om ons
heen zien. De afhaler kan ons nu vinden
en zet zijn mannetje aan boord over, de sirene
ls gemaakt cn de Trier" zien wij op de
pieren afstoomen om binnen te loopen.
Tegen twee uur moet de loods Hutjes ge
waarschuwd worden evenals de belde bij
springers en de winchman om de stoom-
winch te bedienen. De Orpheus" moet be-
loodst worden en onze fotograaf zot een glun
der gezicht, want nu is eindelijk zijn tijd ge
komen, hij kan fotografeeren.
De schipper vertelt ons, dat een zeeloods
een schip moet. brengen tot Amsterdam, al
waar hij van boord gaat. Indien mogelijk be
geeft hij zich met den eerst vertrekkenden
trein weer naar IJmuiden en gaat naar de
'.oodsen-societeit a'waar hij wacht, tot het
tijd is om met den afhaler mede naar boord
van het loodsvaartuig te gaan.
Mocht een schip beloodst moeten worden
juist op etensuur, dan is de kapitein van
het beloodste schip verplicht den loods eten
te verstrekken en mocht het geval zteh voor
doen. dat aan boord van de loodsboot nog
niet en aan boord van het beloodste schip
reeds gegeten is, dan kan de loods eerst in
Amsterdam den inwendigen mensch verster
ken.
Als de loods In Amsterdam den laatsten
trein niet meer kan halen of des nachts in
Amsterdam arriveert, neemt hij in een hotel
zijn intrek en moot met den ochtendtren van
6 uur 15 naar IJmuiden vertrekken.
De afhaler vertrekt van IJmuiden 's mor
gens 9 uur en half twaalf en 's middags 7
uur en half twaalf.
Het gebeurt wel eens door drukte dat de
schipper zonder loodsen zit en dan wordt
aan boord van de loodsboot een cylinder aan
het knikstag gehangen voor sein aan de se
maphore ten teeken dat de afhaler op een
ongewoon uur loodsen moet brengen.
Deze loodsen worden uit de loodsensocle-
teit gerequireerd of zoo noodlg van huis ge
haald.
Intusschen is het 5 uur geworden en wordt
de mist weer dikker. Heel vaag onderschel
den wij eenige thuisvarende trawlers en eeni
ge drijvende beugers. die in zee blijven, om
de beugvisch ln hun bunnen zoo lang moge
lijk ln leven te houden, waardoor de markt
prijs stijgt.
In de verte naderde weer een stoomschip
dat. beloodst moest worden en aan boord van
dat stoomschip zagen wij stakclcn met een