DE VERBODEN STAD
Biographieen in
een notedop.
BRIEF UIT OOSTENRIJK.
DOOR
Mme ALEXANDRA DAVID—NEEL
I.
DE DOKARPAS.
3$ K" ^-r1
J/ef land van Thibet.
De Dokarpas lag voor ons, indrukwekkend,
groot Cegen een grijze avondlucht. De pas
is een inzinking in den gigantischen kalen
bergketen, waarvan de reusachtige hellingen
doorbuigen zooaLs de kabels die over rivieren
gespannen worden om als brug dienst te doen.
De wetenschap dat deze pas de drempel aan
geeft van het bewaakte gebied, geeft haar
uit dit oogpunt beschouwd een voorkomen yan
ongastvrij hold.
De grond rondom de pas ls grootendeels
gewijd aan de Goden en de Thioetaansche
pelgrims, die langs deze route trekken, hebben
tallooze kleine altaren gebouwd, bestaande
uit drie staande steenen en een vierde als
dak er op liggend, waar zij aan de geesten
offeren.
In dc pas zelf en langs de naburige berg--
ruggen waren de mystieke v^-g-n, die men
alle hoog.cn in Thibet ziet, ln een op
merkelijk groot aantal geplant. In de vallende
schemering schenen zij te leven, strijdlustig
en dreigend als war... het soldaten, die dc
kruin beklommen hadden, gereed om den
vermetelen reiziger, die zich sou wagen op
den weg naar de Heilige Stad, aan te vallen
Toen we de steenhoop bereikten die op don
ton de grens aangaf, werden wij verwelkomd
door een windvlaag de koude ijzige kus
van het norsche land waarvan de woeste
charme mil zoolang betooverd had en waar
door ik altijd aangetrokken word. Nadat we
ons achtereenvolgens naar de vier wind
streken, het zenith en het nadir hadden ge
keerd, spraken wij den Boeddhistischen
wensch uit: „Mogen allo stervelingen geluk
kig zijn". En wij begonnen te dalen.
Een verblindende sneeuwstorm kwam uit
de bergen op ons noer. Zwarte wolken pak
ten zich samen en gingen over in een hagel
bui.
Wij haastten ons In onze poging om den
bodpm van dit steile en onherbergzame dal
te bereiken vóór de nacht viel.
Maar de duisternis vipl snel. Wij raakten
het. pad kwijt, dat zich daar verder slingerde
en bevonden ons spoedig, hulpeloos uitglijden,
de. op steanen. die onder onze voeten los
raakten. Het werd gevaarlijk om op deze wijze
verder te gaan. Wij probeerden dus tot stil
stand te komen en toen plantten we onzen
pelgrimsstaf ln den grond als steunpunt.
Voor de veiligheid leunden? we tegen elkaar
met onze bagage op den rug en wij bleven
zitten in de sneeuw, die viel van acht uur
's avonds tot twee uur den volgenden mor
gen. Toen brak een treurig maantje in zijn
laatste kwartier door de wolken en wij daal
den verder naai' de grens van het woud
Ik was juist ingedommeld, toen het geluld
van snuffelen mij wakker maakte. Op enkele
voeten afstand van dc plaats waar we lagen
staarden de glinsterende oogen van een dier
«aar ons en ik kon zijn gevlekte huid zien!
Ik maakte Youngöen niet wakker. Het
was niet de eerste keer. dat Ik dit soor:
dieren ln de wildernis ontmoette. Zij vallen
zelden mensc.hen aan. indien zij niet aan
gevallen worden of gewond zijn en Ik was er
van overtuigd dat zij mij noch mijn metgezel
kwaad zouden doen.
Deze nachtelijke ontmoeting deed mij den
ken aan een andere, die ik verscheidene Ja
ren daarvóór bij helder daglicht gehad had
met. een prachtlgen tijger. ..Klein ding" mom.
peMe ik. terwijl ik naar het lenige dier keek.
„ik heb ln mijn nabijheid een veel grooteren
vorst der woestijn gezien dan jij bent; ga
slapen en wees gelukkig!" Ik twijfel er aan
of het „kleine ding" me verstaan heeft,
maar na enkele minuten draaide het zich
Langzaam om en ging weg; zijn nieuws
gierigheid was bevredigd.
Wij konden ons geen langere rust toestaan.
De dag was aangebroken en het was tijd voor
ons een plaats te zoeken om ons te verber
gen buiten het sad.
Ik mankt Youncden wakker en we gin
gen op weg. Een'.ge oogenblikken nadat w-
on weg waren wees de jonge man met zljr
stok naar iets onder de boomen ..Daar zljr
7,r". zei hij en daar waren werkelijk twe-
gevlekte vrienden. Zij draaiden hun kop naar
ons toe keken ons een oogenblik aan, en
gingen verder lanes den stroom, terwijl w j
het pad opklauterden.
Toen wij hooger kwamen veranderde he*
woud weer; het werd nu minder dicht. Dr
zon. die was opgekomen verlichtte den onder
grond en door <ïe openingen in het gebladerte
zagen wc den tegenoverges telden oever. Wij
merkten met verbazing op dat die bebouwd
scheen, maar bebouwd op een wonderlijk'.'
manier, meer in den vorm van tuinen en
parken dan van gewone akkers.
Het was een schitterende morgen en de
tocht verheugde ons zoo zeer dat we wel een
uur langer doormarcheerden dan gewoonlijk,
voordat wij een schuilplaats zochten.
Toen boog de -rivier plotseling af en wij
zagen voor ons een dorp gebouwd tegen een
helling aan den voet waarvan onze weg Langs
de rivier liep. Eenige alleenstaande huizen
zagen wij zelfs vlak bij ons, terzijde van hei
pad.
Welk dorp kon dit zijn? Het was op geen
enkele kaart aangegeven en niemand van
de inwoners van het land waar wij vóór ons
vertrek Inlichtingen hadden lngewonhen had
ons hierover met een woord gesproken. De
architectuur was seer bijzonder. WIJ zagen
geen huisjes en boerderijen, maar villa's en
miniatuurpaIetsjes omgeven door kleine maar
statige tuinen 1
De vreemde plaats baadde in een bleek
gouden licht. Geen klank van menschelijke
stommen, geen geluld van dieren, werden
gehoord. Maar nu en dan trof een zwak zil
veren getingel ons oor.
Wij waren verbaasd. Waren we in Thibet
of hadden wij een sprookjesland bereikt?
Wij konden echter niet op het pad blijven
staan. Er zouden mcnschen langs kunnen
komen en ons zoo dicht bij de voorposten
te laten zien, was onvoorzichtig. Het was
noodzakelijk, terwille van de veiligheid, dat
we onze onderzoekingen uitstelden tot den
avond. En wederom trokken we ons terug in
de struiken en rotsen en oververmoeid zonk
ik daar op het mos neer, verhit en uitge
put.
Ons ongeduld om de fantastische stad weer
te zien. onze angst om een bewoonde plaats
door to trekken en hei verlangen om een weg
te zoeken, waarbij wij dat vermeden, bracht
ons vóór zonsondergang na eenig dwalen
weer op dezelfde plek terug.
Waar waren nu die mooie hulzen, die
statige kleine paleizen en de zonnige tuinen?
Het woud was ledig. Het sombere landschap
met donkere boomen strekte zich voor ons
uit en een kouden wind, die door de takken
huilde kwam in de plaats van het harmo»
nieuze getingel.
„We hebben gedroomd", zei ik tegen Young-
den, „wij zagen dezen morgen niets, het
gebeurde alles in onze slaap".
„Gedroomd!" riep de lama. ..ik zal u be
wijzen. dat we niet gedroomd hebben: ..Deze
morgen terwijl gij naar de wonderbaarlijke
stad stond te kijken maakte ik een sungpo
(toovertoeken) op de rots met de punt van
mijn staf, opdat Goden noch Demonen onze
pogingen zouden tegenwerken. Dit teeken
zal ik zoeken". En hij keek naar een platte
steen aan de voet van een pijnboom. „Daar
staat het!" riep hij triomfantelijk, „ldjk
maar!"
En ik zag het ruw getrokken sungpo en ik
bleef zwUzend staan
Toen wij den volgenden dag verder trokken
kwam een dorpsbewoner ons over de velden
achterop.
„U moet bij den pönpo (chef) komen", ze!
hij.
Met volmaakte kalmte beheerschte Young-
den onmiddellijk de toestand. Hij legde zijr.
bagage op den grond, met de bedoeling de
nieuwsgierigheid van de pönpo en zijn be
dienden te vermijden, die als ze de bagage
gezien hadden, die zeker zouden willen ope
nen en bekijken. HIJ schonk mij niet de
minste aandacht, alsof de gedachte niet bij
hem opkwam, dat een onbeduidende oude
vrouw zooals lk. de moeite van eenige aan
dacht van een kudak (edelman) waard was!
..Laat ons gaan", zei hij en dc twee ver
trokken druk pratend.
Ik hurkte onderdanig op het pad naast onze
bagage en nam mijn Thibetaansche rozen
krans. doende alsof ik bad.
Ik zag mij reeds teruggeleid worden naar
de dichtstbijzijnde Ch!neesche grensplaats
zaande door de dorpen, ten prooi aan dc
nieuwsgierigheid van de bevolking. Maar niet
één minuut kwam het idéé in mij op het
o'.an op te geven. Ik had gezworen, dat een
blanke vrouw Lhasa zou bereiken cn die zou
ik zijn. Maar hoe. en wanneer, als het nó
mislukte?
Eenige tijd ging voorbij. Plotseling hoorde
ik een stem. Het geluid werd sterker. Young'
den kwam terug, een Thlbetaansch gods
dienstig lied zingend. Wanneer hij zingend
kwam, was hij alleen. Het was een plotse
linge hoop. neen, een zekerheid, die mij door
het hoofd vloog!
De Jonge lama stond voor mij, een spot
tende glimlach op de lippen. Hij opende zijn
hand en toonde mij een zilveren muntstuk.
„Hij heeft mij een roepij als aalmoes ge
geven", zei hij. „Laat ons nu vlug verder
gaan".
Yongden had gehoord dat de pönpo daar
speciaal was gestationneerd om den weg te
bewaken en toe te zien, dat geen reiziger
de pas kon doorgaan zonder ondervraagd te
worden. WIJ konden ons met ons geluk feli-
citeeren. maar wij hadden nog lang niet alle
moeilijkheden van dit soort achter den rug
We behoefden niet lang te wachten of onze
zenuwen kregen een nog grooteren schok.
CONRAD BUSKEN HUET.
1826—1886
De scepticus en de criticus in onze letter
kunde. Maar óók, dc Fransche seest in een
tijdsgewricht van oer-Hollandsche cultuur, ls
Busken Huet.
Met de Fransche cultuur is hij van huis uit
nauw verbonden. Stammend uit een geslacht
van Waalsche predikanten, werd ook hij tot
den dienst in de kerk der Fransche refugiés
bestemd cn teneinde zich daartoe te bekwa
men verbleef hij van zijn 22ste tot zijn 23ste
jaar in Fransch-Zwitserland on ln de Fran
sche hoofdstad. Daarna werd hij bij de Waal
sche Kerk in onze stad beroepen (zijn ge
boortestad is niet Haarlem, doch Den Haagh
Elf jaar heeft hij haar gediend, van 3851
1862, daarna moest hij, de vrijzinnige predi
kant .die reeds in zijn „Brieven over den
Bij bel" de wetenschappelijke bijbslcritiek
had toegejuicht, het veld ruimen voor de op
vattingen van conservatieve gemeenteleden.
En reeds spoedig na zijn heengaan bleek, dat
er meer aanleiding was tot verwijding van de
kloof dan tot bij legging van het geschil.
Vriendschap met E. J. Potglefer cn H. P. G.
Quack voerde hem den litterairen kring bin
nen, waarin hij zich allengs beter op zijn
plaats gevoelde, dan binnen de kerkmuren
In 1862 nam hij ontslag als predikant, tot
1868 vervulde hij een vrij onaanzienlijke be
trekking ter redactie van de Oprechte Haar-
lemsche Courant. Intu&schen was hij in '63
reeds in de „Gidsredactie" opgetreden, doch
hij had zich vele vijanden verworven ei
toen hij twee jaar later een scherp cn vol
gens velen ongemotiveerd artikel schreef
over „De Tweede Kamer en de Staatsbegro
ting" namen zijn tegenstanders de gelegen
heid te baat om hem buiten de redactie te
zetten.
Belangrijk is, dat Potgieter zich solidair
met hem betoonde en tevens de redactie ver
liet van het tijdschrift, dat hij bijna dertig
jaar geleden had opgericht. Nog meer stof
tot ontevredenheid verwekte Busken Huet
onder de Hollanders door zijn roman ,.Lide-
wyde". een realistisch boek dat voor de heer-
schende begrippen dermate zedekwetsend
was, dat het den schrijver blameerde. Busker»
Huet. in vele opzichten een man van eon
on-Hollandsch ruimen blik, aan den anderen
kant ook wel weer met zeer vaderlandsche
eigenschappen, zooals gevoel voor humor,
veel energie en practlsche zin, eenigszins
verlegen en preutsch, voelde zich niet meer
op zijn plaats en verliet het land. Hij vestig
de zich tc Batavia waar hij benoemd was tot
hoofdredacteur van „De Javabode". Vier jaar
later stichtte hij een eigen ..Algemeen Dag
blad van Neücrlandsch Indiëwaarvan hij
directie en hoofdredactie voerde, later Euro-
peesch correspondent was, en tot zijn dood
de eigenaar bleef.
Li 1876 vertrok hij in het belang van de
opvoeding van zijn zoon naar Europa. Hij
keerde echter niet. in Nederland terug, doch
vestigde zich in de hoofdstad van het land.
welker cultuur zoozeer zijn bewondering had.
in welks geest hU opgevoed was. Frankrijk
Te Parijs neemt hij de positie in van den u t
de verte toeziender. en raadgevenden criti
cus. Vol twijfel aan de capaciteit van zijr
landgenooten om nog Iets goeds voort t-
brengen, behalve ten aanzien van enkele
vrienden (Potgieter, mevrouw Bosboom-Tous-
saint, Douwes Dekker), geeselt hij hen met
scherpe crltiek. Tal van toenmaals gevierde
auteurs van het genre J. J. Cremer heeft hij
neergehaald van hun standpunt en als zoo
danig had hij- die zelf als romanschrijver van
geen bateekenis bleef, als criticus en wegbe
reider voor de tachtigers groote verdienste.
Behalve „Lidev.-ydc" schreef hij een roman
„Robert Bruce's Leerjaren", welke zich even
min boven het middelmatige verheft.
Cultuurhistorisch deed hij belangrijker
werk. In „Parijs en Omstreken" geeft hij be
schouwingen over kunstgeschiedenis uit zijn
nteuwo vaderland, het eigen vaderland dankt
echter aan hem de beide belangrijke zijn be
schavingsgeschiedenis beschrijvende werker
..Het Land van Rubens" en „Het Land van
Rembrandt". Vooral het laatste mag wat op
pervlakkig en onnauwkeurig zijn. dè opze; is
grootsch en de Inhoud blijft van documen
taire beteekenis. Zijn verzamelde werken met
de „Litterarische Fantasieën en Kritieken"
mede zijn uitgegeven in niet minder dan 4C
deelen.
Was zijn geest Fransch, zijn karak'er vrij
zuiver Hollandsch, Busken Huet is we'licht
het beste te schetsen door hem een geeste
lijk aristocraat te noemen, die zich het
schoono als hoogst bereikbaar doel gesteld
had. Hoewel als predikant en als letterkun
dige vooruitstrevend, was Huet. als politicus,
zoover hij zich dan met politiek bezig hield,
vrij conservatief,
De monniken van den Heiligen Berg Athos en
hun kippen. - De verontwaardigde Eukoemenos
en het Internationale Gerechtshof in Den Haag.
(Van onsen Weenschen correspondent.)
Weenen, Maart.
Onder de meer dan tweeduizend mon
niken. welke c-p den berg Athos den sooge-
naamden „heiligen berg" op een der land
tongen van het schier-eiland Chaicidice
wonen, heerscht groote opwinding. De
monniken wonen hier in een stuk of twin
tig kloosters en ook huizen oanige hunner
ui eenzame hutten, welke tusschen rots
kloven en op berghellingen verspreid lig
gen. De kloosters op den berg Athos da
teeren uit de zesde eeuw. Het aantal ge
bouwen werd steeds grooter en grooter, er
waren kloosters, die uitsluitend door Grie
ken en andere weer, die door Russen. Bul
garen en Serviërs bewoond werden. In den
Foop der tijden vormde zich één groote
monnikenrepubliek, welke feitelijk auto-
nccm was en die alleen in geestelijk op
zicht afhankelijk was van den eukoemeni-
soh en patriarch te Cons tantin opel.
Op den berg Athos worden alleen man
nen toegelaten. Geen enkele vrouwenvoet
heeft, naar men zegt het geheiligde
gebied, dat door de monniken bewoond
wordt, betreden. Do uit monniken be
sts ande bewaking van de haven Daphnl let
er streng on, dat geen nieuwsgierige vrou
wen het verbod overtreden.
Nu moeten er niet alleen geen menschen
van het vrouwelijk geslacht in de monni
kenrepubliek worden toegelaten, doch ook
geen vrouwelijke dieren. Vrouwelijke hon
den on katten paarden en ezsls, hazen en
konijnen mogen op den berg Athos niet
aanwezig ziln. Ook mogen de monniken er
eigenlijk geen kippen op na houden, maar
in den loop der tijden stoorden de vrome
broeders zich niet meer zoo aan dit ver
bod. want zij hielden van eieren, zoowel
gekookt als in den vorm van omelettes
cn spiegeleieren cn ook waren zij niet af-
kcerig van een raalsch kippeboutje. Met het
gevolg dat men overal kippen hoorde kake
len en dat men vaak den aangenamen
geur van gebraden hoenders ln de neusga
ten kreeg.
De regeerende abt van de kloosterre-
publiek, de „hegoamenos", leod nu gedu
rende eenlgen tijd aan slapeloosheid. Hij
kon gedurende tal van dagen en nachteu
maar niet ln slaap vallen en toen hot hom
eindelijk gelukt was half ln te sluimeren,
werd hij opeens door het gekakel van een
paar kippen uit zijn zoete mijmering opge
schrikt. Dat was, zoo dacht de hegoemenos,
een vingerteeken van een hoogere macht,
die er verontwaardigd over was, dat de
monniken het verbod overtreden hadden.
Vrouwelijke wezens waren op den Athos
aanwezig en dat mocht niet zijn! En in
den vroegen morgen riep de eukoemenos
een concilium bijeen, welke wijze vergade
ring aesloot, dat alle op den berg aanwe
zige kippen uiterlijk op den dertienden No
vember 1930 gedood moesten zijn.
Maar d monniken deden, alsof zij doof
warer.. Ee kippen bleven doorkakelen, ook
n? den dertienden November, zij legden
vlijtig eieren en zij braadden af en toe
vroolijk in de pan.
De eukoemenos was hoogst verontwaar
digd. Hij wist niet, wat hij zou doen, want
hij beschikt niet over een politiecorps en
hij kon de monniken niet dwingen hun
kippen den hals om te draalen. De hegoe
menos wendde zich nu tot den Griekschen
resident, die de vertegenwoordiger van do
Grieksche regeering op den berg Athos is.
Eeze schreef een langen brief aan het
ministerie van buitenlandschc zaken te
Athene, waarin hij de hoele kwestie uiteen
zette. T Athene werd nu een ministerraad
bijeen geroepen en deze sprak een oordeel
uit: Het staat den monniken op den berg
Athos vrij kippen te houden of dat na te
Laten. Het Ls een kwestie van internen
aard. waarover alleen de monniken zelf tc
beslissen hebben.
Een koerier uit Athene bracht den eukoe
menos dit bericht. Deze beschuldigde de
Grieksche regeerlr.g, dat zij zich niet
aan de bepalingen van het staatsverdrag
hield, dat tusschen de regeering, de mon
nikenrepubliek en den cukoemenischen pa
triarch te Constantinopcl was gesloten.
Het mooiste van het geval Ls, dat de
eukoemenos zich nu tot het Internationale
scheidsgerecht ln Den Haag wil wenden,
opdat dit lichaam in deze aangelegenheid
beslist.
W. M. BEKAAR.
UIT DE CROOTE STAD.
Usance.
Hij had absoluut niet het type van een
misdadiger. Integendeel: hij leek een goedige
dikkerd die geen vlieg kwaad zou doen. Ook
de Amsterdamsohe Politierechter, voor
wiens rechtersstoel hij gedaagd was, toonde
neiging om aan te nemen dat deze goedronde
bouwvakpatroon het niet zoo kwaad bedoeld
had, maar wat hij had gedaan viel nu een
maal onder de strafwet. En deze Ls overbld-
delijk. Dientengevolge moesten ook de Offi
cier van Justitie en de Politierechter, onver
biddelijk zijn.
De dikkerd had een avondkarweitje gekre
gen, dat waarschijnlijk wel een nachtkarwei
tje zou worden, want het moest geschieden
in een bioscoop, na afloop van de voorstelling,
op den 18en November van het jaar, dat al
weer achter ons ligt. Voor dit karweitje had
hij met een vrachtauto van een hoop roode
baksteenen 4o weg gehaald. Dit zou heele-
maal niet afkeurenswaardig geweest zijn, als
die hoop steenen hem maar had toebehoord.
Maar dit was niet het geval. Die steenen be
hoorden aan een Handelsvereeniging, die
daar in de buurt bouwde. En zoo lapte een
agent, die de speciale opdracht had het ste
len van bouwmaterialen van het werk in
qua ei tie te verhinderen, hem er bij.
„U leest daar voor. dat ik me die steenen
wederrechtelijk heb toegeëigend", zoo sprak
de dikkerd tot den Politierechter, „maar ik
zou dat graag veranderd zien in oen abuis".
De rechter voelde hier niet voor. De dag
vaarding luidde nu eenmaal zoo en bovendien
is het begrip „abuis" niet zoo rekbaar als de
dikzak scheen te meenen.
Toen gooide verdachte het over een an
deren boeg. Hij trachtte nu het begrip „usan
ce" 'n beetje uit te rekken: „Kijkt u 's, Edel
achtbare" zei hij gemoedelijk. ,het is in ons
vak usance, dat je mekaar helpt in zulke ge
vallen. Ik zou het later wel betaald hebben;
ik hoef voor die 1.80 of 2 waarde gelukkig
niet te gaan stelen!"
„Usance?" vroeg de rechter. „Oók als de
ander er niets van weet? Mooie usance! Als
ik u uw hoed afneem en ik zeg: „Ik geef u er
een gulden voor!" (Na een blik op den hoed
verbeterde dc magistraat: .Laat ik zeggen:
twéé gulden I"). dan zult u daar toch ook niet
mee accoord gaan?!"
„Daar zou ik zéker niet mee accoord
gaan!" zei verdachte en het leek wel of hij
zijn hoed wat steviger vastgreep.
„Maar zóó ongeveer Ls het met die steenen
toch óok gegaan!" merkte de Politierechter
op. „Ik zal nu eerst den agent hooren, die u
aangehouden heeft."
De agent-getuige was een zeer serieus man,
die in proces-verbaalstijl sprak.
Het is bekend, dat een agent nooit zoo
maar ergens gewoon „is", hij houdt zich altijd
ergens op. Zoo ook deze Amsterdamsche orde
bewaarder.
„Ik hield mij in de buurt van de in aatV-
bouw zijnde huizen op, om toezicht te oefe
nen, omdat in den laatst en tijd daar dief
stallen van bouwmaterialen voorgekomen
waren. Ik zag toen den hier aanwezigen per-
•oon door een raam kijken en aan een deur
morrelen, hetgeen mij verdacht voorkwam.
Na eenigen tijd laadde hij steenen op een
auto, waarop ik naar hem toeging en hem
vroeg: „Hebt u verlof om die steenen weg
tc nemen?" De persoon zei toen: „Ik heb ver
lof van een steenzetter, dien ik niet van
naam ken. maar wel van aanzien". Ik kon aan.
die verklaring zoo maar dadelijk r jen geloof
hechten, waarop de persoon vroeg: „Maakt
u er asjeblieft geen werk van, want ik
schaam me dood voor m'n kinderen." Toen.
heb ik de persoon meegenomen naar den
opzichter en die verklaarde geen verlof ge
geven te hebben de steenen weg te halen".
Het O.M. vond het erg, dat de dikkeid
's avonds laat bij een werk had rondgesloo-
pen, om te zien of het „vrij" was en eischte
een betrekkelijk geringe geldboete.
„De Officier heeft gezegd, dat ik bij dat
werk rondsloop", merkte verdachte beleedlgd
op. Maar dat is nu juist contra. Ik keek rond,
of er ook een wacht was. Maar die was er
niet. Anders had ik hem aangesproken. Ik
vind het gevoelig van den officier, dat hij
spreekt van rondsluipen!" En met wat goe
den wil was wel te begrijpen, wat de dikkerd,
die met steenon handleer weet om te gaan
dan met de taal. bedoelde.
De Politierechter ping het vonnis vellen:
..Ofschoon ik geloof, dat u niet bepaald
hebt willen stelen
„NéééI" zei verdachte uitbundig.
„Dat is een bewijs van instemming, dat iï
liever moest bewaren tot na het vonnis,
merkte de rechter koelt»er on en gin» voort:
..Ofschoon ik dus geloof, dat u meer in on
bedachtzaamheid hebt eehnndeld.
„Jaaa". beaamde de dikkerd-
Toen werd de rechter ernstig boos:
„Wilt u mii asjeblieft niet meer in de redd
vallen. Dat mag ncmand doen. als ik mij a
vonnis uitspreek, dus u ook niet!"
De dikkerd zweeg verder in alle talen.
De rechter deed nog wat van de gevraaede
boete af en dc gemoedeliiVe man-van-de-
usance betaalde contant, blijkbaar den ko
ning te rijk, dat hij niet „den bak was inge
draaid".
J. C. E.
Reed.s eenige malen hebben wij in onze film artikelen het fümnvmmer van het bekende
Duitsche blad ..Querschnitt" geciteerdVandaag geven wij ceneeen illustratie uit dit num
mer weer. net is een pen teek cning van een Duiisch kunstenaar, een merkwaardige i(j
het psychologisch eenzijdige kijk op het bioscooppubliek