DE VERBODEN STAD Biographieen in een notedop. BRIEF UIT OOSTENRIJK. DOOR Mme ALEXANDRA DAVID—NEEL I. DE DOKARPAS. 3$ K" ^-r1 J/ef land van Thibet. De Dokarpas lag voor ons, indrukwekkend, groot Cegen een grijze avondlucht. De pas is een inzinking in den gigantischen kalen bergketen, waarvan de reusachtige hellingen doorbuigen zooaLs de kabels die over rivieren gespannen worden om als brug dienst te doen. De wetenschap dat deze pas de drempel aan geeft van het bewaakte gebied, geeft haar uit dit oogpunt beschouwd een voorkomen yan ongastvrij hold. De grond rondom de pas ls grootendeels gewijd aan de Goden en de Thioetaansche pelgrims, die langs deze route trekken, hebben tallooze kleine altaren gebouwd, bestaande uit drie staande steenen en een vierde als dak er op liggend, waar zij aan de geesten offeren. In dc pas zelf en langs de naburige berg-- ruggen waren de mystieke v^-g-n, die men alle hoog.cn in Thibet ziet, ln een op merkelijk groot aantal geplant. In de vallende schemering schenen zij te leven, strijdlustig en dreigend als war... het soldaten, die dc kruin beklommen hadden, gereed om den vermetelen reiziger, die zich sou wagen op den weg naar de Heilige Stad, aan te vallen Toen we de steenhoop bereikten die op don ton de grens aangaf, werden wij verwelkomd door een windvlaag de koude ijzige kus van het norsche land waarvan de woeste charme mil zoolang betooverd had en waar door ik altijd aangetrokken word. Nadat we ons achtereenvolgens naar de vier wind streken, het zenith en het nadir hadden ge keerd, spraken wij den Boeddhistischen wensch uit: „Mogen allo stervelingen geluk kig zijn". En wij begonnen te dalen. Een verblindende sneeuwstorm kwam uit de bergen op ons noer. Zwarte wolken pak ten zich samen en gingen over in een hagel bui. Wij haastten ons In onze poging om den bodpm van dit steile en onherbergzame dal te bereiken vóór de nacht viel. Maar de duisternis vipl snel. Wij raakten het. pad kwijt, dat zich daar verder slingerde en bevonden ons spoedig, hulpeloos uitglijden, de. op steanen. die onder onze voeten los raakten. Het werd gevaarlijk om op deze wijze verder te gaan. Wij probeerden dus tot stil stand te komen en toen plantten we onzen pelgrimsstaf ln den grond als steunpunt. Voor de veiligheid leunden? we tegen elkaar met onze bagage op den rug en wij bleven zitten in de sneeuw, die viel van acht uur 's avonds tot twee uur den volgenden mor gen. Toen brak een treurig maantje in zijn laatste kwartier door de wolken en wij daal den verder naai' de grens van het woud Ik was juist ingedommeld, toen het geluld van snuffelen mij wakker maakte. Op enkele voeten afstand van dc plaats waar we lagen staarden de glinsterende oogen van een dier «aar ons en ik kon zijn gevlekte huid zien! Ik maakte Youngöen niet wakker. Het was niet de eerste keer. dat Ik dit soor: dieren ln de wildernis ontmoette. Zij vallen zelden mensc.hen aan. indien zij niet aan gevallen worden of gewond zijn en Ik was er van overtuigd dat zij mij noch mijn metgezel kwaad zouden doen. Deze nachtelijke ontmoeting deed mij den ken aan een andere, die ik verscheidene Ja ren daarvóór bij helder daglicht gehad had met. een prachtlgen tijger. ..Klein ding" mom. peMe ik. terwijl ik naar het lenige dier keek. „ik heb ln mijn nabijheid een veel grooteren vorst der woestijn gezien dan jij bent; ga slapen en wees gelukkig!" Ik twijfel er aan of het „kleine ding" me verstaan heeft, maar na enkele minuten draaide het zich Langzaam om en ging weg; zijn nieuws gierigheid was bevredigd. Wij konden ons geen langere rust toestaan. De dag was aangebroken en het was tijd voor ons een plaats te zoeken om ons te verber gen buiten het sad. Ik mankt Youncden wakker en we gin gen op weg. Een'.ge oogenblikken nadat w- on weg waren wees de jonge man met zljr stok naar iets onder de boomen ..Daar zljr 7,r". zei hij en daar waren werkelijk twe- gevlekte vrienden. Zij draaiden hun kop naar ons toe keken ons een oogenblik aan, en gingen verder lanes den stroom, terwijl w j het pad opklauterden. Toen wij hooger kwamen veranderde he* woud weer; het werd nu minder dicht. Dr zon. die was opgekomen verlichtte den onder grond en door <ïe openingen in het gebladerte zagen wc den tegenoverges telden oever. Wij merkten met verbazing op dat die bebouwd scheen, maar bebouwd op een wonderlijk'.' manier, meer in den vorm van tuinen en parken dan van gewone akkers. Het was een schitterende morgen en de tocht verheugde ons zoo zeer dat we wel een uur langer doormarcheerden dan gewoonlijk, voordat wij een schuilplaats zochten. Toen boog de -rivier plotseling af en wij zagen voor ons een dorp gebouwd tegen een helling aan den voet waarvan onze weg Langs de rivier liep. Eenige alleenstaande huizen zagen wij zelfs vlak bij ons, terzijde van hei pad. Welk dorp kon dit zijn? Het was op geen enkele kaart aangegeven en niemand van de inwoners van het land waar wij vóór ons vertrek Inlichtingen hadden lngewonhen had ons hierover met een woord gesproken. De architectuur was seer bijzonder. WIJ zagen geen huisjes en boerderijen, maar villa's en miniatuurpaIetsjes omgeven door kleine maar statige tuinen 1 De vreemde plaats baadde in een bleek gouden licht. Geen klank van menschelijke stommen, geen geluld van dieren, werden gehoord. Maar nu en dan trof een zwak zil veren getingel ons oor. Wij waren verbaasd. Waren we in Thibet of hadden wij een sprookjesland bereikt? Wij konden echter niet op het pad blijven staan. Er zouden mcnschen langs kunnen komen en ons zoo dicht bij de voorposten te laten zien, was onvoorzichtig. Het was noodzakelijk, terwille van de veiligheid, dat we onze onderzoekingen uitstelden tot den avond. En wederom trokken we ons terug in de struiken en rotsen en oververmoeid zonk ik daar op het mos neer, verhit en uitge put. Ons ongeduld om de fantastische stad weer te zien. onze angst om een bewoonde plaats door to trekken en hei verlangen om een weg te zoeken, waarbij wij dat vermeden, bracht ons vóór zonsondergang na eenig dwalen weer op dezelfde plek terug. Waar waren nu die mooie hulzen, die statige kleine paleizen en de zonnige tuinen? Het woud was ledig. Het sombere landschap met donkere boomen strekte zich voor ons uit en een kouden wind, die door de takken huilde kwam in de plaats van het harmo» nieuze getingel. „We hebben gedroomd", zei ik tegen Young- den, „wij zagen dezen morgen niets, het gebeurde alles in onze slaap". „Gedroomd!" riep de lama. ..ik zal u be wijzen. dat we niet gedroomd hebben: ..Deze morgen terwijl gij naar de wonderbaarlijke stad stond te kijken maakte ik een sungpo (toovertoeken) op de rots met de punt van mijn staf, opdat Goden noch Demonen onze pogingen zouden tegenwerken. Dit teeken zal ik zoeken". En hij keek naar een platte steen aan de voet van een pijnboom. „Daar staat het!" riep hij triomfantelijk, „ldjk maar!" En ik zag het ruw getrokken sungpo en ik bleef zwUzend staan Toen wij den volgenden dag verder trokken kwam een dorpsbewoner ons over de velden achterop. „U moet bij den pönpo (chef) komen", ze! hij. Met volmaakte kalmte beheerschte Young- den onmiddellijk de toestand. Hij legde zijr. bagage op den grond, met de bedoeling de nieuwsgierigheid van de pönpo en zijn be dienden te vermijden, die als ze de bagage gezien hadden, die zeker zouden willen ope nen en bekijken. HIJ schonk mij niet de minste aandacht, alsof de gedachte niet bij hem opkwam, dat een onbeduidende oude vrouw zooals lk. de moeite van eenige aan dacht van een kudak (edelman) waard was! ..Laat ons gaan", zei hij en dc twee ver trokken druk pratend. Ik hurkte onderdanig op het pad naast onze bagage en nam mijn Thibetaansche rozen krans. doende alsof ik bad. Ik zag mij reeds teruggeleid worden naar de dichtstbijzijnde Ch!neesche grensplaats zaande door de dorpen, ten prooi aan dc nieuwsgierigheid van de bevolking. Maar niet één minuut kwam het idéé in mij op het o'.an op te geven. Ik had gezworen, dat een blanke vrouw Lhasa zou bereiken cn die zou ik zijn. Maar hoe. en wanneer, als het nó mislukte? Eenige tijd ging voorbij. Plotseling hoorde ik een stem. Het geluid werd sterker. Young' den kwam terug, een Thlbetaansch gods dienstig lied zingend. Wanneer hij zingend kwam, was hij alleen. Het was een plotse linge hoop. neen, een zekerheid, die mij door het hoofd vloog! De Jonge lama stond voor mij, een spot tende glimlach op de lippen. Hij opende zijn hand en toonde mij een zilveren muntstuk. „Hij heeft mij een roepij als aalmoes ge geven", zei hij. „Laat ons nu vlug verder gaan". Yongden had gehoord dat de pönpo daar speciaal was gestationneerd om den weg te bewaken en toe te zien, dat geen reiziger de pas kon doorgaan zonder ondervraagd te worden. WIJ konden ons met ons geluk feli- citeeren. maar wij hadden nog lang niet alle moeilijkheden van dit soort achter den rug We behoefden niet lang te wachten of onze zenuwen kregen een nog grooteren schok. CONRAD BUSKEN HUET. 1826—1886 De scepticus en de criticus in onze letter kunde. Maar óók, dc Fransche seest in een tijdsgewricht van oer-Hollandsche cultuur, ls Busken Huet. Met de Fransche cultuur is hij van huis uit nauw verbonden. Stammend uit een geslacht van Waalsche predikanten, werd ook hij tot den dienst in de kerk der Fransche refugiés bestemd cn teneinde zich daartoe te bekwa men verbleef hij van zijn 22ste tot zijn 23ste jaar in Fransch-Zwitserland on ln de Fran sche hoofdstad. Daarna werd hij bij de Waal sche Kerk in onze stad beroepen (zijn ge boortestad is niet Haarlem, doch Den Haagh Elf jaar heeft hij haar gediend, van 3851 1862, daarna moest hij, de vrijzinnige predi kant .die reeds in zijn „Brieven over den Bij bel" de wetenschappelijke bijbslcritiek had toegejuicht, het veld ruimen voor de op vattingen van conservatieve gemeenteleden. En reeds spoedig na zijn heengaan bleek, dat er meer aanleiding was tot verwijding van de kloof dan tot bij legging van het geschil. Vriendschap met E. J. Potglefer cn H. P. G. Quack voerde hem den litterairen kring bin nen, waarin hij zich allengs beter op zijn plaats gevoelde, dan binnen de kerkmuren In 1862 nam hij ontslag als predikant, tot 1868 vervulde hij een vrij onaanzienlijke be trekking ter redactie van de Oprechte Haar- lemsche Courant. Intu&schen was hij in '63 reeds in de „Gidsredactie" opgetreden, doch hij had zich vele vijanden verworven ei toen hij twee jaar later een scherp cn vol gens velen ongemotiveerd artikel schreef over „De Tweede Kamer en de Staatsbegro ting" namen zijn tegenstanders de gelegen heid te baat om hem buiten de redactie te zetten. Belangrijk is, dat Potgieter zich solidair met hem betoonde en tevens de redactie ver liet van het tijdschrift, dat hij bijna dertig jaar geleden had opgericht. Nog meer stof tot ontevredenheid verwekte Busken Huet onder de Hollanders door zijn roman ,.Lide- wyde". een realistisch boek dat voor de heer- schende begrippen dermate zedekwetsend was, dat het den schrijver blameerde. Busker» Huet. in vele opzichten een man van eon on-Hollandsch ruimen blik, aan den anderen kant ook wel weer met zeer vaderlandsche eigenschappen, zooals gevoel voor humor, veel energie en practlsche zin, eenigszins verlegen en preutsch, voelde zich niet meer op zijn plaats en verliet het land. Hij vestig de zich tc Batavia waar hij benoemd was tot hoofdredacteur van „De Javabode". Vier jaar later stichtte hij een eigen ..Algemeen Dag blad van Neücrlandsch Indiëwaarvan hij directie en hoofdredactie voerde, later Euro- peesch correspondent was, en tot zijn dood de eigenaar bleef. Li 1876 vertrok hij in het belang van de opvoeding van zijn zoon naar Europa. Hij keerde echter niet. in Nederland terug, doch vestigde zich in de hoofdstad van het land. welker cultuur zoozeer zijn bewondering had. in welks geest hU opgevoed was. Frankrijk Te Parijs neemt hij de positie in van den u t de verte toeziender. en raadgevenden criti cus. Vol twijfel aan de capaciteit van zijr landgenooten om nog Iets goeds voort t- brengen, behalve ten aanzien van enkele vrienden (Potgieter, mevrouw Bosboom-Tous- saint, Douwes Dekker), geeselt hij hen met scherpe crltiek. Tal van toenmaals gevierde auteurs van het genre J. J. Cremer heeft hij neergehaald van hun standpunt en als zoo danig had hij- die zelf als romanschrijver van geen bateekenis bleef, als criticus en wegbe reider voor de tachtigers groote verdienste. Behalve „Lidev.-ydc" schreef hij een roman „Robert Bruce's Leerjaren", welke zich even min boven het middelmatige verheft. Cultuurhistorisch deed hij belangrijker werk. In „Parijs en Omstreken" geeft hij be schouwingen over kunstgeschiedenis uit zijn nteuwo vaderland, het eigen vaderland dankt echter aan hem de beide belangrijke zijn be schavingsgeschiedenis beschrijvende werker ..Het Land van Rubens" en „Het Land van Rembrandt". Vooral het laatste mag wat op pervlakkig en onnauwkeurig zijn. dè opze; is grootsch en de Inhoud blijft van documen taire beteekenis. Zijn verzamelde werken met de „Litterarische Fantasieën en Kritieken" mede zijn uitgegeven in niet minder dan 4C deelen. Was zijn geest Fransch, zijn karak'er vrij zuiver Hollandsch, Busken Huet is we'licht het beste te schetsen door hem een geeste lijk aristocraat te noemen, die zich het schoono als hoogst bereikbaar doel gesteld had. Hoewel als predikant en als letterkun dige vooruitstrevend, was Huet. als politicus, zoover hij zich dan met politiek bezig hield, vrij conservatief, De monniken van den Heiligen Berg Athos en hun kippen. - De verontwaardigde Eukoemenos en het Internationale Gerechtshof in Den Haag. (Van onsen Weenschen correspondent.) Weenen, Maart. Onder de meer dan tweeduizend mon niken. welke c-p den berg Athos den sooge- naamden „heiligen berg" op een der land tongen van het schier-eiland Chaicidice wonen, heerscht groote opwinding. De monniken wonen hier in een stuk of twin tig kloosters en ook huizen oanige hunner ui eenzame hutten, welke tusschen rots kloven en op berghellingen verspreid lig gen. De kloosters op den berg Athos da teeren uit de zesde eeuw. Het aantal ge bouwen werd steeds grooter en grooter, er waren kloosters, die uitsluitend door Grie ken en andere weer, die door Russen. Bul garen en Serviërs bewoond werden. In den Foop der tijden vormde zich één groote monnikenrepubliek, welke feitelijk auto- nccm was en die alleen in geestelijk op zicht afhankelijk was van den eukoemeni- soh en patriarch te Cons tantin opel. Op den berg Athos worden alleen man nen toegelaten. Geen enkele vrouwenvoet heeft, naar men zegt het geheiligde gebied, dat door de monniken bewoond wordt, betreden. Do uit monniken be sts ande bewaking van de haven Daphnl let er streng on, dat geen nieuwsgierige vrou wen het verbod overtreden. Nu moeten er niet alleen geen menschen van het vrouwelijk geslacht in de monni kenrepubliek worden toegelaten, doch ook geen vrouwelijke dieren. Vrouwelijke hon den on katten paarden en ezsls, hazen en konijnen mogen op den berg Athos niet aanwezig ziln. Ook mogen de monniken er eigenlijk geen kippen op na houden, maar in den loop der tijden stoorden de vrome broeders zich niet meer zoo aan dit ver bod. want zij hielden van eieren, zoowel gekookt als in den vorm van omelettes cn spiegeleieren cn ook waren zij niet af- kcerig van een raalsch kippeboutje. Met het gevolg dat men overal kippen hoorde kake len en dat men vaak den aangenamen geur van gebraden hoenders ln de neusga ten kreeg. De regeerende abt van de kloosterre- publiek, de „hegoamenos", leod nu gedu rende eenlgen tijd aan slapeloosheid. Hij kon gedurende tal van dagen en nachteu maar niet ln slaap vallen en toen hot hom eindelijk gelukt was half ln te sluimeren, werd hij opeens door het gekakel van een paar kippen uit zijn zoete mijmering opge schrikt. Dat was, zoo dacht de hegoemenos, een vingerteeken van een hoogere macht, die er verontwaardigd over was, dat de monniken het verbod overtreden hadden. Vrouwelijke wezens waren op den Athos aanwezig en dat mocht niet zijn! En in den vroegen morgen riep de eukoemenos een concilium bijeen, welke wijze vergade ring aesloot, dat alle op den berg aanwe zige kippen uiterlijk op den dertienden No vember 1930 gedood moesten zijn. Maar d monniken deden, alsof zij doof warer.. Ee kippen bleven doorkakelen, ook n? den dertienden November, zij legden vlijtig eieren en zij braadden af en toe vroolijk in de pan. De eukoemenos was hoogst verontwaar digd. Hij wist niet, wat hij zou doen, want hij beschikt niet over een politiecorps en hij kon de monniken niet dwingen hun kippen den hals om te draalen. De hegoe menos wendde zich nu tot den Griekschen resident, die de vertegenwoordiger van do Grieksche regeering op den berg Athos is. Eeze schreef een langen brief aan het ministerie van buitenlandschc zaken te Athene, waarin hij de hoele kwestie uiteen zette. T Athene werd nu een ministerraad bijeen geroepen en deze sprak een oordeel uit: Het staat den monniken op den berg Athos vrij kippen te houden of dat na te Laten. Het Ls een kwestie van internen aard. waarover alleen de monniken zelf tc beslissen hebben. Een koerier uit Athene bracht den eukoe menos dit bericht. Deze beschuldigde de Grieksche regeerlr.g, dat zij zich niet aan de bepalingen van het staatsverdrag hield, dat tusschen de regeering, de mon nikenrepubliek en den cukoemenischen pa triarch te Constantinopcl was gesloten. Het mooiste van het geval Ls, dat de eukoemenos zich nu tot het Internationale scheidsgerecht ln Den Haag wil wenden, opdat dit lichaam in deze aangelegenheid beslist. W. M. BEKAAR. UIT DE CROOTE STAD. Usance. Hij had absoluut niet het type van een misdadiger. Integendeel: hij leek een goedige dikkerd die geen vlieg kwaad zou doen. Ook de Amsterdamsohe Politierechter, voor wiens rechtersstoel hij gedaagd was, toonde neiging om aan te nemen dat deze goedronde bouwvakpatroon het niet zoo kwaad bedoeld had, maar wat hij had gedaan viel nu een maal onder de strafwet. En deze Ls overbld- delijk. Dientengevolge moesten ook de Offi cier van Justitie en de Politierechter, onver biddelijk zijn. De dikkerd had een avondkarweitje gekre gen, dat waarschijnlijk wel een nachtkarwei tje zou worden, want het moest geschieden in een bioscoop, na afloop van de voorstelling, op den 18en November van het jaar, dat al weer achter ons ligt. Voor dit karweitje had hij met een vrachtauto van een hoop roode baksteenen 4o weg gehaald. Dit zou heele- maal niet afkeurenswaardig geweest zijn, als die hoop steenen hem maar had toebehoord. Maar dit was niet het geval. Die steenen be hoorden aan een Handelsvereeniging, die daar in de buurt bouwde. En zoo lapte een agent, die de speciale opdracht had het ste len van bouwmaterialen van het werk in qua ei tie te verhinderen, hem er bij. „U leest daar voor. dat ik me die steenen wederrechtelijk heb toegeëigend", zoo sprak de dikkerd tot den Politierechter, „maar ik zou dat graag veranderd zien in oen abuis". De rechter voelde hier niet voor. De dag vaarding luidde nu eenmaal zoo en bovendien is het begrip „abuis" niet zoo rekbaar als de dikzak scheen te meenen. Toen gooide verdachte het over een an deren boeg. Hij trachtte nu het begrip „usan ce" 'n beetje uit te rekken: „Kijkt u 's, Edel achtbare" zei hij gemoedelijk. ,het is in ons vak usance, dat je mekaar helpt in zulke ge vallen. Ik zou het later wel betaald hebben; ik hoef voor die 1.80 of 2 waarde gelukkig niet te gaan stelen!" „Usance?" vroeg de rechter. „Oók als de ander er niets van weet? Mooie usance! Als ik u uw hoed afneem en ik zeg: „Ik geef u er een gulden voor!" (Na een blik op den hoed verbeterde dc magistraat: .Laat ik zeggen: twéé gulden I"). dan zult u daar toch ook niet mee accoord gaan?!" „Daar zou ik zéker niet mee accoord gaan!" zei verdachte en het leek wel of hij zijn hoed wat steviger vastgreep. „Maar zóó ongeveer Ls het met die steenen toch óok gegaan!" merkte de Politierechter op. „Ik zal nu eerst den agent hooren, die u aangehouden heeft." De agent-getuige was een zeer serieus man, die in proces-verbaalstijl sprak. Het is bekend, dat een agent nooit zoo maar ergens gewoon „is", hij houdt zich altijd ergens op. Zoo ook deze Amsterdamsche orde bewaarder. „Ik hield mij in de buurt van de in aatV- bouw zijnde huizen op, om toezicht te oefe nen, omdat in den laatst en tijd daar dief stallen van bouwmaterialen voorgekomen waren. Ik zag toen den hier aanwezigen per- •oon door een raam kijken en aan een deur morrelen, hetgeen mij verdacht voorkwam. Na eenigen tijd laadde hij steenen op een auto, waarop ik naar hem toeging en hem vroeg: „Hebt u verlof om die steenen weg tc nemen?" De persoon zei toen: „Ik heb ver lof van een steenzetter, dien ik niet van naam ken. maar wel van aanzien". Ik kon aan. die verklaring zoo maar dadelijk r jen geloof hechten, waarop de persoon vroeg: „Maakt u er asjeblieft geen werk van, want ik schaam me dood voor m'n kinderen." Toen. heb ik de persoon meegenomen naar den opzichter en die verklaarde geen verlof ge geven te hebben de steenen weg te halen". Het O.M. vond het erg, dat de dikkeid 's avonds laat bij een werk had rondgesloo- pen, om te zien of het „vrij" was en eischte een betrekkelijk geringe geldboete. „De Officier heeft gezegd, dat ik bij dat werk rondsloop", merkte verdachte beleedlgd op. Maar dat is nu juist contra. Ik keek rond, of er ook een wacht was. Maar die was er niet. Anders had ik hem aangesproken. Ik vind het gevoelig van den officier, dat hij spreekt van rondsluipen!" En met wat goe den wil was wel te begrijpen, wat de dikkerd, die met steenon handleer weet om te gaan dan met de taal. bedoelde. De Politierechter ping het vonnis vellen: ..Ofschoon ik geloof, dat u niet bepaald hebt willen stelen „NéééI" zei verdachte uitbundig. „Dat is een bewijs van instemming, dat iï liever moest bewaren tot na het vonnis, merkte de rechter koelt»er on en gin» voort: ..Ofschoon ik dus geloof, dat u meer in on bedachtzaamheid hebt eehnndeld. „Jaaa". beaamde de dikkerd- Toen werd de rechter ernstig boos: „Wilt u mii asjeblieft niet meer in de redd vallen. Dat mag ncmand doen. als ik mij a vonnis uitspreek, dus u ook niet!" De dikkerd zweeg verder in alle talen. De rechter deed nog wat van de gevraaede boete af en dc gemoedeliiVe man-van-de- usance betaalde contant, blijkbaar den ko ning te rijk, dat hij niet „den bak was inge draaid". J. C. E. Reed.s eenige malen hebben wij in onze film artikelen het fümnvmmer van het bekende Duitsche blad ..Querschnitt" geciteerdVandaag geven wij ceneeen illustratie uit dit num mer weer. net is een pen teek cning van een Duiisch kunstenaar, een merkwaardige i(j het psychologisch eenzijdige kijk op het bioscooppubliek

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16