OUD-HAARLEM. Drie maanden in Ind ië. Wat gespaard bleef. ONZE HOFJES. II. IN EN OM MEDAN. Wanneer je alle kennissen, die doorgaan naar Java de hand gedrukt hebt, daarna in de onbeschrijflijke herrie, die aan boord heerscht. een koelie er toe hebt gekregen, de koffers naar de douanfe-loods te sleepen, ten slotte het gewenschte krijtmerk op je bagage hebt zien krassen, na de overtuigende verze kering, dat je beslist geen vuurwapens bij je hebt, dan zeg je uit het diepst van je hart: „gelukkig!", als je eindelijk in een auto zit en niet een stevig vaartje over den zonnigen asphaltweg stuift, die van Belawan naar Medan voert. Eerst loopt de weg door de moe rassen in het mondingsgebied van de Deli- rivier, waar de 4 a 5- M. lange bladeren van de bijna stamlooze nipahpalmen in menigte opschieten en waar voortdurend plekken water blinken tusschen de moerasvegetatie. Spoedig echter wordt het land droger en aan beide zijden van den weg verschijnen de groezelige inlandsche woningen als het ware neergehurkt onder de talrijke klapperboomen tusschen pisang en ketella (cassave! aan plant. Bij den ingang van de erfjes staan kinde ren te kijken; meisjes van tien of twaalf jaar, zelf nog kinderen, dragen net als moe der, een klein broertje of zusje schrijlings op de heup. Langs den kant van den weg loopen de In landers achter elkaar, velen zwaar beladen, de vrouwen bijna altijd met een kind in den slendang. We hebben volop gelegenheid, de verschil lende volkstypen gade te slaan. Heel veel Ja vanen zijn er onder: zooals bekend is, be staat ongeveer tweederde gedeelte der koelie bevolking op de Oostkust uit Javaansche immigranten, die dikwijls na afloop van hun contract in het land blijven. Maar ook enkele breeds Maleiergezichten merken we op. De kleeding loopt sterk uiteen: sommigen dragen alleen een korte broek, anderen dra gen de sarong en daarover een kort jasje, velen loopen ook in Europeesche kjeeding, namelijk lange broek en gesloten jasje (toe- toepjas). Ofschoon velen een hoofddoek dragen, ziet men toch ook hoeden van aller lei vorm; zelfs een oude tropenhelm ont breekt niet. De best gekleede personen hebben meestal een laag cilindervormig napje, iets hooger dan de oude kwartiermuts van onze infan terie, maar dan van zwart, rood of paars flu weel. Van een heel ander slag zijn weer de bijna zwarte Voor-Indiërs met hun witte hoofddoeken, lange magere kerels, die lui op hun ossen karren zitten. Daar nadert van den anderen kant een auto,, maar onze chauffeur schijnt niet van plan te zijn, om ruimte te geven; vlakbij ge komen houdt hij zelfs nog meer links. Ècn botsing lijkt onvermijdelijk; reeds willen we roepen: „Chauffeur, kijk uit!", als de andere auto reeds aan den rechterkant voorbij glipt. Dan barsten we in lachen uit. om onze vrees: in Indië houdt men immers links! Weldra zien we de eerste Europeesche hui zen, Medan is bereikt en spoedig stoppen we onder de koningspalmen van hotel De Boer. We hebben nog tijd om ons vóór de lunch wat te verfrlsschen en installeeren ons in onze kamers. Alweer iets nieuws, de Indi sche hotelkamer. Vóór een open galerijtje met een schrijftafel en gemakkelijke stoelen; daarachter de eigenlijke logeerkamer, waar van een gedeelte met vliegengaas is afge sloten, de z.g.klamboekamer waar het ledi kant staat. De klamboekamer is typisch voor Deli: op Java bijv. waren nagenoeg alle bed den omspannen met het groote witte klam- boenet. Persoonlijk vind ik de klamboekamer pret tiger, minder benauwend dan het klamboe- bed. Maar als er een of meer muskieten zijn binnengekomen, is de ellende ook niet te overzien, want de ruimte is te groot om die kleine kwelgeesten te vangen. In den anderen hoek is de badkamer, beter gezegd mandikamer, want een badkuip is niet aanwezig. Er staat een hooge gemetselde bak met water en daarbij een klein emmertje met een inhoud van drie of vier liter. Men vertelt in Indië altijd dat de totoks (pas aan gekomen Europeanen) den bak vaak voor een ongemakkelijke badkuip houden en er dus in gaan zitten, maar voor de waarheid van dit verhaal sta ik niet in. En ieder, die stoffig en bezweet is thuis gekomen en eenmaal de koele gulpen water over zijn brandende huid heeft gekletst, om dan heerlijk opgefrischt na dit pittige bad zijn thee te drinken in de kleine voorgalerij, is voorgoed voor de mandlkuur gewonnen. 's Avonds wordt het gezellig in Hotel De Boer. Er is muziek; de dansvloer is goed, de boy laat bonnetjes teekenen, zooveel men wil en de Delianen zijn in een jolige stemming. Wanneer men het eens treft, kan men zich een denkbeeld vormen van de vroolijke pan, die het hier vroeger zoo dikwijls 'was cn waarvan de verhalen ver buiten Dcli bekend zijn geworden. En al is het tegenwoordig heel v/at kalmer geworden, op Hari besar (de eer ste en zestiende van elke maand) moet het hier nog zeer opgewekt- toegaan. Toen we eenige dagen op de onderneming in het binnenland waren geweest en wat meer hadden gezien van het leven der Euro peesche employés en de enorme hoeveelheid arbeid, die door hen moet worden verricht, begrepen we heel wat beter dan op dien eer sten avond, wat het voor deze werkers be- teekent, in Medan weer eens een avond in vroolijkheid door te brengen met een aantal collega's en zich weer „in de wereld" te voe len. li Medan is een mooie stad, modern aange legd. met breede asphaltwegen en een paar drukke winkelstraten (b.v. Kesawan) cn aan den buitenkant de prachtig aangelegde Euro peesche wijken. Het middelpunt van Medan is de Esplanade, het pl-m. 200 bij 300 M. groote plein, waarom heen de belangrijkste gebouwen gegroepeerd zijn. Ik noem hier slechts het station, de Witte Sociëteit, het postkantoor, het stadhuis, verder Hotel De Boer, het Medan-hotel en verschillende bank gebouwen en agentschappen. Op den hoek bij het postkantoor staat altijd een rijtje sado's te wachten op een vrachtje. Het zijn heel lichte tweewielige karretjes met kap, waarin je met den koet- pet Hofje van Heythuizen aan den Kleinen Houtweg. Op de binnenplaats van het hofje van Heythuizen. Hei hofje van Bakenes. sier rug aan rug zit (sado is ontstaan uit dos-a-dos). Kleine paardjes dribbelen er voor, wier tuig meestal kwistig versierd is met koper- of nikkelplaatjes. De rijtuigjes zien er meestal goed verzorgd uit, de zit plaats van den passagier (je kunt er ook met z'n tweeën in) heeft een witten overtrek, die meestal nog warm aanvoelt als men plaats neemt, want de koetsier heeft de gewoonte, om gedurende den tijd, dat- hij niets te doen heeft, wat naar achteren te schuiven en een lekker dutje te doen. Maar op zulke kleinig heden moet men niet letten. De koetsier rijdt meestal een stevig gange tje en rinkelt met z'n welluidende voetbei alsof hij tramconducteur in Amsterdam is ge weest. Na afloop van het ritje vraag je niet: „hoe veel ben ik schuldig?", doch geeft den koet sier eenvoudig het bedrag, dat hem toekomt. En daar zit nu de moeilijkheid voor een nieuweling. Men heeft nog geen maatstaf en weet. dus niet, of dit ritje met twintig of met veertig cent betaald moet worden. Het ge volg is. dat men meestal te veel betaalt en van de stedelingen te hooien krijgt: „jullie nieuwelingen bederven die menschen!" Be taal bijv. eens een paar dubbeltjes te veel. Oogenblikkelijk gaat de koetsier protos- teeren en zegt, dat het veel te weinig is. Hij merkt natuurlijk dat hij met een vreemdeling te doen heeft cn probeert er dus nog wat meer uit te slaan. Geeft, men het juiste bedrag, dan kijkt hij wel stroef, doch zegt niets. Dit ver schijnsel komt natuurlijk niet alleen in Indië voor, maar is ook in Europa in toeris tencentra welbekend. Behalve de sado's staan er hier en daar altijd een aantal hongkongs, zooals men in Medan zegt, beter bekend onder den naam rikshaw, de bekende lichte karretjes op groo te wielen, door een Chineeschen looper ge trokken. In Singapore wemelt het er van, in Nederlandsch-Indië heb ik ze alleen in Medan en Palembang gezien. Het is hier in Medan de bedoeling, dat de hongkongs zullen verdwijnen. Er worden namelijk geen nieuwe vergunningen meer uitgereikt. Drie jaar ge leden waren er pl.m. 850 hongkongs inge schreven, die een jaar later reeds tot 550 ge slonken waren. Maar gedurende de laatste twee jaar vermindert het aantal niet meer, zoodat het nog wel een tijdje zal duren voor „de laatste der hongkong-trek kers" in Medan, met bloemen bekranst, zijn laatste ritje door de stad doet. Aanvankelijk vLn-d Je het een beetje kinderachtig om in een wagentje rond gereden te worden, vooral ook omdat een medemensch voor paard speelt. Maar dat Idee ben je al gauw kwijt, want je bemerkt spoe dig, dat een witkiel, die vier groote valiezen moet torsen, het heel wat moeilijker heeft dan een hongkongtrekker. Chineesche rikshaw looper hongkongtrekker De Chineesch verdeelt zijn krachten goed, gebruikt de slechte of drukste gedeelten van den weg om wat uit te blazen en geeft tijdens den rit nog inilchtingen aan zijn passagier be treffende den weg. Ik kan In het hongkongtrekken niet een menschonteerend bestaan zien. Wel heb ik een groot bezwaar tegen dit vak en dat is het groote gevaar voor kouvatten na den rit, als de looper hevig transpireerend gaat zitten of liggen. En daar hij zich hcelemaal niet in acht neemt, zal longontsteking wel veel voor komen. De meeste hongkongtrekkers worden dan ook niet oud. Medan is de laatste Jaren sterk gegroeid. In een kwarteeuw steeg het aantal inwoners van 14.000 tot 50.000 (1929) waarvan onge veer tien procent Europeanen zijn. De open legging van het land. waardoor het aantal ondernemingen geweldig toenam, de bevor dering van Belawan tot Occaanhaven, tegen de pessimistische beschouwingen ln, hebben Medan meer en meer gemaakt tot het mid delpunt van het gezegende gebied, dat wij kortweg Deli noemen. Sumatra's Oostkust is eigenlijk een betere benaming, omdat het eigenlijke cultuurgebied reeds lang de gren zen van het sultanaat Dcli heeft overschre den en zich thans door de rijkjes Langkat, Deli-Asalian reeds uitstrekt van Besitang, dat het beter was het te verkoopen en de be rooide kas van het hofje met het geld te ver sterken, dan het stuk door bederf wellicht geheel verloren te laten gaan! Er werd evenwel door den schilder Praetorius te Am sterdam een copie van het stuk gemaakt, dat daarop weer in de regentenkamer gehan gen is. In den loop der jar^n .zijn de financiën van het hofje die zeer geleden hebben door de befaamde tierceei'ing der staats schulden weer wat verbeterd, omdat wel dadige stadgenooten legaten vermaakt heb ben. In den bloeitijd kregen de bewoonsters behalve een weekgeld van 1.20, 15 ton turf in het jaar, een vaatje boter van 10 K.G. en 30 voor vleesch. Toen het mis ging met de financiën moesten die voordeelen worden in getrokken. Er is zelfs een tijd geweest, dat de regenten gedwongen waren slechts 4 „armen" op te nemen, terwijl de andere 6 kamers verhuurd werden. Gelukkig kon men later van die verhuur weer afzien, terwijl ook meer voordeelen aan de bewoonsters werden toegekend. Het Brunings- of Bruiningshofje aan de Botermarkt weten zelfs weinig Haarlemmers te vinden. Het ligt ook zoo achteraf, zoo ver scholen. Een poort naast de slagerij der firma Hölsken geeft toegang tot dit hofje. De hui zen zijn zonder bouwkundige waarde, maar toch geeft het geheel een aardig aspect. De oudjes leven daar zoo rustig, alsof er geen druk stadsgewoel bestaat! Het hofje is in het laatst der 16e of in het begin der 17e eeuw gesticht door Dirk Bru nings. Hij bestemde het hofje tot woning- van 6 oude vrijsters of weduwen tot de doopsgezinde gemeente behoorend. Behalve vrije woning genoten de bewoonsters een weekgeld van 20 stuivers terwijl zij met Hart jesdag 12 en met Paschen 20 stuivers extra kregen. Voorts kregen zij elk jaar een vaatje van 20 pond boter, benevens 21 ton turf en 2 zakken aardappelen. Ook werd voor geza menlijk gebruik een halve zak zout gegeven. Die het noodig hadden kregen ook linnen goed, terwijl ook de doktersrekening door de regenten betaald werd. Door die goede be deeling wedijverde dit wat ligging betreft, on aanzienlijk hofje met de voornaamste hofjes in de stad. Zooals bij de meeste hofjes moes ten de bewoners hun nalatenschap aan de stichting vermaken. De toegang tot het Bruningshofje aan de Botermarkt. kreeg. Later is dit portret bewaard geworden door den stadsbeschrijver G. W. van Oosten de Bruyn, totdat het door de regenten in 1869 in publieke veiling te Parijs verkocht werd voor 4124. Het schilderstuk was door vocht en andere oorzaken zoozeer in verval len toestand geraakt, dat regenten meenden, Tenslotte iets over het hofje van Bakenes. De Bakenessergracht bestond reeds in de 14e eeuw, het was toen een van de stads grachten van de vesting. Later, toen de stad zich uitbreidde, kwam de Bakenessergracht binnen de veste te liggen. In den oudsten tijd heeft er bij de gracht een versterkt gebouw of kasteel gestaan. In de geschiedenis wordt daarvan althans gewag gemaakt. De .naam Bakenessergracht is afkomstig van de familie Bakenesse of Bakenes, die in de 14de eeuw een adellijk huis bewoonde. Aan de familie herinnert nog het hofje van Ba kenes. Het poortje staat in de Wijde Appe- laarsteeg. De poort van het hofje van Bakenes in de Wijde Appelaarsteeg. Dit poortje zal zeker als een ongeschonden herinnering blijven staan. Het hofje zelf is blijkens onze teekening ook heel aardig. Het is typisch dat geen enkel huisje hetzeifde is. Alle afmetingen van deuren en ramen verschillen. Blijkbaar heeft de bouwmeester daarin het geheim gevon den, waardoor hij die eenvoudig- woningen toch tot een schilderachtig geheel wist te groepeeren. C. VAN T. Het Bruningshofje, aarlem heeft in zijn vele hofjes een mooi bezit. Veel bouwkundig schoon moet men er enkele uitzonde ringen daargelaten niet zoeken, maar ook zonder dat hebben deze plekjes veel bekoring. Het zijn oasen van rust temidden van het drukke stadsgewoel. Bovendien bieden de hofjes aan eenige hon derden ouden van dagen een gezellig huisje. De gemeente werkt thans mede om het in terieur van eenige hofjes wat te modernisee- ren, maar aan het typische cachet wordt zoo weinig mogelijk veranderd. Het hofje van Heythuysen aan den Kleinen ,Houtweg is ook uit architectonisch oogpunt mooi. Er is gelukkig aan het hofje in den loop der jaren wat het uiterlijk betreft wei- ■vnig gewijzigd, zoodat het mooie oude bewaard is gebleven. In 1651 is het hofje gesticht uit de nalaten schap van Willem of Wilhelmus Heythuysen, die er zijn woonhuis aan de Oude Gracht en 5000 in contanten voor bestemde. Aanvan kelijk was het de bedoeling, dat er zoowel oude mannen als oude vrouwen opgenomen i zouden worden. Er konden er 10 onderdak winden. Later werden alleen oude vrouwen .toegelaten. Van Heythuysen is in 1650 overleden en in 'de Groote Kerk begraven. Indertijd heeft Frans Hals zijn portret geschilderd, dat in de regentenkamer van het hofje een plaats Dit is een der allermooiste poortjes uit het glorietijdperk der bouwkunst gespaard ge bleven. Het hofje dateert al van 1395, het werd ge sticht door de familie van Backenesse. Boven den ingang aan de Bakenessergracht staat het rijmpje; Ingang van 't gesticht van Dick van Backenes, Voor vrouwen acht en tweemaal ses. 1395. Natuurlijk is het de bedoeling: voor vrou wen van 8 en 2 maal, dus 10 maal 6. Dat is 60 jaar. Het hofje biedt thans nog woning aan 12 vrouwen. Gelukkig voor het behoud der resten van de bouwkunst uit vroegere eeuwen worden de hofjes bestuurd door regenten, die in het algemeen gevoel en .eerbied hebben voor de erfenis, van het voorgeslacht. Met piëteit wordt alles bewaard en verzorgd, zoodat er geen gevaar te duchten is dat nog iets ver loren zal gaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 17