H.D. VERTELLING
WEL EN WEE UIT MIJN WERKKRING.
Biographieen in
een nofedop.
kring gehaald en op één paar In allerijl aam
gesleepte stoelen neergeplant. Wij waren
Jtiet zoo onnoozel, te denken, dat dit uit eer
bied voor de blanda's was. We moesten wat
koopen, natuurlijk! Daar ratelde de verkoo-
per al weer en in een oogenblik was er weer
een fleschje limonade geplaatst voor den
spotprijs van twee gulden. Nu krijgt de lust
tot bieden ook ons te pakken en spoedig is
een onzer eigenaar van een dasje en een ge
stikt doekje, uitverkoopprijs f 5.— slechts! Hij
betaalt met een briefje van f 25; een der no
tabelen draaft ermee naar den kassier, die
dankend buigt. Wij wacht op de afrekening,
terwijl de afslager alweer een trosje pisang
aan den man tracht te brengen, maar wat er
terugkomt geen geld!
De kooper krabt zich eens achter de ooren.
Krenterig was hij nooit en hij wil best wat
geven voor de goede zaak, maar f 25 is toch
,wel een al te vorstelijke gift voor zijn stand.
Na veel moeite hebben we eindelijk den
puden heer aan zijn jasje.
Waar de f 20 blijven?
De oude baas doet heel onnoozel; hij ver
staat ons niet. Met z'n drieën halen we zoo
veel Maleisch bij elkaar, dat hij begrijpt,
wat we mecnen en dan gaat hij een heeie-
poos redekavelen met den kassier. Tenslotte
komt dan de afrekening en met een handvol
geld rijzen we van onze zetels op, terwijl de
oudere heeren met breed-gebaar uitgeleide
doen.
Doch als we op den terugweg het geld na
tellen, blijkt er maar f 19 te zijn en wij
stéllen vast, dat de goede oude notabel zich
vergist, heeft. „Men moet nooit het slechte
denken van zijn medemensch!" aldus troost
hét slachtoffer zich.
Een paar dagen later bevonden wij ons
In de Karo-landen bij Kaban Djake, waar
de controlour ons voorstelde, een dorp van
de Karo Bataks te bezichtigen.
De nederzetting was omringd door een
aarden wal met bamboe heining en nadat we
een paar hekjes waren overgeklommen, kwa
men de op het dorpsplein, waar een aantal
groote familiehuizen stonden, alle op palen
van pl.m. 11/2 M. hoogte. Het dak is flauw
zadelvormig gebogen en loopt in twee punten
uit die met nagemaakte buffelkoppen zijn
versierd. Staat er op zoo'n huis nog een klei
ne pagode, ook weer rijk versierd dan is dat
het huis van een hoofd. Enkele kleine ge
bouwtjes, alle in denzelfden stijl als de groo
te huizen, zijn de jongelingsverblijven, de
slaapplaats voor jonge ongehuwde mannen.
In een overdekte rijststampplaats staan
eenige vrouwen en meisjes, die bezig zijn met
rijststampen; we trachten hen te fotogra
feeren. Zoodra we echter de camera gereed
maken, duiken ze lachend weg! Kijken we
naar den anderen kant, dan werken se weer
door, maar ze zijn even gauw weer verdwe
nen, als ze de lens zien.
Als onze geleider vraagt waarom ze niet
gefotografeerd willen worden, antwoorden
ze, dat ze eerst een fooi willen hebben
Maar dat wil de controleur niet. „Ze kvijgen
al te veel van de toeristen", zegt hij. ..en
daardoor worden ze totaal bedorven. We heb
ben hier op de hoogvlakte geen Marken en
Volendam noodig!"
Willen de heeren eens een woning van
binnen zien?
Heel graag natuurlijk.
Een oude vrouw, die aan de deur zit, zegt
evenweldat er geen mannen thuis zijn. Ja,
dan is het niet geraden om naar binnen te
gaan, want als de mannen thuiskomen, krij
gen ze soesah.
Bij een ander huis geeft een oude, gemoe
delijke Batak verlof om een kijkje te ne
men en we kruipen achter hem aan, de bam
boeladder op. Gemakkelijk is anders: de
sporten staan zeker wel zestig c.M. van
elkaar.
Dan gaan we diep bukkend door de lage
deur opening naar binnen.
..Neus dichtknijpen, heeren!" waarschuwt
de geleider, maar dat was heuscb niet zoo
noodig geweest. Volkomen frisch rook het
er niet. maar er hing meer 'n rooklucht dan
een stank en ik moet erkennen dat ik in
menige woning van armen in Drente wel on
aangenamer geurtjes heb ontmoet.
Als onze oogen een weinig aan het half
donker zijn gewend, zien we in de lengte van
het huis twee zware balken liggen, die het
middenpad of wel de straat vormen. Aan
beide zijde'n is plaats voor eenige gezinnen,
die twee aan twee één vuurhaard hebben. De
gezinsafdeelingen zijn gescheiden door een
scherm van bamboevlechtwerk of een paar
doeken, wat mij wel een al te doorzichtige
scheidsmuur leek. Maar al te groote ge-
hoorigheld is hier geen bezwaar. Piano en
radio hebben de Bataks nog niet en boven
dien, het is Immers allemaal familie, wat
in dit huis woont!
In de hoeken zagen we wat eetgerei en
aan den wand hingen dikke bamboekokers,
waarin water gehaald wordt:
Reeds eenige keeren hadden we de vrou
wen buiten gezien met een grooten bamboe
koker op het hoofd en een kind op de heup.
Echte pakpaarden, die Batakrrouwen!
Er waren weinig menschen thuis; een oude
vrouw zat bij den vuurhaard eten te berei
den; in een andere afdeeling lag een jonge
moeder met een klein kind op de mat.
Wanneer hier alle vuren rooken, zal het
er wel wat minder aangenaam zijn, maar
de muskieten worden tenminste buiten ge
houden!
De familieverhoudingen der Bataks vragen
nog een nadere beschrijving. De reeds ge
noemde groep als Karo en Toba Bataks enz.
bestaan weer uit een aantal kleine stammen
of uitgebreide famine's hier marga's ge
naamd. Nu is het bij de Bataks de gewoonte
dat men niet mag trouwen met iemand van
dezelfde marga omdat die bloedverwantschap
te nauw geacht, wordt. Wanneer nu twee
menschen van verschillende marga een hu
welijk aangaan zou men de vraag kunnen
opwerpen tot welke marga nu de kinderen
zullen behooren, tot die van den vader of die
van de moeder. Dit is van groot belang, om
dat de vermeerdering van den stam als een
versterking geldt.
Bij de Bataks behooren de kinderen tot
den stam van den vader; hier heerscht het
patriarchaat.
De vrouw treedt namelijk bij haar huwe
lijk uit haar eigen marga en behoort nu bij
die van haar man, zoodat ook de kinderen
daarbij behooren. Daarom betaalt de man
aan den vader van de bruid een bruidschat,
dat wil zeggen een koopsom, want hierdoor
betaalt hij niet alleen de vrouw, maar ook de
te verwachten kinderen die zijn marga zul
len versterken. Sterft de man, dan blijft de
vrouw in het. algemeen in de marga, doch
wordt gehuwd door een broer van den over
leden man (het z.g. leviraathuwelUk)-
Hierop kopien wel uitzonderingen voor. doch
Jn het algemeen zal men de vrouw niet ge
makkelijk loslaten, wanneer zij kinderen
Jicoit.
In elk geval is het een voordeel, dat vrouw
en kinderen weer een beschermer krijgen.
Die bruidschat is niet altijd gering. Dik
wijls is die eenige honderden guldens, waar
bij men niet moet vergeten, dat er ook nog
geschenken aan familieleden moeten worden
gegeven. Het komt dan ook wel voor, dat de
jongeling bij zijn schoonvader gaat werken,
tot hij zijn vrouw heeft verdiend.
In dit stelsel erven de dochters in het al
gemeen niet. Zij worden immers toch uitge
huwelijkt en zouden de bezittingen toch
maar overbrengen naar een andere marga.
Hoezeer de vaderlijke lijn geldt bij het slui
ten van een huwelijk, blijkt wel uit het vol
gende. Een jongeling mag niet trouwen met
zijn nichtje van vaders zijde. Zij is de doch
ter van z'n vaders broer en behoort dus tot
zijn eigen marga. Het is echter wel geoor
loofd dat hij trouwt met een dochter van zijn
moeders broer, omdat dit geen familie is.
Natuurlijk wordt de bloedverwantschap
wel gevoeld, maar voor het huwelijk en erf
recht heeft dit geen beteekenis.
Na het voorgaande is het te begrijpen, dat
de vrouw een zeer ondergeschikte positie
heeft. Zij moet alle werk doen, behalve het
allerzwaarste landbouwwerk, bijv. het ploe
gen. Maar overigens heeft ze ook alles op
haar schouders terwijl de man een gemakke
lijk leventje leidt. De mannen vergaderen
veel, en dikwijls kan men hen bezig zien
met het schaakspel, waarin de Bataks, zoo
als bekend is, groote meesters zijn.
De Batakkenner Joustra schreef dan ook
in zijn „Batakspiegel" „De Batak, die trouwt,
is voor zijn leven geborgen."
Nu mag het wel even gezegd worden, dat
er langzamerhand heel wat verandert in de
Batakmaatschappij. De vrouw heeft dikwijls
heel wat meer in te brengen, dan uit het
bovenstaande zou volgen. Ook de Batak-
vrouw is Vrouw. En wat de betaling van
den bruidschat aangaat, ook hier ls de prac-
tijk milder dan de theorie. Dikwijls wordt
niet dé geheele som gevorderd en meermalen
wordt aan de dochters een gedeelte der er
fenis toegekend, niet volgens de adat maar
uit welwillendheid.
Doch niet alleen wat de eeuwenoude ge
bruiken betreft, veranderen de Bataklanden;
ook op economisch gebied gaan ze vooruit.
De KAro-hoogvlakte is door klimaat- en
bodem uitstekend geschikt voor den verbouw
van Europeesche groenten en nadat de heer
Botje hield eenige jaren als tuinbouwconsu-
lent werkzaam is geweest, is het merkwaar
dig, hoe snel de tuinbouw zich hier heeft
ontwikkeld, toen het land werd opengelegd,
o.a. door den prachtigen autoweg van Bras-
togi naar Medan. Groote hoeveelheden kool
en aardappelen gaan naar beneden, naar Me
dan en Belawan en een groot deel vindt z'n
weg naar den overval, naar Malakka.
De Karo-Batak verdient genoeg en hij
denkt er dan ook niet aan, bij de onderne
mingen in Deli in loondienst te gaan wer
ken. Zelfs zijn heerendiensten koopt hij grif
af. Hij is nlotseling ingeschakeld in het
groote verkeersnet en hij neemt er zijn
plaats in met een gemakkelijkheid en een
zelfbewustheid, die wonderlijk aandoen, als
men iets weet van de vroegere geslotenheid
van het Batakvolk en het Batakland. Daar
tegenover gaan de Europeesche industriepro
ducten het land in en brengen den Batak de
fiets, de naaimachine, de auto ende
Europeesche kleeding. Dit laatste was voor
mij eigenlijk een tegenvaller. v Zeker men
ontmoet nog wel veel Bataks in de oude,
stemmige kleedij. Een lang kleed, om de heu
pen vastgemaakt, dat tot de voeten reikt, het
bovenlijf meestal bedekt met een grooten
doek of een buis van de bekende donkere
blauwe kleur. De vrouwen hebben hun hoofd
bedekking, een opgerolden doek, vaak nog
behouden, doch alleen de oudste vrouwen
dragen nog het. bekende Bataksieraad, de
padoeng. een zilveren oorijzer met twee spi-
ralen, dat door de oorschelp gaat en door den
hoofddoek wordt vastgehouden. Deze po-
doengs zijn dikwijls zeer zwaar, vaak tot één
K.G. en doen soms de oorschelp scheuren.
Maar het jongere geslacht draagt ze niet
meer. Ook in ons land zijn immers in de
laatste dertig jaar de bekende goaiden kap.
pen bij vele Frlesche en Drentsche boerin
nen verdwenen, alles een gevolg van het we
reldverkeer. dat steeds verder doordringt in
de geïsoleerde streken en langzamerhand de
typische volksdrachten en gewoonten doet
verdwijnen.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden).
Zwervers.
John loopt nog steeds met een oude ver
sleten cent in zijn zak. Ik geloof, dat een
eenzame zwerver, een muzikant hem uit de
voering van een kapotte jas heeft verloren.
Hij zegt het brengt geluk aan, een cent uit
ons oude dorp. grootvader's dorpons
dorpHij kijkt voor zich uit en mijmert.
Ik mijmer mee....
Winter, en een koude tocht door wijde
Friesche velden, waarover een grimmige
sneeuwjacht jaagt. We zeggen weinig, na
een poosje heelemaal niets meer. Er is alleen
nog het gesnuif van onze neuzen en het
kraken van voetstappen in de sneeuw. Het
vriest, het land om ons is grootsch in zijn
doodschheid. Hoe meer we het kleine dorpje
naderen, hoe moediger en trotscher we ons
legen den wind verzetten, hoe onverbiddelij
ker we voortworstelen. Als een paard, dat de
stal ruikt! Als zwervers, die „thuis" komen
En toen we er waren, bij grootvader, toen
we bij zijn oude potkacheltje zaten, toen
heeft het nog een heelen tijd geduurd voor
we onze kaken weer in een dergelijk tempo
konden bewegen, dat een gesprek te voeren
viel. Eerlijk gezegd was dat niet erg. We
hadden niets te vertellen eerst. Het was meer
dan genoeg enkel maar te kijken en alle
dingen van vroeger te zien, precies zoo als
toen. Onze lieve goede oude grootvader, met
z'n lange witte baard, waar we vroeger
vlechtjes in maakten.
Zijn lieve, rustige oogen, zijn tastende
teedere handen, ja zelfs zijn pijp, zijn lange
Goudsche pijp die dezelfde kleine nauw
merkbare wolkjes witte wazigheid in de
lucht blies. We keken elkaar eens aan. Het
was bijna niet te gelooven. En grootvader's
goede oude huishoudster was er en ze schonk
gloeiend heete koffie uit een grappige an
tieke kan; kleine half-volle kopjes altijd, die
ze onmiddellijk weer bijvulde, als ze ergens
één leeg zag staan. We zagen het alles weer
en we wisten dat het nooit anders geweest
was. Wij hadden alleen maar gezworven en
nu waren we weer thuis.
Toen ineens zijn we naar het kleine voor
kamertje gevlucht door de lange gang. Naai
het kleine voorkamertje met het eene groote
raam aan de vaart. We hebben met onze
neuzen tegen het raam als vroeger
weer gekeken naar de stille, wonderbare
schepen, die hier door het water glijden.
Kalm schuiven ijsschotsen weg. Langzaam,
statig, gaan de schepen; het water rilt. Als
kleine jongens hebben we die booten won
dere legenden toegedicht. Ze kwamen zoo
stil in onze wereld gegleden, en ze schoven
zoo stil weer weg. Zwervers! Vanwaar ze
kwamenwaarheen ze gingenVoor
ons was het alles zoo verzoo onbegrepen
schoon. Aan den overkant boent een vrouw
een straatje voor haar huis. Morgen met den
Zondag moet het netjes zijn. Wie verwacht
ze? Ze weet het misschien zelf niet, maar ze
werkt! De wind blaast haar rokken bol en
veegt ze dan weer mal plotseling één kant
uit. Pieken donker haar zwieren voor haar
oogen en af en toe veegt een haastige roode
hand, die juist een dweil uit het water
wrong, ze wat op zij. Het is zoo levend, zoo
sober, zoo goed.
Dan ineens een klank, en nog een, en nog
een. Een muzikant! Een heesche trompet,
wat schutterige, angstige, bevrieeende en
verwaaiende tonen. Een lied. Een lied uit
de steden
Klompjes dalveren over de keien van het
dorpsstraatje, van alle kanten komen kin
deren stil luisteren. Wonderlijke bekoring
van een armzalig, mager lied in een ver
kleumd stil dorp, dat rillend in de sneeuw
gedoken luistert, alleen maar luistert
De voordeur wordt opengeduwd en een
gulle mannenstem deint naar binnen: „Mu
ziekkorps". De huishoudster sloft, brengt een
paar centen. Buiten gaan stappen, donkere
driftige passen voorbij, verder....
„Muziekkorps". Waarlijk hij. met zijn don
kere melancholische kop. hij heeft met. zijn
eene trompet, met zijn stamelend liedje een
geur van verre streken, van andere werel
den over het dorpje gewaaid. Hij, her en der
waaiende zwerver. Hij heeft het dorpje be-
tooverd, één oogenblik.
Als we laat in den avond teruggaan naar
het staionnetje heel in de vert.e, vindt
John een cent, een doodgewonen koperen
cent. Ginds op de vlakte bijna verloren in
het donker gaat een stille figuur. De speel
man trekt verder. Wij trekken verder. John J
lacht, hij spreekt van geluk, die een cent uit
Grootvader s dorp moet brengen en ik hoor
hoe het ding in z'n zak wegglijdt. Ik denk
aan den vreemden speelman, aan zwervers,
aan het leven. Ook aan geluk?
W. S.
EEN GERAFFINEERDE TRUC
Een geval van de meest geraffineerde op
lichting is te Monte Carlo aan den dag ge
komen.
Het is gebleken dat eenige oplichters er in
geslaagd waren door een croupier om te
koopen, zich in het bezit te stellen van nieu
we speelkaarten uit de safe van het Casino,
Van deze kaarten worden de achten en ne
gens, die bij baccarat de meeste waarde heb
ben, met een chemisch middel behandeld.
Daarna werden zij weer op haar plaats ge
legd.
Zelf bij het nauwkeurigste onderzoek bleek
niet dat de achten en negens zich ook maar
eenigszins van de andere kaarten onder
scheidden.
De chemische stof had echter de eigen
aardigheid, dat zij gezien werd door speciaal
gekleurde glazen. Een der leden van de bende
nu, ging met een bril van deze gekleurde
glazen op, aan de baccarattafel zitten. Hij
kon nu de achten en negens dadelijk her
kennen. De heeren hebben vermoedelijk op
deze wijze f 480.000 „verdiend", voordat een
lid der bende, die naar zijn meening door de
anderen onrechtvaardig was behandeld, de
zaak verklapte.
EEN GELEERDE HOND.
Er is slechts één hond op de wereld, die
bevelen verstaat die hem in het
Latijn, Fransch, Duitsch, Engelsch en
andere talen worden gegeven. Hij heet
,31iss" en ls een groote achttien maanden
oude, Deensche hond, waarvan de heer A.
P. L. Gordon, een Engelsch 'statisticus, eige
naar is. Wanneer Bliss In het Engelsch het
bevel krijgt, te gaan liggen, doet hij het niet,
maar aan de order „Couche-toi", geeft hij
onmiddellijk gehoor. Zitten doet hij niet op
een Engelsch of Fransch bevel, alleen op een
Duitsch. Wanneer hij neiging vertoont om
invallen te gaan doen op het grondgebied van
anderen, roept de heer Gordon hem door
middel van een Latijnsche spreuk tot de
orde.
Natuurlijk „verstaat" Bliss al deze talen
niet. Hij ls gewend geraakt aan zekere klan
ken en heeft daarmede zekere handelingen
leeren verbinden. Toch maakt het een eigen-
aardigen indruk, wanneer men een hond ziet
gehoorzamen aan een bevel, dat in een an
dere taal wordt gegeven dan de moedertaal
van zijn eigenaar.
VIJFTIG MIJLEN IN DE LUCHT.
Tot nog toe wisten wij zeer weinig van de
hooger gelegen deelen van de atmospheer die
de aarde omringt. zz 2
De steeds toenemende belangrijkheid van
het vliegen en de ontwikkeling van de weten
schap der weervoorspelling hebben het nood
zakelijk gemaakt iets meer te weten te komen
betreffende de hoogere luchtlagen. Eerst wer
den proeven genomen met vliegers, die
fijngevoelige meetinstrumenten meedroegen,
maar daarna werd gebruik gemaakt- van
ballons, met waterstofgas gevuld. Met deze
ballons werden hoogten bereikt van 15 tot
20 mijl en op deze wijze werd veel waarde
vol materiaal verzameld. Kleine instrumten
worden aan de ballons bevestigd en waneer
deze barsten bereikt het instrument de aarde
met een parachute.
Het feit, dat verschietende sterren gezien
werden op hoogten van bijna honderd mijl,
bewees, dat de atmospheer zich tot dezen af
stand moest uitstrekken. Verschietende ster
ren zijn stukjes steen of metaal, die wit
gloeiend worden door de wrijving in de lucht.
Gp het oogenblik worden proeven genomen
met reusachtige vuurpijlen, die verschillende
instrumenten, als thermometers, barometers
en andere instrumenten zullen meevoeren
naar een hoogte van tenminste vijftig mijlen.
IV;
De oppasser van Artis.
k vind het allemaal uitstekend", zei
de heer Portielje, de bekende Inspec
teur van de levende have van Artis,
duor wiens vriendelijke bemiddeling
ik met den oppasser van Artis kennis
maakte en toen liet hij mij met den oppasser
in het Vogelhuls van den Amsterdamschen
dierentuin alleen.
Wat de heer Portielje zoo uitstekend vond
was de opknapping, die de volières in het
Vogelhuis vóór Paschen ondergingen of
reeds ondergaan hadden.
„Ja., wy zijn druk bezig met de groote
schoonmaak", begon de oppasser te vertellen.
„Dat moet zoo ééns per Jaar gebeuren. En
met, de feestdagen verwachten wij heel wat
bezoekers. Wij moeten dan zorgen dat, alles
netjes uitziet. Er moet hier altijd veel ge
beuren. want de vogels eischeu veel, wat
verzorging en zindelijkheid betreft. Hier
de oppasser troonde mij naar de volière van
de parkieten hebben wij weer een boom
gemaakt. Een „echten" boom. met „echte"
takken. Dat is veel aardiger voor de vogels
dan de rechte stokjes, die je in de buiten-
landsche dierentuinen ziet.En de glansspreeu
wen krijgen broednestjes. Hier in deze volière
hebben mijn collega's en ik nas nieuwe rots
plantjes aangelegd. Natuurlijk nagemaakt,
vindt u niet? De mensehen vragen wel eens:
Hoe hebben jullie toch al die groote steenen
hierheen gekregen?" De meesten weten niet.
dat die ..rotsen" bestaan uit gaas. met cement
bedekt! Wil doen hier veel van dit soort werk
in dezen tijd van het jaar en wij doen het
graag, want de d'rectle laat alles aan ons
over. als zij ziet dat het goed gaat. Zij laat
ons werken op eigen Initiatief en dat is heel
prettig. Het houdt de liefhebberij er in en
liefhebberij ls Iets, wat wij in onzen werkkring
ln de eerste plaats noodig hebben. Dat is in
alle afdeelingen zoo. Ik kan dit uit onder
vinding zeggen, want ik heb hier in Artis
overal gewerkt, behalve bil de olifanten. De
oppassers kunnen alles voor de dieren krijgen
wat zij voor hen meenen noodig te hebben.
Op geld wordt daarbij niet gezien. De gezond
heid van de dieren gaat vóór alles, zegt de
directie. In 't bijzonder voor de kleine vogels
heeft men hier altijd goed gevoeld. Ik geloof
dan ook wel te mogen zeggen, dat geen
enkele andere dierentuin zoo'n mooi vogelhuis
heeft als Artis. Dit hoor ik hier ook vaak be
vestigen door Duitsche en Engelsche bezoe
kers. Nog onlangs maakte ons een Duitscher
een compliment over ons vogelhuis. Maar,
zei hij, de namen die wij aan sommige vogels
gegeven hadden, waren verkeerd. Dat hebben
wij niet op ons laten zitten en hij werd over
tuigd, dat hij zich vergist had!
Het is ook een heele kunst, te zorgen, dat
de kleuren van de vogels in eenzelfde volière
goed bij elkaar passen; er moet op de kleur-
schakeeringen worden gelet. Zoo vormt een
vogelgroep in onze volières vaak een schilderij
vol leven en kleur. Het publiek ziet graag iets
moois en er komen hier heel vaak vogellief
hebbers. Zelfs in den winter kan het „ge
zellig" zijn in ons vogelhuis".
„Ondervindt u wel eens last van het pu
bliek?"
..Neen, heel weinig. Trouwens, het publiek
krijgt niet veel gelegenheid om bij voorbee'd
de dieren te plagen. Want wij voleen de
menschen vaak. ook al omdat wij moeten
zorgen, dat- de dieren geen verkeerd voedsel
krijgen. En dan zijn wii er verd°r wel op
uitgeslapen om het publ'ek. uit de dienst
gangen. te obcerveeren zonder dat het daar
erg in heeft. Veel kan er dus niet gebeuren
of wij merken h"t wel. Maar ik moet zeggen
dat „ontreden" heel ze1 den noodig ls.
U vraaat naar mijn daeverdeQltng. Wij be
ginnen om 8 uur en werken dan door tot
half één. Een groot deel van dezen tijd gaat
heen met het geven van eten aan de vogels.
Zij krijgen banaan, stukjes vleesch en sinaas
appel enzenfin: de ervaring leert je
wel in welke verhouding je zoo'n „gemengd
schoteltje" voor een bepaalde vogelsoort moet
klaarmaken. Van half één tot half twee eten
we onze boterham en dan gaan we weer
vlug aan den gang tot zes uur (in den win
ter tot half vijf). Natuurlijk zijn de werk
zaamheden in den zomer weer anders dan
in den winter. Des zomers gaan ook de bulten
kooien open en dat geeft weer meer werk.
Na den winter moet altijd alles ontluisd
worden met een zuiveringsmiddel.
Een enkelen keur gebeurt het wel eens dat
er een vogel ontsnapt. Ik zet dan een ewone
kooi met wat voer er in op het dak. Het
deurtje van de kooi kan ik met een touwtje
dichttrekken. Zoo worden de vluchtelingen
altijd weer gesnapt. Het is overigens merk
waardig hoe de dieren aan je wennen. Ze
blijven volkomen mak als ik hun kooi bin
nenkom. Alleen kunnen ze soms ontzettend
jaloersch 2ljn. Dikwijls, als ik eens een vogel
over den kop strijk, en tegen hem praat, komt
er een ander om mij heen vliegen of op
mijn schouder zitten om mijn aandacht te
trekken. Met sommige exemplaren is het be
paald oppassen. Die zien er niet tegen op.
je in een jaloersche bui een f linken beet te
geven. En ik verzeker u, dat bij voorbeeld
zoo'n knaap als die groote neushoornvogel jo
met, zijn snavel een ongemakkei ij ken tik op
Je hersenpan kan geven! Vechtersbazen moe
ten ook wel eens uit een kooi. waarin ze met
andere zijn, verwijderd en apart gezet
worden.
Dit ls ook nog wel aardig om te vermelden.
Er wordt vaak gezegd, dat het eigenlijk zoo
iets als een misdaad is, al die vogels hier ln
kooien op te sluiten, omdat ze alleen in de
vrije natuur in het leven kunnen blij vet».
Maar wilt u wel gelooven, dat de vogels hier
soms langer in het leven blijven dan in de
vrije natuur? We hebben exemplaren, die hier
al vijftien en twintig jaar zijn. Heusch: vogels
kunnen ook in gevangen staat oud worden.
Het komt hoofdzakelijk aan op goed eten,
goed drinken en goede verwarming. En daar
ontbreekt het hier niet aan.
Zooals ik al zei: de Directie werkt in alles
met ons mede. Ik heb een prettieen. veel-
zijdisren en vooral zelfstandigen werkkring,
die veel aangenaams biedt. En gevaren? Och,
die zijn er weinig aan verbonden, als je voor
zichtig bent en met de dieren weet om te J
gaan. Dit geldt niet alleen voor de vogel af- j
deeding, maar voor alle andere af deelingen.
Alles komt. eigenlijk neer op dit ééne: de j
liefhebberij".
ALLARD PIERSON.
(1831—1896).
Deze week, 8 April, was het honderd jaar
geleden, dat Allard Pierson geboren werd te
Amsterdam.
Allard Pierson kwam voort uit een familie,
die in het negentiende eeuwsche „Réveil" een
belangrijke plaats innam, nauw in relatie
staande tot den bekenden predikant O. G.
Heldring, nauw verbonden natuurlijk ook
met Da Costa en de andere voormannen der
Calvinistisch religieuze beweging. Het is dus
niet te verwonderen, wanneer de invloed van.
deze voorgangei's zich duidelijk afteekent in
het eerste optreden van Allard Pierson niet
alleen, doch ook nog later, wanneer hij de
orthodoxe richting toch reeds lang verlaten
heeft om de moderne te kiezen. Een natuur,
die licht onder den invloed kwam van ande
ren, koos hij zich steeds zijn voorgangers, die
hij dan zeer trouw volgde.
In 1849 student geworden in de theologie
aan de Universiteit van Utrecht werd hij
een toegewijd discipel van Opzoomer en later
te Leiden, toen hij aan zijn proefschrift
werkte, in 1852 en 1853 was het Scholten,
wiens denkbeelden hij tot de zijne maakte.
Toch mag hieruit geenszins afgeleid worden,
dat Pierson zijn eigen meening liet verloren
gaan, want bij alle vereering, die hij koes
tert voor Da Costa, schroomt hij toch niet
om zich reeds vroeg bij de moderne beweging
aan te sluiten. In 1854 promoveerde hij te
Utrecht tot doctor in de theologie, waarna
hij de voorganger wordt van de kleine pro-
testantsche gemeente te Leuven. Leuven
heeft Pierson, evenals hij het later deed, min
of meer als een verbanningsoord beschouwd.
Met veel genoegen nam hij dan ook het be
roep in 1857 naar de Waalsche gemeente to
Rotterdam aan en de ingenomenheid was
wederkeerlg, want als modern predikant was
hij er zeer gezien. Hij vormde er een breeden
kring van geestverwanten, die hij op gere
gelde tijden bijeenriep. Nochtans, zoove/ bel
de hij tot het modernisme over, dat hij zich
tenslotte in de hei-vormde kerk niet meer op
zijn plaats gevoelde. Hij vroeg ontslag en ver
trok naar Rohrbach bij Heidelberg, in 1865.
Vier jaar later werd hij benoemd tot privaat
docent in de theologie te Heidelberg en een
jaar later besteeg hij den katheder als bui
tengewoon hoogleeraar aan de Zuid-Duitsche
beroemde Universiteit. Hij werd er zeer op
prijs gesteld, doch het verblijf in Duitsch-
land bevredigde hem op den duur niet en ln
1874 keerde hij, ook in het belang eener Ne-
derlandsche opvoeding zijner kinderen naar
ons land terug. Hij vestigde zich als ambte
loos burger te Utrecht, doch ook hier volgde
spoedig een benoeming tot het hoogleer aars-
ambt, namelijk tot professor in de aestheti-
ca, de kunstgeschiedenis en de nieuwe lette
ren aan de Universiteit van Amsterdam-
Tot een jaar voor zijn dood heeft hij er zijn
zeer geliefdecolleges gegeven. In 1895 nam
hij ontslag om gezondheidsredenen en reeds
het volgend jaar overleed hij.
In de nogal dorre geschiedenis der letter
kunde van die dagen treft de persoonlijkheid
van Allard Pierson als iemand van fijnen
geest, een denker en gevoelsmensch. Als
theoloog verwekte hij veel opzien door zijn
vrijmoedige critiek, (Verisimilia). Als schrij
ver, ook van tijdschriftartikelen, op wijsgee-
rig, zoowel als op letterkundig gebied, blijkt
hij zeer productief en zeer veelzijdig te zijn.
Een groot werk, dat hij opzette. „Geestelijke
Voorouders", is niet voltooid. Twee deelen
verschenen, „Israël" (1887), „Hellas", (1893).
Zijn laatste arbeid was gewijd aan „De Hel
lenen". Over Johannes Calvijn schreef hij
drie reeksen Studiën. Zijn eerste boek „Inti-
mis", beschrijft het leven in de pastorie te
Leuven.
Als vertaler van Aeschvlos heeft hij niet
minder verdienste dan als criticus, die onze
letterkunde verrijkte met studies over de
voornaamste Engelsche, Fransch^ en Duit
sche tijdgenooten, auteurs zoowel als ge
leerden.
GEVAARLIJK BEROEP.
Hollvwood, hoofdstad van de Amerikann-
sche filmwereld, kan waarschijnlijk bogen op
de eieenanrdieste baroenen, die er ln do
wereld te vinden ziin. Iedereen die werk zoekt
„bij de film", moet zich aanmelden bij een
centraal rolverdee'ingskantoor, waar hü of
zij „geclassificeerd" wordt. Een vrouw kan
daar bij voorbeeld worden genoteerd als
„mooi meisje", als oude moeder, als komi
sche rol. Voor mannen ziin er tientallen van
klassen, waartoe bphooren: kaalhoofdigen,
„baarden", cowboys en „invallers".
Het leven van den inval'er is rijk aan weder
waardigheden eedurende de perioden waarin
hij werk heeft.
Z-ijn voornaamste borivhe'd is n.l. het on-
knaooer van de gevaarlüke werki°s waaraan
het kostbaar leven van de groote filmsterren
niet gewaaed wordt. Vele toeschouwers in de
bioscoop denken, dat cevaarlijke toeren als
koene sprongen van de eene vliegmachine
naar de andere of het hangen aan een draad
tusschen twee wolkenkrabbers, op „foefjes"
berusten. Dit is lang niet altijd het geval.
Er worden in de filmindustrie wel veel trucs
gebruikt; maar vele gevaarlijke dingen ge
beuren toch „echt" en daarvoor ziin de in
vallers noodig. die met dit werk hoogstens
30 pond sterling per week verdienen.