H.D. VERTELLING WEL EN WEE UIT MIJN WERKKRING. Biographieen in een nofedop. kring gehaald en op één paar In allerijl aam gesleepte stoelen neergeplant. Wij waren Jtiet zoo onnoozel, te denken, dat dit uit eer bied voor de blanda's was. We moesten wat koopen, natuurlijk! Daar ratelde de verkoo- per al weer en in een oogenblik was er weer een fleschje limonade geplaatst voor den spotprijs van twee gulden. Nu krijgt de lust tot bieden ook ons te pakken en spoedig is een onzer eigenaar van een dasje en een ge stikt doekje, uitverkoopprijs f 5.— slechts! Hij betaalt met een briefje van f 25; een der no tabelen draaft ermee naar den kassier, die dankend buigt. Wij wacht op de afrekening, terwijl de afslager alweer een trosje pisang aan den man tracht te brengen, maar wat er terugkomt geen geld! De kooper krabt zich eens achter de ooren. Krenterig was hij nooit en hij wil best wat geven voor de goede zaak, maar f 25 is toch ,wel een al te vorstelijke gift voor zijn stand. Na veel moeite hebben we eindelijk den puden heer aan zijn jasje. Waar de f 20 blijven? De oude baas doet heel onnoozel; hij ver staat ons niet. Met z'n drieën halen we zoo veel Maleisch bij elkaar, dat hij begrijpt, wat we mecnen en dan gaat hij een heeie- poos redekavelen met den kassier. Tenslotte komt dan de afrekening en met een handvol geld rijzen we van onze zetels op, terwijl de oudere heeren met breed-gebaar uitgeleide doen. Doch als we op den terugweg het geld na tellen, blijkt er maar f 19 te zijn en wij stéllen vast, dat de goede oude notabel zich vergist, heeft. „Men moet nooit het slechte denken van zijn medemensch!" aldus troost hét slachtoffer zich. Een paar dagen later bevonden wij ons In de Karo-landen bij Kaban Djake, waar de controlour ons voorstelde, een dorp van de Karo Bataks te bezichtigen. De nederzetting was omringd door een aarden wal met bamboe heining en nadat we een paar hekjes waren overgeklommen, kwa men de op het dorpsplein, waar een aantal groote familiehuizen stonden, alle op palen van pl.m. 11/2 M. hoogte. Het dak is flauw zadelvormig gebogen en loopt in twee punten uit die met nagemaakte buffelkoppen zijn versierd. Staat er op zoo'n huis nog een klei ne pagode, ook weer rijk versierd dan is dat het huis van een hoofd. Enkele kleine ge bouwtjes, alle in denzelfden stijl als de groo te huizen, zijn de jongelingsverblijven, de slaapplaats voor jonge ongehuwde mannen. In een overdekte rijststampplaats staan eenige vrouwen en meisjes, die bezig zijn met rijststampen; we trachten hen te fotogra feeren. Zoodra we echter de camera gereed maken, duiken ze lachend weg! Kijken we naar den anderen kant, dan werken se weer door, maar ze zijn even gauw weer verdwe nen, als ze de lens zien. Als onze geleider vraagt waarom ze niet gefotografeerd willen worden, antwoorden ze, dat ze eerst een fooi willen hebben Maar dat wil de controleur niet. „Ze kvijgen al te veel van de toeristen", zegt hij. ..en daardoor worden ze totaal bedorven. We heb ben hier op de hoogvlakte geen Marken en Volendam noodig!" Willen de heeren eens een woning van binnen zien? Heel graag natuurlijk. Een oude vrouw, die aan de deur zit, zegt evenweldat er geen mannen thuis zijn. Ja, dan is het niet geraden om naar binnen te gaan, want als de mannen thuiskomen, krij gen ze soesah. Bij een ander huis geeft een oude, gemoe delijke Batak verlof om een kijkje te ne men en we kruipen achter hem aan, de bam boeladder op. Gemakkelijk is anders: de sporten staan zeker wel zestig c.M. van elkaar. Dan gaan we diep bukkend door de lage deur opening naar binnen. ..Neus dichtknijpen, heeren!" waarschuwt de geleider, maar dat was heuscb niet zoo noodig geweest. Volkomen frisch rook het er niet. maar er hing meer 'n rooklucht dan een stank en ik moet erkennen dat ik in menige woning van armen in Drente wel on aangenamer geurtjes heb ontmoet. Als onze oogen een weinig aan het half donker zijn gewend, zien we in de lengte van het huis twee zware balken liggen, die het middenpad of wel de straat vormen. Aan beide zijde'n is plaats voor eenige gezinnen, die twee aan twee één vuurhaard hebben. De gezinsafdeelingen zijn gescheiden door een scherm van bamboevlechtwerk of een paar doeken, wat mij wel een al te doorzichtige scheidsmuur leek. Maar al te groote ge- hoorigheld is hier geen bezwaar. Piano en radio hebben de Bataks nog niet en boven dien, het is Immers allemaal familie, wat in dit huis woont! In de hoeken zagen we wat eetgerei en aan den wand hingen dikke bamboekokers, waarin water gehaald wordt: Reeds eenige keeren hadden we de vrou wen buiten gezien met een grooten bamboe koker op het hoofd en een kind op de heup. Echte pakpaarden, die Batakrrouwen! Er waren weinig menschen thuis; een oude vrouw zat bij den vuurhaard eten te berei den; in een andere afdeeling lag een jonge moeder met een klein kind op de mat. Wanneer hier alle vuren rooken, zal het er wel wat minder aangenaam zijn, maar de muskieten worden tenminste buiten ge houden! De familieverhoudingen der Bataks vragen nog een nadere beschrijving. De reeds ge noemde groep als Karo en Toba Bataks enz. bestaan weer uit een aantal kleine stammen of uitgebreide famine's hier marga's ge naamd. Nu is het bij de Bataks de gewoonte dat men niet mag trouwen met iemand van dezelfde marga omdat die bloedverwantschap te nauw geacht, wordt. Wanneer nu twee menschen van verschillende marga een hu welijk aangaan zou men de vraag kunnen opwerpen tot welke marga nu de kinderen zullen behooren, tot die van den vader of die van de moeder. Dit is van groot belang, om dat de vermeerdering van den stam als een versterking geldt. Bij de Bataks behooren de kinderen tot den stam van den vader; hier heerscht het patriarchaat. De vrouw treedt namelijk bij haar huwe lijk uit haar eigen marga en behoort nu bij die van haar man, zoodat ook de kinderen daarbij behooren. Daarom betaalt de man aan den vader van de bruid een bruidschat, dat wil zeggen een koopsom, want hierdoor betaalt hij niet alleen de vrouw, maar ook de te verwachten kinderen die zijn marga zul len versterken. Sterft de man, dan blijft de vrouw in het. algemeen in de marga, doch wordt gehuwd door een broer van den over leden man (het z.g. leviraathuwelUk)- Hierop kopien wel uitzonderingen voor. doch Jn het algemeen zal men de vrouw niet ge makkelijk loslaten, wanneer zij kinderen Jicoit. In elk geval is het een voordeel, dat vrouw en kinderen weer een beschermer krijgen. Die bruidschat is niet altijd gering. Dik wijls is die eenige honderden guldens, waar bij men niet moet vergeten, dat er ook nog geschenken aan familieleden moeten worden gegeven. Het komt dan ook wel voor, dat de jongeling bij zijn schoonvader gaat werken, tot hij zijn vrouw heeft verdiend. In dit stelsel erven de dochters in het al gemeen niet. Zij worden immers toch uitge huwelijkt en zouden de bezittingen toch maar overbrengen naar een andere marga. Hoezeer de vaderlijke lijn geldt bij het slui ten van een huwelijk, blijkt wel uit het vol gende. Een jongeling mag niet trouwen met zijn nichtje van vaders zijde. Zij is de doch ter van z'n vaders broer en behoort dus tot zijn eigen marga. Het is echter wel geoor loofd dat hij trouwt met een dochter van zijn moeders broer, omdat dit geen familie is. Natuurlijk wordt de bloedverwantschap wel gevoeld, maar voor het huwelijk en erf recht heeft dit geen beteekenis. Na het voorgaande is het te begrijpen, dat de vrouw een zeer ondergeschikte positie heeft. Zij moet alle werk doen, behalve het allerzwaarste landbouwwerk, bijv. het ploe gen. Maar overigens heeft ze ook alles op haar schouders terwijl de man een gemakke lijk leventje leidt. De mannen vergaderen veel, en dikwijls kan men hen bezig zien met het schaakspel, waarin de Bataks, zoo als bekend is, groote meesters zijn. De Batakkenner Joustra schreef dan ook in zijn „Batakspiegel" „De Batak, die trouwt, is voor zijn leven geborgen." Nu mag het wel even gezegd worden, dat er langzamerhand heel wat verandert in de Batakmaatschappij. De vrouw heeft dikwijls heel wat meer in te brengen, dan uit het bovenstaande zou volgen. Ook de Batak- vrouw is Vrouw. En wat de betaling van den bruidschat aangaat, ook hier ls de prac- tijk milder dan de theorie. Dikwijls wordt niet dé geheele som gevorderd en meermalen wordt aan de dochters een gedeelte der er fenis toegekend, niet volgens de adat maar uit welwillendheid. Doch niet alleen wat de eeuwenoude ge bruiken betreft, veranderen de Bataklanden; ook op economisch gebied gaan ze vooruit. De KAro-hoogvlakte is door klimaat- en bodem uitstekend geschikt voor den verbouw van Europeesche groenten en nadat de heer Botje hield eenige jaren als tuinbouwconsu- lent werkzaam is geweest, is het merkwaar dig, hoe snel de tuinbouw zich hier heeft ontwikkeld, toen het land werd opengelegd, o.a. door den prachtigen autoweg van Bras- togi naar Medan. Groote hoeveelheden kool en aardappelen gaan naar beneden, naar Me dan en Belawan en een groot deel vindt z'n weg naar den overval, naar Malakka. De Karo-Batak verdient genoeg en hij denkt er dan ook niet aan, bij de onderne mingen in Deli in loondienst te gaan wer ken. Zelfs zijn heerendiensten koopt hij grif af. Hij is nlotseling ingeschakeld in het groote verkeersnet en hij neemt er zijn plaats in met een gemakkelijkheid en een zelfbewustheid, die wonderlijk aandoen, als men iets weet van de vroegere geslotenheid van het Batakvolk en het Batakland. Daar tegenover gaan de Europeesche industriepro ducten het land in en brengen den Batak de fiets, de naaimachine, de auto ende Europeesche kleeding. Dit laatste was voor mij eigenlijk een tegenvaller. v Zeker men ontmoet nog wel veel Bataks in de oude, stemmige kleedij. Een lang kleed, om de heu pen vastgemaakt, dat tot de voeten reikt, het bovenlijf meestal bedekt met een grooten doek of een buis van de bekende donkere blauwe kleur. De vrouwen hebben hun hoofd bedekking, een opgerolden doek, vaak nog behouden, doch alleen de oudste vrouwen dragen nog het. bekende Bataksieraad, de padoeng. een zilveren oorijzer met twee spi- ralen, dat door de oorschelp gaat en door den hoofddoek wordt vastgehouden. Deze po- doengs zijn dikwijls zeer zwaar, vaak tot één K.G. en doen soms de oorschelp scheuren. Maar het jongere geslacht draagt ze niet meer. Ook in ons land zijn immers in de laatste dertig jaar de bekende goaiden kap. pen bij vele Frlesche en Drentsche boerin nen verdwenen, alles een gevolg van het we reldverkeer. dat steeds verder doordringt in de geïsoleerde streken en langzamerhand de typische volksdrachten en gewoonten doet verdwijnen. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). Zwervers. John loopt nog steeds met een oude ver sleten cent in zijn zak. Ik geloof, dat een eenzame zwerver, een muzikant hem uit de voering van een kapotte jas heeft verloren. Hij zegt het brengt geluk aan, een cent uit ons oude dorp. grootvader's dorpons dorpHij kijkt voor zich uit en mijmert. Ik mijmer mee.... Winter, en een koude tocht door wijde Friesche velden, waarover een grimmige sneeuwjacht jaagt. We zeggen weinig, na een poosje heelemaal niets meer. Er is alleen nog het gesnuif van onze neuzen en het kraken van voetstappen in de sneeuw. Het vriest, het land om ons is grootsch in zijn doodschheid. Hoe meer we het kleine dorpje naderen, hoe moediger en trotscher we ons legen den wind verzetten, hoe onverbiddelij ker we voortworstelen. Als een paard, dat de stal ruikt! Als zwervers, die „thuis" komen En toen we er waren, bij grootvader, toen we bij zijn oude potkacheltje zaten, toen heeft het nog een heelen tijd geduurd voor we onze kaken weer in een dergelijk tempo konden bewegen, dat een gesprek te voeren viel. Eerlijk gezegd was dat niet erg. We hadden niets te vertellen eerst. Het was meer dan genoeg enkel maar te kijken en alle dingen van vroeger te zien, precies zoo als toen. Onze lieve goede oude grootvader, met z'n lange witte baard, waar we vroeger vlechtjes in maakten. Zijn lieve, rustige oogen, zijn tastende teedere handen, ja zelfs zijn pijp, zijn lange Goudsche pijp die dezelfde kleine nauw merkbare wolkjes witte wazigheid in de lucht blies. We keken elkaar eens aan. Het was bijna niet te gelooven. En grootvader's goede oude huishoudster was er en ze schonk gloeiend heete koffie uit een grappige an tieke kan; kleine half-volle kopjes altijd, die ze onmiddellijk weer bijvulde, als ze ergens één leeg zag staan. We zagen het alles weer en we wisten dat het nooit anders geweest was. Wij hadden alleen maar gezworven en nu waren we weer thuis. Toen ineens zijn we naar het kleine voor kamertje gevlucht door de lange gang. Naai het kleine voorkamertje met het eene groote raam aan de vaart. We hebben met onze neuzen tegen het raam als vroeger weer gekeken naar de stille, wonderbare schepen, die hier door het water glijden. Kalm schuiven ijsschotsen weg. Langzaam, statig, gaan de schepen; het water rilt. Als kleine jongens hebben we die booten won dere legenden toegedicht. Ze kwamen zoo stil in onze wereld gegleden, en ze schoven zoo stil weer weg. Zwervers! Vanwaar ze kwamenwaarheen ze gingenVoor ons was het alles zoo verzoo onbegrepen schoon. Aan den overkant boent een vrouw een straatje voor haar huis. Morgen met den Zondag moet het netjes zijn. Wie verwacht ze? Ze weet het misschien zelf niet, maar ze werkt! De wind blaast haar rokken bol en veegt ze dan weer mal plotseling één kant uit. Pieken donker haar zwieren voor haar oogen en af en toe veegt een haastige roode hand, die juist een dweil uit het water wrong, ze wat op zij. Het is zoo levend, zoo sober, zoo goed. Dan ineens een klank, en nog een, en nog een. Een muzikant! Een heesche trompet, wat schutterige, angstige, bevrieeende en verwaaiende tonen. Een lied. Een lied uit de steden Klompjes dalveren over de keien van het dorpsstraatje, van alle kanten komen kin deren stil luisteren. Wonderlijke bekoring van een armzalig, mager lied in een ver kleumd stil dorp, dat rillend in de sneeuw gedoken luistert, alleen maar luistert De voordeur wordt opengeduwd en een gulle mannenstem deint naar binnen: „Mu ziekkorps". De huishoudster sloft, brengt een paar centen. Buiten gaan stappen, donkere driftige passen voorbij, verder.... „Muziekkorps". Waarlijk hij. met zijn don kere melancholische kop. hij heeft met. zijn eene trompet, met zijn stamelend liedje een geur van verre streken, van andere werel den over het dorpje gewaaid. Hij, her en der waaiende zwerver. Hij heeft het dorpje be- tooverd, één oogenblik. Als we laat in den avond teruggaan naar het staionnetje heel in de vert.e, vindt John een cent, een doodgewonen koperen cent. Ginds op de vlakte bijna verloren in het donker gaat een stille figuur. De speel man trekt verder. Wij trekken verder. John J lacht, hij spreekt van geluk, die een cent uit Grootvader s dorp moet brengen en ik hoor hoe het ding in z'n zak wegglijdt. Ik denk aan den vreemden speelman, aan zwervers, aan het leven. Ook aan geluk? W. S. EEN GERAFFINEERDE TRUC Een geval van de meest geraffineerde op lichting is te Monte Carlo aan den dag ge komen. Het is gebleken dat eenige oplichters er in geslaagd waren door een croupier om te koopen, zich in het bezit te stellen van nieu we speelkaarten uit de safe van het Casino, Van deze kaarten worden de achten en ne gens, die bij baccarat de meeste waarde heb ben, met een chemisch middel behandeld. Daarna werden zij weer op haar plaats ge legd. Zelf bij het nauwkeurigste onderzoek bleek niet dat de achten en negens zich ook maar eenigszins van de andere kaarten onder scheidden. De chemische stof had echter de eigen aardigheid, dat zij gezien werd door speciaal gekleurde glazen. Een der leden van de bende nu, ging met een bril van deze gekleurde glazen op, aan de baccarattafel zitten. Hij kon nu de achten en negens dadelijk her kennen. De heeren hebben vermoedelijk op deze wijze f 480.000 „verdiend", voordat een lid der bende, die naar zijn meening door de anderen onrechtvaardig was behandeld, de zaak verklapte. EEN GELEERDE HOND. Er is slechts één hond op de wereld, die bevelen verstaat die hem in het Latijn, Fransch, Duitsch, Engelsch en andere talen worden gegeven. Hij heet ,31iss" en ls een groote achttien maanden oude, Deensche hond, waarvan de heer A. P. L. Gordon, een Engelsch 'statisticus, eige naar is. Wanneer Bliss In het Engelsch het bevel krijgt, te gaan liggen, doet hij het niet, maar aan de order „Couche-toi", geeft hij onmiddellijk gehoor. Zitten doet hij niet op een Engelsch of Fransch bevel, alleen op een Duitsch. Wanneer hij neiging vertoont om invallen te gaan doen op het grondgebied van anderen, roept de heer Gordon hem door middel van een Latijnsche spreuk tot de orde. Natuurlijk „verstaat" Bliss al deze talen niet. Hij ls gewend geraakt aan zekere klan ken en heeft daarmede zekere handelingen leeren verbinden. Toch maakt het een eigen- aardigen indruk, wanneer men een hond ziet gehoorzamen aan een bevel, dat in een an dere taal wordt gegeven dan de moedertaal van zijn eigenaar. VIJFTIG MIJLEN IN DE LUCHT. Tot nog toe wisten wij zeer weinig van de hooger gelegen deelen van de atmospheer die de aarde omringt. zz 2 De steeds toenemende belangrijkheid van het vliegen en de ontwikkeling van de weten schap der weervoorspelling hebben het nood zakelijk gemaakt iets meer te weten te komen betreffende de hoogere luchtlagen. Eerst wer den proeven genomen met vliegers, die fijngevoelige meetinstrumenten meedroegen, maar daarna werd gebruik gemaakt- van ballons, met waterstofgas gevuld. Met deze ballons werden hoogten bereikt van 15 tot 20 mijl en op deze wijze werd veel waarde vol materiaal verzameld. Kleine instrumten worden aan de ballons bevestigd en waneer deze barsten bereikt het instrument de aarde met een parachute. Het feit, dat verschietende sterren gezien werden op hoogten van bijna honderd mijl, bewees, dat de atmospheer zich tot dezen af stand moest uitstrekken. Verschietende ster ren zijn stukjes steen of metaal, die wit gloeiend worden door de wrijving in de lucht. Gp het oogenblik worden proeven genomen met reusachtige vuurpijlen, die verschillende instrumenten, als thermometers, barometers en andere instrumenten zullen meevoeren naar een hoogte van tenminste vijftig mijlen. IV; De oppasser van Artis. k vind het allemaal uitstekend", zei de heer Portielje, de bekende Inspec teur van de levende have van Artis, duor wiens vriendelijke bemiddeling ik met den oppasser van Artis kennis maakte en toen liet hij mij met den oppasser in het Vogelhuls van den Amsterdamschen dierentuin alleen. Wat de heer Portielje zoo uitstekend vond was de opknapping, die de volières in het Vogelhuis vóór Paschen ondergingen of reeds ondergaan hadden. „Ja., wy zijn druk bezig met de groote schoonmaak", begon de oppasser te vertellen. „Dat moet zoo ééns per Jaar gebeuren. En met, de feestdagen verwachten wij heel wat bezoekers. Wij moeten dan zorgen dat, alles netjes uitziet. Er moet hier altijd veel ge beuren. want de vogels eischeu veel, wat verzorging en zindelijkheid betreft. Hier de oppasser troonde mij naar de volière van de parkieten hebben wij weer een boom gemaakt. Een „echten" boom. met „echte" takken. Dat is veel aardiger voor de vogels dan de rechte stokjes, die je in de buiten- landsche dierentuinen ziet.En de glansspreeu wen krijgen broednestjes. Hier in deze volière hebben mijn collega's en ik nas nieuwe rots plantjes aangelegd. Natuurlijk nagemaakt, vindt u niet? De mensehen vragen wel eens: Hoe hebben jullie toch al die groote steenen hierheen gekregen?" De meesten weten niet. dat die ..rotsen" bestaan uit gaas. met cement bedekt! Wil doen hier veel van dit soort werk in dezen tijd van het jaar en wij doen het graag, want de d'rectle laat alles aan ons over. als zij ziet dat het goed gaat. Zij laat ons werken op eigen Initiatief en dat is heel prettig. Het houdt de liefhebberij er in en liefhebberij ls Iets, wat wij in onzen werkkring ln de eerste plaats noodig hebben. Dat is in alle afdeelingen zoo. Ik kan dit uit onder vinding zeggen, want ik heb hier in Artis overal gewerkt, behalve bil de olifanten. De oppassers kunnen alles voor de dieren krijgen wat zij voor hen meenen noodig te hebben. Op geld wordt daarbij niet gezien. De gezond heid van de dieren gaat vóór alles, zegt de directie. In 't bijzonder voor de kleine vogels heeft men hier altijd goed gevoeld. Ik geloof dan ook wel te mogen zeggen, dat geen enkele andere dierentuin zoo'n mooi vogelhuis heeft als Artis. Dit hoor ik hier ook vaak be vestigen door Duitsche en Engelsche bezoe kers. Nog onlangs maakte ons een Duitscher een compliment over ons vogelhuis. Maar, zei hij, de namen die wij aan sommige vogels gegeven hadden, waren verkeerd. Dat hebben wij niet op ons laten zitten en hij werd over tuigd, dat hij zich vergist had! Het is ook een heele kunst, te zorgen, dat de kleuren van de vogels in eenzelfde volière goed bij elkaar passen; er moet op de kleur- schakeeringen worden gelet. Zoo vormt een vogelgroep in onze volières vaak een schilderij vol leven en kleur. Het publiek ziet graag iets moois en er komen hier heel vaak vogellief hebbers. Zelfs in den winter kan het „ge zellig" zijn in ons vogelhuis". „Ondervindt u wel eens last van het pu bliek?" ..Neen, heel weinig. Trouwens, het publiek krijgt niet veel gelegenheid om bij voorbee'd de dieren te plagen. Want wij voleen de menschen vaak. ook al omdat wij moeten zorgen, dat- de dieren geen verkeerd voedsel krijgen. En dan zijn wii er verd°r wel op uitgeslapen om het publ'ek. uit de dienst gangen. te obcerveeren zonder dat het daar erg in heeft. Veel kan er dus niet gebeuren of wij merken h"t wel. Maar ik moet zeggen dat „ontreden" heel ze1 den noodig ls. U vraaat naar mijn daeverdeQltng. Wij be ginnen om 8 uur en werken dan door tot half één. Een groot deel van dezen tijd gaat heen met het geven van eten aan de vogels. Zij krijgen banaan, stukjes vleesch en sinaas appel enzenfin: de ervaring leert je wel in welke verhouding je zoo'n „gemengd schoteltje" voor een bepaalde vogelsoort moet klaarmaken. Van half één tot half twee eten we onze boterham en dan gaan we weer vlug aan den gang tot zes uur (in den win ter tot half vijf). Natuurlijk zijn de werk zaamheden in den zomer weer anders dan in den winter. Des zomers gaan ook de bulten kooien open en dat geeft weer meer werk. Na den winter moet altijd alles ontluisd worden met een zuiveringsmiddel. Een enkelen keur gebeurt het wel eens dat er een vogel ontsnapt. Ik zet dan een ewone kooi met wat voer er in op het dak. Het deurtje van de kooi kan ik met een touwtje dichttrekken. Zoo worden de vluchtelingen altijd weer gesnapt. Het is overigens merk waardig hoe de dieren aan je wennen. Ze blijven volkomen mak als ik hun kooi bin nenkom. Alleen kunnen ze soms ontzettend jaloersch 2ljn. Dikwijls, als ik eens een vogel over den kop strijk, en tegen hem praat, komt er een ander om mij heen vliegen of op mijn schouder zitten om mijn aandacht te trekken. Met sommige exemplaren is het be paald oppassen. Die zien er niet tegen op. je in een jaloersche bui een f linken beet te geven. En ik verzeker u, dat bij voorbeeld zoo'n knaap als die groote neushoornvogel jo met, zijn snavel een ongemakkei ij ken tik op Je hersenpan kan geven! Vechtersbazen moe ten ook wel eens uit een kooi. waarin ze met andere zijn, verwijderd en apart gezet worden. Dit ls ook nog wel aardig om te vermelden. Er wordt vaak gezegd, dat het eigenlijk zoo iets als een misdaad is, al die vogels hier ln kooien op te sluiten, omdat ze alleen in de vrije natuur in het leven kunnen blij vet». Maar wilt u wel gelooven, dat de vogels hier soms langer in het leven blijven dan in de vrije natuur? We hebben exemplaren, die hier al vijftien en twintig jaar zijn. Heusch: vogels kunnen ook in gevangen staat oud worden. Het komt hoofdzakelijk aan op goed eten, goed drinken en goede verwarming. En daar ontbreekt het hier niet aan. Zooals ik al zei: de Directie werkt in alles met ons mede. Ik heb een prettieen. veel- zijdisren en vooral zelfstandigen werkkring, die veel aangenaams biedt. En gevaren? Och, die zijn er weinig aan verbonden, als je voor zichtig bent en met de dieren weet om te J gaan. Dit geldt niet alleen voor de vogel af- j deeding, maar voor alle andere af deelingen. Alles komt. eigenlijk neer op dit ééne: de j liefhebberij". ALLARD PIERSON. (1831—1896). Deze week, 8 April, was het honderd jaar geleden, dat Allard Pierson geboren werd te Amsterdam. Allard Pierson kwam voort uit een familie, die in het negentiende eeuwsche „Réveil" een belangrijke plaats innam, nauw in relatie staande tot den bekenden predikant O. G. Heldring, nauw verbonden natuurlijk ook met Da Costa en de andere voormannen der Calvinistisch religieuze beweging. Het is dus niet te verwonderen, wanneer de invloed van. deze voorgangei's zich duidelijk afteekent in het eerste optreden van Allard Pierson niet alleen, doch ook nog later, wanneer hij de orthodoxe richting toch reeds lang verlaten heeft om de moderne te kiezen. Een natuur, die licht onder den invloed kwam van ande ren, koos hij zich steeds zijn voorgangers, die hij dan zeer trouw volgde. In 1849 student geworden in de theologie aan de Universiteit van Utrecht werd hij een toegewijd discipel van Opzoomer en later te Leiden, toen hij aan zijn proefschrift werkte, in 1852 en 1853 was het Scholten, wiens denkbeelden hij tot de zijne maakte. Toch mag hieruit geenszins afgeleid worden, dat Pierson zijn eigen meening liet verloren gaan, want bij alle vereering, die hij koes tert voor Da Costa, schroomt hij toch niet om zich reeds vroeg bij de moderne beweging aan te sluiten. In 1854 promoveerde hij te Utrecht tot doctor in de theologie, waarna hij de voorganger wordt van de kleine pro- testantsche gemeente te Leuven. Leuven heeft Pierson, evenals hij het later deed, min of meer als een verbanningsoord beschouwd. Met veel genoegen nam hij dan ook het be roep in 1857 naar de Waalsche gemeente to Rotterdam aan en de ingenomenheid was wederkeerlg, want als modern predikant was hij er zeer gezien. Hij vormde er een breeden kring van geestverwanten, die hij op gere gelde tijden bijeenriep. Nochtans, zoove/ bel de hij tot het modernisme over, dat hij zich tenslotte in de hei-vormde kerk niet meer op zijn plaats gevoelde. Hij vroeg ontslag en ver trok naar Rohrbach bij Heidelberg, in 1865. Vier jaar later werd hij benoemd tot privaat docent in de theologie te Heidelberg en een jaar later besteeg hij den katheder als bui tengewoon hoogleeraar aan de Zuid-Duitsche beroemde Universiteit. Hij werd er zeer op prijs gesteld, doch het verblijf in Duitsch- land bevredigde hem op den duur niet en ln 1874 keerde hij, ook in het belang eener Ne- derlandsche opvoeding zijner kinderen naar ons land terug. Hij vestigde zich als ambte loos burger te Utrecht, doch ook hier volgde spoedig een benoeming tot het hoogleer aars- ambt, namelijk tot professor in de aestheti- ca, de kunstgeschiedenis en de nieuwe lette ren aan de Universiteit van Amsterdam- Tot een jaar voor zijn dood heeft hij er zijn zeer geliefdecolleges gegeven. In 1895 nam hij ontslag om gezondheidsredenen en reeds het volgend jaar overleed hij. In de nogal dorre geschiedenis der letter kunde van die dagen treft de persoonlijkheid van Allard Pierson als iemand van fijnen geest, een denker en gevoelsmensch. Als theoloog verwekte hij veel opzien door zijn vrijmoedige critiek, (Verisimilia). Als schrij ver, ook van tijdschriftartikelen, op wijsgee- rig, zoowel als op letterkundig gebied, blijkt hij zeer productief en zeer veelzijdig te zijn. Een groot werk, dat hij opzette. „Geestelijke Voorouders", is niet voltooid. Twee deelen verschenen, „Israël" (1887), „Hellas", (1893). Zijn laatste arbeid was gewijd aan „De Hel lenen". Over Johannes Calvijn schreef hij drie reeksen Studiën. Zijn eerste boek „Inti- mis", beschrijft het leven in de pastorie te Leuven. Als vertaler van Aeschvlos heeft hij niet minder verdienste dan als criticus, die onze letterkunde verrijkte met studies over de voornaamste Engelsche, Fransch^ en Duit sche tijdgenooten, auteurs zoowel als ge leerden. GEVAARLIJK BEROEP. Hollvwood, hoofdstad van de Amerikann- sche filmwereld, kan waarschijnlijk bogen op de eieenanrdieste baroenen, die er ln do wereld te vinden ziin. Iedereen die werk zoekt „bij de film", moet zich aanmelden bij een centraal rolverdee'ingskantoor, waar hü of zij „geclassificeerd" wordt. Een vrouw kan daar bij voorbeeld worden genoteerd als „mooi meisje", als oude moeder, als komi sche rol. Voor mannen ziin er tientallen van klassen, waartoe bphooren: kaalhoofdigen, „baarden", cowboys en „invallers". Het leven van den inval'er is rijk aan weder waardigheden eedurende de perioden waarin hij werk heeft. Z-ijn voornaamste borivhe'd is n.l. het on- knaooer van de gevaarlüke werki°s waaraan het kostbaar leven van de groote filmsterren niet gewaaed wordt. Vele toeschouwers in de bioscoop denken, dat cevaarlijke toeren als koene sprongen van de eene vliegmachine naar de andere of het hangen aan een draad tusschen twee wolkenkrabbers, op „foefjes" berusten. Dit is lang niet altijd het geval. Er worden in de filmindustrie wel veel trucs gebruikt; maar vele gevaarlijke dingen ge beuren toch „echt" en daarvoor ziin de in vallers noodig. die met dit werk hoogstens 30 pond sterling per week verdienen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16