OUD-HAARLEM. r~ lliikiiljlllliiiillli Eiljig Nieuwe uitgaven. DE VADER VAN MENEER PRUDHOMME. HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAG 15 APRIL 1931 .Waf gespaard bleef. DE WAALSCHE KERK. Toen Allan omstreeks 1875 zijn standaard werk over de geschiedenis van Haarlem schreef, merkte hij over het Begijnhof waar <ie Waalsche kerk staat, het volgende op: „Er is in Haarlem ter zijde van de St. Janstraat een afgelegen en schier vergeten pleintje, dat sedert eeuwen het Begijnhof ge noemd wordt en dat, hoe onaanzienlijk het thans zij, toch van blijde en droeve voorval len uit vele eeuwen heugenis draagt. Het ligt wat uit de gewone richting en wordt schaars bezocht; toch zullen degenen, die er hun weg over nemen, In getal nog ver hen overtreffen, die bekend zijn met de geschie denis en de overleveringen van dit plekje gronds. Het waren maar begijntjes, die hier het leven hebben gesleten; eenvoudige vrou wen, wier stem niet klonk buiten de muren van haar hof; die een verborgen en ingeto gen leven leidden en zich niet mengden ln zaken van wcreldschen aard". Het voorportaal. T)c deur links op den voorgrond gaf vroeger toegang tot een onderaardschc gang die naar de St. Bavo liep. De oorsprong der orde van de Begijnen wordt toegeschreven aan de Heilige Begga, dochter van Pepijn van Londen, eersten her tog van Brabant, wier man Anslgius door zijn aangenomen zoon Goswijn vermoord werd, Begga zegde toen ,,de wereld" vaarwel en ging in eep klooster een Ingetogen leven leiden. Dat was in het jaar 686. Naar het voorbeeld van Begga trokken ln de 13de eeuw verscheidene meisjes uit den gegoeden stand zich uit het wereldsche leven terug en vereenigden zich in do orde der Begijnen, naar Begga genoemd. De Begijnhoven waren ln den ouden tijd bestemd tot verblijfplaats voor „ongehuwde maagden", die onder opzicht van een door haar gekozen pastoor en van een uit haar midden aangewezen zuster, een godsdienstig leven wildon lelden, zonder evenwel de ge lofte af te leggen in de toekomst nooit te zullen trouwen. Als het oudste der Begijnhoven ln Noord- Nederland wordt dat van 's-Gravensande genoemd, dat reeds op de helft der dertiende eeuw zou bestaan hebben. Dan volgt het Haarlemsche, dat in 12G2 gesticht werd. In het midden der dertiende eeuw bestond te Haarlem nog maar één klooster, dat der Karmelieten, die sedert 1249 de hulzinge be woonden van den Ridder Simon van Haar lem in de Groote Houtstraat. Heer Arent van Sassenheim ging In het Jaar 1262, ter zelfder tijd dat hij de vermaarde abdij van Leeuwenhorst of ter Lee, bij Noordwljk stichtte, het getal der geestelijke vereenigin- gen met één vermeerderen; hij richtte het Begijnhof op, waarbij hij een kerk voegde. Heer Arcnt was pastoor van de Parochie van Haarlem en eerste pastoor van het Be gijnhof, dat na elf Jaren tot bijzondere pas torie verheven werd. Een aardig doorkijkje In de dertiende eeuw was de kerk met het daarom liggende kerkhof, het middelpunt, waaromheen zich de woningen der begijnen schaarden, die ingesloten werden door een muur, terwijl het geheele hof met drie poor ten van den openbaren weg kon worden af gescheiden. Die poorten stonden aan de Jansstraat, de Bakenessergracht en de Be gijnestraat. In het jaar 1347 werd het Begijnhof door brand vernield, wat als een grooto ramp be schouwd werd. „Het Beggijnhof ende alle do kereke sijn door den brandt vernielt, datter nie.t een bleve staen, dan alleenlijck de Ca- peile van de heyligho Maghet Maria, buyten onder de stadt van don Connick Willem gc- stight, welcke blecff door Godes bescher mt nghe ongeschendt". Spoedig werd met den herbouw der kerk begonnendeze was ln 1348 zóó ver voltooid, dat zij gewijd kon worden. Er verliepen ech ter vele jaren, voor het godshuls weer in zijn vor gen staat hersteld was. Eerst in 1388 was het koor voltooid. In 1398 kwam het ooste lijk gedeelte en de toren gereed. Het is deze kerk die men nu nog op het Begijnhof vindt, jammer genoeg door ver schillende verbouwingen nog al veranderd om geen ander woord te gebruiken, dat ook met ..vor" begint en feitelijk juister zou zijn. Sinds 1586 is de kerk in gebruik bU de Waalsche gemeente. Wij hebben naast elkaar teekeningen der .Waalsche kerk gezet zooals die in den ouden tijd was en zooals die nu Is. Een vergelijking valt, helaas, ln het nadeel van het heden uit! Door eenige verbouwingen is de kerk er als architectonisch geheel niet op vooruit ge gaan. Vooral het voorgedeelte heeft geleden. Ook de Ingang, die nu ln renaissance-stijl opgetrokken Is, was in den oorspronkelijken toestand mooier. Er ls bij de tegenwoordige kerkvoogden gelukkig het streven merkbaar bij noodige herstellingen weer zooveel mo gelijk de oude plannen te volgen. Als het nog eens mogelijk zou zijn de kerk geheel ln den ouden stijl te restaureeren Van binnen is ook veel verbouwd. Ook weer het meest aan het voorgedeelte. Toch zijn nog eenige mooie brokjes bewaard ge bleven. Mooi is bijvoorbeeld de consistorie kamer met een zeer zeldzame zoldering. In de hal ls een deur die vroéger toegang gaf tot een onderaardsche gang die ln de St. Bavo-kerk op de Groote Markt uitkwam. De Begijntjes konden dus zonder zich op straat te vertoonen naar de St. Bavo gaan. Die gang was natuurlijk ln den loop der jaren vervallen, zoodat besloten werd om ook den toegang dicht te metselen. ALs er huizen in de Begijnestraat verbouwd worden, vindt men soms een gedeelte van die onder aardsche gang terug. Van de huisjes der Begijnen is niets meer overgebleven. In Amsterdam is men geluk kiger geweest, daar ls het Begijnhof nog in vrij goeden staat gebleven en vormt het een aantrekkelijkheid voor landgenoot en vreem deling. Alleen herinnert een gevelsteen ln een huis op het Goutsmltspleintje aan pastoor Gout- smit. Eerst had deze pastoor als goudsmid zijn brood verdiend, maar toen zijn vrouw gestorven was, ging hij over tot de geestelijke orde en werd aangesteld als herder over de Begijnen. HIJ is een van de bekendste pas toors der Haarlemsche Begijnen geweest. In 1382 was hij tot priester gewijd, waarna hij op St. Peter en Pauwelsdag op het Begijnhof zijn eerste Mis las. Tot 1421 heeft hij als pas toor bij de Begijnen zijn herderlijk ambt uitgeoefend. De consistoriekamer. Het schijnt, dat ln 1581, toen de stad Haar lem de zijde van den Prins van Oranje had gekozen, eenige Waalsche vluchtelingen zich dadelijk naar hier hebben begeven. Deze vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig kregen van de stad vergunning zich te huisvesten in de verlaten kerk op het Begijnhof. Allengs groeide het groepje aan en in 1586 kon een godsdienstleeraar worden aangesteld. Na dien is de kerk altijd in ge bruik gebleven bij de Waalsche gemeente. C. J. VAN T. VERMINDERD BIOSCOOP- BEZOEK. (Van onzen Londenschen correspondent.) Het schijnt dat de komst van de spreek- film geen onverdeelde zegen is geweest voor het bioscoopbedrijf in Engeland. De bestaan de opzet van het bedrijf is er door veran derd zoodat het thans een overgangstijd doormaakt, die voel last en geen voordeel brengt. De cinema-exploitanten maken om dezen tijd van het jaar hun rekeningen op. ZIJ zijn tot de onpleizlerlge ontdekking ge komen dat hun ontvangsten 30 procent lager zijn dan verleden jaar. Dat is een ontstel lende inzinking. Het rechtstreeksch gevolg van de ontdekking is geweest dat zij krach tig zijn gaan ageeren voor verlaging van filmhuur. Men heeft daarvan al wat kunnen merken in het geval van de nieuwe film van Chaplin, die niet zonder moeite in Engeland geplaatst is op de voorwaarden, die Chaplin had gesteld. Een groote bioscooptrust heeft eenvoudig geweigerd Chaplin's voorwaarden te aanvaarden. Men ls het overigens niet over eens waar aan het verminderd bezoek moet worden toegeschreven. Men hoort uitleggen dat de onderwerpen der films tegenwoordig in vele gevallen ongeschikt zijn yoor familiebezoek. De liefde verschijnt er niet in haar beste manifestaties en dat is voor kalme en dege lijke menschen een aanleiding de bioscoop voorbij te gaan. Een andere uitlegging is dat de algemeene malaise in handel en bedrijf aan velen de middelèn heeft ontnomen om de bioscoop te bezoeken. Maar de voornaam ste oorzaak zoekt men toch in de komst van de spreekfilm. Die spreekfilm heeft tot nu toe geen „sterren" opgeleverd. In den tijd der stille films vormden de beroemde spelers en speelsters de groote aantrekkingskracht. Het publiek kwam kijken naar zijn geliefde „sterren", naar menschen als Lloyd en Fair banks, naar de schoone vrouwen, die in haar optreden op het filmdoek den luister van het vrouwelijk menschdom schenen te weerspie gelen. Die sternen van de stille film zijn aan het verduisteren- Zij konden niet praten; en voor zoover zij het toch deden werden zij vaak een ontgoocheling. De spreekfilm heeft nog geen sterren £n zal ze misschien nim mer krijgen omdat de persoonlijkheid in de nieuwe films zich om technische eischen slecht kan uiten. En daarmede is veel van het magnetische vermogen van de bioscoop verdwenen. Als direct gevolg van dezen toe stand wordt ook de waarde van de voor naamste rollen ln de „talkies" veel minder hoog aangeslagen dan voorheen. Het voor uitzicht is dat aan de buitensporige sala rissen, die men nog aan filmartiesten geeft, spoedig een einde zal komen. En daarmede zullen dan tevens de kosten van filmpro ductie belangrijk lager worden. Wie niet groen is, maakt voor al zijn kleine Advertenties gebruik van Onze Groentjes" in Haarlem's Dagblad. L I 11 Schets van het Bankwezen. Mr. H. A. van Nierop, directeur der Am- sterdamsche Bank, schreef dit werkje. Hoe wel het een schets is, moest het toch hoofd stukken over het geld en de wisselkoersen bevatten. Het bankwezen immers is een on derdeel van het geldwezen. De Volksuniversi teitsbibliotheek is een belangwekkend boekje (uitgegeven bij de erven F. Bohn te Haarlem) rijker geworden. Aardrijkskundig Expeditieboek. Bij W. J. Thieme te Zutphen verscheen van de hand van G. Klüft bovengenoemd werk. Het boek geeft uitgebreide inlichtingen over de verzending van goederen, reizigers en ba gage door geheel Nederland, met opgave van de naastbij zijnde spoorwegstations en stop plaatsen en verdere middelen van vervoer. Premiers Ecrits du Christianisme. Van de firma Van Holkema en Waren- dorf te Amsterdam ontvingen wij bovenge noemde uitgave. Van de hand van Paul Louis Couohoud vinden we: La première Edition de Saint-Paul, Le Style rytbimé dans l'Epitre a Philémon en L' Evanglle de Mice a été écrit en latin. In samenwerking met Rob. Stalhl geeft Couchoud Jésus Barabbas en Les deux auteurs des Actes des Apotres. G. A. van den Bergh van Eysinga schrijft over 1' Epitre aux Galater en le Christ chargé d'esprlt. Het boek is uitgegeven te Amsterdam! en bij Rieder, Parijs. Op de Flulstergalerlj der Tijden. Ds. L. D. Poot, Nederl. Hervorm predikant te Amsterdam, vroeger te Haarlem, heeft een vijftal apologetische voordrachten, in den winter van 19291930 gehouden, gebundeld onder den naam: „Op de Flulstergalerlj der Tijden". Zij pogen antwoorden te geven op enkele levende en „brandende" vragen en zijn geboren uit de practijk. zorgde de uitgave. H. Veenman en Zonen te Wageningen ver- Helden der Vrijheid. Men wil historie ln onze dagen, schrUft H. P. Ritter Jr in het voorwoord van het door hem bewerkte boek van Hugo von Waldeyer- Hartz. Tusschen de vele historiën van vreem de volken ontwelt opeens de kernbron der eigen geschiedenis aan de actueele litera tuur. Von Waldeyer-Hartz beschrijft in dezen roman den levens van Johan en Cornells de Witt en omringt dat broederpaar door bijna alle persoonlijkheden van beteekenis hunner dagen. Andrles Blitz te Amsterdam gaf het werk uit. St. Helena. In een schoolschrift van Napoleon van 1788, bevattende aanteekenlngen over aard rijkskunde, gedicteerd door abbé LacroLx. vinden wij de volgende, door den toekomstl- gen keizer geschreven woorden: „Sainte Hé- lène petite lie". Hierover heeft M. Aldanov een historisch verhaal geschreven, dat ln de vertaling van dr. B. Raptschinsky bij W. J. Thieme en Cie te Zutphen is verschenen. Het stond ln de sterren geschreven dat ook hij, Henry Monnier, aan de beurt zou komen nu het eeuwfeest der romantiek met tentoonstellingen, nieuwe biografieën, voor drachten en lezingen al geruimen tijd bezig is gevierd te worden. Na Delacroix, Gavarni, Bonington en nog enkele hooge oomes in de kunst moest ook de bescheidener figuur van Monnier weer eens in het zonnetje der twintigste-eeuwsche belangstelling worden gezet. Hij is nu juist in een nieuw deel der serie: l'art et la vie romantiques opnieuw gepresenteerd door Aristide Marie, aan wien wij ook een soortgelijk boek over Célestin Nanteuil te danken hebben en die zich dus bij voorkeur met de studie dier tweede-plans figuren uit de romantische jaren schijnt be zig te houden. Het doorbladeren der talrijke reproducties naar zijn werk, waarmee dit zware kwarto deel versierd is, wijzigen ons inzicht in zijn waarde niet: hij blijft verre de mindere van een Daumier wiens breed, van alle tijden zijnd levensinzicht hij mist en een Ga varni die met hem de gebondenheid aan een bepaalde tijdsperiode gemeen heeft, doch die een oneindig verfijnder teeken hand en een veelzljdiger belangstelling bezat. Toch blijft Henry Monnier een figuur on der de carrlcaturlsten van zijn tijd en hij dankt zijn nog durende roem in hoofdzaak aan zijn schepping van Meneer Prudhomme, dien typischen burgerheer, die als een Elias, die het beter weet, bij voortduring de groot ste nonsens vertelt, op een toon en in een vorm, die zouden doen vermoeden dat be zonken wijsheid van zijn lippen vloeit. Zoo in den geest van zijn bekend: „Ja, kinderen, dat heb ik altijd gezeid, als Napoleon inder tijd maar eenvoudig artillerie-officier ge bleven was, dan zou hij nu nog keizer we zen!" Of het nog fraaiere „onttrek den mensen aan de samenleving en ge zult hem geïsoleerd hebben". Zoo wordt Joseph Prud homme de groteske figuur van den zich ge wichtig voelenden burger die zwamt met waardigheid, leutert met zalving en zich van uur tot uur belachelijk maakt, terwijl hij er van overtuigd is een goed figuur te slaan. Hij is koppig en doorzettend: als Prudhom me die geen Engelsch kent, bij een diner een Engelschman tot buurman heeft, die geen woord Fransch verstaat, weerhoudt dit hem niet tot den zoon van Albion telkens een reeks complimenteuse zinnen over de ver broedering der volken te richten, welke de Brit regelmatig beantwoordt met het eenige Fransche woord dat hij zich heeft eigen ge maakt: „bonjour". De situatie is kostelijk. Monnier heeft dit prachttype van den welgedanen, ingebeelden nul met franje, ge creëerd, en daarna omgeven met een daarbij passend gezin en gezelschap. Hij heeft zich daarbij bijna met zijn schepping vereenzel vigd want vergeten wij dit niet Mon nier was, van huis uit acteur en deze too- neelspelersmentallteit overheerscht bij hem Toen hij Prudhomme eenmaal gemaakt had zoowel zijn schrifturen als zijn teekenwerk. (voor het eerst in 1830 in Le Roman chez la Portière) liet die figuur hem niet meer los, al duurt het dan ook ruim twintig jaar voor hij het boek schrijft, en illustreert, waarin Prudhomme ten voeten uit geteekend, ver schijnt. In 1853 namelijk verschijnt „groot heid en val van den heer Joseph Prudhom me" om nog vier jaar later gevolgd te wor den door de „Memoires van meneer Prud homme". Beide boeken behooren ongetwijfeld tot de „boeken, die men niet meer leest" maar, wie zal durven beweren dat de figuur van Prudhomme niet ook in onze dagen nog wordt aangetroffen? Alleenwij maken ons wat vlugger en hardhandiger van hem af, misschienals zijne en onze positie dat veroorloven. En al ontmoeten wij de bêtise van Prudhomme dan is die nog niet door Monnier's geest op een hooger plan gebracht. Als beeldend artist is Monnier in zijn werk erg ongelijk, zooals dat vaak voorkomt bij figuren wier begaafdheid veelzijdig is. Het is geen kleinigheid schrijver èn acteur èn teekenaar te wezen. In die laatste functie heeft hij ongetwijfeld veel van voorgangers en tijdgenooten in zich opgenomen. In zijn eerste jaren doet hij vaak aan Cruikshank den Engelschen carricaturist denken, later aan Constantin Guys, wiens nerveuse aquarelleermethode hij dikwijls in herinnering roept. Composities met veel fi guren zijn altijd een beetje verward en on afgesloten bij hem, hij mist wat Daumier zoo prachtig van nature had: de logische en feil- looze vulling van een kader, die als vanzelf onder het teekenen ontstaat. Maar ook Mon nier blijkt tot groote fijnheden in staat; zoo bljvoox-beeld ln het portret dat hij juist van denzelfden Daumier teekende, of dat van Jean Iroux, eene figuur die gelijkenis ver toont met den Thomas Vireloque van Ga varni. Het zoo juist verschenen boekwerk geeft een schat van materiaal waarin men Monnier kan bestudeeren daar er in Hol land vermoedelijk behalve wat lithos uit de Charivari geen origineel werk van hem te vinden is. Er blijft nog iets waardoor Mon nier een bepaalde beteekenis heeft gehad. Hij schijnt het woord „grisette" te hebben uitgevonden, waarmee dan wordt aangeduid wat wij misschien onder „vriendinnetje" ver staan. Gavarni teekent in woord en beeld later zijn „lorettes" maar daar is een fijn verschil tusschen die beide soorten vroolijke meisjes die vooral in de omgeving van artisten en studenten leven en dezer zorgen helpen ver drijven. Het woord grisette blijft tot onge veer 1850 in gebruik. Dan beklaagt Theo- phile Gautier zich er over dat het aardige woord verloren gaat. De lorette is dan bezig de grisette te verdringen. Men moet zich in Holla ndsche purlteinsch- held deze beide groepen nu niet direct als „slechte vrouwen" voorstellen. Sterne heeft getracht ze te definieeren; aldus; grisette, het meisje uit den werkenden stand dat te gracieus is om onder het volk gerekend te worden en dat te verstandig is om buiten haar eigen kring te willen treden. De Lorette vertegenwoordigt-een meer ge vorderden staat van galant leven; hoewel ze nog geenszins de koopbare liefde beduidt, mist ze toch de betrekkelijke onschuldigheid van de grisette. Sterne gebruikt het woord betrekkelijk niet, spreekt alleen van l'ingénuité de la gri sette. Maar als er Iets betrekkelijk ls, dan is het zeker wel de juistheid van definities als de daar net vermelde, het verstand van de grisette en de onschuld van de lorette. Alles relatief gezien, willen we het een en ander aanvaarden omdat het ons in ieder geval een klein ideetje verheldert over een deel der der samenleving van honderd jaar geleden en ons nuances leert kennen van min cl meer vrij leven, waartegen toen al even hard gesputterd is als tegen sommige gemeenschapsvormen van onzen tijd. In den grond van de zaak verandert er zooveel niet als men denkt. Zeker niet in het rijk waar kunst ontstaat en vrouwen een rol spelen. J. H. DE BOIS. (Reeds ln een deel van een vorige oplaag opgenomen) DE ULTA-KORTE GOLVEN. (Van onzen Londenschen correspondent.) Geestdriftige onderzoekers in de alsnog voor een groot deel onontgonnen velden der radiotechniek (of zijn het de geest driftige journalisten?) hebben voorspeld dat men aan den vooravond staat van revolutio nairen vooruitgang in draadlooze verbindin gen, waardoor het mogelijk zal worden met alle deelen van de wereld te telephoneeren voor weinig meer dan een stuiver per ge sprek. Deze wonderen zouden worden vol bracht door middel van de microgolf. Men baseert het grenzeloos optimisme ten aan zien van deze ultra korte golf op het feit, dat men er mee heeft getelephoneerd tus schen Dover en Calais. De golflengte was 18 c.M., de ontvang-antennes waren slechte 2 c.M. lang en het vermogen, dat voor de transmissie wordt gebruikt bedroeg 1/2 Watt, dat is ongeveer zooveel als men noodig heeft voor het licht van een electrisch zaklampje. De proeven over het Kanaal werden gedaan door de International Telephone and Tele graph Laboratories, te Londen en Parijs. Het korte golfje laat zich in zijn snellen tocht niet belemmeren door weersinvloeden als re gen en mist. Verder werd verklaard dat de draagwijdte van de microgolf negenmaal zoo groot is als die van de golven, die thans voor radio-telephonie worden gebruikt. Bo vendien leent de microgolf zich bijzonder voor richtingstransmissie, hier bekend als het „beam system". De straal van uitzen ding van de microgolf is veel smaller dan die van de langere golven, zoodat alleen een ontvanger, die zich precies in de richting der uitzending bevindt, zou kunnen luisteren. Sedert is niemand minder dan Marconi in Engeland teruggekeerd. Hij heeft zich on middellijk sceptisch over de mogelijkheden van de microgolf uitgelaten. Wel verre van de wereld te kunnen omvamen heeft dit golfje volgens den grooten Italiaan slechts geringe draagkracht en kan het niet door obstakels als bergen en hooge gebouwen - heendringen. Hij erkent dat verder onder zoek eens zal kunnen leiden tot verwezenlij king van zeer goedkoop en effectief telepho neeren over de geheele wereld. Maar dat is nog veronderstelling. Men is nog lang zoo ver niet. De Waalsche kerk in vroeg er en toestand. Hoc die kerk thans na enkele verbouwingen geworden is. TIJDSCHRIFTEN, „Bulletin FokTcer". Wij ontvingen de laatste aflevering van het „Bulletin Fokker." Het nummer wordt geopend met een uit voerige bespreking van het verkeersvliegtuig Fokker F XII, dat eenigen tijd geleden op de lijnen der K. L. M. in dienst werd gesteld. Een belangwekkend artikel is de bijdrage van den piloot Walter Mittelhalzer. Ds schrij ver heeft per Fokkervliegtuig een gezelschap jagers, waarbij zich o.a. bevond Baron Louis de Rothschild, vervoerd naar de Serengli- steppe, een wildrijk gebied in Afrika. Mittel halzer geeft in dit artikel zijn indrukken van deze tocht weer; een aantal fraaie opne mingen maken de beschrijving tot een inte ressant geheel. Tenslotte noemen we het overzicht van de K. L. M. postvluchten op Ned. Indië. „Eigen Haard" Het nummer van 11 April bevat een arti'-'él over vice-admiraal L. J. Quant, die den 21 ten April het commando der marine in Neder land neerlegt. Verder is er een artikeltje over het 200-jarig bestaan van de koekoeksklok, de tooneelrubriek van Edmond Visser en een s uk van A. J. L. Looyen over zilvermeeuwen. Willy van der Tak heeft een vertelling bijgedragen, getiteld „Hoe de dorpen in Zuid-Duitsch1 and ontstonden, met teekeningen van M es Blom- sma. Bart in 't Hout bespreekt in zijn Tm- critiek o.a. de film „Stürme über dem Moat- blanc" van dr. Arnold Fanck. De Opstandelingen. De vierde druk van „De Opstandelingen", treurspel in drie bedrijven van Henrlëtte Roland Holstvan der Schalk is verschenen in de Nederl. Bibliotheek van de N.V. Maat schappij tot verspreiding van goede en goed- koope lectuur (wereld-bibliotheek). De meid. In de Tooneelbibliotheek van dezelfde maat schappij (Wereldb'bliotheek) zag de derde druk van „De meid", komedie-van-haat in twee bedrijven door Herman Heyermans het licht. Buiten werken. Pak-idylle. De Inbreker en het meisje. Van deze drie stukjes, onderscbe'den'ijk een tooneelschets door J. G. L. Noht Trenité, een klucht en een spel door Charivarius be werkt. allen in één bedrijf kwamen nieuwe drukken uit. De uitgave is van de N.V. H. D. Tjeenk Willink en Zoon, in de serie Dilettan t-en Tooneel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 14