LETTEREN EN KUNST Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING BIOSCOOP HAARLEM'S DACBLAD ZATERDAG 18 APRIL 1931 DERDE BLAD INGEZONDEN MEDEDEELINGEN k 60 Cts. per regel. „KUNSTZAAL REEKER" WAGENWEG 102 - HAARLEM - TELEFOON 14011 (t o de Huzepaterslaan) TENTOONSTELLING VAN SCHILDERIJEN DOOR H. BAYENS EN GEORGES A. M. GUSSENHOVEN. Dagelijks geopend van 10-7.30 uur. 's Zondags van 2-4 uur. TOEGANG VRIJ. HET TOONttL HENK BAKKER. zou men in de sportwereld zeggen een afzonderlijke klas. Geen der Haarlemsche dilettanten vermocht ooit tot de hoogte te stijgen als Bakker in de hiervoren reeds ge noemde rollen. Dat hij een enkele maal zooals in De Violiers zijn krachten ook wel eens overschat heeft en ons daarbij de grenzen van zijn kunnen toonde, wil ik niet ontkennen. Maar met de herinnering aan wat ik van Bakker zag in rollen van zoo groote verscheidenheid, durf ik wel zeggen, dat die grenzen bij hem allerminst nauw zijn. Als speler toont Bakker telkens weer het echte tooneelbloed te bezitten. Niet min der als auteur! Ik hoop later eens een af zonderlijk artikel te mogen wijden aan Bak ker als tooneelschrijver, maar bij dit kope ren jubileum moet ik wel ook dezen zeer merkwaardigen kant van zijn talent belich ten, omdat Bakker de meeste zijner stukken bij Cremer ten doop heeft gehouden. Dat Bakker een productief tooneelschrij ver is, moge blijken uit het volgende lijstje van de door hem geschreven stukken: De Spelbreker, De Duistere Gast, Film- maniakken, Haar laatste Wil, Dokter Bavino, Ramon Tamello. Als ze wisten en Liefdes- Capriolen. Onder deze stukken zijn er rzoo als Filmmaniakken die behooren tot de meest-gespeelde van het dilettanten-reper toire. Maar Bakker begint zich gelukkig als schrijver langzamerhand los te ma ken van het dilettanten-milieu en er is in zijn tooneelstukken een stijgende lijn te on derkennen, zoodat hij nog veel voor de toe komst belooft. Want Bakker heeft de in ons land zeldzame eigenschappen van blijspel schrijver in zich. Nooit heeft hij dit beter ge toond dan in zijn „Als ze wisten....", een blijspel, waarin iets van den geest en de fan tasie van Molnar is terug te vinden. Het is mij een raadsel, hoe nog geen der tooneel- directïes in Nederland beslag heeft meenen te moeten leggen op dit uitstekende geestige blijspel, dat zoo voortreffelijk tooneel is en in het tweede bedrijf en het origineel ge vonden slot superieure kwaliteiten vertoont, zooals ik nog in geen enkel Hollandsch blij spel van de laatste jaren heb mogen ontdek ken! Ik mag hier wel schrijven, dat iemand als Jan Fabricius over dit blijspel even en thousiast was als ik. „Van iemand, die zoo iets vermag te schrijven als dat tweede be drijf, mogen wij nog veel verwachten!" zei mij onlangs Adriaan van der Horst, de direc teur van Het Schouwtooneel, die het stuk enkel niet op het repertoire van zijn gezel schap heeft genomen om redenen, welke in het geheel geen verband houden met de ar tistieke appreciatie. Dat Cremer Henk Bakker met zijn 12 1/2- jarig jubileum wilde huldigen, is waarlijk niet te verwonderen, want het is Bakker, die onze Koninklijke Letterlievende Vereeniging op haar tegenwoordige hoogte heeft ge bracht. Aan wien anders dan aan Bakker met zijn bezielenden invloed is het te dan ken, dat Cremer op groote wedstrijden als te Zwolle, Breda en Leiden een zoo voortreffe lijk figuur heeft gemaakt en telkens weer met den eersten prijs terugkeerde? Dat Cre mer haar gouden jubileum ingaat met de reputatie één der beste dilettanten-tooneel- vereenigingen van Nederland te zijn, dankt het in de eerste en voornaamste plaats aan Henk Bakker, Dat weten alle Cremerleden, de werkende zoowel als de kunstlievende, en het is daarom zeer begrijpelijk, dat men zijn dankbaarheid op 21 April, wanneer de pre miere van Bakker's jongste blijspel „Liefdes Capriolen" zal gaan met den schrijver in een der hoofdrollen, wil getuigen. Het zal daar ben ik wel zeker van voor Cremer en Bakker een mooie, recht feeste lijke avond worden. Bij voorbaat bied ik Bakker die niet alleen tot de meest be gaafde maar ook tot de meest bescheiden menschen in de dilettanten-wereld behoort mijn hartelijke, welgemeende gelukwenschen aan. J. B. SCHUIL. GELOOF EN WETENSCHAP. FRITS BOUWMEESTER-ENSEMBLE. HET GEHEIM. Voor 3 bedrijven bleek M. E. N. Young, de schrijfster van het gisteren voor de leden van Geloof en Wetenschap door het Frits Bouwmeester-ensemble gespeelde tooneelspel Het Geheim wel wat heel weinig stof te heb ben. De intrigue is in enkele regels verteld. Betty Mardon staat op het punt om Geoffrey Blake, die haar ten huwelijk vraagt, het ja woord te geven. Over het bezwaar, dat zij niet van hetzelfde geloof zijn stapt de ka tholieke jonge vrouw nog al gemakkelijk heen. Maar tot een huwelijk komt het niet, want als zij bij den dentist even later tot de Bakker als Slok in „Filmmaniakken vreeselijke zekerheid komt, dat zy een ziekte heeft waartegen geen remedie gewassen is, schrijft zij hem af en vertrekt naar Parijs. Voor Geoffrey blijft het een geheim, waar om Betty zoo plotseling is heengegaan en wanneer zij na eenige maanden in Londen terug komt, bemerkt zij, dat hij zijn affectie op een andere jonge vrouw haar vriendin heeft geplaatst. Geoffrey trouwt en wanneer hij Betty ongeveer een jaar later weer op zoekt, wordt hem toevallig haar geheim ont dekt. Maar hij staat dan niet tegenover een on gelukkige vrouw. Betty heeft den vrede ge vonden in het Geloof. De dood heeft geen verschrikking meer voor haar en haar vaste geloof brengt ook hem tot God terug. Dit is voor de ter dood veroordeelde jonge vrouw het hoogste geluk. Dit is eigenlijk de geheele inhoud. Om daarmee drie bedrijven te vullen, moest de schrijfster de 4 personen, die in haar stuk op treden, heel wat laten praten.En bijzonder be langwekkend zijn die tooneelgesprekken nu bepaald niet. Een geroutineerd schrijfster zou er waarschijnlijk meer motieven door heen gewerkt hebben, maar Miss Young meende aan haar onderwerp genoeg te heb ben. Erg onderhoudend is het stuk dan ook niet en het grootste gebrek is wel het abso lute gemis aan handeling. Zelfs van den geestelijken groei van Betty Mardon mer ken wij pas iets in het laatste gesprek tus- schen Geoffrey en haar. Voor drie bedrijven is dat dus wel luttel weinig. En vroegen wij ons bij het zien van dit tooneelspel af zou niet alles precies zoo geloopen zijn, wanneer Betty niet Katholiek, maar laten wij zeggen Protestant ware ge weest. De zekerheid van vroeg te zullen ster ven brengt velen immers tot het Geloof te rug. Vergeestelijkt tooneel heeft deze En- gelsche schrijfster blijkbaar willen geven, maar het is bij de goede bedoeling gebleven. Wat zij ons gaf, kon ons moeilijk boeien, laat staan ontroeren. Veel gelegenheid tot spel bood dat toonei*- stuk niet. Alleen in het laatste tooneel tus- schen Geoffrey en Betty viel er even te spelen, maar verder kregen wij niets dan ein- delooze gesprekken, gesprekken en nog eens gesprekken. Deze 4 menschen waren voor het tooneel te bloedeloos. En nu was het een gebrek van de vertoo ning van het Bouwmeester-ensemble, dat juist die gesprekken niet altijd tot hun recht kwamen, doordat er zoo onduidelijk gesproken werd. Vooral door Corry Rozendaal, die Betty Mardon speelde. Corry Rozendaal zal werke lijk meer gearticuleerd moeten gaan spreken. Nu waren soms heele gedeelte van den dia loog niet of heel moeilijk te volgen, waardoor de belangstelling nog meer verminderde! En dat was heel jammer, omdat Corry Rozendaal overigens zeer goed spel gaf. voorzoover men dan in dit stuk van spel kan spreken. Zij is een actrice naar wie men met genoegen ziet, en die ook werkelijk wat kan. Daarom is het te meer te betreuren, dat zij haar dictie niet beter verzorgt.. In dit opzicht was Jo Koster Sybil Tre- venna haar verre de baas. Jo Koster spreekt beter dan zij speelt. In haar spel is nu en dan vooral in haar armbewegin gen nog iets dilettanterigs, maar zij gaf toch een over het geheel zeer aannemelijke miss Trevenna. Frits Bouwmeester was Geoffrey Blake. Erg dankbaar is de rol niet, maar Bouwmeester maakte er van, wat er van te maken viel en speelde hem met de hem eigen vlotheid en natuurlijkheid; Sophie Stein gaf iets zeer goeds in de rol van juffrouw Mc. Gattaghan de huishoudster. Wat een aardige, sympa thieke figuur werd dat. De zeer volle zaal heeft het stuk met aan dacht gevolgd en het aan teekenen van bijval niet laten ontbreken. Vooral aan het slot, toen aan Corry Rozendaal bloemen werden aangeboden, was er een hartelijk en lang ap plaus. J. B. SCHUIL, dooi KAREL DE JONG. Nu het oude Boheemsche strijkkwartet „De" Bohemers, van ons land voor goed af scheid genomen heeft, zal het menigeen ge noegen doen, in de leden van het Prager kwartet, dat Zondag voor de microfoon te Hilversum zal spelen, opvolgers te vinden, die voorbestemd schijnen de plaats hunner oude landgenooten op waardige wijze te kun nen innemen. Hun debuut te Amsterdam wekte die verwachting: zij schijnen dezelfde rasechte muzikaliteit, hetzelfde tempera ment te hebben en aangezien zij het be- roemdewerk van hun landgenoot Smetana zullen vertolken kunnen wij op een volbloed artistieke uiting gespitst zijn. Hoe herinner ik mij nog den geweldigen inzet van het hoofdthema door den altist Oscar Nedbal, die in 't begin van het Boheemsche strijk kwartet deel uitmaakte, maar het later ver liet om te gaan dirigeeren en operettes te componeeren. Het was de eerste tournee der Bohemers door ons land en zij speelden Beethoven op. 59 no. 3, Smetana en Schubert (kwartet in d. min.). Men ziet dat hun spel indruk gemaakt heeft, want in de meer dan dertig volgende jaren heb ik heel wat kwar tetavonden bijgewoond. Zondagavond zendt Kalundborg een pro- gi-amma uit waarop een paar weinig ge speelde werken van Debussy en Ravel voor komen, nl. de Rhapsodie voor klarinet en or kest en de „Introduction et Allegro" voor harp, fluit, viool en strijkkwartet. Daar het programma uitsluitend werken van de ge noemde twee Fransche meesters bevat, biedt het een mooie gelegenheid beider muzikale natuur te vergelijken en de verschillen te constateeren. De nummers 1, 3 en 5 zijn na tuurlijke orkestbewerkingen van pianostuk ken. Op de vierhandige muziek van denzelf den avond en hetzelfde station wil ik ook nog even wijzen, omdat dit genre altijd nog te weinig in huiselijke kringen beoefend wordt. Het Allegro brillante van Mendels sohn is een zeer frïsch en vlot stuk, dat niet zoo moeilijk te spelen is als het lijkt. De programma's voor Maandag bevatten meerdere merkwaardigheden. Ik noem slechts het namiddag-concert van Mühl- acker, dat zeldzame en zonderlinge instru mentencombinaties brengt en daarom de aandacht verdient; in !t algemeen moeten we nog nieuwsgierig verbeiden welke blij vende winst de jazz voor de orkestcompositie zal afwerpen. Eveneens merkwaardig schijnt het me Prof. Envin Schulhoff als componist tot dc zeer modernen behoorend, Chopin te hooren spelen. (Praag). Zou hij Chopin vol gens de heerschende mode oiitromantisee- ren? We willen hopen van niet. Nog interessanter, nu we Mahlers eerste symphonie onder Mengelbergs leiding heb ben kunnen hooren, schijnt het me toe om dien avond Wecnen in te schakelen en de derde symphonie van Mahler te beluisteren. Men neme er zijn gemak van, want de uit voering neemt zeven kwartier in beslag. De lengten en leegten, die zich in de finale dei- eerste symphonie voelbaar maken ontbreken ook in de derde, met name in eerste en laatste deel niet, echter bevat, zij ook talrijke schoone episodes. De derde symphonie be staat uit 6 deelen, tot twee hoofddeelen ge groepeerd. Mahler heeft ze zelf gekarakteri seerd. Bij het reusachtige eerste deel, dat on geveer een half uur duurt, schreef hij„Pan erwacht: der Sommer marschiert ein. (Rich. Strauss zeide eens bij het hooren van dit stuk de illusie te hebben gehad als zag hij onafzienbare arbeidersscharen opmarchee- ren). De overige deelen vormen het tweede hoofddeel; Mahler schreef er bij: „Was mir die Blumen in der Wiese erziihlen" (Menuet en Trio): „Was mir die Tiere im Walde erziihlen (Scherzo, met een kostelijke post koetsscène als alternatief)„Was mir der Mensch erzahlt" (Nietsches Mitternachtslied voor altstem en orkest.)„Was mir die Engel im Himmel erziihlen (voor vrouwen- en jon genskoor met orkest; tekst uit ..Des Knaben Wunderhorn") en ten slotte „Was mir die ewige Lïebe erzahlt". In het tweede en zesde deel komen verschillende themas voor, die ook in het vierde hoofddeel der vierde Sym phonie aanwending hebben gevonden; trou wens dit stuk was door Mahler oorspronkelijk met het bijschrift „Was mir das Kind er zahlt" voor de derde S. bestemd. De hoorder hechte zich niet te veel aan die bijschriften: Mahler zelf was er tegen. Hij wilde dat men zijn muziek meer doorvoelen dan begrijpen zou, doorvoelen met ontvanke lijke ziel en wat het verstand daarbij zou zeggen was hem vooralsnog onverschillig. In elk geval was de derde symphonie het werk, dat den componist zijn eerste volkomen triomf bracht; de formeele zwakten, het ge mis aan zelfbeperking hebben dus de werke lijke groote eigenschappen niet kunnen ver duisteren. Het is alleen jammer, dat de ge weldige bezetting een regelmatig terugkee- rende uitvoering onmogelijk maakt. Dinsdagmiddag zal het Hollandsch Strijk kwartet het C dur kwartet van Beethoven spelen, waarmee de oude Bohemers hier te lande debuteerden. Het is het derde der „Russische" kwartetten, doch bevat geen Russisch thema zooals de beide andere. Het eerste hoofddeel is in sommige opzichten wat reactionnair, herinnert even aan Mozart's C dur kwartet; het Andante klinkt als een bal lade; ook Menuet, Trio en Finale herinneren aan voorbijgegane tijden, formeel althans; zij verloochenen echter Beethoven's geest niet, en in de finale neemt die zelfs een vlucht, die acoustisch wellicht alleen door een orkest voldoende tot verklanking tie bren gen zou zijn; de kracht van het strijkkwartet is althans nauwelijks toereikend. Het oratorium Israël in Egypt van Handel (Dav. Nat. Woensdag) is in 27 dagen geschre ven en 4 April 1739 voor het eerst uitgevoerd. In geen ander oratorium heeft Handel het koor zoo rijkelijk aangewend. Het werk viel daardoor aanvankelijk niet in den smaak en schijnt ook nu nog in vele landen stiefmoe derlijk behandeld te worden. Het enorme aandeel van de koren vond zijn oorsprong in de gebeurtenissen en ideeën waarvan de tekst melding maakt. Mendelssohn was een groote bewonderaar van het reusachtige werk en in Engeland, Handei's tweede vaderland, waar nog een bepaalde Handelcultus heerscht zal het wel geregeld op het programma komen. Ons bestek laat geen detailbeschrijving toe; we raden dus aan zoo mogelijk met een kla vieruittreksel de uitvoering te volgen. Ook over „Das Lied von der Erde" dat Donderdag in het Concertgebouw gaat, moet ik ditmaal kort zijn. De zes zangen op teksten van Chineeschen oorsprong bevatten vele schoonheden, zonder een eigenlijke „sym phonie" te vormen. MUZIEK. Mannenkoor „Caecilia". Reeds de eerste inzet van „Caecilia" be wees dat zij het voorloopig nog mijlen ver van haar naam- en stadgenooten wint, wat de kunst van zingen betreft. Een zuiverheid en zachtheid, die het onvoorbereide oor ver raste en verkwikte kenmerkte de vertolking van „Grabgesang" dat van Schubert kon zijn, maar welks componist Friedrich Ferdinand Flemmïng, die als arts en lid der liedertafel van Zeiter in 1813 op 35 jarigen leeftijd te Berlijn overleed, de liederen van Schubert (17971828) onmogelijk gekend kan hebben. Schubert zelf kwam onmidddellijk daarna aan de beurt met twee fragmenten zijner „Deut sche Messe", maar hierin werd de vocale schoonheid van 't eerste nummer lang niet bereikt; het koor zong in het forte meermalen ruw, en vooral de tenoren stelden te leur, vergeleken bij wat we van hen gewend zijn. De bassen hadden ditmaal de mooie rol, die culmineerde in een prachtige lage C aan 't slot van „Zum Sanctus". Ook In het later gezongene „De Zee" van Th. v. d. Bijl hadden de bassen een prachtpartijhier was de ge heele koorklank machtig: het werk maakte met al zijn heftige opvlammingen een eenigs- zins onsamenhangenden indruk. „Haec Dies" hoorden we vroeger aL eens; het goed ge schreven „Embarque!" van Guy Roparts was een waardevolle noviteit, waarvan de voor dracht echter nog niet ten volle slaagde: in 't midden was de tonaliteit een oogenblik ge heel zoek, maar het koor herstelde zich ge lukkig weer. Het knapenkoor zong een viertal nummers zuiver en aardig. De uitspraak van het Duitsch is nog voor verduitsching vatbaar. ..Domine Deus" van Orlando di Lasso klonk in zijn tweestemmigheid onvolledig: het is immers vierstemmig geschreven? Bij het liedje „Goeden nacht" wekten de nieuwer- wetsche, min of meer Debussyachtige vul- stemmen in de begeleiding bij het ouderwet- sche wijsje evenzeer bevreemding als de pa rallel-octaven tusschen melodie en bas. Het programma van dit concert bevatte eer te veel dan te weinig. Twee solisten: een vo cale en een instrumentale, traden op: boven dien werd nog een kamermuzlek-werk ge speeld. Om met dit laatste te beginnen: de cellosonate van Saint-Saens was ln deve zaal en op dit programma geen bij uitstek ge schikt nummer. Jacob Bijster speelde de pianopartij uitstekend, maar door de reso nantie klonk ze niet duidelijk en de cellist G. V. Scager ontwikkelde te weinig toon om de ruimte te vullen. Het beste klonk nog het Mendelssohn-achtige middendeel, met name het slot daarvan. Beter geschikt zijn de Variations symphoniques van Bocllmann 18621897^een geliefd en veelgespeeld werk. Doch ook hierin waren toon en voordracht van den cellist onvoldoende en had de pianist het beste deel. Dit laatste was ook het geval bij de solo zangvoordrachten. Dc bas-baryton Nico Huisman kan dc dramatiek van Schuberts „Erlkönig" niet uitbeelden: hij song alle noten correct op dezelfde manier en toch ging het kind dood, wat ditmaal wel aan zijn gestel gelegen zal hebben. Na het hooren van dezo ballade verwonderde het niet dat de zanger de hartstocht van „Eros" niet benaderen kon en de „Heimlicht Aufforderung" op zulk een ontroeringsvrije en huisbakken wijze deed, dat hij ongetwijfeld bij z'n rozenstruikje den nacht alleen doorgebracht zou hebben en het meisje met een ander meegegaan zou zijn, als 't echt geweest was. Dc eenvoudige wijs van Reger zong hij veel beter en in ..Der Frcund" van Hugo Wolf kwam hij los. zoodat hij dit lied het beste van alle voordroeg. Het laatste koornummer „Die Zigeunerin" kon ik door het gevorderde uur niet meer hooren. Het concert was zeer goed bezocht. K. DE JONG. PALACE. „Gekooide menschen", E. A. Dupont's zeer indrukwekkende film werk „Gekooide menschen" wordt op de eer ste pagina van „De Zaterdagavond" uitvoerig besproken. Hier nemen wij de gelegenheid nog te baat. om eenige woorden tc wijden, aan het bijzonder imposante spel vim de hoofdpersonen de heeren Fritz Kortner, Con rad Veidt, Heinrich George en de actrice Tala Birell. „Gekooide menschen" is een zeer spannende film. een film den maker van „Variété", „Atlantic" en „Zwei Weiten", waar dig. Wij twijfelen er niet aan of „Palace" zal deze week met twee vertooningen per avond ternauwernood alle belangstellenden kunnen bergen. Op het tooneel treedt John Olms op, een modern goochelaar, die zich gespecialiseerd heeft op klokken, en daar inderdaad veel wonderbaarlijks mee verricht. Van het voorprogramma vermelden wij voorts het Ufatoon Journaal, het Paramount Sound nieuws en een allergrappigste geluids- teekenfilm, van de serie populaire melodieën, die men zoo gaarne op ieder programma ver tegenwoordigd ziet. LUXOR THEATER, „Vreemde lading" (Retty Balfour in „Haar Paradijs"* Tooneel: Barthly. Wanneer men iets goeds wil zien op film gebied, dan brenge men deze week een bezoek aan het Luxor-Theater. waar „Haar Paradijs" een nummer waarin Betty Balfour haar groot* ste triomfen viert, vertoond wordt. Dit is ccn zeer goede film, die tot stand kwam onder regie van Denison Clift, die het onderwerp voortreffelijk behandeld heeft. Ook het andere hoofdnummer „Vreemde lading" is thet aanschouwen meer dan waard, vooral voor hen die van geheimzinnigheden houden. Het programma opent met de cultuurfilm: „Natuur en Kunst in Japan", Zij toont ons de schoone natuur in Japan en laat zien wat de Japanner voor schoons kan voortbrengen. Vóór de pauze draait dan: „Vreemde lading", een film waarin veel griezeligs gebeurt, doch die ook heel wat aantrekkelijks biedt. WU bevinden ons aan boord van een jacht, waar het zeer gezellig toegaat. Onder de gasten be vindt zich een dame die spiritistische neigin gen heeft. Plotseling verdwijnt de eigenaar van het jacht, terwijl het schip nog in zee is. Niemand weet de verklaring hiervoor te vinden en een onderzoek brengt niets aan het licht. Een der gasten komt tot de ontdek king dat er een geheime bergplaats is en bij onderzoek komt daar een Hindoe uit, die de gasten reeds in Bombay gezien hadden en die toen een voorspelling gedaan heeft. Hij weet waar de bezitter van het jacht gebleven is. Het is erg sensationeel en aan boord be vinden zich nog meer geheimzinnige perso nen. Overigens een goed filmwerk. Vervolgens zagen we het Luxor-Nieuws dat weer heel veel actueels van de laatste dagen behelst. Na de pauze allereerst op het tooneel: Barthly. Deze man is oer-komisch niet alleen, maar tevens een uitstekend acrobaat en een groote waaghals bovendien. Dit nummer had een groot succes. En dan komt het groote succesnummer van het programma „Haar Paradijs". Kitty Cran ston (Betty Balfour) is de dochter van een dominé, die er heel strenge principes op na houdt. Het meisje is nooit op tijd aan tafel, want ze brengt haar tijd zoek met het be denk van een woord van 7 letters voor een kruisraadsel. Voor haar vader moet ze een boodschap doen bij Dr. Halllday, die haar ten huwelijk vraagt. Zij weigert, want ze wil genieten van het leven, ze wil weg uit de dagelijksche sleur. Als ze te laat op haar atelier komt en haar werk verknoeit, wordt ze ontslagen. Dr. Hailiday vraagt haar weer ten huwelijk en zegt o.a. dat het leven met haar een paradijs zou wezen, en nu heeft ze opeens het woord dat ze nog miste voor haar kruisraadsel, n.l. „Paradijs", Des avonds leest zij dat zij den prijs van 500 dollar ge wonnen heeft. Kitty gaat naar de Rivièra. TJit de brieven lezen haar vader en Dr. Halllday hoe het haar daar gaat. Dr. Hailiday gaat het meisje halen, doch zij weigert en daar is een gigolo niet vreemd aan. Na heel veel gebeurtenissen gaat ze met Dr. Hailiday naar huis om daar haar paradijs tc vinden. Een uitstekende speelfilm, waarvan vooral door Betty Balfour een goed gebruik is ge maakt. Ook de overige vertolkers verdienen een pluim. Henk Bakker zal Dinsdag 21 April in Liefdes Capriolen, zijn twaalf en een half jarig jubileum als „lid 'van Cremer" vieren. Is dat feit zal men mij misschien vragen zoo gewichtig om te herdenken en er een artikel in onze tooneel-rubriek aan te wijden? Wanneer het niet ©akker betrof, zou ik onmiddellijk antwoorden: „neen!", maar hier geldt het toch wel een zeer uitzonderlijk geval. Bakker is als tooneel- dilettant waarlijk niet de eerste de beste. Kan men bij Bakker eigenlijk nog wel van een „dilettant" spreken? Het is waar, hij heeft van het tooneel niet zijn beroep ge maakt, 'hij speelt louter uit „liefhebberij", maai- is dat alleen het criterium? In zijn kunst is Henk Bakker artist, ja ik durf zelfs zeggen, veel meer artist dan dc meeste be roepsspelers. Wat doet het er voor de kunst eigenlijk toe, of men voor zijn ibrood dan wel puur uit liefde voor het tooneel speelt. Hoofd zaak is: het resultaat! Bakker is van een ernst, een toewijding, een liefde voor zijn (kunst, die voorbeeldig genoemd mag worden. •In dit opzicht dus zeker geen dilettant! En zijn kunnen? Ik heb Bakker gedurende zijn Iheele tooneel-loopbaan kunnen volgen, heb hem ln al zijn rollen gezien dat zijn er (heel wat! en ik mag hier met volle over tuiging schrijven, dat hij zeker meer acteur is dan 75 procent der zich zoo noemende ifcooneelspelers in Nederland. Bakker zou, wanneer hij naar het beroeps toneel overging, al heel spoedig een be langrijke plaats innemen als karakterspeler en typeur. Wie hem gezien heeft als Slok in zijn eigen Filmmaniakken, als Bertram in Robert en Bertram, de Montrichard in Liefdesduel, Jan Muis in Knorrepot, Bums in Moordromance, Jan Trip in De gescheiden echtgenoot, burgemeester Breughel in De Zedelijkheidsdictator, dokter Walraven in Tieneke, Lutz in Oud Heidelberg, Christiaan in Hanengevecht, Bolingbroke in Een Glas Water, Sganarelle in Dokter tegen Wil en (Dank, Varillo in Tzingani om hier nu imaar eens dadelijk zijn beste rollen te noe men die weet ook, dat hij in deze rollen in geen enkel opzicht voor zeer goede be roepsspelers uit den weg behoefde te gaan. Ik heb in veel van deze rollen Bakker kun nen vergelijken met artisten, die hem in deze Stukken vóórgingen en ik aarzelde geen oogen- blik het spel van dezen „dilettant" herhaal delijk boven dat der vakmannen te stel len. Wil men eenige voorbeelden? Burgemeester Van Breughel in mijn Zedelijkheidsdictator heb ik nooit fijner en geestiger gezien dan van Bakker en toch waren hem drie zeer be= kende beroepsacteurs in deze rol voorgegaan. Als dokter Walraven in Van Riemsdijk's Tieneke, gaf hij een creatie, die ver en ver uitging boven die van Herman Schwab bij Het Hofstad-Tooneel, Varillo in Tzingani is nooit beter gespeeld dan door den dilettant Bakker, zijn Bertram in Heyermans' Lustige Vagebonden deed in niets onder voor den toch zoo uitstekend gespeelden Bertram van Adolf Bouwmeester, zijn Lutz in Oud Heidelberg kon in alle opzichten de verge lijking doorstaan met die van Bart Kreeft, Jules Verstraete, ja zelfs van Signoret om slechts enkele te noemen - zijn Mon trichard in Liefdesduel overtrof in Bakker's romantische opvatting alle Montrichards, die ik heb gezien. Men denke niet aan overdrij ving van mijn kant; ik schrijf dit alleen neer na kalme overweging. En nu noemde ik nog niet eens de rollen van Jan Trips, Burns en Slok, waarin hij op wedstrijden de perso- neele prijzen toehaalde! Mag men bij zulk tooneelspel no.g van dilet tantisme spreken? O zeker, ik heb Bakker ook dikwijls in rollen gezien, waarin hij te kort schoot en den dilettant niet geheel ver mocht weg te spelen, maar men vergete niet, dat zulke rollen, welke hem minder goed lagen en die hij speelde, omdat er nu een maal bij zijn vereeniging geen andere krach ten voor beschikbaar waren hem bij het beroepstooneel waarschijnlijk niet zouden zijn opgedragen, omdat zij „buiten zijn emplooi" vallen. Een jeune premier bijvoorbeeld is Bakker niet en ook voor rollen, die forsch krachtig, min of meer pootig spel verlangen zooals bijvoorbeeld^ een Wilco de Hond in De Rechte Lijn eigent zijn talent zich min der, maar voor rollen, die veel fantasie vragen en waarbij de speler volkomen in de huid van een ander moet kunnen kruipen, vindt men in heel de Nederlandsche dilettanten-wereld althans voor zoover ik die ken Bakker's gelijke niet. Ik ben ervan overtuigd, dat Henk Bakker, wanneer hij eenige uitspraak-fouten vermocht te verbeteren, onder leiding van een regisseur van talent eén der beste spelers in Shakespeare's blijspelen zooals een Oscar Tourniaire zou kunnen worden. Hij bezit er allen aanleg voor. Onder de Haarlemsche dilettanten neemt Bakker een zeer aparte plaats in. Hij vormt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 9