Uit den Strijd tegen de Misdaad STATEN-GENERAAL. EEN VREEMDE BEZOEKER. HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 7 MEI 1931 door A. HEEROMA, Oud-Commissaris van Politie te Amsterdam. Ik zit thuis, koester me in de zon, behoef met niemand te spreken en niet naar een radio te luisteren; ik stel er niet het minste belang in, wie mijn buren zijn en hoe zij leven; hun vreugde en leed gaan mij voor bij en verwacht niet, dat iemand zich met mijn aangelegenheden bemoeit of mij van de zijne deelgenoot maakt, doch het üs ver wonderlijk, hoeveel mij gansch vreemde, lieden met mij in contact trachten te komen. Eerst is er een, die het zich tot levenstaak gesteld heeft mijn woning In orde te houden door daar oude kranten en kledingstukken uit te verwijderen; dan volgt een man, die er bijzonder veel prijs op stelt mijn oordeel te vernemen over de letterkundige waarde van een gedicht, houdende de levensbeschou wing van een werklooze, dat daags te voren in mijn brievenbus was gedeponeerd en dat ik helaas had verzuimd te lezen; hij verwacht blijkbaar, dat ik de ontboezeming op haar ge: lelijke waarde zal taxeeren en schijnt drie eer., geen onbehoorlijke taxatie te vinden, i Dan opeens passeert er een mijn huis, die die een paar kinderen in een wagentje voortseulde. een paar kinderen in een kinderwagentje voortzeult en die mij op zangerigem toon deelgenoot maakt van zijn beschouwingen omtrent de toekomst der kinderen, te oor- deelen naar zijn aanhef: „Als je groot bent, mijn jongen'' en omwillekeurig' deel ik in zijn bezorgdheid door te bepeinzen, wat voor soort wagen hij dan zal moeten hebben, het geen een vrouw, die or bij behoort, zeker begrijpt door bij mij aan te bellen in de verwachting, dat ik mij ook financieel voor de familie zal interesseeren. Even later verschijnt er een, die mij komt medcdeelen, dat hij kantoorbediende is ge weest, doch gemeend heeft dit vak vaarwel te moeten zeggen om handel te gaan drijven in zeep en ik begrijp niet. welk belang ik bij die mededccling kan hebben. Nauwelijks is hij weg, of een heer laat zich aandienen, die veronderstelt, dat het mij niet onverschillig is, wat er na mijn dood met mij en mijn familie gebeurt en die aanbiedt voor mijn begrafenis alle mogelijke maar regelen te nemen en bovendien voor mijn nabestaanden te zullen zorgen. Ge ziet het: ik waan me onbekend en niettemin ben ik in het brandpunt van veler belangstelling. Het moet gezegd worden, de meesten dezer lieden gaan stillekens heen. als ik hun meedeel, dat ik die belangstelling niet wensch; een enkele wenscht mij een onnatuurlijken dood toe door verstikking; wellicht vindt hij dit de geschiktste manier om uit dit leven te scheiden en ook komt liet voor, dat ik er iemand aan moet herin neren. dat het, als ik de deur wil sluiten, noodlg is, dat hij zijn voet wat terugtrekt, onaar gevaarlijk of verontrustend zijn de lieden toch niet en dat zal ook wel de reden zijn dat ze zich ongestoord in mijn stille straat mogen bewegen. Er zullen onder de lezers vermoedelijk menschen zijn, die ook in stille straten wonen en soortgelijke erva ringen hebben opgedaan, want ik zie niet in, waarom ik alleen de eer van al dat be zoek zou moeten hebben. Maar denk u eens het geval in, dat u, de deur geopend .tegenover iemand zou komen te staan, die zou zeggen: „Ik ben een moorde naar". Tien tegen een, dat het niet tot u door zou dringen en dat ge, denkende, dat de man iets kwam aanbieden, zoudt zeggen: „Vandaag niet noodlg". Dit zou ongetwijfeld een zeer goed antwoord zijn, maar als dan de man. uw vergissing begrijpende, met na druk zou herhalen: „Wat. niet noodig? Ik ben een moordenaar, zeg ik", ja dan moet u zelf maar nagaan, wat u zou doen: moord roepen, 't op de zenuwen krijgen of weg- loopen. En hier zie je nu weer hoe ieder door zijn vak gevormd wordt, want bij de politie blijf je in zoo'n geval onbewogen. Wat ik daar als een veronderstelling op perde, is mij werkelijk eens gebeurd. Op zekeren middag werd er bij mij gebeld en er was iemand, die meneer den commis saris wilde spreken. Ik ging naar de voordeur en bevond mij tegenover een man, die het midden hield tusschen een zwerver en een werkloos los arbeider, zoo eentje, die z'n kostje tracht op te halen door op de groente markt handkarren weg te brengen. Toen ik vroeg wat hij wenschte, zei hij: „Meneer, ik ben een moordenaar". Als hij had gezegd: ik ben een stucadoor, zou ik gedacht heb ben, dat hij eenig karweitje in mijn woning had te doen maar een moorde naar komt er niet zoo kalm voor uit, ais hij karweitjes gaat opknappen en ik moest dus ver onderstellen, dat hij niet kwam in de uitoefening van zijn bediening, maar dat hij den commissaris qualitate qua wou spreken en ik vroeg dan ook. waarom hij met die mooie boodschap aan m'n huis kwam. Hij antwoordde, dat hij aan het bureau was geweest, maar dat ik or niet was, en dat hij met die andere lui daar niets te maken wilde hebben sedert hij eens in een dronken bui met een agent had .willen vechten, en -toen door vier agenten „Meneer, ik ben sen moordenaar': was afgetuigd. „Zeg nou zelf; is dat recht, met vier tegen een?" Ik ging daar verder niet op in, maar zei, dat mededeelingen van zoo vertrouwelijken aard door mij thuis niet konden worden be sproken en ik verzocht hem met me mee te gaan naar het bureau, waar wij meer op ons gemak de zaak konden beredeneeren. En zoo stapte ik met den moordenaar op de tram en bracht ik hem op mijn bureau, waar ik hem een stoel gaf en zei: ziezoo, kom nu op de proppen met je moordgeschiedenis. Hij vertelde mij toen, dat hij de dader was van eenige, jaren geleden gepleegden op- zienbarenden moord, waarvan de bedrijver nooit was gevonden; gewetenswroeging had hem er eindelijk toe gebracht zich bij mij aan te melden, want hij had nergens rust en het kon hem niets schelen levenslang opge sloten te worden. Als politieman is het je altijd een groote voldoening, wanneer je iemand, die zoo'n afschuwelijk misdrijf heeft begaan, als waarvan de man zichzelf betichtte, aan de justitie kan overleveren, maar wonderlijk genoeg voelde ik die voldoening niet, want het heele optreden van den man maakte op mij den indruk, dat lk geen verontrust ge moed tegenover mij had. Ik liet hem daar om den moord tot in bijzonderheden vertel len en zijn verhaal klopte wonderwel met hetgeen indertijd in de couranten had ge staan, maar de krant weet gelukkig niet al les en zoodoende kon ik den man vragen stellen, waarop hij een antwoord gaf, dat kant nog wal raakte. Inplaats dat hij voor mij duistere punten tot klaarheid bracht, wat hij gedaan kon heben, als hij de moordenaar was geweest,werd ik geen steek wijzer en ik begreep al gauw, dat ik iemand op bezoek had. die het erop gezet had eenigen tijd op 's Rijks kosten te leven, wat ik hem over duidelijk aan het verstand bracht. Hij sput terde eerst nog wat tegen, maar eindelijk gaf hij toe, dat hij den moord niet had gepleegd en zijn wetenschap omtrent het gebeurde en wat daarmee samenhing, uit de kranten had geput. Uit het gesprek, dat zich tusschen ons ontspon over de vraag mijnerzijds, waarom hij zich zelf van zoo'n ernstig misdrijf kwam beschuldigen bleek, dat mijn cliënt als volgt had geredeneerd. Uit de levensbeschrijvingen van groote mannen blijkt niet, dat een dezer personen karrentrekkerij op de groentemarkt als start voor zijn roemrijke loopbaan heeft gekozen, zoodat, waar ieder mensch toch een zekere illusie heeft van toekomstige beroemdheid, de functie van karrentrekkcr met het oog op die toekomst moet worden vermeden. Voorts had mijn cliënt ervaren, dat dc financieele voor deden, aan die functie verbonden, niet al leen geen voldoende compensatie vormden voor de onbereikbare beroemdheid," doch dat ze, in aanmerking nemende het dorstverwek- Het dorstwekkende bedrijf. kende bedrijf en de duurte der borrels, niet voldoende waren om in de behoeften te voor zien, hetgeen alweer ten gevolge had. dat, waar de borrel voorrang' genoot, andere be hoeften daaronder hadden te lijden, zoodat veelal het nachtverblijf gezocht moest wor den in een portiek van de Beurs, hetgeen vooral in het koude jaargetijde zekere onge makken met zich brengt. Dan was, goed beschouwd, het kartrekken geen mensch waardig bedrijf, waar paarden, ezels, ja honden ook die werkzaamheden ver richten; het was zelfs aan twijfel onderhevig of van een mensch geëischt mag worden, clat hij zich lichamelijk bovenmatig inspant om de middelen voor zijn levensonderhoud te verkrijgen. Overwegingen van moréelen aard verzetten zich voorts niet tegen de zelfbeschuldiging, immers komt het dagelijks voor, dat iemand zijn schuld bepleit, terwijl hij zich schuldig weet en hoe doen de advocaten niet hun best om de rechters van iemands onschuld te overtuigen, terwijl zij zelf allerminst die ovër- tuiging bezitten, en in plaats dat het dien heeren wordt kwalijk genomen, worden zij hoogelijk geprezen, ja toegejuicht, wanneer het hun scherpzinnigheid en welsprekend heid gelukt ls de rechters tot een vrijsprekend vonnis te bewegen. Zou het dan geen groote inconsequentie zijn hem te verwijten, dat hij, schoon on schuldig, zich schuldig wilde laten verklaren? Bovendien bespaarde hij de politie het zoo graag tot haar gerichte verwijt, dat ze alweer geen dader van een moord had kunnen vin den. Rest nog de vraag of hij zicli moreel ver antwoord achtte den Staat met de zorg voor zijn onderhoud te willen belasten, zonder dat hij daarvoor had gewerkt. Hij gevoelde zich daaromtrent volkomen gerust, omdat zeer velen een levensiang pensioen van den Staat genieten, zonder dat hun verdiensten ten op zichte van de maatschappij grooter waren dan de zijne als kartrekker, want ook zij had den aan de lijn getrokken. Hij had dus een gerust en zuiver geweten en zijn grootste vrees was, dat ik hem zoo aanstonds zou laten vertrekken, zijn kaar tenhuis van verwachtingen daarmee doer.de instorten en groot was zijn vreugde, toen hij vernam, dat hij voorloopig aan 't bureau moest blijven, want ik n-.oest toch onomstoo- lelijk vaststellen, dat hij niets met den moord had uit te staan. „Wil u een beetje oppassen, dat ik dien agent niet zie U weet wel van <ITe vier want ik kan dien kerel gewoon niet uitstaan, omdat hij me zocht en ik wil geen moord aan hem begaan". Ik beloofde ervoor te zullen zorgen. Alzoo verbleef onze vriend nog enkele dagen op het bureau, waarop ik hem mee deelde, dat hij voor landlooperij zou worden opgezonden. Hij schudde 't hoofd. „Dat is niet rechtschapen meneer, zeg nou zelf. Waar sturen ze me naar toe? Naar Veen- huizen voor een jaar of drie. Ik ben hier ge komen vanwege die karrentrekkerij en daar moet ik ook achter de kar loopen; 'k weet het, 'k ben er geweest. Neen, meheer, dat vind ik niet rechtschapen. Als U gewild had, had U me toch best voor een twintig jaartjes in 't gevang kunnen helpen; je hebt 't daar goed, zeggen ze: geen kopzorg en geen hard werk. En als je toch niks gedaan hebt, nou, dan ben je voor je zelf gerust, ken het nog niet?" „Neen jongen, 't gaat niet". Hij ging weer naar z'n cel, doch voor hij de deur uitging, draaide hij zich om: „Denk er nog eens over, alstublieft". SPORT EN SPEL VOETBAL BELGIë—ENGELAND. Uit Antwerpen: Het Belgische elftal, dat op Zaterdag 16 Mei a.s. te Brussel tegen Enge land uitkomt, is als volgt samengesteld: Doel: Bad jou (Daring C.B.). Achter: Nouwens (R.C. Mechelen) en Joachim (Berchem Sport). Midden: Simons (Antwerp F.C.», Helle mans (F.C. Mechelen), en Moeschal (Racing C. Brussel). Vóór: Versyp (F.C. Brugge), Voorhoof (Liersche Sport. Kring), Capelle (Standaard), van Beeck (Antwerp F.C.) en v. d. Eynde (Beerschot A.C.). Het elftal is dus op één plaats na ongewij zigd gebleven na den wedstrijd tegen Neder land o£> Zondag j.l. Hoydonckx moest name lijk noodgedwongen vervangen worden, het geen natuurlijk een verzwakking van de ver dediging beteekent. De Belgische aanvoerder heeft Zondag tegen Holland zulk een ern stige knieblessure opgeloopen, dat hij zeker wel twee maanden rust zal moeten nemen. P. E. C.—T. O. G. Dc beslissingswedstrijd tusschen D. E. C. en T. O. G„ welke oorspronkelijk was vast gesteld op het Allen Weerbaarterrein te Bus- sum in verband met de halve competitie in de tweede klasse voor de bezetting van de laatste plaats, zal bij nadere beslissing a.s. Zondag worden gespeeld op het Ajax-terrein DAMMEN. COMPETITIE 3DE KLASSE NED. DAMBOND Dinsdagavond speelde de „Haarlemsche Damclub" m voor bovengenoemde competitie in de „Korenbeurs" tegen de Christel. Dam- veréeniging „Amsterdam" lil. De gedetailleerde uitslag luidt als volgt: Haarl. Damcl lil Amsterdam III J. Otter—ABosse 20 W. van PeltJ. Bosse 0—2 J. H. ReedijkW. Treur 2—0 W. J. A. MatlaJ. Boschar 0—2 Jac. Fr. v. GarderenA. Bokawel x—x H. W. C. van RhoonA. Wagenmaker 0—2 Th. WesselinanD. Groot 2—0 i Voorl. uitslag 6—6 De Amsterdammers verschenen met slechts zeven spelers, aangezien zij van den Nederl. Damb. dispensatie hadden gekregen om met zeven spelers in deze competitie uit te komen De drie onbezette borden worden als remise beschouwd,, zoodat het voorloopig eindresul taat 9 is. De partij aan het 5de bord wordt arbitrair beslist. Vermoedelijke einduitslag 1010. CLUBKAMFIOENSCHAPPEN HAARL. DAMCLUB Bovengenoemde wedstrijden werden Dins dagavond in het clublokaal der „Haarlemsche sche Damclub" voortgezet. De uitslagen luiden als volgt: Selectie-af deeling: B. Dukel wint van P. G. van Engelen. Promotie'degradatie selectie af deeling hoofd klasse: J. Poppen remise met J. van Looij. J. B. Sluiter Jr. wint van j. Poppen. Tweede klasse: J. Wielenga remise met H. Greeuw. Derde klasse: Th. Werdler wint van H. C. Stappers. H. G. J. Andriessen wint van C. Kool. WATERPOLO H.P.C.NEREUS (8—0). In Stoop's Bad speelde H.P.C. een friendly- game tegen Nereus uit Koog a. d. Zaan. H.P.C. stelde zich als volgt op: L. Kohier, A. J. Braam. H. Leyenaar, H. Eldering. J. Uitendaal. J. Kooijman, B. Bal. H.P.C., den diepen kant verdedigend, ont wikkelt dadelijk een enthousiast spel. waar door Nereus overrompeld wordt. Uitendaal schiet hard tegen de bovenlat; de bal belandt bij Kooyman, die van dichtbij onhoudbaar doelpunt (10)! Uil; een vrijen worp plaatst Uitendaal naar Kooijman, die wederom zuiver inschiet en Stam passeert (20). Aan den anderen kant krijgt Kohier een hard schot te verwerken, dat hij net over de bovenlat wipt. Met een zuiver schot doelpunt Kooyman ten derden male, doch wegens staan wordt dit geannuleerd. Het is echter uitstel van executie, want kort hierna plaatst Bal naar Kooyman en het is 30. Nu komt Nereus er beter in, doch haar voorhoede mist het zuivere schot, terwijl Köhler op zijn post is. De rust treedt In met 30 voorprong voor H.P.C. Na de hervatting moet Nereus den diepen kant verdedigen; het wordt dus aanmerkelijk zwaarder. De H.P.C.-voorhoede daarentegen raakt beter ingespeeld, zoodat doelpunten niet uitblijven. Uitendaal zwemt snel op en van dichtbij geeft hij Stam geen kans (40). Dan komt Braam naar voren en ook hij geeft Stam het nakijken <5—0). Nereus laat zich geheel terugdringen en als Kooyman een vrijen worp te nemen krijgt, ziet Braam ten tweeden male kans om te doelpunten <6—0». Onmiddelijk na het uitzwemmen, maakt Uitendaal zich vrij en neemt het zevende doelpunt voor zijn rekening (7—0). Nereus is een geslagen zevental; slechts enkele schoten bereiken Köhler, waarmede hij echter ge makkelijk raad weet. Steeds komen de H.P. C.'ers voor het Nereusdoel terug, doch de verdediging kan Kooyman c.s. niet houden. Nog vinden laatstgenoemden het niet. ge noeg; Kooyman maakt uit een voorzet van Uitendaal het achtste doelpunt (80). Kort hierna kondigt scheidsrechter Zegger einde aan. TWEEDE KAMER 6 Mei. De nieuwe Drankwet. An dere sprekers met gelijke stand punten. Maximumstelsel voor vergunningen en verloven. De minister vangt zijn antwoord aan. De communist de Visser heeft een inter pellatie aangevraagd over de werkloos heid, hoewel de Kamer nog zeer onlangs heel veel tijd besteed heeft aan dat vraagstuk. Naar het schijnt wil de heer de Visser vooral vragen stellen over de loonen en de huis vesting der bij de werkverschaffing te werk gestelde arbeiders. Misschien dat hier, door een publiek debat iets te verduidelijken valt, maar overigens gelooven we, dat de Kamer een goede daad zou doen door de ministers in hunne departementen te laten doorwer ken aan de bestrijding van de crisis, in plaats van hen erover te doen praten. Negen Kamerleden hebben zich vandaag nog doen hooren over de door minister Ver schuur te verdedigen nieuwe Drankwet. Ne gen sprekers, te weten: de dames Bakker- Nort en Westerman en de heeren Boon, Smeenk, Suring, van Vuuren, L. de Visser, Snoeck Henkemans en van Hellenberg Hubar Natuurlijk waren er nuances in het bezien der verschillende vragen, die de nieuw-voor- gestelcle drankwet stelt. Maar overigens dezelfde onderwerpen, dezelfde tegenstellin gen, dezelfde argumenten als gisteren. Men had gevoegelijk in meerdere gevallen met een eenvoudige uitspraak van instemming kunnen volstaan: De divergentie der stand punten sprak op den eersten Drankwet-dag reeds duidelijk. Natuurlijk heeft de Kamer dat gevoeld: waar er op den eersten dag vier sprekers het woord voerden, drongen op den tweeden dag negen afgevaardigden naar vo ren. De herhaling der argumenten bleek ook uit het feit, dat minister Verschuur maar hoogst zelden een aanteekening meer be hoefde te maken. De strijdpunten, waarover het bij deze al- gemeene beschouwingen ging, mogen we dan aan de hand van de sprekers van vandaag nog eens kort de revue doen passeeren. Ieder was 't er over eens, dat het drank gebruik en de drinkgewoonten in ons land en in ons volk op zeer beduidende wijze zijn afgenomen, De minister illustreerde 't feit met cijfers: dronk ons volk in 1881 nog bijna 10 L. sterken drank per hoofd en per jaar. dit was in 1929 teruggeloopen tot bijna 3 Li ter per hoofd en per jaar. Een verblijdend teeken Er is vooruitgang. Dat beteekent dus in 't kort: een massa sociale ellende minder. Wie iets met armenzorg heeft te maken ge had, iets met de Kinderwetten, hij weet zeide de heer Snoeck Henkemans voor welk groot deel het alcoholisme schuld daar aan heeft. De toestanden zijn verbeterd. Met breeden toets schilderde de heer Van Vuuren in welke male. Kon men vroeger in de kof fiehuizen niemand zonder borrel zien zitten, thans is het anders. Er is verbetering gekomen, allerwege. Wanneer nu de heeren Boon en van Vuuren daarin een aanwijzing zien, clat de Drankwet niet meer zoo stringent behoeft op te treden, zien zij daarin een aanwijzing om van stel sel te veranderen niet alzoo de heeren Smeenk en Suring. Deze beide drankbestrij ders willen, evenals gisteren Prof. Slotemaker de Bruine, de wet tot scherper bepalingen brengen, omdat de wet daardoor aansluiten zal bij wat in het volk is gegroeid. Hoe is die verbetering, die algemeen erken de verbetering in de drinkgewoonten van het volk tot stand gekomen? Door de wet? De drankwet? Zeker niet door de wet alleen het was opnieuw een alge- meene overtuiging, dat de wet geen brave burgers maakt. Ook de geheelonthouders, de drankbestrijders hebben 't erkend. Wanneer er verbetering kwam dan waren oorzaken: de drankbestrijding, die menschen met slappe wil, weer over zijn eigen lichaam gezag deden krijgen, het was de meerdere beschaving, de groei van de arbeidersbeweging, welke opvoe dend werkten, het was voegde de heer Smeenk daaraan toe ook de Kerk. Even min werd echter ontkend, dat al dit opvoe dende werk bevorderd is geworden door de Drankwet, die aldus de heer Suring de verleiding tot drankgebruik uit het openbare leven heeft minder gemaakt. Bij het zien van vele sociale ellende mócht de overheid niet lijdelijk blijven: zij had ook op het publiek terrein hare eischen te stellen. De verbeterde levensgewoonten deden de heeren Boon en van Vuuren en van Hellen berg Hubar roepen om een doorbreking van het stelsel der maximum aantal vergunnin gen. Dezelfde levensgewoonten deden de heeren Smeenk en Suring vragen om een ver mindering van het maximale aantal vergun ningen, om te komen tot een nog scherpere wet dus. Uit deze verschillende zienswijzen spreekt een verschillende beschouwing van het ge bruik van alcohol. Wanneer de heer Suring het alcoholgebruik niet ongeoorloofd noemt, maar wel heel ge vaarlijk, dan legt hij allen nadruk, alle zwaarte op het „heel gevaarlijk", waarom de overheid een taak heeft steeds meer dat ge vaarlijke in te perken. De heer Smeenk is veel radicaler hij erkent 't openlijk, dat hij streeft, langs den weg van de plaatselijke keuze, waaruit dan de groei kan blijken van de volksovertuiging, naar volledige droogleg ging. De heer van Vuuren staat anders tegen over het gebruik van alcohol. Hij redeneert aldus: een genotmiddel, waarvan het gebruik volledig geoorloofd is, als een goede gave den mensch geschonken. Maar. zooals bij zoovele genotmiddelen: matiging is noodig. Matiging, die vooral uit den wil van den mensch zelf moet opkomen. Moeten we niet vroeg de heer van Vuuren voorzichtig zijn ook met het gebruik van nicotine, van koffie0 Wanneer de overheid op dit terrein een taak heeft, dan is deze taak een tegengaan van het alcoholmisbruik. Maar elke be perking van overheidswege heeft zijn nadee len van ontduiking. Wanneer dus de overheid inperkend optreedt, dan moet zij tegelijk voorzichtig zijn en geen andere nadeelen gaan ontketenen. Vooral waken tegen clan- destienen drankhandel en clandestien drank gebruik. De inperking van de overheid vindt begrenzing in de nadeelen, die van de inper king zelf het gevolg kunnen zijn. Nadeelen, zoo fnuikend door het clandestiene. De heer van Vuuren wees op Amerika. De heer Smeenk heeft de neiging te veel le willen bewijzen. Dat maakt zijn standpunt niet sterker. Het standpunt van geheelont houding en drankbestrijding is een zeer eer biedwaardig standpunt terecht heeft dc heer Van Vuuren hulde gebracht aan het grootsche werk der drankbestrijding in het wegnemen van veel sociaal kwaad. Maar wanneer de heer- Smeek alles in Amerika gaat wegpraten, dan overspant hij zijn eigen stand punt, hetwelk ook niet door plotselinge maatregelen maar langzaam aan de volledige drooglegging bereiken wil. De heer Smeenk betoogde, dat wat er in Amerika kwaad is, alleen in sommige havensteden van het Westen voorkomt. Wij hebben altijd geleerd op aardrijkskunde-les, dat Chicago nog at naar het midden lei en altijd gelezen, dat er heel wat drankkwaad is in Chicago. De heer Smeenk maakte deze opmerkingen, toen hij de plaatselijke keuze verdedigde. Natuurlijk was ook de heer Suring ontevre den, dat <ie plaatselijke keuze niet in het ontwerp voorkwam. Et zijn op dit punt amen dementen. Maar de bewindsman zal ze af wijzen. Dat bleek wel uit het vandaag nog uitgesproken gedeelte van zijn redevoering. De minister zei n.l. dat hij met zijn ontwexp meende het goede midden te hebben gevonv den. Minister Verschuur zal de plaatselijke keuze niet opnemen, nu groote groepen, die de PI. Keuze een goed hart toedragen, reeds hebben gezegd vóór het ontwerp te zullen stemmen, omdat het wel niet veel, maar dan toch iets goeds bracht. Anderer zijds zal de minister ook wel rekening houden met uit spraken, als b,v. van den heer Smeenk, dat, zou het binden ook van de verloven aan een maximum-stelsel uit het ontwerp gaan, hij niet voor het ontwerp zal kunnen stemmen. Vooral de beide dames, maar ook de heer van Hellenberg Hubar hebben een bestrijding geboden aan het stelsel der PI. K. Gedrieën achten zij dat stelsel niet noodig, omdat de gemeenteraden, volgens de Drankwet, zich grondende op den groei der volksovertuiging in hun gemeenten, aan de Kroon om ver mindering van het aantal vergunning kun nen vragen. Ook de heer Snoeck Henkemans betreurde het uitblijven van Plaatselijke Keuze. En evenzeer bleek hij een voorstander van het binden, ook van de verloven, aan een maxi mumstelsel. De heer Snoeck Henkemans achtte dat noodig om tegen te gaan, clat, wat bij het drankmisbruik zou gewonnen zijn, zich naar het wijn- en biermisbruik zou gaan. verplaatsen. De heeren Smeenk en Suring spraken van bier- en wijnalcoholisme, dat bestrijding behoeft, maar men weet het: deze heeren nemen uit het woord „alcoholisme" het ziekelijke, het onbeheerschte, weg en ver staan er onder het regelmatig gebruik van wijn en bier. Neemt dit nu toe? De eene zijde betoogde het, de andere zijde Mr. Boon, Mevr. Bakker-Nort en de heer van Hellen berg Hubar bestreden het. De laatste voor spelde van het maximumstelsel bij verloven, groote schade voor de kleine bierbrouwerijen in het Zuiden des lands. Men begrijpt, dat de afgevaardigden, die reeds bezwaren hebben tegen het maximum stelsel voor vergunningen cleze bezwaren nog sterker gevoelen bij toepassing van dat stelsel voor verloven. Dat onder de huidige drankwet vele ont duikingen zijn voorgekomen, hebben de evengenoemde afgevaardigden, ook de hee ren Snoeck Henkemans en Van Vuuren aan het stelsel der maximum-vergunningen zelf toegeschreven. De ontduikingen door ver pachting. Ook zagen zij als nadeel van het maximum-vergunningstelsel het ontstaan van een monopolie-positie voor den drank handel. Minister Verschuur was dankbaar voor het vele goede, dat op het gebied van drankmis bruik is te constateeren. thans, vergeleken met vijftig jaar of vijf-en-twin tig jaar terug. Dat is mede bereikt als gevolg van de werking der huidige drankwet. Dus con cludeert Mr. Verschuur ook van haar methode: het maximum-stelsel. Daar dat zooveel goeds heeft bewerkt, wil hij aan dat stelsel vasthouden. Vooral, nu er naar zijn overtuiging geen beter stelsel voor in de plaats werd gesteld. De heeren Boon en Van Vuuren hebben de aandacht gevestigd op het stelsel-van-der- Weele, hetwelk den drankverkoop wilde vrij laten, maar aan de localiteiten, waarin drank wordt verkocht, zeer hooge eischen stellen van licht, lucht en hygiëne.Daardoor zou een zekere rem worden aangelegd aan het op richten van verkoopsplaatsen. De minister ziet ook in dit stelsel niet veel heil. Wat vreest hij als gevolg? Hij ziet den drankhandel als altijd nog zoo lucratief, dat menige nieu we zaak, voldoende aan de wettelijke eischen zou worden opgericht en dat daardoor een teveel aan drankzaken zou verschijnen. De minister verdedigde zich voorts tegen de klacht van „onleesbaarheid" der wet. Die klacht noemde hij overdreven, maar bo vendien: de drankwet is nu eenmaal een materie, die in eenvoudige wetsbepalingen moeilijk is onder te brengen: ook in Enge land b.v. klaagt men over de bewoording van de Drankwet. Morgen gaat de minister verder. INTIMUS. POSTDUIVEN „GEVLEUGELDE VRIENDEN" TE HEEMSTEDE. Door bovengenoemde vereeniging werd deelgenomen aan de wedvlucht van Roosen daal. afstand 95 K.M. In concours waren 86 duiven. Losgelaten om 10 uur 5 min. 1, 2, 12 W. v. Huis, 3, 6, 14 W. Eekhof, 4, 5 8, 19, P. de Jong, 7, 9, 10 A. v. Zadel, 11, 15 N. Leuven. 14 J. G. v. d.Meer, 16 E. D. des Eouvrie, 17, 18, 20 A. Verdonschot Jr. Eerstget.oonde duif om 11 uur 41 min. 52 sec., snelheid 935.90 per minuut. Laatstgetoonde prijswinnaar om 11 uur 57 min. 5 sec. Medaille, gewonnen 'door P. de Jong. COLUMBA. De postduivenvereeniging „Columba" hield haar eerste wedvlucht in dit seizoen met oude duiven van Roosendaal. De prijzen wer den behaald als volgt: F. Neuman 1. 2. 10. J. Philippo 3, 19, 22, 26, 27, 28. 29, 32, 33. L. Gimbrère 4. 12, 14, 15. 17, 31. 35, J. Bonke 5, 9, 21, C. Hoogedoorn 6. 34. P. Boeree 7. 8. 11. 13, 16, 23. M. Fehres 18, 24. G. Peschar 20. W. Kuyk 25, 30. Eerstgenoemde duif te 11.49,31. Laatste prijswinner te 12.2. „HAARL. AMSTERDAMS KWARTIER'. Bovengenoemde vereeniging hield een wed vlucht van Roosendaal (afstand 95 K.M.) De prijzen werden als volgt behaald G. H. Stouten 1 2 3 4 10 11 12 15 19 22 23 27 H. v. Alphen 5 17 33 33 34. J. Terhorst 6 21 35 37 41. J. II. Hart Jr. 7 25 26. W. v. d. Veldt 8. J. H. Petter 9. P. v. Andel 13 39. H. de Droog 14 38. A. Terol 16 18 20 40, H. C. Gans 24 30 32. L. v. Meurs 28 36, J. J. Hart Sr. 29, W. v. Kleef 31. Zondag a.s. kasvlucht van .Vilvoorde,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 10