Uit den Strijd
tegen de Misdaad
STATEN-GENERAAL.
EEN VREEMDE BEZOEKER.
HAARLEM'S DAGBLAD
DONDERDAG 7 MEI 1931
door
A. HEEROMA, Oud-Commissaris van Politie te Amsterdam.
Ik zit thuis, koester me in de zon, behoef
met niemand te spreken en niet naar een
radio te luisteren; ik stel er niet het minste
belang in, wie mijn buren zijn en hoe zij
leven; hun vreugde en leed gaan mij voor
bij en verwacht niet, dat iemand zich met
mijn aangelegenheden bemoeit of mij van
de zijne deelgenoot maakt, doch het üs ver
wonderlijk, hoeveel mij gansch vreemde,
lieden met mij in contact trachten te komen.
Eerst is er een, die het zich tot levenstaak
gesteld heeft mijn woning In orde te houden
door daar oude kranten en kledingstukken
uit te verwijderen; dan volgt een man, die
er bijzonder veel prijs op stelt mijn oordeel
te vernemen over de letterkundige waarde
van een gedicht, houdende de levensbeschou
wing van een werklooze, dat daags te voren
in mijn brievenbus was gedeponeerd en dat
ik helaas had verzuimd te lezen; hij verwacht
blijkbaar, dat ik de ontboezeming op haar
ge: lelijke waarde zal taxeeren en schijnt drie
eer., geen onbehoorlijke taxatie te vinden,
i Dan opeens passeert er een mijn huis, die
die een paar kinderen in een wagentje
voortseulde.
een paar kinderen in een kinderwagentje
voortzeult en die mij op zangerigem toon
deelgenoot maakt van zijn beschouwingen
omtrent de toekomst der kinderen, te oor-
deelen naar zijn aanhef: „Als je groot bent,
mijn jongen'' en omwillekeurig' deel ik in
zijn bezorgdheid door te bepeinzen, wat voor
soort wagen hij dan zal moeten hebben, het
geen een vrouw, die or bij behoort, zeker
begrijpt door bij mij aan te bellen in de
verwachting, dat ik mij ook financieel voor
de familie zal interesseeren.
Even later verschijnt er een, die mij komt
medcdeelen, dat hij kantoorbediende is ge
weest, doch gemeend heeft dit vak vaarwel
te moeten zeggen om handel te gaan drijven
in zeep en ik begrijp niet. welk belang ik
bij die mededccling kan hebben.
Nauwelijks is hij weg, of een heer laat
zich aandienen, die veronderstelt, dat het mij
niet onverschillig is, wat er na mijn dood met
mij en mijn familie gebeurt en die aanbiedt
voor mijn begrafenis alle mogelijke maar
regelen te nemen en bovendien voor mijn
nabestaanden te zullen zorgen.
Ge ziet het: ik waan me onbekend en
niettemin ben ik in het brandpunt van veler
belangstelling. Het moet gezegd worden, de
meesten dezer lieden gaan stillekens heen.
als ik hun meedeel, dat ik die belangstelling
niet wensch; een enkele wenscht mij een
onnatuurlijken dood toe door verstikking;
wellicht vindt hij dit de geschiktste manier
om uit dit leven te scheiden en ook komt
liet voor, dat ik er iemand aan moet herin
neren. dat het, als ik de deur wil sluiten,
noodlg is, dat hij zijn voet wat terugtrekt,
onaar gevaarlijk of verontrustend zijn de
lieden toch niet en dat zal ook wel de reden
zijn dat ze zich ongestoord in mijn stille
straat mogen bewegen. Er zullen onder de
lezers vermoedelijk menschen zijn, die ook
in stille straten wonen en soortgelijke erva
ringen hebben opgedaan, want ik zie niet
in, waarom ik alleen de eer van al dat be
zoek zou moeten hebben.
Maar denk u eens het geval in, dat u, de
deur geopend .tegenover iemand zou komen te
staan, die zou zeggen: „Ik ben een moorde
naar". Tien tegen een, dat het niet tot u
door zou dringen en dat ge, denkende, dat
de man iets kwam aanbieden, zoudt zeggen:
„Vandaag niet noodlg". Dit zou ongetwijfeld
een zeer goed antwoord zijn, maar als dan
de man. uw vergissing begrijpende, met na
druk zou herhalen: „Wat. niet noodig? Ik
ben een moordenaar, zeg ik", ja dan moet
u zelf maar nagaan, wat u zou doen: moord
roepen, 't op de zenuwen krijgen of weg-
loopen. En hier zie je nu weer hoe ieder
door zijn vak gevormd wordt, want bij de
politie blijf je in zoo'n geval onbewogen.
Wat ik daar als een veronderstelling op
perde, is mij werkelijk eens gebeurd.
Op zekeren middag werd er bij mij gebeld
en er was iemand, die meneer den commis
saris wilde spreken. Ik ging naar de voordeur
en bevond mij tegenover een man, die het
midden hield tusschen een zwerver en een
werkloos los arbeider, zoo eentje, die z'n
kostje tracht op te halen door op de groente
markt handkarren weg te brengen. Toen
ik vroeg wat hij
wenschte, zei hij:
„Meneer, ik ben een
moordenaar". Als
hij had gezegd: ik
ben een stucadoor,
zou ik gedacht heb
ben, dat hij eenig
karweitje in mijn
woning had te doen
maar een moorde
naar komt er niet
zoo kalm voor uit,
ais hij karweitjes
gaat opknappen en
ik moest dus ver
onderstellen, dat hij
niet kwam in de
uitoefening van zijn
bediening, maar dat
hij den commissaris
qualitate qua wou spreken en ik vroeg dan
ook. waarom hij met die mooie boodschap
aan m'n huis kwam. Hij antwoordde, dat
hij aan het bureau was geweest, maar dat ik
or niet was, en dat hij met die andere lui
daar niets te maken wilde hebben sedert hij
eens in een dronken bui met een agent had
.willen vechten, en -toen door vier agenten
„Meneer, ik ben sen
moordenaar':
was afgetuigd. „Zeg nou zelf; is dat recht,
met vier tegen een?"
Ik ging daar verder niet op in, maar zei,
dat mededeelingen van zoo vertrouwelijken
aard door mij thuis niet konden worden be
sproken en ik verzocht hem met me mee te
gaan naar het bureau, waar wij meer op ons
gemak de zaak konden beredeneeren. En
zoo stapte ik met den moordenaar op de
tram en bracht ik hem op mijn bureau, waar
ik hem een stoel gaf en zei: ziezoo, kom nu
op de proppen met je moordgeschiedenis.
Hij vertelde mij toen, dat hij de dader was
van eenige, jaren geleden gepleegden op-
zienbarenden moord, waarvan de bedrijver
nooit was gevonden; gewetenswroeging had
hem er eindelijk toe gebracht zich bij mij
aan te melden, want hij had nergens rust en
het kon hem niets schelen levenslang opge
sloten te worden.
Als politieman is het je altijd een groote
voldoening, wanneer je iemand, die zoo'n
afschuwelijk misdrijf heeft begaan, als
waarvan de man zichzelf betichtte, aan de
justitie kan overleveren, maar wonderlijk
genoeg voelde ik die voldoening niet, want
het heele optreden van den man maakte op
mij den indruk, dat lk geen verontrust ge
moed tegenover mij had. Ik liet hem daar
om den moord tot in bijzonderheden vertel
len en zijn verhaal klopte wonderwel met
hetgeen indertijd in de couranten had ge
staan, maar de krant weet gelukkig niet al
les en zoodoende kon ik den man vragen
stellen, waarop hij een antwoord gaf, dat
kant nog wal raakte. Inplaats dat hij voor
mij duistere punten tot klaarheid bracht, wat
hij gedaan kon heben, als hij de moordenaar
was geweest,werd ik geen steek wijzer en ik
begreep al gauw, dat ik iemand op bezoek
had. die het erop gezet had eenigen tijd op
's Rijks kosten te leven, wat ik hem over
duidelijk aan het verstand bracht. Hij sput
terde eerst nog wat tegen, maar eindelijk gaf
hij toe, dat hij den moord niet had gepleegd
en zijn wetenschap omtrent het gebeurde en
wat daarmee samenhing, uit de kranten had
geput.
Uit het gesprek, dat zich tusschen ons
ontspon over de vraag mijnerzijds, waarom
hij zich zelf van zoo'n ernstig misdrijf kwam
beschuldigen bleek, dat mijn cliënt als volgt
had geredeneerd.
Uit de levensbeschrijvingen van groote
mannen blijkt niet, dat een dezer personen
karrentrekkerij op de groentemarkt als start
voor zijn roemrijke loopbaan heeft gekozen,
zoodat, waar ieder mensch toch een zekere
illusie heeft van toekomstige beroemdheid, de
functie van karrentrekkcr met het oog op die
toekomst moet worden vermeden. Voorts had
mijn cliënt ervaren, dat dc financieele voor
deden, aan die functie verbonden, niet al
leen geen voldoende compensatie vormden
voor de onbereikbare beroemdheid," doch dat
ze, in aanmerking nemende het dorstverwek-
Het dorstwekkende bedrijf.
kende bedrijf en de duurte der borrels, niet
voldoende waren om in de behoeften te voor
zien, hetgeen alweer ten gevolge had. dat,
waar de borrel voorrang' genoot, andere be
hoeften daaronder hadden te lijden, zoodat
veelal het nachtverblijf gezocht moest wor
den in een portiek van de Beurs, hetgeen
vooral in het koude jaargetijde zekere onge
makken met zich brengt.
Dan was, goed beschouwd, het kartrekken
geen mensch waardig bedrijf, waar paarden,
ezels, ja honden ook die werkzaamheden ver
richten; het was zelfs aan twijfel onderhevig
of van een mensch geëischt mag worden,
clat hij zich lichamelijk bovenmatig inspant
om de middelen voor zijn levensonderhoud te
verkrijgen.
Overwegingen van moréelen aard verzetten
zich voorts niet tegen de zelfbeschuldiging,
immers komt het dagelijks voor, dat iemand
zijn schuld bepleit, terwijl hij zich schuldig
weet en hoe doen de advocaten niet hun best
om de rechters van iemands onschuld te
overtuigen, terwijl zij zelf allerminst die ovër-
tuiging bezitten, en in plaats dat het dien
heeren wordt kwalijk genomen, worden zij
hoogelijk geprezen, ja toegejuicht, wanneer
het hun scherpzinnigheid en welsprekend
heid gelukt ls de rechters tot een vrijsprekend
vonnis te bewegen.
Zou het dan geen groote inconsequentie
zijn hem te verwijten, dat hij, schoon on
schuldig, zich schuldig wilde laten verklaren?
Bovendien bespaarde hij de politie het zoo
graag tot haar gerichte verwijt, dat ze alweer
geen dader van een moord had kunnen vin
den.
Rest nog de vraag of hij zicli moreel ver
antwoord achtte den Staat met de zorg voor
zijn onderhoud te willen belasten, zonder dat
hij daarvoor had gewerkt. Hij gevoelde zich
daaromtrent volkomen gerust, omdat zeer
velen een levensiang pensioen van den Staat
genieten, zonder dat hun verdiensten ten op
zichte van de maatschappij grooter waren
dan de zijne als kartrekker, want ook zij had
den aan de lijn getrokken.
Hij had dus een gerust en zuiver geweten
en zijn grootste vrees was, dat ik hem zoo
aanstonds zou laten vertrekken, zijn kaar
tenhuis van verwachtingen daarmee doer.de
instorten en groot was zijn vreugde, toen hij
vernam, dat hij voorloopig aan 't bureau
moest blijven, want ik n-.oest toch onomstoo-
lelijk vaststellen, dat hij niets met den moord
had uit te staan.
„Wil u een beetje oppassen, dat ik dien
agent niet zie U weet wel van <ITe vier
want ik kan dien kerel gewoon niet uitstaan,
omdat hij me zocht en ik wil geen moord aan
hem begaan". Ik beloofde ervoor te zullen
zorgen. Alzoo verbleef onze vriend nog enkele
dagen op het bureau, waarop ik hem mee
deelde, dat hij voor landlooperij zou worden
opgezonden. Hij schudde 't hoofd.
„Dat is niet rechtschapen meneer, zeg nou
zelf. Waar sturen ze me naar toe? Naar Veen-
huizen voor een jaar of drie. Ik ben hier ge
komen vanwege die karrentrekkerij en daar
moet ik ook achter de kar loopen; 'k weet
het, 'k ben er geweest. Neen, meheer, dat vind
ik niet rechtschapen. Als U gewild had, had U
me toch best voor een twintig jaartjes in 't
gevang kunnen helpen; je hebt 't daar goed,
zeggen ze: geen kopzorg en geen hard werk.
En als je toch niks gedaan hebt, nou, dan
ben je voor je zelf gerust, ken het nog niet?"
„Neen jongen, 't gaat niet".
Hij ging weer naar z'n cel, doch voor hij de
deur uitging, draaide hij zich om:
„Denk er nog eens over, alstublieft".
SPORT EN SPEL
VOETBAL
BELGIë—ENGELAND.
Uit Antwerpen: Het Belgische elftal, dat op
Zaterdag 16 Mei a.s. te Brussel tegen Enge
land uitkomt, is als volgt samengesteld:
Doel: Bad jou (Daring C.B.).
Achter: Nouwens (R.C. Mechelen) en
Joachim (Berchem Sport).
Midden: Simons (Antwerp F.C.», Helle
mans (F.C. Mechelen), en Moeschal (Racing
C. Brussel).
Vóór: Versyp (F.C. Brugge), Voorhoof
(Liersche Sport. Kring), Capelle (Standaard),
van Beeck (Antwerp F.C.) en v. d. Eynde
(Beerschot A.C.).
Het elftal is dus op één plaats na ongewij
zigd gebleven na den wedstrijd tegen Neder
land o£> Zondag j.l. Hoydonckx moest name
lijk noodgedwongen vervangen worden, het
geen natuurlijk een verzwakking van de ver
dediging beteekent. De Belgische aanvoerder
heeft Zondag tegen Holland zulk een ern
stige knieblessure opgeloopen, dat hij zeker
wel twee maanden rust zal moeten nemen.
P. E. C.—T. O. G.
Dc beslissingswedstrijd tusschen D. E. C.
en T. O. G„ welke oorspronkelijk was vast
gesteld op het Allen Weerbaarterrein te Bus-
sum in verband met de halve competitie in
de tweede klasse voor de bezetting van de
laatste plaats, zal bij nadere beslissing a.s.
Zondag worden gespeeld op het Ajax-terrein
DAMMEN.
COMPETITIE 3DE KLASSE NED. DAMBOND
Dinsdagavond speelde de „Haarlemsche
Damclub" m voor bovengenoemde competitie
in de „Korenbeurs" tegen de Christel. Dam-
veréeniging „Amsterdam" lil.
De gedetailleerde uitslag luidt als volgt:
Haarl. Damcl lil Amsterdam III
J. Otter—ABosse 20
W. van PeltJ. Bosse 0—2
J. H. ReedijkW. Treur 2—0
W. J. A. MatlaJ. Boschar 0—2
Jac. Fr. v. GarderenA. Bokawel x—x
H. W. C. van RhoonA. Wagenmaker 0—2
Th. WesselinanD. Groot 2—0
i Voorl. uitslag 6—6
De Amsterdammers verschenen met slechts
zeven spelers, aangezien zij van den Nederl.
Damb. dispensatie hadden gekregen om met
zeven spelers in deze competitie uit te komen
De drie onbezette borden worden als remise
beschouwd,, zoodat het voorloopig eindresul
taat 9 is.
De partij aan het 5de bord wordt arbitrair
beslist. Vermoedelijke einduitslag 1010.
CLUBKAMFIOENSCHAPPEN HAARL.
DAMCLUB
Bovengenoemde wedstrijden werden Dins
dagavond in het clublokaal der „Haarlemsche
sche Damclub" voortgezet.
De uitslagen luiden als volgt:
Selectie-af deeling: B. Dukel wint van P. G.
van Engelen.
Promotie'degradatie selectie af deeling hoofd
klasse: J. Poppen remise met J. van Looij. J.
B. Sluiter Jr. wint van j. Poppen.
Tweede klasse: J. Wielenga remise met H.
Greeuw.
Derde klasse: Th. Werdler wint van H. C.
Stappers. H. G. J. Andriessen wint van C. Kool.
WATERPOLO
H.P.C.NEREUS (8—0).
In Stoop's Bad speelde H.P.C. een friendly-
game tegen Nereus uit Koog a. d. Zaan.
H.P.C. stelde zich als volgt op:
L. Kohier,
A. J. Braam. H. Leyenaar, H. Eldering.
J. Uitendaal. J. Kooijman, B. Bal.
H.P.C., den diepen kant verdedigend, ont
wikkelt dadelijk een enthousiast spel. waar
door Nereus overrompeld wordt. Uitendaal
schiet hard tegen de bovenlat; de bal belandt
bij Kooyman, die van dichtbij onhoudbaar
doelpunt (10)!
Uil; een vrijen worp plaatst Uitendaal naar
Kooijman, die wederom zuiver inschiet en
Stam passeert (20).
Aan den anderen kant krijgt Kohier een
hard schot te verwerken, dat hij net over de
bovenlat wipt. Met een zuiver schot doelpunt
Kooyman ten derden male, doch wegens
staan wordt dit geannuleerd. Het is echter
uitstel van executie, want kort hierna plaatst
Bal naar Kooyman en het is 30.
Nu komt Nereus er beter in, doch haar
voorhoede mist het zuivere schot, terwijl
Köhler op zijn post is. De rust treedt In met
30 voorprong voor H.P.C.
Na de hervatting moet Nereus den diepen
kant verdedigen; het wordt dus aanmerkelijk
zwaarder. De H.P.C.-voorhoede daarentegen
raakt beter ingespeeld, zoodat doelpunten
niet uitblijven. Uitendaal zwemt snel op en
van dichtbij geeft hij Stam geen kans (40).
Dan komt Braam naar voren en ook hij geeft
Stam het nakijken <5—0).
Nereus laat zich geheel terugdringen en als
Kooyman een vrijen worp te nemen krijgt,
ziet Braam ten tweeden male kans om te
doelpunten <6—0».
Onmiddelijk na het uitzwemmen, maakt
Uitendaal zich vrij en neemt het zevende
doelpunt voor zijn rekening (7—0). Nereus is
een geslagen zevental; slechts enkele schoten
bereiken Köhler, waarmede hij echter ge
makkelijk raad weet. Steeds komen de H.P.
C.'ers voor het Nereusdoel terug, doch de
verdediging kan Kooyman c.s. niet houden.
Nog vinden laatstgenoemden het niet. ge
noeg; Kooyman maakt uit een voorzet van
Uitendaal het achtste doelpunt (80).
Kort hierna kondigt scheidsrechter Zegger
einde aan.
TWEEDE KAMER
6 Mei.
De nieuwe Drankwet. An
dere sprekers met gelijke stand
punten. Maximumstelsel voor
vergunningen en verloven. De
minister vangt zijn antwoord
aan.
De communist de Visser heeft een inter
pellatie aangevraagd over de werkloos
heid, hoewel de Kamer nog zeer onlangs heel
veel tijd besteed heeft aan dat vraagstuk.
Naar het schijnt wil de heer de Visser vooral
vragen stellen over de loonen en de huis
vesting der bij de werkverschaffing te werk
gestelde arbeiders. Misschien dat hier, door
een publiek debat iets te verduidelijken valt,
maar overigens gelooven we, dat de Kamer
een goede daad zou doen door de ministers
in hunne departementen te laten doorwer
ken aan de bestrijding van de crisis, in
plaats van hen erover te doen praten.
Negen Kamerleden hebben zich vandaag
nog doen hooren over de door minister Ver
schuur te verdedigen nieuwe Drankwet. Ne
gen sprekers, te weten: de dames Bakker-
Nort en Westerman en de heeren Boon,
Smeenk, Suring, van Vuuren, L. de Visser,
Snoeck Henkemans en van Hellenberg Hubar
Natuurlijk waren er nuances in het bezien
der verschillende vragen, die de nieuw-voor-
gestelcle drankwet stelt. Maar overigens
dezelfde onderwerpen, dezelfde tegenstellin
gen, dezelfde argumenten als gisteren. Men
had gevoegelijk in meerdere gevallen met
een eenvoudige uitspraak van instemming
kunnen volstaan: De divergentie der stand
punten sprak op den eersten Drankwet-dag
reeds duidelijk. Natuurlijk heeft de Kamer
dat gevoeld: waar er op den eersten dag vier
sprekers het woord voerden, drongen op den
tweeden dag negen afgevaardigden naar vo
ren. De herhaling der argumenten bleek ook
uit het feit, dat minister Verschuur maar
hoogst zelden een aanteekening meer be
hoefde te maken.
De strijdpunten, waarover het bij deze al-
gemeene beschouwingen ging, mogen we dan
aan de hand van de sprekers van vandaag
nog eens kort de revue doen passeeren.
Ieder was 't er over eens, dat het drank
gebruik en de drinkgewoonten in ons land
en in ons volk op zeer beduidende wijze zijn
afgenomen, De minister illustreerde 't feit
met cijfers: dronk ons volk in 1881 nog bijna
10 L. sterken drank per hoofd en per jaar.
dit was in 1929 teruggeloopen tot bijna 3 Li
ter per hoofd en per jaar. Een verblijdend
teeken Er is vooruitgang. Dat beteekent dus
in 't kort: een massa sociale ellende minder.
Wie iets met armenzorg heeft te maken ge
had, iets met de Kinderwetten, hij weet
zeide de heer Snoeck Henkemans voor
welk groot deel het alcoholisme schuld daar
aan heeft. De toestanden zijn verbeterd. Met
breeden toets schilderde de heer Van Vuuren
in welke male. Kon men vroeger in de kof
fiehuizen niemand zonder borrel zien zitten,
thans is het anders.
Er is verbetering gekomen, allerwege.
Wanneer nu de heeren Boon en van Vuuren
daarin een aanwijzing zien, clat de Drankwet
niet meer zoo stringent behoeft op te treden,
zien zij daarin een aanwijzing om van stel
sel te veranderen niet alzoo de heeren
Smeenk en Suring. Deze beide drankbestrij
ders willen, evenals gisteren Prof. Slotemaker
de Bruine, de wet tot scherper bepalingen
brengen, omdat de wet daardoor aansluiten
zal bij wat in het volk is gegroeid.
Hoe is die verbetering, die algemeen erken
de verbetering in de drinkgewoonten van het
volk tot stand gekomen?
Door de wet? De drankwet? Zeker niet door
de wet alleen het was opnieuw een alge-
meene overtuiging, dat de wet geen brave
burgers maakt. Ook de geheelonthouders, de
drankbestrijders hebben 't erkend. Wanneer
er verbetering kwam dan waren oorzaken:
de drankbestrijding, die menschen met slappe
wil, weer over zijn eigen lichaam gezag deden
krijgen, het was de meerdere beschaving, de
groei van de arbeidersbeweging, welke opvoe
dend werkten, het was voegde de heer
Smeenk daaraan toe ook de Kerk. Even
min werd echter ontkend, dat al dit opvoe
dende werk bevorderd is geworden door de
Drankwet, die aldus de heer Suring de
verleiding tot drankgebruik uit het openbare
leven heeft minder gemaakt. Bij het zien van
vele sociale ellende mócht de overheid niet
lijdelijk blijven: zij had ook op het publiek
terrein hare eischen te stellen.
De verbeterde levensgewoonten deden de
heeren Boon en van Vuuren en van Hellen
berg Hubar roepen om een doorbreking van
het stelsel der maximum aantal vergunnin
gen. Dezelfde levensgewoonten deden de
heeren Smeenk en Suring vragen om een ver
mindering van het maximale aantal vergun
ningen, om te komen tot een nog scherpere
wet dus.
Uit deze verschillende zienswijzen spreekt
een verschillende beschouwing van het ge
bruik van alcohol.
Wanneer de heer Suring het alcoholgebruik
niet ongeoorloofd noemt, maar wel heel ge
vaarlijk, dan legt hij allen nadruk, alle
zwaarte op het „heel gevaarlijk", waarom de
overheid een taak heeft steeds meer dat ge
vaarlijke in te perken. De heer Smeenk is
veel radicaler hij erkent 't openlijk, dat hij
streeft, langs den weg van de plaatselijke
keuze, waaruit dan de groei kan blijken van
de volksovertuiging, naar volledige droogleg
ging. De heer van Vuuren staat anders tegen
over het gebruik van alcohol. Hij redeneert
aldus: een genotmiddel, waarvan het gebruik
volledig geoorloofd is, als een goede gave den
mensch geschonken. Maar. zooals bij zoovele
genotmiddelen: matiging is noodig. Matiging,
die vooral uit den wil van den mensch zelf
moet opkomen. Moeten we niet vroeg de
heer van Vuuren voorzichtig zijn ook met
het gebruik van nicotine, van koffie0
Wanneer de overheid op dit terrein een
taak heeft, dan is deze taak een tegengaan
van het alcoholmisbruik. Maar elke be
perking van overheidswege heeft zijn nadee
len van ontduiking. Wanneer dus de overheid
inperkend optreedt, dan moet zij tegelijk
voorzichtig zijn en geen andere nadeelen
gaan ontketenen. Vooral waken tegen clan-
destienen drankhandel en clandestien drank
gebruik. De inperking van de overheid vindt
begrenzing in de nadeelen, die van de inper
king zelf het gevolg kunnen zijn. Nadeelen,
zoo fnuikend door het clandestiene.
De heer van Vuuren wees op Amerika.
De heer Smeenk heeft de neiging te veel
le willen bewijzen. Dat maakt zijn standpunt
niet sterker. Het standpunt van geheelont
houding en drankbestrijding is een zeer eer
biedwaardig standpunt terecht heeft dc
heer Van Vuuren hulde gebracht aan het
grootsche werk der drankbestrijding in het
wegnemen van veel sociaal kwaad. Maar
wanneer de heer- Smeek alles in Amerika gaat
wegpraten, dan overspant hij zijn eigen stand
punt, hetwelk ook niet door plotselinge
maatregelen maar langzaam aan de volledige
drooglegging bereiken wil. De heer Smeenk
betoogde, dat wat er in Amerika kwaad is,
alleen in sommige havensteden van het
Westen voorkomt. Wij hebben altijd geleerd
op aardrijkskunde-les, dat Chicago nog at
naar het midden lei en altijd gelezen, dat
er heel wat drankkwaad is in Chicago.
De heer Smeenk maakte deze opmerkingen,
toen hij de plaatselijke keuze verdedigde.
Natuurlijk was ook de heer Suring ontevre
den, dat <ie plaatselijke keuze niet in het
ontwerp voorkwam. Et zijn op dit punt amen
dementen. Maar de bewindsman zal ze af
wijzen. Dat bleek wel uit het vandaag nog
uitgesproken gedeelte van zijn redevoering.
De minister zei n.l. dat hij met zijn ontwexp
meende het goede midden te hebben gevonv
den. Minister Verschuur zal de plaatselijke
keuze niet opnemen, nu groote groepen, die
de PI. Keuze een goed hart toedragen, reeds
hebben gezegd vóór het ontwerp te zullen
stemmen, omdat het wel niet veel, maar dan
toch iets goeds bracht. Anderer zijds zal de
minister ook wel rekening houden met uit
spraken, als b,v. van den heer Smeenk, dat,
zou het binden ook van de verloven aan een
maximum-stelsel uit het ontwerp gaan, hij
niet voor het ontwerp zal kunnen stemmen.
Vooral de beide dames, maar ook de heer
van Hellenberg Hubar hebben een bestrijding
geboden aan het stelsel der PI. K. Gedrieën
achten zij dat stelsel niet noodig, omdat de
gemeenteraden, volgens de Drankwet, zich
grondende op den groei der volksovertuiging
in hun gemeenten, aan de Kroon om ver
mindering van het aantal vergunning kun
nen vragen.
Ook de heer Snoeck Henkemans betreurde
het uitblijven van Plaatselijke Keuze. En
evenzeer bleek hij een voorstander van het
binden, ook van de verloven, aan een maxi
mumstelsel. De heer Snoeck Henkemans
achtte dat noodig om tegen te gaan, clat, wat
bij het drankmisbruik zou gewonnen zijn,
zich naar het wijn- en biermisbruik zou gaan.
verplaatsen. De heeren Smeenk en Suring
spraken van bier- en wijnalcoholisme, dat
bestrijding behoeft, maar men weet het: deze
heeren nemen uit het woord „alcoholisme"
het ziekelijke, het onbeheerschte, weg en ver
staan er onder het regelmatig gebruik van
wijn en bier. Neemt dit nu toe? De eene zijde
betoogde het, de andere zijde Mr. Boon,
Mevr. Bakker-Nort en de heer van Hellen
berg Hubar bestreden het. De laatste voor
spelde van het maximumstelsel bij verloven,
groote schade voor de kleine bierbrouwerijen
in het Zuiden des lands.
Men begrijpt, dat de afgevaardigden, die
reeds bezwaren hebben tegen het maximum
stelsel voor vergunningen cleze bezwaren
nog sterker gevoelen bij toepassing van dat
stelsel voor verloven.
Dat onder de huidige drankwet vele ont
duikingen zijn voorgekomen, hebben de
evengenoemde afgevaardigden, ook de hee
ren Snoeck Henkemans en Van Vuuren aan
het stelsel der maximum-vergunningen zelf
toegeschreven. De ontduikingen door ver
pachting. Ook zagen zij als nadeel van het
maximum-vergunningstelsel het ontstaan
van een monopolie-positie voor den drank
handel.
Minister Verschuur was dankbaar voor het
vele goede, dat op het gebied van drankmis
bruik is te constateeren. thans, vergeleken
met vijftig jaar of vijf-en-twin tig jaar
terug. Dat is mede bereikt als gevolg van de
werking der huidige drankwet. Dus con
cludeert Mr. Verschuur ook van haar
methode: het maximum-stelsel. Daar dat
zooveel goeds heeft bewerkt, wil hij aan dat
stelsel vasthouden. Vooral, nu er naar zijn
overtuiging geen beter stelsel voor in de
plaats werd gesteld.
De heeren Boon en Van Vuuren hebben de
aandacht gevestigd op het stelsel-van-der-
Weele, hetwelk den drankverkoop wilde vrij
laten, maar aan de localiteiten, waarin drank
wordt verkocht, zeer hooge eischen stellen
van licht, lucht en hygiëne.Daardoor zou een
zekere rem worden aangelegd aan het op
richten van verkoopsplaatsen. De minister
ziet ook in dit stelsel niet veel heil. Wat
vreest hij als gevolg? Hij ziet den drankhandel
als altijd nog zoo lucratief, dat menige nieu
we zaak, voldoende aan de wettelijke eischen
zou worden opgericht en dat daardoor een
teveel aan drankzaken zou verschijnen.
De minister verdedigde zich voorts tegen
de klacht van „onleesbaarheid" der wet.
Die klacht noemde hij overdreven, maar bo
vendien: de drankwet is nu eenmaal een
materie, die in eenvoudige wetsbepalingen
moeilijk is onder te brengen: ook in Enge
land b.v. klaagt men over de bewoording van
de Drankwet.
Morgen gaat de minister verder.
INTIMUS.
POSTDUIVEN
„GEVLEUGELDE VRIENDEN" TE
HEEMSTEDE.
Door bovengenoemde vereeniging werd
deelgenomen aan de wedvlucht van Roosen
daal. afstand 95 K.M.
In concours waren 86 duiven.
Losgelaten om 10 uur 5 min.
1, 2, 12 W. v. Huis, 3, 6, 14 W. Eekhof, 4, 5
8, 19, P. de Jong, 7, 9, 10 A. v. Zadel, 11, 15
N. Leuven. 14 J. G. v. d.Meer, 16 E. D. des
Eouvrie, 17, 18, 20 A. Verdonschot Jr.
Eerstget.oonde duif om 11 uur 41 min. 52
sec., snelheid 935.90 per minuut.
Laatstgetoonde prijswinnaar om 11 uur 57
min. 5 sec.
Medaille, gewonnen 'door P. de Jong.
COLUMBA.
De postduivenvereeniging „Columba" hield
haar eerste wedvlucht in dit seizoen met
oude duiven van Roosendaal. De prijzen wer
den behaald als volgt:
F. Neuman 1. 2. 10. J. Philippo 3, 19, 22,
26, 27, 28. 29, 32, 33. L. Gimbrère 4. 12, 14,
15. 17, 31. 35, J. Bonke 5, 9, 21, C. Hoogedoorn
6. 34. P. Boeree 7. 8. 11. 13, 16, 23. M. Fehres
18, 24. G. Peschar 20. W. Kuyk 25, 30.
Eerstgenoemde duif te 11.49,31. Laatste
prijswinner te 12.2.
„HAARL. AMSTERDAMS KWARTIER'.
Bovengenoemde vereeniging hield een wed
vlucht van Roosendaal (afstand 95 K.M.) De
prijzen werden als volgt behaald
G. H. Stouten 1 2 3 4 10 11 12 15 19 22 23 27
H. v. Alphen 5 17 33 33 34. J. Terhorst 6 21
35 37 41. J. II. Hart Jr. 7 25 26. W. v. d. Veldt
8. J. H. Petter 9. P. v. Andel 13 39. H. de
Droog 14 38. A. Terol 16 18 20 40, H. C. Gans
24 30 32. L. v. Meurs 28 36, J. J. Hart Sr. 29,
W. v. Kleef 31.
Zondag a.s. kasvlucht van .Vilvoorde,