Amsterdamsche Stadsbeelden.
H.D. VERTELLiNC
.ITT™
ilukL-u-Ji
EMU
:fifl
ZATERDAG 23 MEI 1931
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
door A. HEEROMA.
Ieder weet, dat deze buurt haar ontstaan
te danken heeft aan de omstandigheid, dat
de Joden, toen zij in Nederland een veilige
wijkplaats vonden, niet heelemaal voor vol
werden aangezien, maar aan zekere beper
kende bepalingen waren onderworpen en bij
elkaar werden gestopt; hun woonwijk werd
's nachts door kettingen afgesloten en hier
en daar is uit traditie zoo'n ketting aan een
brug blijven hangen, toen er van geen beper
king meer sprake was.
De Joodsche bevolking is door de heele stad
verspreid, hier meer, daar minder dik ge
zaaid, maar toch is de Jodenbuurt gebleven
met haar zoo goed als uitsluitend Joodsche
bevolking en zij heeft een eigen karakter ge
houden. Men vindt er de voornaamste syna
gogen, het Joodsch seminarium, Joodsche
scholen en weeshuizen, maai* dit alles geeft de
buurt haar eigenaardig karakter niet, want
rijst niet de katholieke Mozes en Aaronkerk
tusschen de Joodsche behuizingen op? Syna
gogen, Joodsche gasthuizen vindt men ook
elders in Amsterdam, maar alleen in de
Jodenbuurt ontplooit zich het echte Joodsche
volksleven.
Ik slenter over het Waterlooplein, den
voorhof van de Jodenbuurt, waar de handel
van den kleinen man tot uiting komt; vraag
me niet, wat er alzoo te koop ligt uitgestald;
vraag me wat er niet is, want geen warenhu i:
is zoo gesorteerd; menige uitstalling is een
warenhuis op zich zelf, maar dan een waren
huis van artikelen, door velen bijeengebracht
na een grooten schoonmaak. Een oud joodje
heeft er zijn schatten uitgestald en daarin
zoekt de een een rijwielketting, een ander een
petroleumstel of een deksel voor een theepot,
De Jodenbuurt.
paar juffrouwen zich voor de sinaasappelen
interesseeren en de sappigheid met de vingers
onderzoeken.
'n Dikke juffrouw in een sjaal gehuld,
laadt groote trossen bananen op een joch van
een jaar of acht, die ze naar een stalling moet
brengen en onderwijl een banaantje pelt, dat
hij in den mond propt; willig sleept hij de
trossen aan, blij in den handel te kunnen
assisteeren. Daar tusschen de karren en
kraampjes scharrelen er velen als hij, leer
lingen in de handelsschool de school der prak
tijk, waar zij zich thuis voelen, en als moe
der er niet is, nemen ze de zaak waar, prijzen
aan en weten te verkoopen, schoon ze ter
nauwernood boven de kar reiken.
Op al dat gewoel en klein gedoe zien de
twee onnoozele schapen goedgunstig neer, de
twee onnoozele steenen schapen aan den
gevel van het machtige grossiersgebouw,
waaraan ze den naam gaven. De stichters
wisten wel, waarom zij dit deden; zij symbo
liseerden er hun kinderlijke goedgeloovigheid
en onschuld mee, hetgeen vertrouwen in hun
bedrijf moest wekken. Hadden zij de stichting
„de twee gehaaide jongens" genoemd of „de
twee slimme vossen", dan zouden ze de
waarheid wellicht geen afbreuk hebben ge-
het gewenschte vertrouwen geschonken,
daan, maar dan had men hen misschien niet
schoon zij, die de onnoozele schapen inhaal
den, over die onnoozelheid wel gemeesmuild
zullen hebben. De twee onnoozele schapen
zien rustig op het marktgewoel neer. dat zij
niet minachten, want zij weten, dat vele van
die kleinhandelaren noodig zijn om haar te
voeden en wie weet schuilen onder hen geen
.maar de handel van den kleinen man tot uiting komt
een wiel voor een vliegende hollander, een
gascomfoor, een rooster voor z'n kachel, een
paar gedragen schoenen, een in mekaar ge
zakt ledikant en hoog daarboven troont een
reuze loudspeaker op een kast. Hier grabbe
len er in een bak met radioonderdeelen, daar
neust er een naar oud koper of tin, wand
tegeltjes en moderne schilderij lijstjes. Dit is
de oud-roest markt en verderop zijn de
kraampjes met kousen en linten, tasschen en
halssnoeren, waarvoor pronkgrage meisjes en
vrouwen zich verdringen, terwijl de vrouwen
graaien in lappen en ondergoederen, die haar
uitzicht bieden op koopjes.
Ik sla het oog in een kraampje en de hou
der monstert me. „Sokophouders, mijnheer?"
Hoe weet hij, dat de rek uit de mijne is? Zou
er een sok over een schoen gezakt zijn? On
willekeurig glijdt mijn blik naar beneden en
gelukkig zie ik niets bizonders; ik schud van
neen, want ik vrees, dat de sokophouders, ge
zien den prijs, niet veel meer rek dan de
mijne zullen hebben.
Daar word ik haast omgegooid door een
kar met sinaasappelen, die door 't gewoel
wordt gestuwd en ik zeg iets van: Uitkijken,
alsjeblief". Een andere appelenjongen ant
woordt met een vriendelijken blik op zijn
collega: „Meheer, je moet maar denken, je
wordt niet van een fatsoenlijk rijtuig over
reden", op welke beleefde uitlating de collega
reageert: „Dat kan jij weten", er. daarop
breekt hij dit gesprek af door zijn waar aan
te prijzen: „Kijk de kwaliteit an!" en de ander:
„Ja, kijk zeker de kwaliteit an, maar kijk
dan deze kwaliteit ook an". De uitwisseling
aan vriendelijkheden wordt gestaakt, als een
'n Dikke juffrouio laadt trossen
bananen op.
andere onnoozele schapen, die haar latei-
zullen evenaren; zij symboliseeren Joodsche
ondernemingsgeest en handelsflair, die langs
eerlijke paden omhoog voert. We verlaten den
voorhof en dringen door in het hart der Jo-
als de welgedaanheid der dames een
maatstaf is.
denbuurt, waar alles spreekt van handel en
als de welgedaanheid van de dames met kroe
zige haren een maatstaf is, moet het velen in
dien handel goed gaan, want er tronen veel
van deze burgeressen achter de banken, waar
op geweldige kabeljauwen den kooper lokken
en de groentestallen, die hoog tegen de gevels
zijn opgebouwd. Men laadt en lost karren,
sleept pakken en manden en kisten uit. kel
ders en daarin. De Joodsche vrouwen, die niet
verkoopen, komen koopen, komen praten,
confereeren op de stoepen, in de winkels, op
de straathoeken, want zwijgzaam zijn ze niet.
De winkels stallen uit: achter en vóór de
ramen, op de stoepen; hier slieren laarzen en
schoenen langs den gevel, elders hangen de
kleine Diassen hun onvolprezen kleeding op,
slenteren voor de uitstalling om koopers te
vangen.
Heeren gaan in druk gesprek, staan nu en
dan stil, gesticuleeren. betoogen; zij verspil
len den tijd niet met beschouwingen over het
weer of de politiek; vang een flard van hun
gesprek op: „Je ziet. hij is een concurrent van
je"; „Heb ik daar nog wat aan verdiend" en
dergelijke. Ze zijn niet doelloos op straat; ze
handelen, spreken over handel; zijn op zoek
om wat te verdienen. De chic gekleede heer
zoekt ook den man met de pet. de man ach
ter de kar schuwt den heer in zijn automobiel
niet.
Dan komen we in de binnenlanden, waar de
politieverordening buiten werking is gesteld,
waar links en rechts hondekarren zijn neerge
smeten en vaten en kisten; waar een oude
auto wordt ontleed: waar de lieden, wier wel
luidende roep langs de straten heeft geklon
ken, hun buit van vodden, oud papier en oud
ijzer lossen voor de pakhuizen, die als donke
re holen gapen in de nauwe straat. Dit is het
land waar de leurders hun karren naast el
kaar zetten om in eikaars buit te zoeken, om
te koopen of te ruilen; het land waar altijd
open deuren, steile, kale en afgesleten trap
pen te zien geven, waarlangs smoezelige moe-
Hier fladdert waschgoea op lijnen....
ders en een talrijk smoezelig kroost de wonin
gen opzoeken, die als aanbeveling het ge
meentelijk getuigschrift: „Onbewoonbaar
verklaarde woning" dragen, doch niettemin
heele volksstammen huisvesten. Hier flad
dert waschgoed op lijntjes buiten de ramen
en slieren de dekens over de vensterbanken;
hier is alles oud, vervallen, verveloos, wach
tend op sloopershanden.
In de donkere kelders sorteert men vodden
en papier, bindt het tot balen en in de gracht
ligt een zolderschuit, hoog opgeladen met
alles, wat langs rotatiepersen tot leven kwam
en nu weer ten ondergang is gedoemd en los
se bladen fladderen als franje, zoekend zich
los te rukken uit de kwellende banden alsof
zij het leven wilden rekken.
„Kom Vrijdagavond eens an", zei m'n
vriend Jacques en ik toog Vrijdagavond naar
de Jodenbuurt, die daar lag in Sabbathrust.
Gesloten waren de winkels, verdwenen de uit
stallingen, weg was-bet geroezemoes; de sy
nagogen straalden van licht en heeren met
hooge hoeden traden er binnen. In de wonin
gen waren de lampen ontstoken en verzamel
de men zich om de gedekte tafels. Ook bij
Jacques was alles in volle glorie en ik zat mee
aan, slikte bonbons en pelde apenootjes, at
fruit, dronk en at tot ik vol en zoet was. Maar
toen moest ik met hem mee naar zijn zuster
en toen naar zijn neef en toen naar een han
delsvriend en overal slikte ik chocolade, pelde
er nootjes, at gebak en fruit, dronk koffie en
thee en likeur. Neen, Jacques, ik kom je niet
meer opzoeken op Vrijdagavond, want mijn
maag kan er niet tegendat heb ik 's nachts er
varen. Ik bewonder jullie familieband en prijs
het ten zeerste, dat bij jullie de jenever is
uitgebannen, waarin de Joden een schitte
rend voorbeeld van matigheid geven, maar ik
blijf „Sijmen sonder Soetigheid".
De Joden zijn één groote familie en als
zoodanig is er bij hen geen groote plaats in
geruimd voor twist en tweedracht, al zijn
meeningsverschillen niet uitgesloten; zelden
echter ontaardt het in vechtpartijen; geweld
daden daar hebben ze een broertje aan
dood en van wapenen moeten ze niets heb
ben, behalve om ze te verkoopen.
Hoe herinner ik me den ouden commissa
ris. die jaren lang op het Meyerplem den
scepter zwaaide, geacht en geëerd bij zijn ge
loof sgenooten. Op een keer rommelde het wet
in Amsterdam en de oude heer had zich een
revolver laten brengen. Het ding lag op zijn
tafel, grimmig en dreigend met zijn zes-
gatigen trommel, schoon ongeladen. Hij keek
er wantrouwend naar. draaide er om heen,
riep toen een agent en wijzende in de rich
ting van het wapen, zei hij: „Neem me dat
ding weg" en eerst toen het uit zijn gezicht
was verdwenen, ademde hij vrijer.
Meen nu echter niet. dat het onder de leden
van een familie altijd paix en vree is, o neen,
maar ze hebben dan een ander wapen, dat
geen wonden maakt, doch ook onaangenaam
kan werken* plagerij.
M'n goeie vriend Levie. als we niet zulke
oude vrienden waren, zou ik in de verleiding
komen om je met naam en toenaam te noe
men. omdat ik je je nog altijd niet goed kan
vergeven, hoe je mij in de kwestie met Oome
Moos beduveld hebt. Want dat heb je met
je onschuldige glimlach en je zuchten van
vermoorde onnoozelheid.
Oome Moos was een goed. oud heertje, maar
er was tusschen hem en eenige familieleden,
waartoe ook Levie behoorde, een geschil ge
rezen. geldkwestie natuurlijk en toen werd er
een plan beraamd Oome Moos er tusschen tc
nemen. Op een goeien dag kreea hij een tele
gram uit Antwerpen, waarbij hij werd uitge-
noodigd daar te komen voor een handeltje,
dat hem enorme voordeelen beloofde. Daar
was geen steek van waar, maar het was de
bedoeling hem over de grens te krijgen en
men had de Belgische douanen ingelicht, dat
er een smokkelaar zou passeeren en het sig
nalement van dien smokkelaar sloeg wonder
wel op Oome Moos. Men wilde hem dus de
plezierige sensatie bezorgen van een paar
dagen in het kot gestopt te worden
Oome Moos, tuk op geld, was er haast inge
vlogen, maar men had de aanbieding al te
mooi gemaakt en dit wekte het wantrouwen
van Oome Moos op, zoodat hij zich ging
oriënteeren en toen ontdekte hij de fraude.
Hij wist echter niet, dat het in de bedoeling
had gelegen hem aan de- douane uit te leve
ren en zoodoende fantaseerde hij. dat men
hem over de grens had willen hebben om
hem te vermoorden en het koude zweet
brak hem uit. Ik trachtte hem gerust te stel
len en Levie zei, dat Oome Moos gek was, want
hij, Levie, was zoo onschuldig als een lam,
maar Oome Moos uitte de gedenkwaardige
woorden: „Ja, ja. ik begrijp het; Oome Moos
een prikkie en Oome Moos is dood".
Van dien tijd af voelde hij zich altijd be
dreigd en zijn tegenpartij wist die vrees flink
aan te kweeken door geheimzinnige geluiden
aan zijn deur te maken en. als hij op straat
liep. hem onverwachts van achter een boom
in 't vaarwater te komen, waarop Oome Moos
dan hevig ontdaan onder 't roepen van:
Moordenaars!"
„Moordenaars!" een politiebureau binnen-
holde.
Neen, Levie, dat was toch een flauwe pla
gerij, want jullie wist, dat Oome Moos geen
heldenmoed bezat, doch op stuk van zaken
had je zelf toch ook zoo veel léf niet, als 't op
vechten aankwam.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden)
Vooruitgang op de Balearen
door
WILLY VAN DER TAK.
.Zoodat ik maar wou zeggen", zei de oude
schilder met een gedecideerden hoofdknik,
terwijl hij zijn grijzertden werkbrauwen met
een snelle beweging zoo hoog optrok, dat ze
als klein duveltjes even naar het plafond le
ken op te springen, „zoodat ik maar wou
zeggen ,dat het onzin is, dat de tijden niet
vooruit gaan. Ik zal jullie vertellen...'."
Hij nam zijn pijp uit zijn mond, klopte
hem behoedzaam uit boven het eenige bakje
op tafel, dat niet als aschbakje bedoeld was,
en stak peinzend het laatste koekje dat er
op lag en dat nu een klein grijzig asch-
hoopje boven op de amandel, die het geheel
kroonde, vertoonde, in zijn mond. Hij was een
wonderlijk man, de oude schilder, die veel
beleefd had en wiens verhalen altijd de
moeite van het aanhooren waard waren.
Wat lang niet van alle verhalen gezegd kan
worden.
„Vier jaar geleden ben ik op de Balearen ge
weest om te schilderen en ik heb er kennis
gemaakt met mijn buurmeisje Maria. Ze was
heel mooi, Maria, van die gulle, warme
schoonheid, die speciaal de Zuidelijke vrou
wen uit de lagere klassen zou kunnen heb
ben, als ze nog heel jong zijn. Ik geloof niet
dat Maria ouder was dan zestien of zeven
tien, maar ze was al verloofdmet
Enrique, die geloof ik niet veel meer in
de wereld had dan zijn nieuwe roeiboot, zijn
oude moeder en zijn stralend humeur. Ik wou
dat jullie Enrique eens gezien hadden! Een
prachtkerel, met een lichaam als van de
oude Grieksche beelden, en een kop. zoo
prachtig van lijn. zoo intelligent, zoo stra
lend van vroolijkheid en levenslust.... Ze
hebben het trouwens allemaal, de mannen
daar. Gespierd, lenig, met een glanzend
bruine huid. en elke beweging zoo vol
maakt geëquilibreerd Prachtkerels,
prachtkerelsIk heb er verscheidene ge
schilderd. Enrique ook....
Maar Enrique en Maria dan waren pas
verloofd en aangezien ik mijn tenten had
opgeslagen in het huisje naast dat van Ma
ria, genoot ik eiken avond zoo'n beetje mee.
Want de avond, dat is daar de tijd voor de
minnende jongelingschap. 'sAvonds. als de zon
weggezakt is in het zilverig matblauw van
de zee. als de bleekgele bol van de maan hoog
aan den hemel staat en een baan van zilve
ren licht uitgiet over het even gerimpelde
water, dan komen daar in het Zuiden de
paartjes bij elkaar. Ik weet niet, hoeveel
avonden ik Enrique niet aan heb zien ko
men stappen, veerkrachtig, dansend bijna,
met zijn zwarte krullen even waaiend in het
vleugie wind. en zijn hoofd achterover in
zijn nek. zoodat al zijn witte tanden rrlans-
l den in het maanlicht. En dan had ik Maria
al een paar maai om het hoekje van haar
raam zien gluren of hij er nog niet aan kwam
en dan had ik met vreugde geconstateerd,
dat ze haar zwarte haren ter eere van En
rique nog een beetje flatteuzer had trach
ten op te maken, of dat ze zich dien avond
getooid had met een nieuwe, kleurige ketting
die het bruin van haar huid warmer en ver
leidelijker deed lijken, of met een bloem,
losjes gestoken in de uitsnijding van haar
jurk of in haar haarEn als Enrique dan
kwam! Dan zette Maria haar venster open.
en als ze zich heel ver voorover boog. konden
zij elkaar net een voorzichtigen zoen geven.
En dan zette zij zich in haar vensterbank en
Enrique posteerde zich eronder, en ze
praatten wat samen en Enrique neuriede
wat. en Maria neuriede mee. en dan vervolg
den ze het opeens samen luid en blij. zoo
dat het schalde door den stillen avond. Of
Enrique hief stilletjes zijn hand op en Ma
ria liet zachtjes de hare erin glijden en dan
waren ze een heele poos stil, en tuurden
een beetje voor zich uit.
Ah, die avonden daar in het Zuiden! Die
zijn van een vrede, van een rust, die soms
bijna bovenaardsch is."
En hij hief zijn hand op en streek door zijn
grijzende, krullende haren, tot ze in een
dwaas kuifje recht overeind op zijn hoofd
stonden. Toen zuchtte hij eens en bezon
zich:
„Wat was ik ook weer aan het vertellen?
O ja, dat er heelemaal geen woord van
waar is. dat de tijden niet vooruit gaan. Ais
ik over het Zuiden begin, dwaal ik altijd af.
Ach kinderen, het zonnige Zuiden, waar zoo
veel over geschreven en gepraat en geschil
derd en geteekend en desnoods ook nog ge
componeerd is, is in werkelijkheid altijd nog
honderöduizendmaal mooier. Mijn hart trekt
er altijd weer naar toe. Het zijn niet alleen
de avonden en het volk. en de zee. en de
boomen. en de zon en de maan, die er mooi
zijn, het is misschien wel de heele sfeer, die
er heerscht. De blijheide het genieten van
het leven met volle teugen, de weinige din
gen. die er noodig zijn om daar gelukkig te
zijn
Enfin dan, verleden jaar ben ik er weer
terug geweest, in hetzelfde dorpje, op dezelf
de kamer, in het huis naast dat van Maria.
Maria was er nog, weinig ouder geworden, en
eerder nog wat mooier, wat bloeiender, en
Enrique was er ook nog, iets forscher, iets
meer man, en ze waren nog steeds ver
loofd. Want Enrique bezat niet veel meer op
de wereld, dan zijn roeiboot en zijn oude
moeder en zijn opgewekt humeur, en zijn
moeder was in dien tusschentijd nog gestor
ven ook.
Het genot van toen weer die avonden te
beleven! Die geurende Zuidelijke avonden,
terwijl ze verlangend uitkeek naar Enrique's
komst, en later hen samen, terwijl ze geno
ten van hun liefde en hun teer geluk. Want
Enrique en Maria hielden nog evenveel van
elkaar, of misschien nog meer dan drie jaar
geleden. Als ze samen zongen, leken hun
stemmen rijker van klank en sterker van
toon te zfjn, dan toen ik ze
vroeger gehoord had. en als ze samen
stil waren en voor zich uit tuurden in den
maanlichten nacht, was het of de stilte om
hen heen met inniger gedachten gevuld was.
Het kan ook, dat ik me dat verbeeld heb.
Misschien was het alleen mijn eigen blijd
schap. omdat ik terug was daar in het Zui
den, dat ik zoo liefhad.Om ons heen en bene
den ons het dorp met zijn paar pinkelende
lichtjes en daarachter heel in de diepte de
zee. die ruischte en zijn kabbelende golfjes
brak tegen de rotsen. Maar wat was ik ook
weer aan het vertellen?"
En hij lachte een beetje stilletjes voor zich
heen en zei: „Ik word oud. Ik doe niets dan
de draad van mijn verhaal kwijt raken. O. ia,
dat jullie niet mogen beweren, dat er geen
vooruitgang in de wereld is."
En hij legde zijn oude schildershand, met
de gevoelige, maar niet mooie vingers op de
leuning van zijn stoel en keek ons aan.
„Willen jullie gelooven. dat zelfs daar in
het ZuidenIk vertelde jullie straks al van
mijn minnend paartje Maria en Enrique, dat
tevreden moest zijn met iedcrcn avond rea
gesprekje bij het raam. Want ik verzeker te.
dat de moeder van Maria achter in de kamer
zat. en dat die goed op haar dochter paste!
Maar verleden jaar, toen ik terug kwam. en
Maria en Enrique nog steeds verloofd vond.
toen bleek me. dat de emancipatie van hare
majesteit de Vrouw ook in dat goddelijke
uithoekje van de wereld was doorgedrongen.
Want Maria stond 's avonds aan de deur met
Enrique te praten.... Aan de deur! En Ma
ria's moeder zat aan het raam. en naaide
wat, en kon hen niet zien als Enrique even
zijn hoofd om de post van de deur stak
GRAAN INPLAATS VAN TEER.
Draagt u een houten das en houten sok
ken? Draagt uw vrouw of uw meisje een
houten japon en houten kousen?
U zult geneigd zijn. deze vragen ontken
nend te beantwoorden, maar dit zou toch
niet juist wezen. Want kunstzijde, die tegen
woordig zoo algemeen wordt gebruikt, heeft
hout tot „basis". Verleden Jaar werden onge
veer 125.000.000 pond kunstzijde gemaakt uit
houtvezelstof (cellulose).
Cellulose wordt niet alleen gebruikt voor
de fabricage van kunstzijde maar ook voor
het fabriceeren van papier. En er worden
ook ontploffingsmiddelen, films, linoleum en
regenjasstoften van gemaakt.
Volgens Henry Ford zal de cellulose in de
toekomst voor nog veel meer doeleinden wor
den gebruikt. Hij zegt. dat de landbouw in
het algemeen in de komende eeuw de basis
zal worden voor de scheikunde. „Wat wij tot
nu toe met teer hebben gedaan", zegt hij,
„gaan wij in de toekomst doen met hout- en
plantenvezelstof". En hij voorspelt: „Binnen
eenige weinige jaren zullen wij. inplaats
van den invoer van graan in do Vereenigde
Staten tegen te houden, een beroep 'op de
wereld doen, om ons grootere voorraden te
zenden, voor allerlei chemische doeleinden."
VORDERINGEN DER VLIEG
SPORT.
Op het oogenblik worden in Engeland
proeven genomen met een merkwaardig,
nieuw soort vliegmachine voor lange afstan
den en voor het maken van handelsrei
zen. Deze nieuwe machine is een ééndekker,
met een motor van 500 paardekracht. Zij is
voorzien van tanks, die 4500 liter benzine
kunnen bevatten.
Met dit vliegtuig kunnen lange-afstands-
vliegtochten gemaakt worden van 5000 a 6000
mijlen. Men zal er mee kunnen vliegen van
Londen naar Karachi, in Britsch-Indlë, zon
der onderweg te landen.
Aan vliegtochten over lange afstanden is
altijd één groot bezwaar verbonden ge
weest: ofschoon de piloten elkaar aflossen is
de inspanning voor hen toch geweldig
groot omdat de piloot voortdurend met han
den en voeten het stuurrad en het roer aller
lei kleine bewegingen moet laten maken om
te bewerken dat het vliegtuig zijn koers
houdt.
Maar deze nieuwe eendekker bestuurt
zich bijna geheel zelf. Hij is voorzien van
een „automatischen piloot", die door een
gyroscoop aan het werk wordt gezet. Wan
neer de machine eenmaal in de goede rich
ting is gebracht, zorgt de „automatische
piloot" dat die richting gehandhaafd en het
vliegtuig op de goede hoogte blijft.