Amsterdamsche Stadsbeelden. H.D. VERTELLiNC .ITT™ ilukL-u-Ji EMU :fifl ZATERDAG 23 MEI 1931 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD door A. HEEROMA. Ieder weet, dat deze buurt haar ontstaan te danken heeft aan de omstandigheid, dat de Joden, toen zij in Nederland een veilige wijkplaats vonden, niet heelemaal voor vol werden aangezien, maar aan zekere beper kende bepalingen waren onderworpen en bij elkaar werden gestopt; hun woonwijk werd 's nachts door kettingen afgesloten en hier en daar is uit traditie zoo'n ketting aan een brug blijven hangen, toen er van geen beper king meer sprake was. De Joodsche bevolking is door de heele stad verspreid, hier meer, daar minder dik ge zaaid, maar toch is de Jodenbuurt gebleven met haar zoo goed als uitsluitend Joodsche bevolking en zij heeft een eigen karakter ge houden. Men vindt er de voornaamste syna gogen, het Joodsch seminarium, Joodsche scholen en weeshuizen, maai* dit alles geeft de buurt haar eigenaardig karakter niet, want rijst niet de katholieke Mozes en Aaronkerk tusschen de Joodsche behuizingen op? Syna gogen, Joodsche gasthuizen vindt men ook elders in Amsterdam, maar alleen in de Jodenbuurt ontplooit zich het echte Joodsche volksleven. Ik slenter over het Waterlooplein, den voorhof van de Jodenbuurt, waar de handel van den kleinen man tot uiting komt; vraag me niet, wat er alzoo te koop ligt uitgestald; vraag me wat er niet is, want geen warenhu i: is zoo gesorteerd; menige uitstalling is een warenhuis op zich zelf, maar dan een waren huis van artikelen, door velen bijeengebracht na een grooten schoonmaak. Een oud joodje heeft er zijn schatten uitgestald en daarin zoekt de een een rijwielketting, een ander een petroleumstel of een deksel voor een theepot, De Jodenbuurt. paar juffrouwen zich voor de sinaasappelen interesseeren en de sappigheid met de vingers onderzoeken. 'n Dikke juffrouw in een sjaal gehuld, laadt groote trossen bananen op een joch van een jaar of acht, die ze naar een stalling moet brengen en onderwijl een banaantje pelt, dat hij in den mond propt; willig sleept hij de trossen aan, blij in den handel te kunnen assisteeren. Daar tusschen de karren en kraampjes scharrelen er velen als hij, leer lingen in de handelsschool de school der prak tijk, waar zij zich thuis voelen, en als moe der er niet is, nemen ze de zaak waar, prijzen aan en weten te verkoopen, schoon ze ter nauwernood boven de kar reiken. Op al dat gewoel en klein gedoe zien de twee onnoozele schapen goedgunstig neer, de twee onnoozele steenen schapen aan den gevel van het machtige grossiersgebouw, waaraan ze den naam gaven. De stichters wisten wel, waarom zij dit deden; zij symbo liseerden er hun kinderlijke goedgeloovigheid en onschuld mee, hetgeen vertrouwen in hun bedrijf moest wekken. Hadden zij de stichting „de twee gehaaide jongens" genoemd of „de twee slimme vossen", dan zouden ze de waarheid wellicht geen afbreuk hebben ge- het gewenschte vertrouwen geschonken, daan, maar dan had men hen misschien niet schoon zij, die de onnoozele schapen inhaal den, over die onnoozelheid wel gemeesmuild zullen hebben. De twee onnoozele schapen zien rustig op het marktgewoel neer. dat zij niet minachten, want zij weten, dat vele van die kleinhandelaren noodig zijn om haar te voeden en wie weet schuilen onder hen geen .maar de handel van den kleinen man tot uiting komt een wiel voor een vliegende hollander, een gascomfoor, een rooster voor z'n kachel, een paar gedragen schoenen, een in mekaar ge zakt ledikant en hoog daarboven troont een reuze loudspeaker op een kast. Hier grabbe len er in een bak met radioonderdeelen, daar neust er een naar oud koper of tin, wand tegeltjes en moderne schilderij lijstjes. Dit is de oud-roest markt en verderop zijn de kraampjes met kousen en linten, tasschen en halssnoeren, waarvoor pronkgrage meisjes en vrouwen zich verdringen, terwijl de vrouwen graaien in lappen en ondergoederen, die haar uitzicht bieden op koopjes. Ik sla het oog in een kraampje en de hou der monstert me. „Sokophouders, mijnheer?" Hoe weet hij, dat de rek uit de mijne is? Zou er een sok over een schoen gezakt zijn? On willekeurig glijdt mijn blik naar beneden en gelukkig zie ik niets bizonders; ik schud van neen, want ik vrees, dat de sokophouders, ge zien den prijs, niet veel meer rek dan de mijne zullen hebben. Daar word ik haast omgegooid door een kar met sinaasappelen, die door 't gewoel wordt gestuwd en ik zeg iets van: Uitkijken, alsjeblief". Een andere appelenjongen ant woordt met een vriendelijken blik op zijn collega: „Meheer, je moet maar denken, je wordt niet van een fatsoenlijk rijtuig over reden", op welke beleefde uitlating de collega reageert: „Dat kan jij weten", er. daarop breekt hij dit gesprek af door zijn waar aan te prijzen: „Kijk de kwaliteit an!" en de ander: „Ja, kijk zeker de kwaliteit an, maar kijk dan deze kwaliteit ook an". De uitwisseling aan vriendelijkheden wordt gestaakt, als een 'n Dikke juffrouio laadt trossen bananen op. andere onnoozele schapen, die haar latei- zullen evenaren; zij symboliseeren Joodsche ondernemingsgeest en handelsflair, die langs eerlijke paden omhoog voert. We verlaten den voorhof en dringen door in het hart der Jo- als de welgedaanheid der dames een maatstaf is. denbuurt, waar alles spreekt van handel en als de welgedaanheid van de dames met kroe zige haren een maatstaf is, moet het velen in dien handel goed gaan, want er tronen veel van deze burgeressen achter de banken, waar op geweldige kabeljauwen den kooper lokken en de groentestallen, die hoog tegen de gevels zijn opgebouwd. Men laadt en lost karren, sleept pakken en manden en kisten uit. kel ders en daarin. De Joodsche vrouwen, die niet verkoopen, komen koopen, komen praten, confereeren op de stoepen, in de winkels, op de straathoeken, want zwijgzaam zijn ze niet. De winkels stallen uit: achter en vóór de ramen, op de stoepen; hier slieren laarzen en schoenen langs den gevel, elders hangen de kleine Diassen hun onvolprezen kleeding op, slenteren voor de uitstalling om koopers te vangen. Heeren gaan in druk gesprek, staan nu en dan stil, gesticuleeren. betoogen; zij verspil len den tijd niet met beschouwingen over het weer of de politiek; vang een flard van hun gesprek op: „Je ziet. hij is een concurrent van je"; „Heb ik daar nog wat aan verdiend" en dergelijke. Ze zijn niet doelloos op straat; ze handelen, spreken over handel; zijn op zoek om wat te verdienen. De chic gekleede heer zoekt ook den man met de pet. de man ach ter de kar schuwt den heer in zijn automobiel niet. Dan komen we in de binnenlanden, waar de politieverordening buiten werking is gesteld, waar links en rechts hondekarren zijn neerge smeten en vaten en kisten; waar een oude auto wordt ontleed: waar de lieden, wier wel luidende roep langs de straten heeft geklon ken, hun buit van vodden, oud papier en oud ijzer lossen voor de pakhuizen, die als donke re holen gapen in de nauwe straat. Dit is het land waar de leurders hun karren naast el kaar zetten om in eikaars buit te zoeken, om te koopen of te ruilen; het land waar altijd open deuren, steile, kale en afgesleten trap pen te zien geven, waarlangs smoezelige moe- Hier fladdert waschgoea op lijnen.... ders en een talrijk smoezelig kroost de wonin gen opzoeken, die als aanbeveling het ge meentelijk getuigschrift: „Onbewoonbaar verklaarde woning" dragen, doch niettemin heele volksstammen huisvesten. Hier flad dert waschgoed op lijntjes buiten de ramen en slieren de dekens over de vensterbanken; hier is alles oud, vervallen, verveloos, wach tend op sloopershanden. In de donkere kelders sorteert men vodden en papier, bindt het tot balen en in de gracht ligt een zolderschuit, hoog opgeladen met alles, wat langs rotatiepersen tot leven kwam en nu weer ten ondergang is gedoemd en los se bladen fladderen als franje, zoekend zich los te rukken uit de kwellende banden alsof zij het leven wilden rekken. „Kom Vrijdagavond eens an", zei m'n vriend Jacques en ik toog Vrijdagavond naar de Jodenbuurt, die daar lag in Sabbathrust. Gesloten waren de winkels, verdwenen de uit stallingen, weg was-bet geroezemoes; de sy nagogen straalden van licht en heeren met hooge hoeden traden er binnen. In de wonin gen waren de lampen ontstoken en verzamel de men zich om de gedekte tafels. Ook bij Jacques was alles in volle glorie en ik zat mee aan, slikte bonbons en pelde apenootjes, at fruit, dronk en at tot ik vol en zoet was. Maar toen moest ik met hem mee naar zijn zuster en toen naar zijn neef en toen naar een han delsvriend en overal slikte ik chocolade, pelde er nootjes, at gebak en fruit, dronk koffie en thee en likeur. Neen, Jacques, ik kom je niet meer opzoeken op Vrijdagavond, want mijn maag kan er niet tegendat heb ik 's nachts er varen. Ik bewonder jullie familieband en prijs het ten zeerste, dat bij jullie de jenever is uitgebannen, waarin de Joden een schitte rend voorbeeld van matigheid geven, maar ik blijf „Sijmen sonder Soetigheid". De Joden zijn één groote familie en als zoodanig is er bij hen geen groote plaats in geruimd voor twist en tweedracht, al zijn meeningsverschillen niet uitgesloten; zelden echter ontaardt het in vechtpartijen; geweld daden daar hebben ze een broertje aan dood en van wapenen moeten ze niets heb ben, behalve om ze te verkoopen. Hoe herinner ik me den ouden commissa ris. die jaren lang op het Meyerplem den scepter zwaaide, geacht en geëerd bij zijn ge loof sgenooten. Op een keer rommelde het wet in Amsterdam en de oude heer had zich een revolver laten brengen. Het ding lag op zijn tafel, grimmig en dreigend met zijn zes- gatigen trommel, schoon ongeladen. Hij keek er wantrouwend naar. draaide er om heen, riep toen een agent en wijzende in de rich ting van het wapen, zei hij: „Neem me dat ding weg" en eerst toen het uit zijn gezicht was verdwenen, ademde hij vrijer. Meen nu echter niet. dat het onder de leden van een familie altijd paix en vree is, o neen, maar ze hebben dan een ander wapen, dat geen wonden maakt, doch ook onaangenaam kan werken* plagerij. M'n goeie vriend Levie. als we niet zulke oude vrienden waren, zou ik in de verleiding komen om je met naam en toenaam te noe men. omdat ik je je nog altijd niet goed kan vergeven, hoe je mij in de kwestie met Oome Moos beduveld hebt. Want dat heb je met je onschuldige glimlach en je zuchten van vermoorde onnoozelheid. Oome Moos was een goed. oud heertje, maar er was tusschen hem en eenige familieleden, waartoe ook Levie behoorde, een geschil ge rezen. geldkwestie natuurlijk en toen werd er een plan beraamd Oome Moos er tusschen tc nemen. Op een goeien dag kreea hij een tele gram uit Antwerpen, waarbij hij werd uitge- noodigd daar te komen voor een handeltje, dat hem enorme voordeelen beloofde. Daar was geen steek van waar, maar het was de bedoeling hem over de grens te krijgen en men had de Belgische douanen ingelicht, dat er een smokkelaar zou passeeren en het sig nalement van dien smokkelaar sloeg wonder wel op Oome Moos. Men wilde hem dus de plezierige sensatie bezorgen van een paar dagen in het kot gestopt te worden Oome Moos, tuk op geld, was er haast inge vlogen, maar men had de aanbieding al te mooi gemaakt en dit wekte het wantrouwen van Oome Moos op, zoodat hij zich ging oriënteeren en toen ontdekte hij de fraude. Hij wist echter niet, dat het in de bedoeling had gelegen hem aan de- douane uit te leve ren en zoodoende fantaseerde hij. dat men hem over de grens had willen hebben om hem te vermoorden en het koude zweet brak hem uit. Ik trachtte hem gerust te stel len en Levie zei, dat Oome Moos gek was, want hij, Levie, was zoo onschuldig als een lam, maar Oome Moos uitte de gedenkwaardige woorden: „Ja, ja. ik begrijp het; Oome Moos een prikkie en Oome Moos is dood". Van dien tijd af voelde hij zich altijd be dreigd en zijn tegenpartij wist die vrees flink aan te kweeken door geheimzinnige geluiden aan zijn deur te maken en. als hij op straat liep. hem onverwachts van achter een boom in 't vaarwater te komen, waarop Oome Moos dan hevig ontdaan onder 't roepen van: Moordenaars!" „Moordenaars!" een politiebureau binnen- holde. Neen, Levie, dat was toch een flauwe pla gerij, want jullie wist, dat Oome Moos geen heldenmoed bezat, doch op stuk van zaken had je zelf toch ook zoo veel léf niet, als 't op vechten aankwam. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden) Vooruitgang op de Balearen door WILLY VAN DER TAK. .Zoodat ik maar wou zeggen", zei de oude schilder met een gedecideerden hoofdknik, terwijl hij zijn grijzertden werkbrauwen met een snelle beweging zoo hoog optrok, dat ze als klein duveltjes even naar het plafond le ken op te springen, „zoodat ik maar wou zeggen ,dat het onzin is, dat de tijden niet vooruit gaan. Ik zal jullie vertellen...'." Hij nam zijn pijp uit zijn mond, klopte hem behoedzaam uit boven het eenige bakje op tafel, dat niet als aschbakje bedoeld was, en stak peinzend het laatste koekje dat er op lag en dat nu een klein grijzig asch- hoopje boven op de amandel, die het geheel kroonde, vertoonde, in zijn mond. Hij was een wonderlijk man, de oude schilder, die veel beleefd had en wiens verhalen altijd de moeite van het aanhooren waard waren. Wat lang niet van alle verhalen gezegd kan worden. „Vier jaar geleden ben ik op de Balearen ge weest om te schilderen en ik heb er kennis gemaakt met mijn buurmeisje Maria. Ze was heel mooi, Maria, van die gulle, warme schoonheid, die speciaal de Zuidelijke vrou wen uit de lagere klassen zou kunnen heb ben, als ze nog heel jong zijn. Ik geloof niet dat Maria ouder was dan zestien of zeven tien, maar ze was al verloofdmet Enrique, die geloof ik niet veel meer in de wereld had dan zijn nieuwe roeiboot, zijn oude moeder en zijn stralend humeur. Ik wou dat jullie Enrique eens gezien hadden! Een prachtkerel, met een lichaam als van de oude Grieksche beelden, en een kop. zoo prachtig van lijn. zoo intelligent, zoo stra lend van vroolijkheid en levenslust.... Ze hebben het trouwens allemaal, de mannen daar. Gespierd, lenig, met een glanzend bruine huid. en elke beweging zoo vol maakt geëquilibreerd Prachtkerels, prachtkerelsIk heb er verscheidene ge schilderd. Enrique ook.... Maar Enrique en Maria dan waren pas verloofd en aangezien ik mijn tenten had opgeslagen in het huisje naast dat van Ma ria, genoot ik eiken avond zoo'n beetje mee. Want de avond, dat is daar de tijd voor de minnende jongelingschap. 'sAvonds. als de zon weggezakt is in het zilverig matblauw van de zee. als de bleekgele bol van de maan hoog aan den hemel staat en een baan van zilve ren licht uitgiet over het even gerimpelde water, dan komen daar in het Zuiden de paartjes bij elkaar. Ik weet niet, hoeveel avonden ik Enrique niet aan heb zien ko men stappen, veerkrachtig, dansend bijna, met zijn zwarte krullen even waaiend in het vleugie wind. en zijn hoofd achterover in zijn nek. zoodat al zijn witte tanden rrlans- l den in het maanlicht. En dan had ik Maria al een paar maai om het hoekje van haar raam zien gluren of hij er nog niet aan kwam en dan had ik met vreugde geconstateerd, dat ze haar zwarte haren ter eere van En rique nog een beetje flatteuzer had trach ten op te maken, of dat ze zich dien avond getooid had met een nieuwe, kleurige ketting die het bruin van haar huid warmer en ver leidelijker deed lijken, of met een bloem, losjes gestoken in de uitsnijding van haar jurk of in haar haarEn als Enrique dan kwam! Dan zette Maria haar venster open. en als ze zich heel ver voorover boog. konden zij elkaar net een voorzichtigen zoen geven. En dan zette zij zich in haar vensterbank en Enrique posteerde zich eronder, en ze praatten wat samen en Enrique neuriede wat. en Maria neuriede mee. en dan vervolg den ze het opeens samen luid en blij. zoo dat het schalde door den stillen avond. Of Enrique hief stilletjes zijn hand op en Ma ria liet zachtjes de hare erin glijden en dan waren ze een heele poos stil, en tuurden een beetje voor zich uit. Ah, die avonden daar in het Zuiden! Die zijn van een vrede, van een rust, die soms bijna bovenaardsch is." En hij hief zijn hand op en streek door zijn grijzende, krullende haren, tot ze in een dwaas kuifje recht overeind op zijn hoofd stonden. Toen zuchtte hij eens en bezon zich: „Wat was ik ook weer aan het vertellen? O ja, dat er heelemaal geen woord van waar is. dat de tijden niet vooruit gaan. Ais ik over het Zuiden begin, dwaal ik altijd af. Ach kinderen, het zonnige Zuiden, waar zoo veel over geschreven en gepraat en geschil derd en geteekend en desnoods ook nog ge componeerd is, is in werkelijkheid altijd nog honderöduizendmaal mooier. Mijn hart trekt er altijd weer naar toe. Het zijn niet alleen de avonden en het volk. en de zee. en de boomen. en de zon en de maan, die er mooi zijn, het is misschien wel de heele sfeer, die er heerscht. De blijheide het genieten van het leven met volle teugen, de weinige din gen. die er noodig zijn om daar gelukkig te zijn Enfin dan, verleden jaar ben ik er weer terug geweest, in hetzelfde dorpje, op dezelf de kamer, in het huis naast dat van Maria. Maria was er nog, weinig ouder geworden, en eerder nog wat mooier, wat bloeiender, en Enrique was er ook nog, iets forscher, iets meer man, en ze waren nog steeds ver loofd. Want Enrique bezat niet veel meer op de wereld, dan zijn roeiboot en zijn oude moeder en zijn opgewekt humeur, en zijn moeder was in dien tusschentijd nog gestor ven ook. Het genot van toen weer die avonden te beleven! Die geurende Zuidelijke avonden, terwijl ze verlangend uitkeek naar Enrique's komst, en later hen samen, terwijl ze geno ten van hun liefde en hun teer geluk. Want Enrique en Maria hielden nog evenveel van elkaar, of misschien nog meer dan drie jaar geleden. Als ze samen zongen, leken hun stemmen rijker van klank en sterker van toon te zfjn, dan toen ik ze vroeger gehoord had. en als ze samen stil waren en voor zich uit tuurden in den maanlichten nacht, was het of de stilte om hen heen met inniger gedachten gevuld was. Het kan ook, dat ik me dat verbeeld heb. Misschien was het alleen mijn eigen blijd schap. omdat ik terug was daar in het Zui den, dat ik zoo liefhad.Om ons heen en bene den ons het dorp met zijn paar pinkelende lichtjes en daarachter heel in de diepte de zee. die ruischte en zijn kabbelende golfjes brak tegen de rotsen. Maar wat was ik ook weer aan het vertellen?" En hij lachte een beetje stilletjes voor zich heen en zei: „Ik word oud. Ik doe niets dan de draad van mijn verhaal kwijt raken. O. ia, dat jullie niet mogen beweren, dat er geen vooruitgang in de wereld is." En hij legde zijn oude schildershand, met de gevoelige, maar niet mooie vingers op de leuning van zijn stoel en keek ons aan. „Willen jullie gelooven. dat zelfs daar in het ZuidenIk vertelde jullie straks al van mijn minnend paartje Maria en Enrique, dat tevreden moest zijn met iedcrcn avond rea gesprekje bij het raam. Want ik verzeker te. dat de moeder van Maria achter in de kamer zat. en dat die goed op haar dochter paste! Maar verleden jaar, toen ik terug kwam. en Maria en Enrique nog steeds verloofd vond. toen bleek me. dat de emancipatie van hare majesteit de Vrouw ook in dat goddelijke uithoekje van de wereld was doorgedrongen. Want Maria stond 's avonds aan de deur met Enrique te praten.... Aan de deur! En Ma ria's moeder zat aan het raam. en naaide wat, en kon hen niet zien als Enrique even zijn hoofd om de post van de deur stak GRAAN INPLAATS VAN TEER. Draagt u een houten das en houten sok ken? Draagt uw vrouw of uw meisje een houten japon en houten kousen? U zult geneigd zijn. deze vragen ontken nend te beantwoorden, maar dit zou toch niet juist wezen. Want kunstzijde, die tegen woordig zoo algemeen wordt gebruikt, heeft hout tot „basis". Verleden Jaar werden onge veer 125.000.000 pond kunstzijde gemaakt uit houtvezelstof (cellulose). Cellulose wordt niet alleen gebruikt voor de fabricage van kunstzijde maar ook voor het fabriceeren van papier. En er worden ook ontploffingsmiddelen, films, linoleum en regenjasstoften van gemaakt. Volgens Henry Ford zal de cellulose in de toekomst voor nog veel meer doeleinden wor den gebruikt. Hij zegt. dat de landbouw in het algemeen in de komende eeuw de basis zal worden voor de scheikunde. „Wat wij tot nu toe met teer hebben gedaan", zegt hij, „gaan wij in de toekomst doen met hout- en plantenvezelstof". En hij voorspelt: „Binnen eenige weinige jaren zullen wij. inplaats van den invoer van graan in do Vereenigde Staten tegen te houden, een beroep 'op de wereld doen, om ons grootere voorraden te zenden, voor allerlei chemische doeleinden." VORDERINGEN DER VLIEG SPORT. Op het oogenblik worden in Engeland proeven genomen met een merkwaardig, nieuw soort vliegmachine voor lange afstan den en voor het maken van handelsrei zen. Deze nieuwe machine is een ééndekker, met een motor van 500 paardekracht. Zij is voorzien van tanks, die 4500 liter benzine kunnen bevatten. Met dit vliegtuig kunnen lange-afstands- vliegtochten gemaakt worden van 5000 a 6000 mijlen. Men zal er mee kunnen vliegen van Londen naar Karachi, in Britsch-Indlë, zon der onderweg te landen. Aan vliegtochten over lange afstanden is altijd één groot bezwaar verbonden ge weest: ofschoon de piloten elkaar aflossen is de inspanning voor hen toch geweldig groot omdat de piloot voortdurend met han den en voeten het stuurrad en het roer aller lei kleine bewegingen moet laten maken om te bewerken dat het vliegtuig zijn koers houdt. Maar deze nieuwe eendekker bestuurt zich bijna geheel zelf. Hij is voorzien van een „automatischen piloot", die door een gyroscoop aan het werk wordt gezet. Wan neer de machine eenmaal in de goede rich ting is gebracht, zorgt de „automatische piloot" dat die richting gehandhaafd en het vliegtuig op de goede hoogte blijft.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15