BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ST. JEANNE D'ARC.
De Intern. Koloniale Tentoonstelling.
ZATERDAG 30 MEI 1931
VIJFDE BLAD
Bij den vijfhonderdsfen Gedenkdag van haar dood.
Het huis van Jeanne d'Arc met de Kerk in haar tijd.
30 Mei 1431 is een zwarte dag in de geschie
denis van Frankrijk, want op dien dag
vandaag dus juist 500 jaar geleden was
het, dat Jeanne d'Arc, door een kerkelijke
rechtbank veroordeeld, te Rouaan op den
brandstapel het leven liet.
Er zijn weinige namen, welke door de
eeuwen heen zoo tot de verbeelding der men-
schen hebben gesproken als die van Jeanne
d'Arc. Zij droeg een aureool van heiligheid
om haar hoofd, reeds lang voordat zij op 15
Mei 1920 door Paus Benedictus XV heilig was
verklaard. Wij staan voor het korte leven van
dit boerenmeisje, dat, nauwelijks 17 jaar oud,
door haar verschijning alleen reeds, ingrijpt
in de wereldgeschiedenis, de vonk van geest
drift bij het Fransche volk ontsteekt, aan het
hoofd van een gedemoraliseerd leger de En-
gelschen verslaat, haar land redt en Karei
VII met zijn hof naar Rheims geleidt om hem
daar tot koning te doen kronen, als voor een
wonder, dat wij moeilijk kunnen bevatten.
Bij de Hollandia-drukkerij te Baarn is een
interessant, klein boekwerk verschenen,
Heldin en Heilige, waarin A. M. van de
Laar Krafft ons een helder en klaar inzicht in
het zoo mystieke leven van Jeanne d'Arc
geeft. Uit dit boek putte ik de gegevens voor
het artikel, dat hier volgt.
Reeds als kind van 13 jaar werd Jeanne
door de stemmen der Heiligen St. Michael,
St. Catharina en St. Margueretha die toen
al tot haar spraken, zich van haar verheven
roeping bewust. En wel verwonderlijk is het,
dat dit vrome kind met niemand zelfs
niet met haar moeder en den geestelijke van
haar kerk over de stemmen, die zij hoorde,
sprak, terwijl zij er toch geheel van vervuld
was. Vrees, dat men haar van haar grootsche
taak zou terughouden een vrees, welke niet
ongegrond was, omdat haar vader, die haar
eens in een droom aan het hoofd van een
leger had gezien, gezegd had haar liever te
zullen zien sterven dan dat de droom ooit
werkelijkheid zou worden deed haar zwij
gen. Maar hoe jong ook, zij was vast beslo
ten de stem van God, die voor haar duidelijk
en klaar had gesproken, te volgen. En nauwe
lijks 16 jaar oud een kind dus nog trok
zij uit haar dorpje Domrémy om haar taak
de redding van Frankrijk te vervullen.
„In alle dingen" zoo verklaarde zij later
zelf in het tegen haar gevoerde proces „ben
ik gehoorzaam geweest aan mijn vader en
moeder, behalve in dit weggaan van huis.
God had het mij echter bevolen en al zou ik
honderd vaders en moeders hebben gehad en
al was ik de dochter van den koning zelf ge
weest ik was gegaan!"
Welk een diep geloof en fiere kracht spre
ken er uit deze woorden!
Jeanne d'Arc geloofde rotsvast in de Godde
lijkheid der stem, die tot haar sprak: „Jeanne,
Frankrijk wacht! Ga, kind van God, ga!"
maar grooter verwondering baart het, dat zij
het toen 17-jarige meisje dit geloof in
anderen wist over te planten, eerst bij ruwe
krijgslieden, zooals een Robert de Baudricourt
en Poulency, later bij den dauphin en zijn
hof. Wanneer men leest met welk een ver
zekerdheid zij, het boerenmeisje, dat vol
gens haar eigen verklaring geen a van een
b kon onderscheiden, tot Robert de Boudri-
court sprak, dan schijnt het ons een mythe,
waaraan wij misschien zouden weigeren te
gelooven, wanneer het niet alles dank zij
het proces authentiek was vastgelegd.
„Ik ben gekomen tot u" zoo sprak zij
„in opdracht van mijn Heer, om u te zeggen
een bericht aan den dauphin te zenden om
niet te wijken, maar ook geen slag te leveren
tegen de vijanden, daar mijn Heer hem hulp
zal zenden vóór den half-vastentijd. Het ko
ninkrijk behoort niet aan den dauphin maar
aan mijn Heer; toch wil mijn Heer dat de
dauphin koning zij en over dit rijk heersche.
Ondanks de vijanden van den dauphin zal
hij koning worden en ik zal hem ter kroning
geleiden".
En later zegt ze tot de ridders Jean de
Metz en Bernard de Poulency: „Niemand ter
wereld, geen koningen, hertogen, de dochter
van den Schotschen koning of iemand an
ders kan het koninkrijk herstellen. Er is al
leen op hulp door mij te rekenen, ofschoon
ik liever bij mijn arme moeder bleef spinnen,
daar dit andere niet mijn werkkring is. Maar
ik moet gaan en het doen, daar mijn Heer
wil, dat ik zoo handel!"
Het door van de Laar Krafft levendig
beschreven verhaal van den tocht van
Jeanne d'Arc te paard en in harnas
enkel met twee ridders en hun schildknapen
van Vaucoulleurs naar Chinon de stand
plaats van het Hof dwars door vijande
lijk gebied, een tocht van 400 K.M. klinkt
bijna even grootsch en legendarisch als van
den tocht van Napoleon met zijn legerscharen
over de Alpen! En hij was voor de geschie
denis van Frankrijk nog belangrijker. Men
stelle zich dat 17-jarig meisje te paard voor
in haar volle verzekerdheid, dat zij op weg
was om Frankrijk te redden. En opnieuw treft
en ontroert ons dat rotsvast geloof in haar
goddelijke missie.
„Ik vrees geen gewapende macht, daar de
weg voor mij open ligt", zegt zij vóór haar
vertrek. „En als de soldaten mij tegenhouden
ik heb God. mijn Keer, die mij den weg zal
banen tot aan den dauphin. Ik ben immers
op de wereld gekomen om dat te volbren
gen".
Elf dagen duurt deze tocht vol gevaren.
Opgewekt, veerkrachtig en tartend jong
stond Jeanne d'Arc voor geen moeilijkheden.
„Als wij soms in doodsangst waren, sprak zij
ons moed in!" verklaarden later de twee rid
ders, Jean de Metz en Bertrand de Poulency.
Wanneer zij eindelijk na eerst niet toe
gelaten te zijn aan het hof verschijnt,
herkent zij onmiddellijk onder de 300 aan
wezigen den dauphin, die zich opzettelijk
achter anderen verscholen heeft, een he-
melsch licht zoo verklaarde zij later
had haar den weg gewezen zij knielt voor
hem nere en als Karei veinst niet de koning
te zijn, roept zij uit: „Bij God, mijn prins,
gij zijt het en niemand anders!"
Klinkt het niet als een sprookje? Maar veel
grooter wonderen nog zouden gebeuren toen
Jeanne d'Arc eenmaal met d.en titel „Chef
de guerre" aan het hoofd van het leger
geplaatst, de Franschen tot de overwinning
voerde. Gezeten op een zwart ros in haar
zilveren blinkende wapenrusting, haar wit
zijden vaandel met de goud-geborduurde le
liën hoog geheven, leidt zij persoonlijk de
aanvallen tegen de Engelschen bij Orleans.
Zij verschijnt overal als een witte vlam, waar
het gevaar het grootst is. bezielt allen door
haar extatische geestdrift en haar moed,
werpt zich telkepf in het heetst van den
strijd en stort haar onwankelbaar geloof in
de harten van haar medestrijders. Ook in
den strijd volgt zij steeds den raad, dien haar
stemmen haar geven, herhaaldelijk dwars
tegen den wil van den generalen staf in.
Wanneer zij hoort, dat de generale staf be
sloten heeft de Tourelies, een versterkt punt
bij Orleans nog niet aan te vallen, roept zij
uit: „Gij zijt bij u zelf te rade gegaan, ik bij
mij! En weet, dat de raad van mijn Heer
opgevolgd zal worden en niet de uwe! Bij
mijn zwaard, ik zal morgen de torens van
de bastille bij de brug innemen en zal niet
in Orleans terugkeeren, totdat zij in de
macht var koning Karei zijn. Over de brug
zal ik dan oe stad binnentrekken!" en zij
volvoert, wat zij zoo fier voorspelt, ondanks
het verzet, dat zij ondervindt van haar eigen
onderaanvoerutrs.
Nadat zij de Engelschen voor Orleans ver
jaagd heeft, rust zij niet, voordat heel het
Loire-gebied van Engelschen bevrijd is. Wan
neer de hertug d'Alemjon, de aanvoerder der
troepen, bij een aanval weifelt, zegt zij tot
hem: „Wat? Ben je bevreesd? Weet je niet,
dat ik je vrouw beloofd heb je veilig en wel
terug te brengen? Dit is het oogenblik!" Dan
keert zij zich tot de soldaten en roept: „Voor
uit! vooruit!" en zij gaat hen voor in den
strijd. Onstuimig rukt zij aldoor voort, tot
dat zij het Engelsche leger bij Patajr beslis
send verslagen heeft.
Jeanne d'Arc.
Toch denke men niet, dat Jeanne d'Arc
niet vrouwelijk en zacht was. Zij beschouw
de het als een haar door God opgelegde
taak Frankrijk van de Engelschen te bevrij
den, zij deed niet anders dan wat de „God
delijke stemmen" haar opdroegen. Maar
het gebeurde soms, dat midden in den strijd
zij door verdriet overmand werd en in tra
nen uitbarstte. Toen haar rechters haar
later vroegen, wat zij liever had gedragen,
haar vaandel of haar zwaard, antwoordde
zij, dat zij haar vaandel veel meer, wel 40
keer meer lief had dan haar zwaard. „Ik
droeg het zelf om te voorkomen, dat ik
iemand dooden zou! Nooit heb ik iemand
gedood!"
En voordat zij den strijd aanbond, zond
zij de Engelschen een brief, dien .zij gedic
teerd had aan haar biechtvader, om hun
van den strijd terug te houden, een brief,
die later door andere werd gevolgd. Dit is
zooals de schrijver van „Heldin en Heilige"
terecht schrijft wel het beste bewijs, dat
Jeanne d'Arc liever den vrede dan den oorlog
wenschte.
Zoodra de Engelschen verdreven zijn,
keert Jeanne d'Arc naar den dauphin terug
om de grootsche taak te volvoeren, welke
haar was opgelegd: Zij geleidt hem naar
Rheims, waar hij in de Kathedraal tot
koning gekroond wordt. Maar na dit hoogte
punt in haar glorierijk, wonderbaarlijk leven
komt de kentering. Jeanne voelt, dat haar
taak nog niet voleindigd is en zij onmogelijk
naar haar dorp kan terugkeeren. omdat de
Engelschen nog niet van den Franschen bo
dem verdreven zijn, maar zij ondervindt
overal tegenwerking, zelfs in de kringen,
van waar zij het meest hulp verwachtte. En
dan treedt ook een verandering in haar op.
..Na de kroning", zoo schrijft Van de Laar
Krafft „maakt zich onzekerheid van
Jeanne d'Arc meester in scherpe tegenstel
ling met haar feillooze intuïtie en haar be-
heerschte kalmte van vroeger". Zij wil de
Engelschen uit Parijs verdrijven, maar vindt
weinig of geen steun, zelfs niet van haar
„stemmen" die het haar „noch raden of ont
raden", zooals zij later verklaarde. Toch zet
zij door en trekt met een kleine macht op
in de richting van de Fransche hoofdstad.
Maar tijdens dien opmarsch voorspellen
haar stemmen haar reeds, dat zij gevangen
genomen zal worden.
„In de week van Paschen", zoo heeft
zij het zelf verteld „op de wallen van
Mélun staande, werd mij door mijn stem
men van St. Catherine en St. Marguerite
gezegd, dat ik gevangen genomen zou wor
den, vóór het St. Jansfeest en dat het alzoo
moest geschieden, zoodat ik mij niet moest
verbazen, maar alles goed vinden, want dat
God mij helpen zou".
Wij weten dat de voorspelling is uitge
komen en zij in Compiègne door een Picar-
diër van haar paard gesleept, in de handen
der haar vijandige Bourgondiërs is gevallen.
En dan volgt een der zwartste bladzijden
uit de Fransche geschiedenis. De „Maagd
van Orleans" wordt, na door Jean de
Luxembourg aan haar aartsvijanden, de
Engelschen, voor 10.000 gouden francs ver
kocht te zijn, door dezen uitgeleverd aan
een Fransche kerkelijke rechtbank, en de
groote tragedie van het proces vangt aan.
Maar de figuur van Jeanne d'Arc blijft on
gerept, ja stijgt zelfs glorierijk in het meest
pure wit boven deze donkere vlek uit. „Van
heldin" zoo schrijft Van de Laar Krafft i
„wordt zij een heilige!". Ontroerend is
het te lezen, hoe dit 19-jarig meisje met
stralende bezieling zich verdedigde en wei
gerde aan haar 42 rechters te bekennen dat
haar stemmen niet van God kwamen. Welk
een vroomheid en moed spreken er telkens
weer uit haar antwoorden! Wanneer haar
rechters haar sommeeren openlijk te beken
nen, dat zij gedwaald heeft en naar „valsche
stemmen" heeft geluisterd, antwoordt zij:
„Ik zal nu niet anders zeggen, dan wat ik
tot nu toe heb beweerd en als ik den brand
stapel zou zien zou ik niet anders kunnen!"
En als men doorgaat pressie op haar uit te
oefenen, spreekt zij deze onvergetelijke
woorden: „Waarlijk, al zoudt gij mij de lede
maten afrukken en mijn ziel van het
lichaam scheiden, ik zal u niets anders zeg
gen, en indien u het zou doen, zou ik daarna
uitspreken, dat ge 't mij met geweld hadt
afgedwongen. Ik heb mijn stemmen ge
vraagd of ik verbrand zou worden, zij heb
ben mij geantwoord: „Vertrouw op onzen
Heer, Hij zal u helpen!" Op een ander
oogenblik spreekt zij tot haar rechters
bisschoppen, theologen en juristen deze
fiere, waarschuwende woox-den: „Gij be
weert, dat gij mijn rechters zijt; weest voor
zichtig met wat ge doet, want waarlijk, ik
ben door God gezonden en gij brengt u in
groot gevaar!".
„Antwoord dapper" Réponds hardiment
hadden haar stemmen haar gezegd; een
dapperder antwoord was nauwelijks denk
baar.
Soms waren haar uitspraken zoo verheven,
dat de griffier er als kantteekening bij
plaatste: „responsia superbe (verheven ant
woord).
Zoo gaf zij op de vx-aag: „Gelooft ge, dat
gij u in Godsgenade-staat bevindt?", ten
antwoord: „Indien ik er niet in ben, zal God
mij er in brengen en als ik er in ben, zal
God mij er in houden!"
Op andere momenten verrast zij weer door
haar gevatheid. Op de vraag, of St. Michael
als hij haar verschijnt, geen kleeren aan had,
antwoordt zij: „Denkt u, dat God hem geen
kleeding kan verstrekken?" en als zij dan
doorgaan met te vragen: Heeft hij haar?"
krijgen de rechters te hooren: „Waarom zou
den ze bij hem afgeknipt zijn?" In zulke
antwoorden herkennnen wij de geestige
Jeanne d'Arc, die eens op de vraag van een
zeer plat pratenden broeder, in welke taal de
heiligen spraken, het snedige antwoord gaf:
„In een betere dan de uwe!"
Meer dan drie maanden lang duurde het
proces. Slechts één oogenblik is Jeanne d'Arc
in dien martelenden tijd zwak geweest en
heeft zij doodmoe en uitgeput haar
stemmen „afgezworen" en verklaard, dat haar
verschijningen en openbaringen niet houd
baar waren. Maar toen haar rechters eenige
dagen later bij haar in haar kerker kwamen,
was zij weer dezelfde standvastige geloofs
heldin van vroeger en herriep zij alles, wat zij
op dat ongelukkig oogenblik had verklaard.
„Liever toon ik nu berouw in één keer
dat wil zeggen door te sterven, dan langer
de smarten der gevangenschap te verduren.
Ik heb nooit iets gedaan tegen God of het
geloof, niettegenstaande alles, wat men mij
heeft doen herroepen".
Hiermee had zij het doodvonnis over zich
zelf uitgesproken. Den 30sten Mei 1431 werd
zij voor de laatste maal voor haar rechters
gevoerd en op denzelfden dag wei-d het vonnis
de dood op de brandstapel wegens ketterij
aan haar op het plein der Vieux Marché
voltrokken.
„800 Engelsche soldaten", zoo lezen wij
in Heldin en Heilige „handhaafden de orde,
terwijl de menigte hoogst ontroerd toezag.
Jeanne zelf zou als een arm, verlaten, hul
peloos meisje al klagend en schreiend, roe
pend en zuchtend, den brandstapel zijn be
klommen. Toen de vlammen uitsloegen, moet
zij Ysambard de la Pierre gewaarschuwd
hebben weg te gaan, terwijl zij kort daarna
smeekte om een kruis. Een Engelsch soldaat-
zou er een snel gemaakt hebben van een
paar takken en dat haar hebben overhandigd,
terwijl Martin Ladvenu uit de nabije kerk
een groot kruis haalde en haar dat tot het
laatst voor oogen hield. Van zeer verschil
lende zijde wordt betuigd, dat- haar laatste
woorden een herhaald „Jhésus! Jhésus!" zijn
geweest. Ieder kreeg tranen in de oogen en
voelde zich hevig beklemd, zelfs bisschop
Cauchon de man. die net meest heeft
gedaan om haar gevonnist te krijgen en
andere rechters".
Haar dood maakte haar tot martelares en
tot de „Beschermvrouwe" van Frankrijk. Want
nadat 25 jaar na haar verbranding Jeanne
d'Arc toen de laatste Engelschman uit
Frankrijk verdwenen was werd „gereha
biliteerd" is zij in 1920 door Paus Benedictus
XV heilig verklaard en in 1922 door Paus
Pius IX tot Patrones van Frankrijk ver
heven. En thans is er geen kerk in Frank
rijk. waar niet Jeanne d'Arc. die 500 jaar ge
leden als „heks" verbrand werd, als Heilige
wordt aangebeden.
J. B. SCHUIL.
(Van onzen Parijschen correspondent).
Er wordt gestadig aan gewerkt, maar er
blijft op het oogenblik nog héél wat te doen.
Wel leest men in de couranten dat dan dit.
dan dat paviljoen officieel is geopend en dat
ter eere daarvan de schitterendste toespra
ken zijn gehouden. waax-op dan natuurlijk
feestmaaltijden volgen, maar wanneer men
dan den volgenden dag naar de tentoonstel
ling snelt om 't nieuws te bewonderen, dan
vindt men de deur van het betrokken pa
viljoen stijf gesloten en een wachter er voor,
die dood-laconiek vertelt dat het- gebouw-
eerst over één of twee weken voer het pro-
fanum vulgus zal worden opengesteld. Voor
de neringdoenden is dat ook geen grapje,
want men valt om van de sommen welke ze
moesten betalen om een staanrecht te krij
gen in het Bois de Vincennes. De man die het
alleen-recht kreeg om briefkaarten van de
tentoonstelling te verkoopen moest een mil-
lioen francs op tafel leggen; een van de res
taurants, die van het begin af open was
moest een bedrag van 530.000 francs storten
om daar te mogen staan, 't Is dus zaak voor
hen, dat die zes maanden zonder oponthoud
wordt gewerkt, dat het publiek eiken dag
toestroomt, maar de meesten redeneeren na
tuurlijk zoo: ik wacht maar eerst totdat alles
klaar is, en zoo moeten de neringdoenden
hun hooge kosten niet over zes, maar over
hoogstens vijf maanden verdeelen. Hetgeen
het directe gevolg heeft, dat het biefstukje
van twaalf francs er nu al veertien kost!
Ook zijn de wegen nog niet in orde, nu men
nog overal bezig is nieuwe paviljoens op te
zetten. Thans zouden de twee honderd pous-
se-pousses prachtig te pas komen. Echter,
het is gek gesteld met die lichte wagentjes,
die door koelies zouden moeten worden ge
trokken. Stelt u voor dat de karretjes waren
besteld en geleverd en dat men uit Indo
China een tweehonderd-tal kleurlingen had
laten komen om de-wagentjes te trekken.
Maar, daar komt dit de Ligue voor Menschen
rechten ter oore en deze vindt dit „gedoe"
zoo onwaardig, dat er dadelijk wordt gepro
testeerd. Het tentoonstellingscomité zit er
erg mee in en engageert nu een paar honderd
Chineezen. Helaas daar stapt de Chineesche
gezant op zijn beurt op hooge beenen naar
de Quai d'Orsay om een krachtig protest te
laten hooren: hij verbiedt dat zijn edele
landgenooten in Parijs koelie-werk zullen
verrichten. Dus staan er vier honderd kleur-
lingen-werkloozen aan de poorten van de
expositie. Nu zijn er honderden Fransche
werkloozen, die 't ti-ekken van een karretje
heelemaal niet zoo onteerend vinden, die
zijn komen vragen om 't werk te mogen over
nemen, maar de commissie is natuurlijk
uiterst huiverig gewordenen de pousse-
pousses blijven nog in de opslagplaatsen.
De dierentuin, de eerste dagen geopend, is
tijdelijk gesloten, wijl een van de leeuwen
een bijna welgeslaagde poging had onderno
men om te ontsnappen, tei*wijl twee andere
zoo verwoed aan het vechten zijn gegaan, dat
een hunner zielig is gestorven onder 'n palm
boompje; een giraffe stak zóó ver zijn lan
gen hals over de gecamoufleerde afsluiting
dat het toch al opeen geperste publiek werd
gecomprimeerd en verbx-eeden van de paden
bleek een verelschte te zijn, wil men onge
lukken voorkomen.
Ondertusschen profiteert ons Nederland-
sche paviljoen van een en ander; het is er
doorloopend propvol en de menschen hebben
allen tijd om hun aandacht te besteden aan
het Balineesche paleis en de merkwaardige
inzendingen. Het groote huis, dat naast oixs
paviljoen staat en door een particulier zal
worden geëxploiteerd moet nu ook een dezer
dagen wox-den geopend; 't Javaansche res
taurant is in volle actie en alles wordt nu
ook in gereedheid gebracht voor de dansers,
die binnenkort hun kunst zullen vertoonen
in de pendoppo.
Is er tot nu toe nog veel onvoltooid,
toch blijft er nog héél wat te zien in Vincen
nes. Het paviljoen van Annam is voor het
publiek opengesteld en 't is een waar genot
om daar het schitterende goud- en zilver
smeedwerk te bekijken en de kleurige zij
den statiegewaden welke in vitrinnes, rond
het gouden beeld van keizer Kaï Dhin wor
den tentoongesteld. Véél belangrijker echter
is het gebouw er naast; de afdeeling Cam
bodja. immers, hier zien we duidelijk hoe die
nijverheidskunstenaars uit het verre Oosten
zic'n ook wisten aan te passen aan den Wes-
terschen smaak. Het is de schitterendste de
monstratie van de bewering, dat een samen
werking tusschen Oost en West maar niet
eexx dolle illusie, doch een groote mogelijk
heid is. In zilver en goud zien wc hier niet
alleen gebruiksvooxnverpen, welke aan de be
volking daar onbekend zijn, maar deze knap
pe handwerkslui, die zulk schitterend beeld
houwwerk maakten, hebben zelfs niet geaar
zeld om voor het Westen de meest sobere en
moderne stijlen in te voeren. Zeer modcrixe
dessins en kleuren vinden we daar ook bij
het weefwex-k eix de specimen van de zijde-
industrie welke uit Cambodja komen; men
werkt ar voor den export. Zoo is er, de laat
ste jaren, tusschen Europa en Combadja een
intense uitwisseling van producten ontstaan
waarvan beide proflteei'en.
In een neven-zaal, waar een geweldig
wassen-beelden-spel een bijeenkomst in
een tempel vertoont, waar rondom vi
trines staan met de geciseleerde wapens en
kronen van de Koninklijke familie, terwijl
men er ook een heele woning van een land
bouwer vindt-, waant men zich weer vér van
het Westen, komt weer die geheimzinnige
charme van het verre Oostersche land over
den bezoeker. Daar is het weer een overdaad
van kleuren en lofwerk, van bizarre draakfi
guren en vreemde bloemen, van monsterach
tige maskers en afgoderij.
Denemax-ken heeft nu ook de poorten van
zijn overzeesche bezittingen geopend. Van de
smoorheete regionen komen we ineens in
Groenland, met kunstig vervaardigde zomer
en winterhuttexx en bevolkingsgroepen.
't Aardigst is echter om rond te wandelen
in de afdeelingen waar honderden negers uit
de binnenlanden van Afrika met hun gezin
nen zijn gehuisvest en waar zij, net als in
hun land den tijd zoek brengen met wat pri
mitieve huisnijverheid. Midden in het open
vertrek rookt lustig een vuurtje, waar ze hun
smeedbouten. voor 't vervaardigen van rin
gen en beeldjes en koper kunnen gloeiend
maken. De pikzwarte negerkindertjes krui
pen daarom heen, de vrouwen liggen op wat
vodden te rooken of vervaardigen een soepje,
waaraan ze zich straks allen, slurpend te
goed zullen doen. „Mossioumattam....
un sou", zijn de eenige Fransche woorden
die ze leerden, 't Schijnt dat men streng t-oe
zicht moet houden op de zwarte reuzen, want
dat ze een buitengewone voorliefde koeste
ren voor de danseressen van Cambodja, die
eveneens nacht en dag, door Annamietcn
worden bewaakt. Stelt u de complicaties
voor, die er zouden voortvloeien uit een al
te groote toenadering tusschen de verschil
lende in Vincennis vereende volkeren!
't Aantal (voor ons althans) onbegrijpe
lijke talen dat men hoort spreken is fantas
tisch. Want nauwelijks verlaat men het
negerdoi-p, de vuurroode leemen stulpen, of
men dwaalt door de kasbah van Algiers,
waar Levantijnen, Arabieren, Drusen, Marok
kanen, Sidis door elkaar krioelen en trach
ten elkaar klanten voor tapijtjes, houtsnij
werk, vette bolussen, flesschen xozenolie, lee-
ren tasschen afhandig te maken. En werke
lijk, zooals het daar nu is gemaakt, met al
die vreemde planten en palmen voor de open
winkelgalerijen, langs de kleurige bassins
waant men zich ergens op de Noord-Afrl-
kaansche kusten, in Tunis, Algiers of Ma
rokko. De statige officleele paleizen van deze
di-ie Fransche bezittingen zullen waarschijn
lijk wel wonderen toonen, maar in de bouw
valligheid van die „souks" krijgt men even
de nostalgie over zich, heimwee naar die
mooie landen waar we zoo menige herinne
ring achterlieten. En zoo gaat het een ieder,
die 't geluk had eens in die regionen te rei
zen. Wel 't beste bewijs dat de imitatie prach
tig gelukt is.
Zoo wordt trouwens we merken het
steeds sterker, naarmate de tentoonstelling
haar voltooiing nadert de heele expositie
van Vincennes: 'n getrouwe weergave van de
echtheid. Wie zou dan niet eens van zijn le
ven zoo'n wereldreis willen volbrengen?
HENRY A. TH. LESTURGEON.
Eén, door een hittegolf geplaagdezoekt vergeefs verkoeling.