BRIEF UIT INDIë. OUD-HAARLEM. (Van een Controleur B. B.) Een tocht door de rimboe. Deze week ben ik voor het eerst na mijn verlof weer eens ouderwets op tournee ge weest. Wel niet lang, maar toch weer fijn op den beenenwagen, dwars door het bosch. met een sleep draagkoelies achter me aan. Ik haalde mijn oude rimboehart weer eens echt op. Den eersten dag begon het al goed. Eerst een tamelijk begaanbaar pad. maar na zes K.M. was het al mis en moesten we dwars door het moerasbosch (rawangi tot de knieën in het water, een halsbrekend werk over boomwortels en gevallen hout. Het was geen weg meer maar een paadje in het bosch gekapt en het- is me nog «en raad sel dat we niet verdwaald zijn. Maar de koe lies herkenden steeds weer op een onver klaarbare manier de goede richting. Eer. omgeknakt takje was voor hen al een vol doende wegwijzer. In dat opzicht deden ze niet voor de Dajaks onder. Ze hadden het bar zwaar, zakten met hun zware vrachten nog verder in den modder weg dan wij. on- belasten. Tot een van hen het niet langer kon volhouden en zei dat hij liever dood ging in het bosch dan een stap verder te doen. We ontlastten hem van de bagage en zoo ging het tenminste wat beter. We aten op een wat droger stukje van het terrein. Maar door het gesukkel met dien eenen koelie, die de heele karavaan ophield (want je moest bij elkaar blijven om de kans op verdwalen) konden we een pondok. waar we zouden overnachten, niet meer halen. We besloten toen om half zes maar een bosch bivak op te slaan. Met hout, takken en bla deren was dat om half zeven voor elkaar. Daarin zijn ze verbazend handig. We gingen aan de kokerij, ik nuttigde een blikje brui ne boonen met spek en een glaasje bier en was weer tiptop. We bleven nog wat praten, maar om 9 uur besloten we te gaan slapen, daar we toch wel moe waren. Er zou een koelie op wacht blijven met het oog op wild gedierte, want er loopen hier veel tijgers en olifanten, waarvan je zoo nogal eens de spo ren, vooral de hunebedden die de olifanten achterlieten, vond. Maar er gebeurde niets. Wel was er om een uur of één een reuze lawaai onder de koelies. Het begon n.l. te re genen en daarop was onze luchtige pondok met bladerendak niet berekend. We woeker den wat met zeildoekjes, de koelies schoven onder de veldbedden en zoo sukkelden en sluimerden we op natte bedjes, den nacht door en waren blij toen de morgen aanbrak. We pakten den boel in en gingen weer op stap. Wij waren n.l. op verkenning uit, voor een weg die dwars door de rimboe gelegd moest worden. Het terrein werd nu nog een beetje beroerder, we zakten nog verder weg, maar bleven welgemoed. Na een uurtje kwa men we aan de pondok waar we hadden wil len overnachten en waar twee Inlanders ons opwachtten. We waren eerst verontwaardigd dat ze ons niet gewaarschuwd hadden, dat we al zoo dicht bij waren; want den vori- gen avond hadden we, vóór we besloten een eigen bivak op te slaan, staan loeien als gek ken om als er antwoord kwam, toch nog door te gaan, al konden de koelies dan ook niet verder. Ze antwoordden toen, dat ze dat loeien wel gehoord hadden maar dat ze niet durfden antwoorden, omdat hun pon dok door tijgers omsingeld werd en ze bang waren dat die ons lastig zouden vallen als we in de halve duisternis door waren geloo- pen. Zelf hadden ze met een heel klein lichtje den heelen nacht gewaakt uit angst. Eerst geloofde ik het verhaal niet, maar bij onderzoek in de buurt vond ik inderdaad een massa tijgersporen. We hadden dus in ons boschbivak wel geboft, waar het groote licht, een stormking, die we buiten hadden gehangen, ook wel oorzaak van zal zijn ge weest. Enfin, we ploeterden dien dag maar weer verder, zagen er uit als beesten, dik onder den modder. Om 4 uur kwamen we bij hoogen grond, waar een eenzaam maar goed Inlandsch huis stond met goede mandiplaats een hemel op aarde en ons bivak voor den nacht. We hadden twee dagen van acht tot vijf als gekken gesjouwd en in die twee da gen niet meer dan 18 K.M. afgelegd. Het was ook géén terrein, ik heb het in Borneo niet zoo erg meegemaakt. Maar de volgende twee dagen werd het veel beter. We hadden weer grond onder onze voeten en legden weer 20 K.M. per dag af. De avonden waren heel knus, het huis goed waterdicht, zoodat de gietregen ons niet deerde. Ik voelde me weer heelemaal thuis in die Inlandsche Rimboebeweging. We kletsten honderd uit. het leek wel een Dajaksche kampong, al miste je dan ook het vroolijke gesnater van de Dajaksche meisjes. Het loopen overdag ging nu ook zooveel prettiger. Je liep als een kieviet, ik lustig zwaaiend met mijn Borneo knuppel, die ge durende den wandeltocht, in mijn verlof in Duitschland, zoo mooi met die blikjes, die Stochnagel heeten, versierd is. Ik was on vermoeibaar, wat me erg meeviel, daar ik immers wat loopen betreft al drie jaar uit training ben. Ook mijn voeten hielden zich goed, dank zij de fijne bruine padvinders schoenen die ik in Holland kocht voor der. autotocht door Frankrijk. Het was mooi terrein. Ik moest alleen oppassen voor de sporen die de olifanten hadden achtergela ten. Ik zag echter tot mijn spijt de beestjes zelf niet. Ik ben nu eenmaal een slecht jager en kom nooit in mijn leven wild tegen. Eindelijk kwamen we op den grooten weg in aanleg, waar ik de auto's had besteld. Maar die waren er juist lekker niet, zoodat we het vroolijke vooruitzicht hadden om na de kleine 20 K.M. boschpad, nog een 13 K.M. langen autoweg af te tippelen. We kropen c-erst met z'n allen in een fijne kali, een heerlijke zwemplaats en gingen toen vol goeden moed op stap. Zoo makkelijk als je in het bosch loopt, zoo vervelend en ver moeiend is het langs een autoweg. Maar de goden waren met ons, want na vier K.M. sjouwen kwam de auto ons tegemoet. We stapten in en waren toen heel gauw in Boeatan, bij mijn gestraften-kolonie in de bosschen waar ik het kamp bekeek en de noodige wijze bevelen gaf. Toen naar Pakan Baroc dat voor de variatie geheel onder wa ter stond zoodat ik met een prauw naar de Passangrahan moest roeien en daar aange komen, terug werd gestuurd omdat alle ka mers bezet waren. Ik vond toch een goed onderkomen en sliep best. Den volgenden morgen in pyjama tot de knieën in de mod der naar de Pasangrahan gebaggerd en me aan koffie gelaafd. Ik trof daar diverse be kenden, die naar Medan moesten vliegen en deed hun dus uitgeleide. Ik ging toen nog even met een ambtenaar B. O. W. op verkenning naar de wegen en we ontdekten, dat 13 K.M. buiten Pakan Baroe de misère al begon, en er geen auto door kon. Ik moest toevallig 4 dagen op Pa kan Baroe blijven, om diverse dienstaange legenheden af te doen en die watersnood zorgde nog voor de noodige variatie. Ten eerste was er geen groente te krijgen, dus de heele kotta op rijstdieet. Ik ben daar gek op. dus was dat heelemaal geen bezwaar, 's Avonds bedreven wc een nieuwe sport, n.l. gondelvaart met muziek in de over stroomde stad. Wij in een prauwtje, met ge volg van musiceercnde Inlanders. Je moet tc midden van de misère den moed er in hou den. Zaterdagavond maakten we er een hee le fuif van: een met lampions verlichte soos en dito prauwen, die als taxi's dienst de den. We bleven tot 2 uur in den vroegen morgen bijeen. Ik stapte toen aan boord van mijn boot en liet me naar Siak varen, waar ik Zondagmiddag aankwam. Daar woonde ik nog een drama bij; een tijger werd n.l. op de steiger vlak voor mijn huis neergeschoten. Maak u maar niet ongerust: hij liep niet los, maar zat in een kooi. Hij was den vorigen dag hier in de buurt gevangen, een prachtig groot beest. De machinist van de K. P. M. kocht hem voor de huid, maar de kapitein vertikte het om het beestje levend aan boord te nemen. Hij werd dus in zijn kooi neerge legd. Het was toch een zielig gezicht, zoo'n woest trotsch beest hulpeloos te zien neer schieten. Maar er was geen andere weg. Maandag ging ik met den dokter op step voor onderzoek naar malaria. Van de 7o0 onderzochten had er niet één last van. Siak is door en door gezond. Gisteren was er prijs uitdeeling op de Inlandsche meisjesschool. Dat zou plechtig en in het openbaar gebeu ren, dus ik moest en mocht er bij zijn. De Sultan en ik waren de eenige mannen, met een 80 gesluierde vrouwen om ons heen. En warm dat het er was! Eerst was er openbare les, altijd wel moppig, al die zenuwachtige snuitjes en stemmetjes, toen de prijsuitdec- ling met een keurige speech van den Sultan, die flink beantwoord werd door de onderwij zeres. En daarmee was het feest afgeloopen. VERBORGEN STEDEN. We denken wel eens, dat wij van onzen planeet nu alles weten, maar dit is een to taal onjuiste meening. Alleen in Brazilië zijn nog uitgestrekte landstreken, zoo groot als Frankrijk, waarvan niets bekend is. In het Museum te Rlo de Janeiro wordt een manuscript, in de Portugeesche taal, be waard waarin gesproken wordt van de ruines van een groote stad, gelegen in het hooge gedeelte van de provincie Bahia, die de schrijver ongeveer 160 geleden bezocht. Deze stad zou verwoest zijn door een geweldige aardbeving en zij staat op een tafelrand. Zij is aan alle kanten omringd door dit struikgewas en de eenige manier om de ruines te bereiken is door droge, oude rivier beddingen te kruipen, die vol slangen zijn. Op een groot plein in het midden staat een reusachtig standbeeld, dat met uitgestrektcn arm naar het Noorden wijst. In dezelfde streek moet nog een andere verborgen stad zijn. Indianen hebben ver klaard. dat daar zelfs nog menschen wonen. Uit het verhaal van de onderzoekingen door Dr. Thomas Gann gedaan In Centraal Amerika blijkt, dat er in de wildernissen van Yucatan, Honduras en Nicaragua tal van eeuwenoude "steden liggen, die honderden jaren geleden door de bewoners werden ver laten. waarschijnlijk daartoe gedwongen door de een of andere, nog onverklaarde ver andering in het klimaat. Een van de steden moest zelfs minsten 250.000 inwoners hebben gehad. WONDERLIJKE GENEZINGEN. Bij gelegenheid van de jongste revolutie in Brazilië kreeg een politieagent een kogel in het hoofd. Hij leeft nog en kon zelfs in functie blijven. De doktoren hebben gecon stateerd dat de kogel in het achterhoofd zit. De man had hieraan moeten sterven, maar zooals gezegd: de resultaten waren anders dan de wetenschap verwachtte. Gewoonlijk beteekent een gebroken nek onverbiddelijk de dood. Toch bestaan er menschen met een gebroken nek. die de wetenschap tarten. Eenige Jaren geleden viel een 'ockey van ziin paard en kwam op zijn hoofd terecht. Hij werd bewusteloos wegge dragen en een dokter constateerde dat de ongelukkige zijn nek had gebroken en nog slechts enkele minuten te leven had. Maar de jockey kwam weer tot bewustzijn en nadat hij een week rust genomen had. kon hij weer rijden alsof er niets gebeurd was! Gevallen zijn bekend van menschen die hun ruggegraat gebroken hadden en nog jaren leefden. En nu heeft onlangs een Engelsche pro fessor medegedeeld dat het eerlang moge lijk zal zijn menschen, die aan een hart ziekte lijden, van den dood te redden. Hij is de meening toegedaan dat misschien op. den duur een ziek hart door een „kunsthart" zal kunnen worden vervangen. Een dokter moet er al in geslaagd zijn een kat. die aan een hartziekte leed, van een rubber hart te voor zien. Wat gespaard bleef. Het Pand en het Prinsenhof. De Pandpoort. Op het Prinsenhof staan wij op hdstori- schen grond. Wat er van het oude bouw werk nog over is, herinnert aan het klooster der Dominikanen of Predikheeren. Door deze orde werd het eerst in Utredht een klooster gesticht en wel in 1249. Ongeiveer 40 jaren later vestigden de monniken van deze orde zich ook te Haarlem. Het klooster werd ge bouwd achter het Raadhuis, het werd verder begrensd door de Koningstraat en de Jacobij- nestraat. De Predikheeren waren afkomstig uit een klooster in de Rue de St. Jacques (de St. Jacobs^ of Jacobiestraat te Parijs), en wer den om die reden ook Jacobijnen genoemd. De Jacobijnenstraat ontleent haren naam aan dit klooster. De kerk, welke tot het klooster behoorde, stond aan den hoek der Jacobijnestraat, -terwijl de voormalige Jodenhal, die sedert tot particuliere woonhuizen is verbouwd, eer tijds tot Kapittelhuis diende. De tegenwoor dige Hortus Medicus herinnert nog aan den voormaligen kloostertuin, die ten deéle is ingenomen door het Prinsenhof, dus genoemd omdat daarin voorheen de Prinsen van Oranje, Stadhouders en andere hooggeplaat ste persoonen, bij hun vertoef binnen Haar lem, van stadswege plachten ontvangen en gehuisvest te worden. Op de binnenplaats van het Pand, waar de gewelven nog open zijn. Volgens sommige geschiedschrijvers werd het Predikheeren-klooster gesticht door Graaf Floris (en wel in 1241) die het weste lijk gedeelte van zijn hof aan de geestelijken van de Orde der Dominikanen afstond, zoo dat het beschouwd zou moeten worden als het oudste der onderscheidene geestelijke in stellingen van dien aard, welke hier ter stede bestaan hebben. Allan zegt nog: Intussohen veronderstellen wij, dat zij, die de stichting van bovengenoemd klooster op 1247 stellen, zioh in het jaarcijfer vergis sen. Immers, Floris V was toen nog niet geboren. Zijn vader de Koning-Graaf Willem Het brandspuitenhuisje in de Pandpoort, nog een restant van het oude klooster. n, huwde eerst in 1251 met Elizabeth Van Brunswijk-Lunenburg, uit welk huwelijk onze Graai geboren werd. Juister is dus het bericht, 't welk we aangaande de stichting van het Predikheeren-klooster vermeld vin den door den kloosterbroeder Willem Van Egmond, die de gift van Floris (een ge deelte van zijn paleis) en dus ook den aan vang der stichting van cUt klooster, op 1286 stelt. Had Graaf Willem V, die in Haarlem vele aanhangers had, een gedeelte van zijn paleis aan dit gesticht geschonken, nadat het om streeks het midden der 14de eeuw door de vlammen hevig geteisterd was, ook Filips Van Bcurgondië was het zeer genegen en schonk het in 1426 een som van tien Kroonen jaarlijks te beuren uit den Grafelijkheidsrol te Sparendam, als belooning voor de bereid vaardigheid, waarmede de Predikheeren zijn ridders, knapen, enz. geholpen hadden, toen zij door Jacoba van Beieren binnen Haarlem waren belegerd geworden. In 1556 en 1557 moest het klooster een ge deelte van zijn gebouwen afstaan omdat het De Jraaie trap naar de bibliotheek in het Prinsenhoj. plaats voor geneeskrachtige kruiden eigendom van het St. Elisabeth's Gasthuis. Zij werd aangelegd in den tuin van het voormalige klooster der Predikheeren. Vroe ger was de Hortus Medicus grooter, maar er is grond door het Gymnasium in be slag genomen. Het bouwsel met sierlijke zuilen, vormt een sterke tegenstelling met het moderne deel van het Gymnasium. Voor het prieel is een standbeeld van Lourens Coster geplaatst. Vroeger was op den grond van den Stads- kruidtuin een kerkhof. In 1030 werd een grafsteen met een vrij zonderlinge inscriptie aangaande Dirok Jansz. Bleser gevonden. Het Stadsbestuur vond dien steen merk waardig genoeg om hem aan de vergetel heid te ontrukken zoo lezen wij in Allan en gaf opdracht een koperen plaat te esen en die in een der zuilengangen van het Predibheerenklooster, thans een corridor naast de Statenzaal van het Prinsenhof, in den muur te plaatsen. Een hoek van de binnenplaats waar muren tusschen de gewelven staan. Stadhuis noodzakelijk vergroot moest wor= den. Het was in 1587 dat het klooster geheel werd opgeheven. Toen het Pand eenmaal zijn bestemming als klooster verloren had, werd het voor ver schillende doeleinden gebruikt. Er werden veilingen van huisraad gehouden, in de ker misdagen werden zelfs kramen in de gaan derij opgeslagen. ENGELSCHE BESCHEIDENHEID. ver grooten. De winkels en hanzen aan de Koningstraat en Jacobstraat zijn door de gemeente aangekocht en zullen gesloopt worden. Dan zal ook een gedeelte van het Pand gesloopt moefièn worden, om op den vrijgekomen grond een nieuwe vleugel van het Stadhuis te kunnen bouwen. Er zal even wel zooveel mogelijk van het oude gespaard worden. Wij hoorden bovendien verluiden, dat deze gelegenheid aangegrepen zal wor den om, waar het nog mogelijk :s het oude in den oorspronkeüjken toestand te her stellen. Bij de kloostergangen is dit wellicht ook nog mogelijk. Nu er evenwel door de tijdsomstandigheden uiterste zuinigheid met- de geimeentefinanciën geboden is, laat het zich aanzien, dat de plannen tot vergrooting van het Stadhuis voorloopig wel uitgesteld zuilen worden. De voorgevel van het Prinsen/hof is uit later tijd. De bouwmeester is onbekend, maar niemand heeft lust naar hem te zoeken! Het eigenaardige is, dat op den hoek van het Prinsenhof en de Jacobijnestraat de twee soorten steenen (de oude en de nieuwe, die geheel van vorm verschillen) in elkaar loopen. Het verschil van metselwerk wordt hier duidelijk geïllustreerd. De deur met omlijsting van het Prinsen hof is het eenige sieraad aan den voorge vel. In den tuin van het Prinsenhof vinden wij een soort priëel. Dit is een overschot van den Ouden Kruidtuin. Vroeger was de Kruidtuin een kweek- EEN KANAAL VAN 26 MILLIOEN POND STERLING. Een van de merkwaardigste en duur ste! kanalen ter wereld nadert thans zijn voltooiing. Het is het groote Welland-kanaal dat het meer van Ontario met Eriemeer ver bindt. Men krijgt eenige idee van de moei lijkheden die bij het graven van dit kanaal overwonnen moesten worden, als men weet dat het eene meer 326 voet hooger ligt dan het andere. Het kanaal is gegraven met het doel den Niagara-waterval af te snijden en de schepen in staat te stellen gebruik te maken van de groote waterwegen, die zich over een afstand van wel 2000 mijl uit strekken door de groote meren en de St. Lawrence-rivier. Acht reusachtige kolken waren noodig om de schepen dezen ..klimtocht" te doen maken. Elk van deze kolken kan schepen van een 450 voet lang bevatten met een diepgang van 18 voet. Met het graven van het Welland-kanaal werd 18 jaar geleden begonnen en nu zal het spoedig geopend worden. Het werk kost 26 millioen pond sterling. Het kanaal is 25 mijl lang en aan het eene einde is een kunst matige haven gemaakt met een havendam van 2000 voet lengte, als bescherming tegen de zware stormen die op het Ontario-meer woeden. In 8 uren zullen de schepen het kanaal kunnen doorvaren. Veel in het Prinsenhof, waar nu de Bi bliotheek en Openbare Leeszaal gevestigd zijn, herinnert aan de oude bestemming. De steenen wenteltrap met de omlijsting vormt o.a. een fraai stukje oude bouwkunst. Even zoo de mooie kloostergangen. Veel is er evenwel in den loop der eeuwen verbouwd, waardoor veel van t mooie verloren ging. Een gedeelte van de kloostergangen is, door een muur tusschen de kolommen te zetten, bij de gebouwen getrokken. Er bestaan plannen om het stadhuis te In de Pandpoort. Het grafschrift luidde: Hier legt begraven, lezer, Den ouden Dirck Jansze Blezer, Honderd en elf jaeren Was hij oud na zijn verklaren Doe hij eerst zoude trouwen Ter echt een jonge vrouwe. Den Pastoor zeide hem bout, Gij Dirck zij t zeker veel te oud. En komt waerlijk al te laet Om te voldoen den echten staet. Hij sprak, heer zet ter zij Die honderd jaren vrij. En die elf alleen behoud, Zoo en bin ik niet te oud. Die houlyok is aldus volbragt, Met liefden zonder klagt. So hebben geleefd deze twee Twintig jaer met vree. Een kijkje in de kloostergang. Toen voor eenigen tijd wilde stormen woed den en het scheepvaartverkeer tusschen En geland en het vasteland stil lag. gaf een groot Engelsch blad daar een bericht over onder het opschrift: „Zware stormen boven het KanaalAls ondertitel stond er verder: „Het vasteland geïsoleerd." Over bescheidenheid gesproken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15