Misdaad
GEORGANISEERDE DISTRIBUTIE.
„Lange Joopen „de Blauwe".
A HEEROMA, Oud-Commissaris van Politie te Amsterdam.
Joop Visser, meer bekend als „Lange Jooo"
welke bijnaam hij, als zich laat denken, te
danken had aan zijn meer- dan middel-
Joop Visser, meer bekend als „Lange
Joop"
matige lichaamslengte, zat bij hem thuis in
de Haarlemmer Houttuinen drie hoog en
zoog aan zijn pijp, terwijl hij, den elleboog
op de tafel steunende, het hoofd in de hand
liet rusten. Bepaald opgewekt zag hij er niet
uit en de kanarie, die aan den wand tegen
over hem, zijn trillers door de kamer zond,
vermocht hem niet tot vroolijkheld te stem
men evenmin als de zon, die glansde op de
geraniums en de fuchsia's, die met haar
roode bloemtrossen fel opkleurden voor de
ruiten. De oorzaak van die somberheid school
in de weinig vriendelijke houding van
Joop's echtgenoote, die er zich niet mee kon
vereenigen, dat Joop daar was en niet op
de kolenschuit, waar zij hem wenschte. Zij
was de meening toegedaan en bracht die
duidelijk onder woorden, dat om de huur te
kunnen betalen en voor al datgene te zorgen
wat het huishouden vcreischte, het noodig
was, dat Joop geld in huis bracht en dat dit
niet zou gebeuren, als hij bij de tafel zat
pijpjes te rooken. Joop herinnerde haar er
aan, gebruik makende van een oogenblik, dat
zij adem schepte, dat hij haar den laatsten
Zaterdag nog veertig gulden had gebracht,
waarop de juffrouw hem de vraag stelde,
of hij van meening was, dat die veertig
gulden voor het heele jaar toereikend zouden
zijn-en zij wierp hem tegen, dat ,,de Blauwe"
wel werk had en dat hij zich door dezen
het werk voor den neus liet wegpikken.
De blauwe was een collega, die in dezelfde
buurt woonde en gewoonlijk werkten zij
broederlijk samen, maar nu was die op een
morgen den steenkolenbaas tegengekomen,
die hem gevraagd had of Joop thuis was,
waarop de Blauwe had gelogen, dat Joop was
gaan visschen en toen had de baas er ge
noegen mee genomen, dat de Blauwe alleen
het werk zou doen. Joop was hiervan on
kundig gebleven, maar toen hij een paar
dagen later eens ging kijken of er wat voor
hem te doen was, vernam hij, dat de Blauwe
het zaakje alleen had opgeknapt, hetgeen
niet naliet de genegenheid voor zijn ouden
kameraad tot beneden het vriespunt te doen
dalen.
Juffrouw Visser was er de vrouw niet
naar om verzachtende omstandigheden te
pleiten en zij gaf een kernachtige karakter
beschrijving van de Blauwe, terwijl zij van
meening was, dat als Joop zich dit alles
liet welgevallen, hij een onwaardige echt
genoot was, op het bezit waarvan zij geen
prijs stelde.
Joop kon blijkbaar niet verdragen dat hij
zoo laag werd getaxeerd en plotseling op
staande, verklaarde hij met „de Blauwe" te
zullen afrekenen, waarop hij met bekwamen
spoed de drie trappen afdaalde. Met sombe
ren blik, de handen in de zakken en de pet
over de oogen getrokken, liep hij langs de
straat, doch hij was met zich zelf niet te
vreden. De gelofte, thuis afgelegd, dreef hem
tot daden, maar die gelofte was niet zoozeer
uit vechtlust voortgekomen doch er veeleer
door de giftige pijlen zijner wederhelft uit
gedreven en Joop overwoog, dat een vecht
partij met „de Blauwe", die ook geen kind
was een zeker risico met zich bracht, om nog
te zwijgen van inmenging der politie.
Joop slenterde naar de gracht, waar twee
groote zolderschuiten lagen met anthraciet,
dat in het zonlicht met duizenden facetjes
glansde en een belofte van werk inhield.
Het ware hem wèl geweest, als hij daarop
had kunnen zijn om de glimmende stukjes
in een kuip te scheppen om ze, na gewogen
te zijn, over te storten in zakken. Hij zag
zich daar, het hoofd bedekt met een leegen
zak en voelde hoe hem de gevulde zak op de
schouders werd getild, waarna hij dien, als
ware 't kinderspe,, met vluggen stap over de
plank naar den wal droeg, om hem met een
forschen schouderstoot op den wachtenden
wagen te werpen en dit te herhalen tot de
wagen was volgeladen. Hoe dikwijls had hij
dit werk niet broederlijk met „de Blauwe"
gedeeld en hadden zij samen niet meer zoo
menigen wagen ter bestemder plaatse gelost.
En hoe broederlijk ook hadden zij nu en dan,
waar de controle op de aflading niet te
scherp was, een paar zakjes kunnen achter
houden, waarvoor zij bfi Jan de Lat, den
hun welbekenden kastelein, een afzetgebied
hadden en waardoor zij in staat waren zich
eenige versnapering te permitteeren, zonder
aan het huishoudgeld afbreuk te doen.
Met dat hij daar stond en de schuiten mon
sterde, waarop tusschen hooge rijborden de
kolenberg oprees, passeerde „de Blauwe" en l
een schok voer Joop door het lijf, maar hij
was er nu eenmaal op uit gegaan om „de
Blauwe" te ontmoeten en om recht te deen
en de herinneringen aan gezamenlijke ge
noegens terugdringende, voegde hij den an
der toe: „zoo vuile onderkruiper!" De Blauwe
keek den ander aan en zei niets, waarop
Joop weer uitviel: „Ja, een onderkruiper ben
je, een brooddief!"
„En wat wou je dan?" informeerde „de
Blauwe", „neem jij geen werk, als je 't kan
krijgen, of ben jc er te beroerd voor?"
Als antwoord trok Joop zijn jas uit en de
Blauwe deed 't zelfde, wat in de Amsterdam-
sche gebarentaal zooveel beteekent, als dat
er twee elkander te lijf zullen gaan en wat
een paar fietsende jongens verleidde van
hun rijwielen te stappen, teneinde van nabij
van den strijd getuige te kunnen zijn. Doch
eer de zwarte knuisten in werking kwamen,
verscheen 'n agent ten tooneele en die agent
was een soort philosoof. Hij plaatste zich tus
schen de beide mannen, die nu aarzelden en
vroeg: „Joop, ben jij getrouwd?" Joop wist
zoo gauw niet, wat hij er aan had, maar dat
hij getrouwd was. wist hij zeer goed en.dat
was zelfs de oorzaak van zijn vijandelijke
houding.
Hij keek den agent aan en zei argwanend:
„Ja, wat zou dat?". De agent vi'oeg verder:
„Heb je kinderen?" en Joop, nu eenigszins
verbaasd en niet wetende, wat dit te bedui
den had, antwoordde: „Ja meheer". Toen
richtte de agent zich tot den Blauwe en
vroeg hem: „En jij, heb jij ook kinderen?"
De Blauwe keek van den agent naar
Joop en deze van den agent naar den
Blauwe, waarop de agent zijn vraag her
haalde: „Heb jij ook kinderen?"
„Ja meheer", antwoordde de Blauwe en de
twee vechtersbazen waren uit het veld ge
slagen, omdat ze er niets van begrepen. Zij
zouden het in hun lijn hebben gevonden en
hadden zich dus niet verbaasd, als de
agent zijn sabel of stok had getrokken en
een paar meppen had uitgedeeld, maar nu
snapten ze er niets van en ze vergaten, dat
ze allang aan 't vechten hadden moeten
zijn.
De agent vervolgde als een soort prediker:
„Welnu, wat zouden jullie kinderen er nu
wel van zeggen als ze zagen, dat hun vaders
„Heb jij ook kinderen?"..
daar als twee kwajongens .mekaar op hun
gezicht gingen slaan, dat zou toch zeker een
slechte vertooning zijn, is 't niet? Als jullie
wat hebt, leg het dan bij". „Meheer heeft
gelijk", zei de Blauwe, ,,'t is geen werk voor
vaders van kinderen; Joop geeft me de vijf.
We gaan. het afdrinken en ik zal het wel
goed met je maken: ga jij morgen werken,
dan kom ik niet en de volgende week heb
ben we samen die twee schuitjes".
Met welgevallen keken beiden naar de ko-
lenstapels, die daar met hun glimmende fa
cetjes hen schenen toe te lachen; zij gaven
elkaar de hand, trokken de jassen weer aan
en de Blauwe gaf er een paar op den hoek.
De agent, die geen stok of'sabel noodig had
om zijn gezag te handhaven, keek hen met
eenige bezorgdheid na.
De Blauwe stelde er prijs op de vriend
schapsbanden, die hij had losgeknoopt, ste
viger dan voorheen te bevestigen en hij
meende, dat zulks het best geschiedt, als
men door het gebruik van geestrijk vocht
zijn bekommernissen en onaangename her
inneringen doet vervagen, en omdat hij Jan
de Lat weer met een paar overgeschoten
zakjes kolen had verblijd, kon hij Jaap naar
hartelust laten drinken hetgeen echter ten
gevolge had', dat beiden tenslotte het leven
als een aaneenschakeling van louter vreug
de gingen beschouwen en hun vriendschap
als het glanspunt in dit leven. Vandaar da't
zij, eindelijk koers nemende naar de Haar
lemmer Houttuinen, .gearmd over straat
gingen onder het zingen van het schoone
lied:
„Wij zijn gezworen kameraden;
Wij zullen elkander nooit verlaten".
Nu wilde het ongeluk, dat een agent, heel
niet philosofisch aangelegd, maar met een
geducht gevoel voor orde en regelmaat, de
twee vrienden in het vizier kreeg en hij
vond, dat hun zangerige ontboezeming niet
met het begrip openbare orde was overeen
te brengen, want dat de stemmige ernst in
de deftige Houttuinen het zingen aldaar niet
gedoogde. Meende hij, dat zang en vriend
schap in deze maatschappij hebben afge
daan? Wellicht had hij geen ongelijk, als
men ziet, hoe ook elders Zang en Vriend
schap in het gedrang zijn gekomen. Hoe het
zij, de agent stapte op Joop en den Blauwe
toe en ordonneerde kort en bondig: „mond
houden!" Het lied verstomde, maar de ge
zworen kameraden draaiden bij en Joop be-
wijsvinger op een meter afstand van zijn
borst bracht, terwijl de geringe stabiliteit
der vrienden oorzaak was, dat beiden niet
dan met moeite ter been bleven. Dit was
niet overeen te brengen met hun gevoel voor
recht en billijkheid; als 't leven je zoo zon
nig toeschijnt, is daar geen plaats voor ge
welddaden. Zij verklaarden dan ook onom
wonden, dat ze het met die handeling van
den agent niet eens waren door te zeggen:
.,je moet niet gooien!" De agent was van
oordeel, dat de anderen hiermee bedoelden
dat van een man, die wapens draagt ver
wacht wordt, dat hij die wapens en niet zijn
handen zal gebruiken, waarom hij zich
haastte in hun geest te handelen door zijn
gummistok te trekken en daarmee de twee
onafscheidelijken eenige flinke tikken te ge
ven, die een mensch in normale omstandig
heden ullicht bewogen hadden zich buiten
het bereik van den arm der gerechtigheid te
plaatsen. Maar men weet het: de omstan
digneden van Joop en den Blauwe waren
Zij greep Joop om zijn middel!.
„Wij zijn gezworen kameraden"
gon den agent onder het oog te brengen,
dat zij, gezien de buitengewone omstandig
heden, tot. zingen gerechtigd waren. „Hoor
eens, agent, we hadden wat met mekaar ge
had, zie je en nou is 't alles weer kits", zei
hij en hij tikte den dienaar op de borst.
„Doorloopen!" was het eenige bescheid en
meteen gaf de agent Joop een zet, die diens I karakter.
dien dag minder normaal van wege de vele
vriendschappelijke dronken en zoodoende
gingen zij niet heen, maar keerden zich te
gen den agent, die nu op zijn beurt zou
ondervinden, dat de knulsten van kolendra-
gers even ongenietelijk ware als een gummi
stok, ja dit wapen was tegenover de knuisten
van niet het minste nut en het was te voor
zien, dat de man, die zoo'n diep respect had
voor de openbare orde in de Houttuinen,
het slachtoffer van dat respect zou worden!
Er daagde evenwel hulp op, want juf
frouw Visser, die uit haar raam drie hoog
reikhalzend naar haar echtvriend had uit
gekeken, vreezende, dat deze haar mededee-
ling, dat zij geen prijs op zijn behoud stel
de, wat al te letterlijk had opgevat door niet
meer terug te komen, zag van haar hoogen
uitkijkpost, wat zich op straat afspeelde en
zij vreesde, dat Joop door andere handen
van haar zijde zou worden weggerukt, waar
om zij zich naar beneden haastte om haar
bedreigd bezit te behouden. Zij greep dus
Joop om zijn middel en trok hem weg van
den agent, die nu echter van meening was
dat Joop hem toebehoorde en de tusschen-
komst van de juffrouw beschouwde als een
verzet tegen het openbaar gezag. Dit gezag
was inmiddels met twee man versterkt en
daar nu drie gummistokken in werking ge
steld konden worden, kreeg Joop's vrouw er
ook een voor haar rekening, hetgeen zij niet
een hevig gillen beantwoordde, waarbij zij
de handhavers der orde voor moordenaars
uitkreet, welke kreet door de heele buurt
werd ovex-genomen, zoodat .men van open
bare oixie in de Houttuinen bezwaarlijk meer
kon spreken. Er mengden zich meer in den
strijd; men rukte en trok aan Jocup en de
Blauwe, als waren zij het heiligst goed, dat
er viel te bemachtigen en ieder scheen prijs
te stellen op een stuk kleeding als een soort
ï'elikwie. Wellicht, ware het zoover gekomen,
dat men bij gebreke aan kleeding ook nog
liohaamsdeelen had meegenomen, indien de
openbare macht zich niet verder had ont
plooid en nog een zestal agenten waren ver
schenen, die van niets wetende, fluks de
sabels trokken en daardoor schrik en ont
steltenis verspreidden, waarvan het gevolg
was, dat de ovei'blijfselen van Joop en de
Blauwe met juffrouw Joop aan het bureau
gebracht konden worden. Zij waren nu mis
dadigers gewoi'den, want zij werden voor
mishandeling, verzet beleediging, bedreiging,
wellicht voor poging tot doodslag en een
dozijn andei-e misdrijven vervolgd.
Zoo ziet men het wonderlijk geval, dat een
filosophisoh aangelegd agent hen eerst voor
misdrijf had behoed en zij toch misdadigers
werden, dank zij een minder wijsgeerig hand
haver der orde.
VERONTRUSTENDE
STATISTIEKEN.
Op elk millioen inwoners van Engeland
kwamen gedurende 1929 3398 misdaden
aan het licht, volgens de misdaad-statistie
ken, die pas door het Britsche Ministerie van
Binnenlandsche Zaken zijn gepubliceerd. In
het voorafgaande jaar was dat aantal 3305.
Maar de toepassing van zekere sooi'ten
misdaden zijn veel verontrustender dan de
genoemde cijfers. In 1929 kwamen 230 win
keldiefstallen voor, tegexx 135 in 1925. En
misdaden, waarbij geweld gebruikt werd,
namen in het Noorden van Engeland toe met
50 pCt. sinds 1921 en in het Zuiden met
39 pCt.
Niet geruststellend is ook, dat meer jonge
menschen èn minder oudere misdrijven
plegen. Vergeleken met 1907 is een toe
neming met 46 pCt. geconstateerd van het
aantal jonge menschen onder de 16
jaar en van 18 pCt. van jongelieden tus-
16 en 21 jaar. die misdrijven plegen. Veel
minder misdadigers boven de 30 jaar worden
thans veroordeeld, vergeleken bij vooraf
gaande jaren. Over het algemeen schijnt het
dat de jonge menschen. die tegen de wet
handelen, zichtegenwoordig voelen aange
trokken tot misdrijven van een avontuurlijk
Geen redmiddel onder alle omstandigheden.
De middenstand en de vaksgewijze organisatie.
Het was te voorzien, dat Dr. Tobi, de vader
van het denkbeeld der georganiseerde distri
butie, het niet zou laten bij zijn prae-advies,
over dit onderwerp, hetwelk hij in 1929 op
het Middenstandscongres te Enschedé ver
dedigde. Zoo is dan kort geleden een meer
omvangrijke studie verschenen, welke den
zelfden titel draagt en die is samengesteld
door Dr. Tobi en Dr. Visser, terwijl zij voor
zien is van een bijdrage van Prof. Dr. J. A.
Veraart.
Plet werk is ingedeeld in een zestal hoofd
stukken met de navolgende titels: 1. De
kleinhandelsgeleding van het distributie-me
chanisme door Dr. E. J. Tobi, 2. Analyse van
een niet-georganiseei'de branche, door Dr. C,
Visser, 3. Is organisatie van het midden-
standsbedrijf theoretisch aanvaardbaar?
door Dr. C. Visser. 4. Vormen van organisatie,
door Dr. E. J. Tobi. 5. Publiekrechtelijke or
ganisatie van het middenstandsbedrijf door
Prof. Dr. J. A. Veraart en 6 Slotbeschouwing:
de weg uit de moeilijkheden door Dr. E. J.
Tobi.
Gebrek aan plaatsruimte belet mij, al deze
hoogst interessante onderdeelen de revue te
laten passeeren. Slechts hier en daar worde
een greep gedaan. Het blijkt dan, dat de bei
de publicisten Dr, Tobi en Dr. Visser in hun
ne beschouwingen niet ver van elkander
staan, Er is slechts een gradueel verschil
vast te stellen met betrekking tot de invoe
ring der z.g, Georganiseerde distributie, een
term waartegen Dr. Visser eenig bezwaar
heeft, als hij opmerkt, dat „ook de vrije con
currentie een bedrijf „organiseert"." Dr. Tobi
wil in het algemeen gesproken verder gaan
dan zijn mede-schrijver. Hij beschouwt de
invoering van zijn stelsel, vrijwel als het
eenige redmiddel om te ontkomen aan den
chaos, welke in de distributie bestaat. Hij
bepleit daarbij wel een groote mate van voor
zichtigheid bij deze invoering, maar gaat
toch verder dan Dr, Visser, die in dit stelsel
geen algemeen gunstig werkend recept ziet
en toepassing alleen aanbeveelt voor bepaal
de groepen van distribuanten.
Beide schrijvers noemen voorts verschillen
de middelen, die woi'den aanbevolen tot ver
betering van den toestand. Maar ook ten
aanzien daarvan beschouwt Dr. Visser de
zaak meer wetenschappelijk, dan Dr. Tobi.
Onder deze geneesmiddelen herinnert laatst
genoemde aan de door velen aangeprezen
aanvullingen op de bestaande wetgeving in
dien zin, dat bijv. aan overheidspersoneel en
aan loontrekkenden zal worden verboden in
hun vrijen tijd winkeliertje te spelen, be
halve de invoering van vakexamens en de
van overheidswege te stellen eischen aan de
inrichting van winkels, terwijl anderen we
der beterschap vei'wachten van een verbod
om merkartikelen te verkoopen onder daar
voor door den fabrikant vast te stellen prij
zen. Daarnaast staat een groep, die heil ver
wacht van een verbod of van een beperking
van het verleenen van crediet door den
groothandel aan hen, die zich als winkelier
willen vestigen. Maar al deze geneesmiddelen
hebben hun voor- en hun nadeelen. Dr. Tobi
beoordeelt ze bij voorkeur met inachtne
ming van de vraag: kan het georganiseerde
bedrijf zelf maatregelen ter verbetering tref
fen? Zoo ja, dan kieze men dien weg. Zoo
neen, dan aanvaarde men de hulp van de
Overheid',
Zooals ik reeds opmerkte heeft Dr. Visser
zijn taak meer wetenschappelijk opgevat,
zich daarbij ten deele baseerend op gegevens
door anderen verzameld, ten deele op on
derzoekingen in het district der Delftsche
Kamer van Koophandel ingesteld. Wat de
laatste cijfers betreft zij mijnerzijds opge
merkt, dat, hoe voorzichtig Dr. Visser ook te
werk is gegaan, de Delftsche cijfers toch met
eenige omzichtigheid beoordeeld moeten wor
den, aangezien mij is medegedeeld, dat de
invloed der coöperatie juist te Delft op het
kruideniers-terrein zeer sterk is. In hoeverre
deze invloed direct terugslaat op Dr. Visser's
gegevens is mij niet bekend. Hoe het zij, de
conclusie van Dr. Visser's arbeid blijft zeer
belangrijk en doet zien, dat ruim 50 pet. der
kruideniers, zelfs al oefent de man in vele
gevallen nog een ander beroep uit, het niet
tot een inkomen van f 2000 p. j. brengen,
ondanks voortdurende werkzaamheid van
vrouw en kinderen in het bedrijf. Vakkennis
en algemeene handelskennis bezitten slechts
een klein deel der vakgenooten, terwijl het
kapitaal waarover zij de beschikking hebben
gewoonlijk miniem is. Daardoor leven ver
schillende kruideniers slechts bij de gratie
der grossiers, welke geen faillissement aan
vragen, omdat zij hun afzetgebied wenschen
te behouden.
Zoo kwam Dr. Visser er toe, zich af te
vragen of nu het middel-Tobi voor den mid
denstand over de geheele linie genomen, wel
met succes toegepast kan worden? Zijn ant
woord is: neen. Dat de toepassing mogelijk
is in het di'ogisten- en boekdrukkersbedrijf
is volgens den schrijver alleen een gevolg van
de eigenaardige structeur van die bedrijven
zelf en het verband met de grossiers en fa
brikanten. Deze groepen moeten niet te groot
in ledental zijn, zij moeten voorts krachtige
vakorganisaties vormen en de continuïteit
in het bedrijf moet vrij groot zijn. Daaraan
voldoet het lcruideniersbedrijf zeker niet.
„Georganiseerde distributie is dus geen red
middel, dat onder alle omstandigheden voor
den middenstand vei^betering zal brengen.
Op enkele gebieden zal zij in het geheel niet,
op andere terreinen zeer moeilijk, weer el,
ders vrij gemakkelijk toegepast kunnen wor
den. Doch zeker is, dat dit middel tot verbe-
ring der toestanden, dat waar het mogelijk
is, door den middenstand zelf kan worden
toegepast, aller aandacht verdient en dat
geen der organisaties het zal mogen verwer
pen, alvorens naar de toepasbaarheid in de
eigen omstandigheden een grondig onderzoek
te hebben ingesteld".
In het slothoofdstuk koppelt Dr. Tobi het
slagen van zijn stelsel vast aan den eisch:
organisatie. Hij verwijt den middenstand,
niet voldoende animo voor vakgewijze-orga-
nisatie te hebben. Daarin is nog heel wat te
verbeteren. Hij wijst op een zekere doorvoe-,
ring van zijn systeem in een tweetal bedrijfs-
groepen, welks niet direct (Jistribueerend
zijn: de drukkers en de installateurs. Reeds'
meer dan eens is in deze kolommen over de
regeling bij de electrotechnische werkgevers'
en het z.g. „erkend installateurschap" ge
schreven, zoodat het overbodig geacht moet
worden, daarop thans verder in te gaan.
De publicatie van Dr. Tobi c.s. is uiterst
interessant en geeft veel materiaal, hetwelk
van dienst kan zijn bij een verdere bestudee
ring van dit onderwerp.
MOLLERUS.
LANGS DE STRAAT.
Winkelen.
Ik heb met een vrouw gewinkeld! Frag'
nicht warum! Ik kan er geen antwoord op
geven. Het zou mogelijk kunnen zijn, dat het
te wijten was aan de warmte, die me een
tijdelijke verstandsverbijstering bezorgd
heeft. Het moét zoo zijn. Want geen normaal
en nuchter denkend mensch kan bij volle
bewustzijn zulk een daad begaan.
Ik wist, dat het erg zou zijn, heel erg zelfs.
Ziet U, ik heb getrouwde vrienden. En ik lees
Punch. Maar misschien- heb ik in een onbe
waakt oogenblik wel vermoed, dat het mee
zou vallen. Getrouwde menschen overdrijven
graag. En grapjes uit humoristische bladen
moet je niet gelooven. Dat zijn bittere uitin
gen van lieden, die thuis onder de plak zitten.
Ik heb dus gewinkeld. Wat zegt U? Oh,
nee! Nee, 't was slechts een kwestie van 10
minuten. Alleen maar een paar kousen.
Inderdaad draaide het op kousen uit. Op
vier paar. En op een zomerjurk. En een
schattig hoedje (van 2.05 voor 1.99). En
een snoeperig bloesje. En een beeldje van een
pyama. En stof voor ik weet niet wat. En zoo
veel el lingerie-kant. En
De 10 minuten klopten vrijwel. Toen we
den laatsten winkel uitkwamen, waren we in
12 minuten thuis. Twee minuten te laat dus.
Maar daar kijk je niet op, als je van twee tot
half zes onderweg bent. Je bent al onzegbaar
gelukkig dat je nog thuis bent gekomen. En
het is maar goed, dat dat onzegbaar is. Want
als ik gesproken had-dien middag om half zes
Maar ik hou niet van scènes. En dus heb
ik niets gezegd. Noch over de stapels hoeden
op de toonbank, terwijl natuurlijk de aller
eerste gekozen werd (dit klassieke mopje be
rust op volkomen waarheid), noch over de
dertig blouses en twintig jurken, die aange
past zijn. Zelfs niet over het feit, dat de
koop-maniak me vroeg: „Welke kant vind jij
fijner, deze of die?" En dat ik toen een derde
(goedkooper) soort aanwees, waarop mij
minachtend werd toegevoegd: „Nou, jij hebt
er ook heelemaal geen verstand van!"
Ik heb niets gezegd. Alleen maar gepeinsd.
Stel je voor,'als wij, mannen, sigaretten
moesten gaan koopen, dat we ons eerst gin
gen verkleeden! Dan de heele stad doordren
telden langs alle sigaren- (en andere!) win
kels, om te zien, waar de beste en de goed
koopste en de aardigste en de leukste en de
mooistverpakte te krijgen waren. En als we
dan eindelijk, na uren zwerven thuis geko
men zouden zijn, zouden we voor de afgun
stige oogen van een vriend het eerste van
vele pakjes openen en hem toonen een paar
doddige, lichtblauwe sokophouders. Je kon ze
gewoon niet laten liggen! Zulke snoepjes zijn
het
Neen, zoo zijn wij niet. Gelukkig!
A. J. C. "VI.
ENGELAND'S STRIJD VOOR
VRIJHANDEL.
Hoewel Engeland praktisch gesproken nog
een vrijhandelsland is hebben de Conserva
tieve leiders verklaard dat. vrijhandel „dood"
is. Zoo men het in Engeland al niet beseft,
heeft Baldwin met zooveel woorden verklaard
in het buitenland is vrijhandel een antiek
begrip geworden; er is geen leven meer in.
Bij zulk een opvatting is er reden genoeg
voor den geoi-ganiseerden strijd, die de Libe
ralen van het land voor het behoud van
Vrijhandel gaan aanbinden. Lloyd George
heeft de campagne twee weken geleden in
een vergadering van de Nationale Liberale
Federatie, te Buxton, aangekondigd. De plan
nen zijn nu zoo wat bekend gemaakt. Men
hoopt niet minder dan 10.000 vrijhandels
vergaderingen te beleggen. De veldtocht
wordt geopend met een conventie van Libe
rale gedelegeerden te Londen aan het einde
van deze week, waar de bijzonderheden van
de actie zullen worden uitgewerkt. Maar deze
conventie worden ook vier prae-adviezen
voorgelegd, opgesteld door vermaarde viaj-
handelskampioenen. Met publicatie van deze
stukken hoopt men een opvoedenden en on
derrichtenden invloed uit te oefenen. De
generatie, die in den loop van Joe Chamber
lain's campagne voor „Tariff Reform" vrij
handelswijsheid ingegoten kreeg (van de
tegenstanders van Tariff Reform) is nu meest
ter ziele en herhaling van de onverganke
lijke waarheden van den Vrijhandel acht
men daarom geboden. Uit de bekend ge
maakte plannen blijkt al dat de Liberalen
allerlei maatregelen, die den laatsten tijd
zijn voorgesteld om de positie van pro
ducenten in Groot Brittannië te verbetei'en,
van vrijhandelsstandpunt bezien verdacht
vinden. Zaken als „invoerraden", „quota
stelsels" en „Safeguarding" zijn voor hen
slechts protectie onder een valschen naam
of beter nog onder valsche vlag. Zij zijn
hoogstens bereid een graan-aandeel van de
binnenlandsche markt te reserveeren voor
de binnenlandsche bouwers. Men weet dat
dit aandeel klein moet zijn aangezien de
Britsche boeren bij lange na niet kunnen
voorzien in de graanbehoeften van het land.
Maar de Liberalen blijven zich verzetten
tegen het denkbeeld den boeren der Domi
nions een deel der graanleverantie te ver
zekeren. Het gansche buitenland mag, wat
de Liberalen aangaat, om de Engelschc
graanmarkt grabbelen. Een Liberale
Vliegende colonne" zal de gewenschte op
gewektheid en spanning brengen in de
campagne. Deze colonne heeft tot taak het
effect op de menschen van Conservatieve
protectionistische betoogingen te niet te
niet te doen. Zij zal „ageeren" op of om het
toonee'. van de protectonistische belooging
en blaadjes uitdealen, waarin de Ccnsexva-
tieve argumenten worden „vernietigd". Een
nieuwe „raging tearing campaign" over de
kwestie Vrijhandel of Protectie staat dus
voor de deur.