Het afgeloopen Tooneelseizoen.
UIT DE CROOTE STAD.
Het Repertoire.
Tf? u vrakei1, dan bliJkt wel duide
lijk, dat Het Amsterdamsch Tooneel het
fff* fiAP' 5at ,cioor de «nancieele débacle
niet zelfstandig kon blijven bestaan in zijn
repertoire verreweg het gelukkigst is geweest!
hfarM- n6 Agff0°t-Ste voox'steliingen heeft ge-
Biographieen in
een notedop.
H.D. VERTELLiNG
HET TOONEEL.
de rekening van het afgeloo-
Hoteï w,nf/ïrre,Dr^fUS en Menschen in 't
Hotel want dit laatste stuk is gespeeld uit
sluitend door de afdeeling Verkade waren
onbetwist te Amsterdam de twee „Schlagers
van het seizoen en zij verdienden dan ook in
bliek°PZ de belanSstelling van het pu-
Het was vooral in het helaas niet te
SïïilS1 fesPeelde Dreyfus, dat Het Am-
l-™'dAmsch Tooneel zich in zijn volle kracht
ïnUp^SlüfH* stulc' waarin de mannen
rollen zoo overwegend zijn, kon door het ge-
SSS JanTy^rkade voortreffelijk worden
b-zet en Van Dalsum gaf er als regisseur een
prachtig bewijs in van zijn kunnen! In het
tweede door Johan de Meester geregisseer
de successtuk Menschen in 't Hotel, dat
eveneens in enkele mannenrollen een zeer
gelukkige bezetting toonde, was het vooral de
gast Else Mauhs, die in de rol van de danse-
res Grusmskaja met haar fragiel en tech
nisch volmaakt spel weer eens bewees, dat zij
als actrice m niets onder doet voor de inter
nationale sterren van wereldreputatie. Ca<^-
liostro van Defresne, even groot van opzet als
de twee genoemde stukken, mocht geen be
langstelling vinden bij het Amsterdamsch
publiek en moest reeds na twee voorstellin-
ge" va" ket repertoire worden „afgevoerd".
Naast, deze groote vertooningen heeft Het
Amsterdamsch Tooneel ons nog eenige artis
tiek zeer belangrijke opvoeringen gebracht.
Zoo schonk de door Johan de Meester gelei
de fyn-afgestemde vertooning van Jeugd
liefde een exquis genot aan de ware tooneel-
liefhebbers en trof de door Defresne geregis
seerde opvoering van Pirandello's „Beter dan
vroeger" door krachtig tooneelspel, vooral
van Charlotte Kohier, Willy Haak en Cruys
Voorbergh. Ook Amphitryon, waarmee de ge
heel gerestaureerde Hollandsche Schouwburg
werd geopend en in welk stuk Else Mauhs de
titelrol met een ongeëvenaarde gratie en
geest vervulde, behoort tot de belangrijkste
opvoeringen van dit jaar, al kon het stuk
waarschijnlijk door zijn bizarren geest en
zijn grilligheid dan ook niet den bijval van
het groote publiek verwerven. De oude Sher
lock Holmes mocht zich meer in de publieke
gunst verheugen, wat hij behalve aan zijn
gevestigde reputatie van klassieke defectieve
ook aan het spel van Verkade en Van
Dalsum te danken had.
Professor Storizijn waarin Louis de Vries
als gast meewerkte bewees, dat wij in
dezen tijd zwaar aangezette romantiek, zoo
als de Vries die in dit Russische drama meen
de te moeten geven, moeilijk meer kunnen ver
dragen. Dan maar liever een luchtig blijspel
als Zijn tweede Ik, dat in lichten toets ver
dienstelijk door het kwartet De Meester—van
Meerten—Nel Stants—Mies Elout werd ge
speeld.
De Kon. Ver. Het Ne dorian dsdh Tooneel is
dit seizoen met zijn repertoire niet bijster
gelukkig geweest. Enkele stukken zooals
Satan's Kerel, Het verwisselde Kind, en De
IJzeren Prof., hebben wij te Haarlem zelfs
niet gezien, omdat zij te Amsterdam zoo'n
smak hadden gemaakt, dat men er niet mee
op reis durfde gaan. En eenige andere stuk-
Ken, die wij wèl kregen zooals de Man
die zijn naam veranderde, Storm in een glas
water, En ten slotte.... bleken zoo onbe
langrijk, dat wij het waarlijk niet als een
gemis zouden hebben gevoeld, wanneer zij
ons onthouden waren.
De reprise van Helène nu met Vera Bon
dam en Cees Laseur in de vroegere rollen
van de Lobo's gaf van mooi spel te ge
nieten en was artistiek dan ook volkomen
verantwoord. Vrouwen-Invloed hoewel te
rekenen onder het „klein-goed" bood Vera
Bondam en Dirk Verbeek gelegenheid tot
geestige creaties, maar had bij het publiek
tooh niet het succes van „De Man, die beslag
legt het blijspel, dat voornamelijk of
werd1*^ a^een 'door Cees Laseur gedragen
De laatste maand van het seizoen bracht
cees Laseur nogmaals op den voorgrond en
wel in De Kostwinner en Tempo.Tempo;
Vera Bondam in Bekentenis, maar al deze
stukken droegen tooh weinig bij tot den roem
van Heu Nederlandsch Tooneel, het eenige
gezelschap, dat bèt prerogatief heeft zich
Koninklijk te mogen noemen. Zelfs de op
voeringen van den Gysbreght.— een zuivere
copie van die van Willem Royaards deden
dat niet en wij zouden het seizoen voor de
Koninklijke Vereeniging artistiek dan ook
vrywel als totaal onbelangrijk kunnen signa-
leeren, wanneer er niet in het begin die
fleurige, kleurrijke opvoering van Liefde's
Lief en Leed en aan het slot de opgewekte
vertooning van Polga's Oplichters met het
kostelijk spel van Saalborn en Van Praas
in de 2 hoofdrollen ware geweest. Aan
Liefde s Lief en Leed, dat wij gelukkig ook
in Haarlem hebben gehad, zal ik een mooie
herinnering bewaren. Het was in dit stuk
dat Saa.born wederom bewees een werk van
Shakespeare in voornamen, grooten stijl t°
kunnen brengen.
Jan Musch heeft duizenden in den lande
vermaakt als de pantoffelheld Cyrus
Bumpsted in De Baas in Huis. Hij bewees
daarin evenals verleden jaar in Elias
weet het beter dat een kunstenaar van
zijn formaat zelfs van een heel gewone rol
m een onbeteekenend stuk iets groots kan
maken.
Toch zullen velen Haarlemmers het zeker
met mij hebben betreurd, dat zij Musch alleen
maar a.s Cyrus Bumpsted hebben mogen zien
Noblesse obligeen daarom meen ik, dat
een acteur als Jan Musch dien ik nog al
tijd als tooneelspeler boven a) zijn andere
Hollandsche confraters stel niet genoegen
moest nemen met voor hem betrekkelijk zoo
gemakkelijke successen als Elias weet het-
beter en De Baas in Huis. Het. is waar, dat
hij te Amsterdam ook den Shylock en den
„Speelman" in De Bouwmeester van Dr
Gerversman heeft gespeeld, maar de provincie
werd dit jaar door dezen grooten acteur
wel zeer sterk op rantsoen gesteld.
Waarschijnlijk zouden wij De Koopman
van Venetië wel in Haarlem hebben gekre
gen, wanneer Musch' Shylock meer alge-
meene waardeering had gevonden, maar De
Koopman van Venetië bleek ons publiek, dat
nog de herinnering heeft aan Louis Bouw-
meester's geweldigen Shylock, in de opvat
ting van Musch maar matig te boeien, zoo-
dat de opvoeringen van dit werk door Het
Schouwtoonee! weinig succes hadden.
Dank zij De Baas in Huis welk blijspel te
Haarlem alleen meer dan 10 maal kon wor
den vertoond behoefde de directie van
Het Schouwtooneel zich niet te veel van de
tegenslagen, met andere stukken ondervon
den, aan te trekken. Zij bracht behalve De
Bouwmeester en reprises van het Heijer-
mans-repertoire nog drie Hollandsche stuk
ken uit De Verloren Zoon van Victor E.
van Vriesland. De Kloek van mevr. Simons-
Mees en Olie van Verhoog, maar het feit,
dat wij geen dier stukken te Haarlem heb
ben gekregen, is wel het beste bewijs, hoe
droevig het met deze drie oorspronkelijke
stukken is afgeloopen.
Ook verder bood Het Schouwtooneel ons
dit jaar niet veel belangrijks. Het Geheim
zinnige Pension en Dorientje geeft aanstoot
behooren tot wat de Duitschers „die Ver-
gnügungsmarkt" noemen. Eigenlijk was Gé-
raldy's De Zilveren Bruiloft waarin me
vrouw Alida Tartaud-Klein als gast haar zoo
gewaardeerde medewerking verleende de
eenige nieuwe opvoering van beteekenis, al
erken ik gaarne, dat het gezelschap in Pi-
nero's „Het Testament" dat als stuk erg
verouderd aandeed zich ook als ensemble
van zijn sterken kant liet zien. Maar het al
lerbeste nog gaf Het Schouwtooneel in de re
prise van Op Hoop van Zegen, waarin het
spel van mevrouw de Boer-van Rijk aLs
Kniertje weer ontroerde door zijn innigheid
en zijn zuiver Hollandsch realisme en Ko
van Dijk ons een prachtig-levenden reeder
Bos liet zien.
Verreweg de grootste productiviteit moch
ten wij weer bij het Rotterdamsch-Hofstad
Tooneel constatëeren. Geen gezelschap in ons
land heeft een zoo wisselend repertoire als
het Haagsche, en doordat Cor van der Lugt
Melsert een „gelukkige hand" heeft, dat wil
zeggen de flair bezit om den smaak van het
publiek te peilen, kan hij ook altijd weer op
de meeste successen wijzen! Toch is hij dit
seizoen minder fortuinlijk geweest dan an
dere jaren, wat voor een deel ook kwam, door
dat Annie van der Lugt Melsert-van Ees zich
om gezondheidsredenen nog al moest spa
ren en daardoor betrekkelijk weinig is opge
treden. En wij weten nu eenmaal, dat de
naam van „Annie van Ees" op het program
ma al sinds jaren de helft van het succes be-
teekent.
In het afgeloopen seizoen was het Mijn
heer Lamberthier, het tooneelspel van Louis
Verneuil, dat den grootsten bijval mocht
oogsten. Dit succes was te verblijdender, om
dat deze voorstelling ook artistiek het be
langrijkste was en het overtuigend bewijs le
verde ,dat het talent van mevrouw van der
Lugt Melsert zich op bijzonder gelukkige
wijze van ingénue tot tragedienne ontwik
kelt. De opvoering van Mijnheer Lamber
thier, waarin alleen het echtpaar Van der
Lugt Melsert optrad, was een der belang
rijkste tooneelgebeurtenissen van het afge
loopen seizoen.
Te Haarlem kregen wij dit jaar de Van der
Lugt Meiserts ook te zien in De Keizer van
Amerika, het geestige spel van Shaw, dat in
het vorige jaar reeds in Den Haag en Am
sterdam was gegaan. Het was vooral Cor van
der Lugt, die als koning Magnus hierin op
den voorgrond trad. Victoria van Somerset
Maugham kon met Shaw's blijspel zelfs niet
worden vergeleken en moest ondanks de
medewerking van de twee favorieten een
vroegen dood sterven.
Gimberg kan op een zeer mooi seizoen
terugzien. Elke nieuwe rol werd een succes
voor hem en gaf het bewijs van het onge
meen talent van dezen all-round tooneel
speler. Zijn geestige, fijne koning Lodewijk
in het overigens weinig belangrijke „Drie
Musketiers", zijn fantastische Napoleon in
Napoleon bemoeit er zich mee waarin
ook Fie Carelsen voortreffelijk was zijn
officier van justitie in „Voorloopige Hechte
nis" met zeer sterk tegenspel van Cor van
der Lugt als de verdachte en niet te ver
geten zijn Markies de Larzac in Papa, waar-
In hij onder zeer veel belangstelling jubileer-
de, waren alle triomfen voor hem.
Eenige maanden voor Gimberg had Louis
van Gasteren zijn 25-jarige tooneelloopbaan
herdacht in De laatste Liefde. Dat dit jubi
leum den ernst igen, conscientieusen acteur
te Haarlem eenige teleurstelling bracht,
moet voor een groot deel worden toegeschre
ven aan de minder gelukkige keuze van het
stuk.
Het tooneelspel van Maurice Rostand Ik
heb 'n Mensch gedood kreeg voornamelijk
beteekenis door zijn tendenz, al stond het
artistiek dan ook ver beneden het in het vo
rige jaar gespeelde ..Graf van den Onbeken
den Soldaat" van Raynal.
Van de drie oorspronkelijke stukken, wel
ke Cor van der Lugt dit jaar op het reper
toire heeft geplaatst Bethlehem van Al-
phons Laudy, den schrijver van De Paradijs
vloek, Dwangarbeid van Scheffer en Eugëne
Eugène en Eugenie van Veterman heeft
het Hofstad-Tooneel alleen het laatste in
Haarlem gespeeld. Wij zouden er niets aan
gemist hebben, als ook dit stuk ons voorbij
ware gegaan. Stiefmama en De 4 Dames Du-
vernis behooren tot die blijspelen, waarvan
wij aan het eind van het seizoen den inhoud
totaal zijn vergeten. Maar een mooie herin
nering zullen wij bewaren aan den Molnar
avond, waarop Adolf Engers als gast mede
werkte en die vooral waarde kreeg door die
prachtige vertooning van den onvergelijke
lijk knap geschreven éénacter Souper van
dezen Hongaarschen tooneelschrijver. Het
eind van het seizoen bracht een nieuwen
in het begin allerminst verwachten gast bij
het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel, Eduard
Verkade, aan welk gastspel wij de reprise
van Molnar's De Duivel dankten.
Liefde's Lief en Leed, De affaire Dreyfus.
Amphitryon. Jeugdliefde, Beter dan vroeger,
Menschen in 't Hotel, Mijnheer Lamber
thier.. waarlijk, er is toch nog reden dank
baar te zijn ondanks de vele teleurstellingen,
die het afgeloopen seizoen ons bracht.
J. B. SCHUIL
GEORGE STEPHENSON.
1781—1848.
8 Juni is het 150 jaar geleden, dat George
Stephenson geboren werd. George Stephenson
is de grondlegger der spoorwegen. Begonnen
als zoon van een mijnwerker met werk in
den mijn bracht hij het door zijn scherp
zinnigheid en ijver tot machinist, hoewel hij
op 8-jarigen leeftijd nog lezen, schrijven en
rekenen leeren moest. Hij kreeg tal van op
drachten en tenslotte wist hij op te klim
men tot directeur van de groote steenkolen
mijn van Lord Ravensworth bij Darlington.
In 1914 vervaardigde hij de eerste locomo
tief, welke in dienst gesteld werd in de
steenkolenmijnen te Killingworth. In 1824
stichtte hij met Peace uit Darlington een
machinefabriek te Newcastle en het was in
1825, dat de eerste spoorbaan werd aangelegd
tusschen Stockton en Darlington. Tot voor
dien had men het een onmogelijkheid geacht
om op rails te rijden, aangezien men vreesde,
dat de wrijving te groot zou zijn. Bekend is
met welk een achterdocht de locomotief
schier algemeen ontvangen werd, doch
Stephenson zette door en in 1829 werd de
spoorweg van Liverpool naar Manchester
aangelegd, die Stephenson een onverganke
lijke roem schonk. Voor dezen spoorweg had
hij de beroemde locomotief „The Rocket"
gebouwd, een machine, die vijf maal haar
eigen gewicht trok en 14 tot 20 Engelsche
mijlen per uur aflegde. Het resultaat was
vooral tc danken aan do door
hem uitgevonden luchttrekking en aan de
vermeerderde stoomontwikkeling door het
aanbrengen van buizen in den ketel volgens
het denkbeeld van den secretaris-generaal
der maatschappij. Booth. Van dien tijd af
bestudeerde hij den aanleg der voornaam
ste spoorwegen in Engeland, waarvoor hij
tevens locomotieven vervaardigde, evenals
voor Amerika en het vasteland van Europa.
Zoo kwam Stephenson op later leeftijd tot
een vermogende positie, hij bezat verschei
dene steenkolenmijnen. Toch is hij altijd de
eenvoudige man gebleven, die de sobere leef
wijze volgde, waaraan hij zich van het be
gin af aan gehouden had.
Behalve als uitvinder van de locomotief
heeft Stephenson zijn genie getoond door de
vinding van de veiligheidslamp voor de
mijnen, die hij tegelijk met Davy constru
eerde.
Hij overleed den I2en Augustus 1848 op
Tapton House bij Chesterfield. Te New
castle is een standbeeld voor hem opgericht
op de Stephensonbrug.
Zijn zoon Robert Stephenson werd een
der beroemdste Engelsche ingenieurs.
De Koningin der Nachtclubs.
Terug naar Amerika.
,Ik trouw
Ze kwam uit New-York
en wilde naar Frank
rijk, naar Parijs, de ko-
nooit meerningin der Nachtclubs,
Miss Texas Guinan.
Van Frankrijk heeft ze
echter alleen Havre gezien, de havenplaats,
waar ze van boord ging. En daar was ze ook
nog maar luttele dagen, omdat men er niet
op haar gesteld bleek tc wezen en haar te
rugzond. Doch men koos met echt Fransche
hoffelijkheid tegenover haar, die Parijs wilde
bezoeken, een boot uit, welke „Paris" gedoopt
was.
In die korte spanne tijds in Europa doorge
bracht heeft ze echter bij alle narigheden
nog, een huwelijksaanzoek gehad ook, zooals
ze aan een medewerker van de News Chro
nicle vertelde. Een eigenaardig aanbidder
was het trouwens. Hij woonde in Londen,
had haar nooit ontmoet en bezat bijna geen
geld. Geen bezwaar. Een telefoongesprek
naar Havre kon hij nog net bekostigen, waar
in hij zijn aangebedene om reisgeld vroeg. Zij
zond het, want dat was het haar wel waard
om hem eens te kunnen aanschouwen.
„En hebt u hem geaccepteerd?" vroeg de
interviewer.
„Oh, neen!" antwoordde Miss Texas, „ik
ben al twee maal getrouwd geweest en ik heb
er genoeg van. Ik denk er niet over het nog
eens te doen. Hij wil graag, maar voor een
huwelijk zijn er twee noodig, niet waar? En
bovendien ik wensch mijn naam niet te ver
anderen. Ik heet Texas Guinan en dat is
goed genoeg voor mij."
Toen deed de verslaggever de aan veel
„koninginnen" gestelde vraag, wat haar
plannen waren. En ook ditmaal luidde het
antwoord:
„Ik ga voor de film spelen,
„The Rocket" (de raket) Stephenson's beroemde locomotief.
In het goedkoope restaurant.
Een lang, smal zaaltje ergens in de oude
stad van Amsterdam. Eenvoudig restaurant-
meubilair; als u soms op de witte tafelklee-
den hier en daar een vlek opmerkt, doet u
maar net, of u het niet ziet. Langs de wan
den wat aardige, goedkoope platen en elec-
trische lampjes. Aan het eind van het zaal
tje een klein buffet, dat door een luik in
verbinding staat met de keuken er achter en
waardoor voortdurend bestellingen de zaal
uit- en spijzen de zaal ingaan.
Op elke tafel ligt een spijslijst, die getuigt
dat de veranderde tijdgeest niet aan het
goedkoope restaurant is voorbijgegaan. Vroe
ger was in zulk een eetgelegenheid de spijs
lijst kort en krachtig: zij bevatte de namen
van énkele dingen, die „stonden" in de maag.
N u is er l'embarras du choix; een keur van
uitgezochte spijzen gaat aan uw geestesoog
voorbij, terwijl ge de „kaart" raadpleegt.
Maar één ding is wel hetzelfde gebleven:
duur is het niet in dit groote-stads-eethuis.
De meeste bedragen, die ik zoo om mij heen
zie betalen blijven beneden den gulden.
Juffrouwen met zwarte japonnetjes aan,
witte schorten voor en dito mutsjes op be
wegen bedrijvig tusschen de tafels door en
hebben het druk genoeg op de „spitsuren".
Er heerscht een gemoedelijke geest; de be
dienende geesten kénnen dit publiek van
jeugdige kantoorbedienden, handelsreizigers,
oude „alleen loopend e" heeren met een klein
pensioentje, winkeljuffrouwen, enkele pro
vincialen die „een dagje in Amsterdam zijn".
Er zijn vele vaste klanten onder.
Luide worden geheimzinnige orders, slechts
te begrijpen door den ingewijde, uit de zaal
geroepen in de richting van het buffet, waar
iemand ze opvangt en doorzendt: „Eén Ita
liaan!" „Twee gebakken Wiener doppers!"
Hetgeen overgezet zijnde, beteekent: één por
tie Italiaansche salade: twee porties Wie
ner Schnitzel met gebakken 'aardappelen en
doperwten.
„Eerst 'n potje bier!" zegt een meneer, die
blootshoofds en met een actentasch onder
zijn arm binnenkomt, tegen de eerste de
beste bedienende juffrouw die hij ziet. „Eerst
'n potje bier. Wat héb ik 'n dorst!" En hij
valt bij een tafeltje neer.
„Hebt u zoo'n dorst, meneer?" zegt de juf
frouw meewarig. ..Nou maar, daar zullen we
u gauw afhelpen! Een pilsje? En wat wil u
eten? Visch?"
„Goed, als er maar niet te veel graten in
zitten!"
„Tarbot heeft niet zooveel graten!"
De meneer decideert: tarbot
Een oud, gebogen heertje is intusschen
naar een ander tafeltje gesukkeld Hij zet
z'n bril op en betuurt de kaart, kan blijk
baar geen keus doen. Een juffrouw gaat hem
helpen: het heertje is waarschijnlijk een
„abonné".
„Wat zal 't zijn vandaag, meneer? Russi
sche eieren?"
Hij haalt z'n smalle schouders op: ,.'k Weet
nie". Maar de juffrouw heeft het er blijkbaar
op gezet: hij zal Russische eieren eten.
.Russische eieren zijn lekker", begint ze
weer. „Met maijenèse!"
En het oude heertje laat zich het zoo aan
geprezen gerecht opdringen. Hij zou beslo
ten hebben tot wat anders, als de juffrouw
dat andere maar genoemd had. Oude heer
tjes van dat slag leven niet om te eten, zij
eten om tc leven.
Als ik een poos later weer zijn kant uit
kijk eet hij zijn Russische eieren, met een
grooten lepel en met volkomen negatie van
het vóór hem op tafel staande bord, zóó van
den schotel waarop ze zijn opgediend en hij
kauwt en kaüwt, alsof hij de taaiste biefstuk
onder behandeling heeft en alsof zijn ziele-
heil er van afhangt!
Midden in het zaaltje, aan een grootere
tafel, zit een gezelschap van vier personen:
twee dames en twee heeren. De eene heer is
dik, erg dik. Hij doet me sterk aan Fatty
Arbuckle denken. De ander is ouder; uit de
gesprekken maak ik op. dat hij „de oom van
buiten" is, die trakteert. De dames denken
dat ze voor buitengewoon mondain zullen
worden aangezien, als ze maar druk zak-
spiegeltjes, poederkwast en lippenstift han
teer en.
Fatty geneert zich niet. Met twee handen
heeft hij een karbonade te pakken en hij
kluift met zichtbaar welbehagen. In Trianon
wordt niet met zóóveel smaak gegeten! Hij
is ook grappig. Toen oom voor een van de
dames een biefstuk bestelde, commandeerde
hij: „twéé biefstukken!" De dame vond dit
van het goede teveel en maakte dat, luidruch
tig lachend, aan de juffrouw, die de bestel
ling opnam, duidelijk. Tusschen twee happen
karbonade door zei Arbuckle toen met een
effen gezicht.' „Eén biefstuk maar? Wat eet
jij weinig!" Hij bestelde daarna nog een kar
bonade en begon vervolgens druk te rede
neeren over de genietingen die het viertal
na het diner zouden wachten in een inrich
ting des vermaaks. welke hij met het woord
„kabberel" aanduidde.
Ongemerkt is een jonge man, met een flu-
weelen buis aan en wiens gebruind gelaat
getooid is met twee „latjes-baarden", tot
halverwege zijn wangen, in een hoekje, dicht
bij de familie Arbuckle gaan zitten en nadat
hij vlug het door hem bestelde naar binnen
geslagen heeft, is hij nu bezig, in een klein
boekje Fatty's beeltenis te teekenen, zonder
dat de dikkerd daarvan ook maar in de ver
ste verte bevaist is. Ik heb dus kans. dat ik
Fatty nog eens ontmoet in een geïllustreerd
blad: het zal wel als caricatuur zijn!
Zoo maken we kennis met „all sorts and
conditions of men" in het goedkoope restau
rant van de groote stad! J. C. E.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden)
Het Wonder.
door JAN D. REMPT.
De Lachende Cavalier hing eenzaam in de
museumzaal, spotlachend neerkijkende op de
bezoekers, die langs hem heengingen, steeds
met denzelfden lach om z'n mond en een
zelfden blik in z'n glinsterende oogen. Soms
kon hij zich wel vermaken in z'n alleenlijk-
hcid, lachte inwendig om de potsierlijke
menschjes, die meenden iets van kunst te be
grijpen en te weten. Er waren ook kenners:
die liepen meestal haastig door. een enkelen
keer heel even opblikkend naar hem want
hij was een getrouwe copie van z'n collega.
Hij wist het wel. en legde zich er ook bU neer,
maar toch was hij goed gebouwd. Hoe lang
was hij hier nu al? Jaren en jaren, en nóg
voelde hij het licht in z'n oogen branden. Ja,
hij kon nog best mee. Als de werkvrouw hem
maar niet al te dikwijls vergat met stof af
nemen. Hij had een hekel aan slordigheid,
was trotsch op z'n mooie pak met kanten
kraag, ook al was die slechts namaak. In elk
geval een goede imitatie; er waren er wel
minder dan hij. Zelfs onder de menschen. Er
waren er. waarover je je afvroeg wat die nu
eigenlijk in een museum moesten doen.
De laatste jaren had hij trouwens meer
dingen opgemerkt in de menschen, die er
vroeger niet waren geweest. Ze liepen alle
maal haastig, schenen niet zooveel tijd meer
te hebben als vroeger, gesticuleerden zenuw
achtig. keken soms schuw om. Aanvankelijk
dacht hij. dat er iets in het museum gebeurd
was, maar daar bleef alles bij het oude. Er
kwam wel eens een andere bewaker, of schil
derstukken werden naar een andere zaal ver
plaatst, doch overigens gebeurde er niets bij
zonders. Toen dacht, hij, dat het aan hemzelf
lag. En hij bekeek z'n kleeren eens zoo goed
en zoo kwaad als dat ging. Maar die zagen er
nog een keurig en fleurig uit als eertijds. Er
zou stof liggen op den rand van de lijst de
schoonmaakster vergat het wel cons af te
nemen, maar vanuit de zaal kon je het niet
zien, en daar behoefden de menschen niet
zenuwachtig om te zijn. Waarom dan wel?
Ineens maakte een heftige begeerte zich
van hem meester om buiten de muren van
het museum te kunnen kijken. Er moest
iets zijn, dat de oorzaak van dit alles was,
er moest iets zeer belangrijks gebeurd
zijn.
De schemer begon nu al te vallen. Waarom
het niet gewaagd? Zou hij zich nog langer
met die onzekerheid kwellen? Zoo dadelijk
zou worden gesloten en kon hij het waagstuk
ondernemen. Even wachten nog tot de laat
ste bezoeker verdwenen was. Nu was de kans
gunstig.
De cavalier stapte van z'n hooge voetstuk
af, strekte eens z'n beenen. want die waren
stram geworden In den loop der jaren, hij
schudde z'n hoofd om z'n lokken eens te laten
wapperen en rekte zich uit als iemand, die in
z'n slaap gestoord wordt. Hè, daar knapte je
van op. Voorzichtig sloop hij door de gang.
Gelukkig was de oppasser niet te zien. Maar
de deur was dicht! Geen bezwaar. Hij glipte
door het sleutelgat- en de frlssche wind woel
hem tegen en speelde met z'n lokken.
Een zee van licht golfde hem tegemoet van
af de breede straat, die voor het museum lag.
Schelle flitsen vlogen hem voorbij en eenigs-
zins vreesachtig mengde hij zich onder de
menigte menschen. Overal jachtig praten en
haastig gedoe. Een eigenaardig geluid als het
doffe kraken van hout plofte af en toe op uit
even eigenaardige bakken op heel dikke wie
len, die zoo maar voortrolden, zonder dat er
een paard te zien was. Zou het paard binnen
in verborgen zijn? Toen hij de straat wilde
oversteken ,kwam plotseling zoo'n vehikel
vlak vóór hem. Hij schrok en ijlde achteruit,
maar een luid geroep waarschuwde hom bij
tijds voor een log gevaarte, dat in diepe
sporen gleed en van boven met een stang aan
een draad was verbonden, die de heele straat
langs liep en waaruit soms vuurwerk sloeg.
Net redde hij zich nog en greep verbouwe
reerd naar z'n flambard. Het werd hem be
nauwd te moede, en hij vluchtte een van clc
vele hellichtende zalen ln, van waaruit je
door groote vensters zoo maar op straat keek.
Hij zette zich in een breede, ronde stoel neer.
Plotseling hoorde hij muziek, maar zag geen
muzikanten, en toch was het net of er een
heel orkest achter in dc zaal zat. Maar waar
hij ook keek, er was niets van dien aard te
zien. En hij vluchtte weer de straat op. want
hij vertrouwde het niet, en wlschte zich het
bange zweet van z'n voorhoofd. Kon hij maar
thuis zijn, zooals vroeger, rustig weggedoken
in een groote stoel vlak bij den brandenden
haard. Waarom zou hij het niet probeoren?
Hij stond nu vlak voor een heerenhuis, trok
de stoute schoenen aan, glipte door het sleu
telgat en liep op goed geluk af een kamer
binnen. Maar hij durfde niet gaan zitten,
want hij zag geen groote stoel, en nog min
der een brandenden open haard. Toch was het
lekker warm, behaaglijk in het vertrek.
Waar kwam die warmte dan toch van
daan? Hij zag een mooi, zwart glimmend
kastje met roode staven, maar er was geen
hout in, dat brandde. En wat deed die juf
frouw daar? Ze streek met een strijkbout,
wel een eenigszlns anderen vorm dan dien,
welken hij kende, maar toch moest dat wel
een strijkijzer zijn. Het ding behoefde blijk
baar niet verwarmd te worden, en er zat een
draad aan, die ergens ln den muur verdween.
Vlak bij stond een ketel, ook al wat afwijkend
van den vroegeren vorm, en gek. er leek
water in te zitten, dat gedurig bleef koken,
zonder dat er vuur onder brandde.
F.r overviel den cavalier weer een benauwd
heid. die toenam bij de ontdekking, dat er
heelemaal geen vlammen ln de lamp boven
de tafel waren, maar dat een witte ronde bol
licht uitstraalde. En weer klonk ergens die
geheimzinnige muziek, alsof er een heel or
kest speelde in de kamer, maar de muzikan
ten waren niet te zien. Toen ineens een
vreemde stem: „De commissaris van politie
zoekt opsporing van
Opsporing! Z'n ontvluchting was ontdekt.
Maar vanwaar die stem!?
Z'n hersens dreigden te barsten en hij ont
vlood deze omgeving, holde de straat op,
keek niet naar de lachende gezichten rondom
hem. hield zich blind voor het licht, voor de
spookwagens, en snelde voort, terug naar
zijn museum, kroop andermaal het sleutelgat
door en botste tegen den bewaker.
Hij schrok en stamelde: „W.. wat is dat?"
„Electriciteit", was het fluisterende ant
woord.
„Electriciteit". weergalmde het nog in z'n
brein, toen hij zijn plaats aan den wand in-
nam.
I Maar den volgenden ochtend keek hij toch
.weer glimlachend op dc bezoekers neer