Het afgeloopen Toorreelseizoen. LETTEREN EN KUNST Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING HEERENBAAI BIOSCOOP HAARLEM'S DAGBLAD DERDE ZATERDAG BLAD 20 JUNI 1931 HET TOONEEL. DE DILETTANTEN. (SLOT). Toen ik onlangs bij een voorstelling van dilettanten te Leiden als jurylid naast een onzer meest bekende tooneeldirecteuren zat, zei deze mij wijzend op de stampvolle zaal niet zonder bitterheid: „Als wij eens de zelfde belangstelling van het publiek had den!" Ja, als het publiek voor de opvoeringen van het beroepstooneel eens een zelfde be langstelling toonde als voor die der dilet tanten, hoe veel hoopvoller zou de toekomst van het tooneel er dan uitzien! Het is eigen lijk bedroevend het te moeten constateeren, maar het is een feit, dat in onze stad de dilettantenvoorstellingen over het algemeen door alle standen veel drukker bezocht wor den dan die van het beroepstooneel. Nog veel sterker is dit het geval in kleine pro vincieplaatsen, zooals mij ook al weer als jurylid bij een wedstrijd dezen winter te Koog-Zaandijk is gebleken, waar vele bezoe kers van dilettanten-opvoeringen nog nooit een goede voorstelling van een beroepsgezel schap hadden gezien en al hun kennis van het tooneel dus hebben van het spel hunner plaatselijke beroemdheden. Zou het in Haarlem zoo vraag ik mij dikwijls af wel veel anders zijn? Het aantal mij bekende dilettanten-too- neelvereenigingen in onze stad bedraagt ze ventien, waar ik de jeugdclubs en eenige provinciale vereenigingen nog niet eens meereken. Wanneer ik het aantal voorstel lingen per vereeniging gemiddeld op vijf in het seizoen stel er zijn vereenigingen, die er zeker meer geven dan kom ik tot een aantal van 85 dilettanten-voorstellingen per jaar. De dilettanten vinden altijd weer hun publiek en het is dus wel zeker, dat het aantal bezoekers van dilettanten-opvoe ringen dat der beroepsacteurs, die in den regel meer voor leege dan voor volle zalen optreden, aanmerkelijk overtreft. Opmerkelijk is het ook, dat die belang stelling voor het dilettanten-tooneel weinig of niet te lijden heeft gehad door de instel ling van het instituut der volksvoorstel lingen of door de goedkoope abonnements avonden. Bijna zou men zeggen: integen deel, want het aantal liefhebberij-gezel schappen neemt eer toe dan af en het be zoek aan de dilettanten-opvoeringen ver mindert al evenmin. Wij zouden hieruit wel de conclusie moeten trekken, dat de liefde voor het tooneel bij ons publiek grooter is dan men wel eens onderstelt, althans, wan neer men deze dilettanten-avonden niet be schouwt als gezellige „onder-onsjes". Hoe dan ook, het liefhebberij-tooneel be staat, ja het bloeit zelfs tegen de verdruk king van de beroepsgezelschappen in en wij hebben er dus rekening mee te houden. Onze sympathie voor het dilettanten-too neel zou ongetwijfeld veel grooter zijn, wan neer de leiders wat meer begrip toonden van de cultureele taak, welke het zou kunnen vervullen. Wat het nu doet, is althans te Haarlem bijna uitsluitend het door het beroepstooneel afgespeelde repertoire opne men en voor het voetlicht brengen. Wanneer ik naga, wat de dilettanten zoo spelen, dan is het uitzondering, als ik daarbij eens iets nieuws of iets frisch ontdek. Er zijn stukken, die ik zeker door 10 verschillende vereenigin gen heb zien spelen na ze eerst natuurlijk reeds van het beroepstooneel genoten te hebben. Van de zes in de door de firma J. Heynis uitgeschreven prijsvraag bekroonde tooneel- werken, heb ik alleen nog maar Sancta Lucia éénmaal dit jaar door Cremer zien op voeren. Trouwens Cremer heeft meermalen getoond niet afgetrapte paden te willen be treden en ons nu en dan met nieuwe, hier nooit te voren gespeelde stukken zooals verleden jaar Gideon en de Waarheid doen kennis maken. En deze vereeniging heeft het zeldzame voorrecht Henk Bakker den tooneelschrijver als artistiek leider te hebben zoodat het meermalen werkelijk primeurs zooals dit jaar het alleraardigste blijspel Liefdes Capriolen, in het vorige sei zoen Ramon Tamello kon brengen. Ook de Haarlemsche Tooneelclub komt nu en dan met iets nieuws, al is het dan ook doorgaans vertaald werk, zooals dit jaar weer „Het avontuur van Lady Huntworth". En de opvoering van Martina hoewel vroeger reeds door Cor Ruys gespeeld was zeer ze ker te beschouwen als een artistieke daad. En dan kan ik in dit verband ook de ar- beiderstooneelvereeniging Vooruitgang noe men, die voor het eerst in ons land een door mevrouw Sanders-Herzberg vertaald boeren drama Magdalena opvoerde, welk drama ik thans geannonceerd zag onder de te spelen stukken door het BayerLsche Bauem-theater te Den Haag en Amsterdam. Al kon Magda lena evenmin als Het Avontuur van Lady Huntworth mijn bewondering wekken, het streven iets nieuws te willen brengen, ver dient in ieder geval waardeering. Ook De Armen van Geest van Henri van Wermeskerken, door Tonevo gespeeld en het uit het Fransch vertaalde moderne mysteriespel De Verdungangers, door Alber- dingk Thijm gegeven, waren hier nieuw, maar overigens heb ik op de vele voorstel lingen van dilettanten, welke ik in dit sei zoen te Haarlem en elders bezocht, enkel oude, reeds vroeger door beroepsgezelschap pen gespeelde stukken gezien, al waren er dan ook bij zooals Femina en Pen bij Haarlem's Tooneel, waarvan de vernieuwde kennismaking mij allerminst teleurstelde. Toch meen ik, met den heer Tjebbo Fran ken. den voorzitter van het Tooneelverbond, dat hier voor onze dilettanten nog een mooi terrein braak ligt. Veel schrijvers zouden hun tot nu toe ongespeelde stukken zeker gaarne bij wijze van proef aan een der goede Haarlemsche liefhebberij-clubs, die daarvoor in aanmerking komen, ter opvoe ring toevertrouwen. Hoe veel meer belang stelling zou er voor zulke opvoeringen niet zijn dan voor die der Amerikaansche kluch ten zooals Hottentot, Om 10000 dollar, Millionnair tegen wil en dank. Hij, Zij en de Pekingees, 'n Partijtje Poker en Daar liegen wij ons uit, waarmee Constant van Kerclchoven ons gelukkig heeft gemaakt en me' welke kluchten hel liefhebberij-tooneel in de laatste jaren overstroomd is. Naar buiten hebben onze dilettanten dit seizoen een zeer goeden indruk gemaakt, door van de wedstrijden, waarin zij uit kwamen, de besoe prijzen mede naar Haar lem te brengen. Cremer behaalde in Leiden met Ramon Tamello den eersten en den eereprijs en in Utrecht een tweeden prijs, Haarlem's Tooneel dat Phyllis heeft ge speeld kwam van Leiden met den twee den en van Koog-Zaandijk met den eersten prijs terug; Jacob van Lennep moest zich zoowel te Leiden als te Utrecht met een der den prijs vergenoegen, maar een troost was het voor deze vereeniging, dat zij met De Kleine Apostel te Utrecht den publieksprijs verwierf, een prijs, die voor dde spelenden altijd veel waarde heeft. Memoreeren wij nog het door de Cremer- leden met zoo'n enthousiasme gevierde ko peren feest van Henk Bakker, de feesten bij het veertigjarig bestaan van Alberdingk Thijm en het twaalf en een half jarig ju bileum van Haarlem's Tooneel Ensemble, dan hebben wij de belangrijkste gebeurte nissen van het liefhebberij tooneel te Haar lem in dit jaar de revue laten passeeren. Er is nog leven genoeg in de dilettanten wereld, wat volgend jaar wanneer Cre mer zijn gouden en Vooruitgang zijn zilve ren feest zal vieren in nog hoogere mate dan in het afgeloopen seizoen zal blijken. J. B. SCHUIL door KAREL DE JONG. Tot het merkwaardigste, dat de radiopro gramma's der aanstaande week beloven, be hoort zeker wel de uitzending uit het Opernhaus te Keulen op Woensdag 24 Juni door Langenberg. Daar zullen dan de Gurre- Lieder van Schönberg worden uitgevoerd. Arnold Schönberg, Oostenrijker van geboorte (1874), die in de na-oorlogsche jaren eenigen tijd te Zandvoort woonde, werkt als compo nist en theoreticus te Weenen. Hij is te be schouwen als hoofd eener nieuwe richting, waarin hem een aantal jongeren als disci pelen gevolgd zijn. Van deze laatste hebben Alban Berg (geb. 1885), de componist van het verleden jaar te Amsterdam uitgevoerde „Der Wozzeh", Anton von Webern (geb. 1883) en Egon Wellesz (geb. 1885) groote bekend heid verworven. De stijl van Schönberg en zijn leerlingen wordt wel expressionistisch genoemd, zonder dat dit woord de eigen schappen duidelijk vermag uit te drukken. Het meest kenmerkend voor den leek is wel de atonaliteit, d.w.z. de afwezigheid van een bepaalde herkenbare toonsoort met haar functies tonica, dominant en onderdomi nant. De combinaties der tonen en motieven zijn uit een gewoon harmonisch oogpunt be schouwd sterk dissoneerend. Ook vele jon gere componisten, die niet direct tot Schön- berg's leerlingen geteld worden, als Bartok en Honegger, zijn door zijn principes be ïnvloed. Doch, al is Schcnberg's naam het meest bekend geworden als hoofd eener ultra-moderne en nog lang niet algemeent gewaardeerde richting, in zijn Gurre-Lieder vindt men daarvan weinig of geen sporen. Schönberg's grootendeels autodidactische ontwikkeling als componist is min of meer sprongsgewijze gegaan, en daardoor laten zich in zijn werken drie duidelijk verschil lende perioden waarnemen. De werken der eerste periode vertoonen verwantschap met die van Wagner en Mahler en zijn liederen zelfs met die van Brahms; daarna komt een periode, waarin het Fransche impressionisme van Debussy zijn invloed heeft doen gelden; van zijn 3 pianostukken op. 11 af heerscht zijn karakteristieke definitieve stijl eri be gint dus de derde periode. De Gurre-Lieder nu behooren tot de eerste periode, en men zal er uit kunnen hooren dat althans geen technisch onvermogen of melodische on vruchtbaarheid den componist later zulke afwijkende paden deden inslaan. In de Gurre-Lieder is van vreemde invloeden het meest die van Mahler bemerkbaar. Als ik me wel herinner is 't werk eenige jaren geleden door de Kon. Oratoriumvereeniging onder leiding van Anton Tierie te Amsterdam uit gevoerd. De theoretische litteratuur heeft Schönberg verrijkt door zijn „Harmonie- lehre". Van Schönberg naar Gade is niet alleen ik vermoed, dat de meeste lezers den eersten heele sprong, en wat dit laatste betreft een sprong achteruit. Maar de uitzending van Kalundborg op Zondag a.s. brengt er mij toe even bij de Scandinavische en wel in 't bijzonder bij de Deensche muziek mijn aan dacht te bepalen. Slechts twee namen staan op dat programma: Hartmann en Gade, en ik vermoed, dat de meeste lezers eersten naam in 't geheel niet, den tweeden ter nauwernood kennen. En toch was Niels Wil helm Gade (geb. te Kopenhagen 1817, overl. aldaar 1890) eens een beroemd componist; zijn Trio en zijn klavierstukken waren voor al in kringen van amateurs zeer geliefd, en zijn ouverture „Nachklange von Osslan** komt nog wel op de concertprogramma's zelfs der groote orkesten voor. Met dit op. 1 maakte de grootendeels autodidactisch ge vormde componist eensklaps grooten naam. nadat het op een door een Kopenhagensche muziekvereeniging uitgeschreven concours met den eersten prijs was bekroond. De sar castische opmerking van Hans von Bülow: „Je prelser gekrönt ein Werk ist, desto durcher fallt es" moge in vele gevallen waar heid verkondigd hebben, bij Gade's Ossian- ouverture ging ze niet op: het werk ver overde spoedig alle orkestpodia. Van de Scandinavische romantiek in dit werk, die zich meer door een eigenaardig coloriet dan door harmonische, rythmische of melodische eigenaardigheden bemerkbaar maakt, ging dan ook oen bijzondere bekoring uit. Onge lukkig kreeg Gade na zijn succes een ko ninklijk stipendium om in Leipzig verder te studeeren, en hier boette hij onder den INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. REMBRANDT THEATER ECHTE FRIESCHE 20-50cf. per ons ban van Mendelssohn en Schumann een deel van zijn krachtige individualiteit in, zoodat zijn vele verdienstelijke latere composities, waaronder 8 symphonieën, werken voor koor, kamermuziek en pianostukken, grootendeels spoediger vergeten zijn dan op. 1. De werken van den anderen componist, wiens naam op hetzelfde programma voorkomt Johann Peter Emil Hartmann (18051900) zijn minder buiten zijn vaderland bekend ge worden dan die van Gade. Ook Emil Hart mann was Kopenhagenaar; hij en Gade waren verwant: Niels gade was een dochter van Emil Hartman, en dus was Niels Gade zijn schoonzoon. (Ter verklaring van deze paradox bedenke men dat Niel's gade de gade van Niels Gade was. Hartmann's fa milie was van Duitschen oorsprong; zijn vader was organist, hij zelf een tijdlang jurist, van 1840 af directeur van het con servatorium te Kopenhagen. Hij was een der vroegste vertegenwoordigers van de Scandinavische romantiek; zijn eerste ope ra's verschenen in den aanvang der dertiger jaren, dus tien jaar vóór Gad's op. 1. Ook Hartmann's zoon Emil was een componist van beteekenis. In aansluiting bij mijn vorig overzicht Wil ik er op wijzen, dat in de komende week de beide pianoconcerten van Liszt te hooren zullen zijn; 't eerste in Es zelf£ meer dan eens het tweede in A Dinsdagavond van Berlijn uit. In beide concerten heeft Liszt een wijzi ging van den gebruikelïjken driedeeligen concertvorm toegepast. Hij heeft de drie dee!en in één enkel samengetrokken, de verschillende thema's in den aanvang ge- exponeerd en ze dan in het verdere verloop verwerkt. In het tweede concert laat zich zelfs met eenigen goeden wil een indeeling: Introductie, Andante, Scherzo en Finale, maken, waarbij dan in de Introductie alle thema's voor de latere deelen vervat zijn. Het concert in Es is brillanter dan dat in A en dan ook een der meest gespeelde vir- tuozenstukken; het ontbeert echter noblesse en doet mij vaak denken aan een opge dirkte en opgeverfde, gepoederde en met goedkoope .sieraden behangen quasi-dame. Het andere concert is in zijn aanvang minder ordinair; de finale is echter ook weer rijkelijk triviaal. Voor hen die geregeld de cantates van Bach beluisteren, zooals die door Leipzig en Daventry wekelijks worden uitgezonden, zal het een aangename ontspanning (en voor sommigen misschien een verrassing) zijn om de beide vroolijke cantates te hooren, die de Bachvereeniging te München Donderdag avond zal doen uitzenden. Men kan zich dan overtuigen, dat de groote Johann Sebastian, die voor smart, berouw en Christelijken dee moed zulke aangrijpende tonen wist te vin den, ook voor humor zeer toegankelijk was. In de eerste cantate („Mer hahne'n neue Ober keet" Saksisch dialect) komt zelfs een on deugendheid voor, die men van den eerzamen cantor nauwelijks zou durven vernachten. Ook de beroemde Kaffee-cantate behoort tot deze groep van humoristische werken; die staat echter niet op dat programma. De voordracht van klavierwerken van Jo hann Christian en Wilhelm Friedemann Bach (Daventry Nat.) zij weer aanbevolen aan allen, die belang stellen in oude klavier muziek. LUXOR-THEATER. Het voorprogramma geeft behalve een prachtige natuuropneming, een tweetal ko mische filmpjes te aanschouwen, getiteld: Onweerswolkjes en Brandweerbabies. Het is weer het gewone recept van vele glij- en valpartijen, waterballets enz. Toch zijn er grappige momenten in, vooral in het schoonheidsinstituut uit Onweers wolkjes. De keurig gekleede held, die altijd in de plooi blijft, wordt daar in de dwaaste si tuaties gewikkeld. Op het tooneel zien we Otto Hera, in een „balance juggling act", Met bewonderens waardige vaardig- en handigheid weet deze artist ballen in evenwicht te houden op hoofd, armen, nek en eenige stokjes. Zelfs ballen, die hem van uit de zaal toegeworpen worden vangt hij op een dun stokje, dat hij in z'n mond houdt, op. De hoofdfilm is Haar tweede Jeugd, naar een werk van Henri Bataille „Maman Coli- bri". Het stelt de geschiedenis voor van een moeder, die zich te levenslustig voelt naast haar man. Als de uit vreemde streken terug gekeerde vriend van haar zoon haar op een bal ontmoet, ontstaat lieSde tusschen hen. Hoewel de vrouw zich tegen haar gevoelens poogt te verzetten komt het tenslotte tot een uitbarsting. En na een huiselijke scène ontvlucht zij de woning van haar man en volgt haar jongen vriend naar diens garni zoen in Algiers. Alles gaat goed totdat de onvermijdelijke jonge vrouw op het doek verschijnt. Tegen haar jeugd kan de oudere vrouw niet concurreeren. Zij verlaat Afrika en komt terug bij haar man. De hoofdrollen, vervuld door Maria Jaco- bini, Franz Lederer en Helène Hallier, de jonge vrouw, worden voortreffelijk gespeeld. De bijrollen kunnen ons minder bekoren. Over de ensceneering en het fotografische gedeelte niets dan lof. PALACE. Ramon Navarro in „Studentenliefde". Ramon Navarro is de ideale vertolker van dat soort charmante jongelieden dat men alleen in de geïdealiseerde toestanden die der film zijn, ontmoet. Hier is Navarro een adel lijke Spanjaard, studeerende in Madrid, die door zijn wijzen vader naar hét provinciale Santiago gestuurd wordt, waar de verleidin gen minder gevaarlijk zijn. Minder gevaarlijk, maar niet minder van beslissende beteekenis op het levenwant de jeugdige markies wordt zeer verliefd op een ingetogen jonge- dochter, wier hart al evenmin bestand is tegen de zelfbewuste veroveraarsnatuur van Ricardo. Deze heeft echter mèt zijn onweer staanbaarheid een, in zeker opzicht beruchte reputatie meegebracht naar Santiago, maar zijn onbedorvenheid loutert den indruk dien hij op de familie van de aangebedene maakt en na eenige interessante wederwaardig heden komt de verloving tot Ieders blijd schap en geluk tot stand. Op het critieke oogenblik wreekt zich het Madrileensche ver- Cain, een film, opgenomen op Ma dagascar en Nossi-Bé en gespeeld door Thorny Bourdelle en Rama Tahé. Een zeer bijzondere film, deze hoofdfilm, die ons het leven schildert van een uitge- stootene, die kolentremmer op een luxueus passagierschip, daarvan deserteert, na zich eerst vergrepen te hebben aan de eigendom men van een der passagiers. Hij vlucht in een cano, waarmee inboorlingen vruchten en koopwaar aan boord hebben gebracht. Dagenlang drijft hij in zijn open boot op zee rond, de hoeveelheid vruchten en het wa ter raken op en nog steeds is er geen land in zicht. Zijn dorst wordt zoo geweldig, dat hij tegen beter weten in, zelfs zeewater drinkt. Nog steeds geen land! Zijn krachten en zijn moed zijn uitgeput, hij geeft zich aan het noodlot over, en werpt zich voorover in de boot, zonder hoop op redding. De cano ver volgt zijn weg, Cain merkt het bijna niet meer, tot plots hij een schok voelt, die hem uit zijn verdooving doet ontwaken! De cano is op een strand geloopen! Nog even duurt het, voor hij zich den toestand volkomen be wust is, maar dan begrijpt hij de waarheid, hij is geland. Zijn energie keert terug en vol verwachting gaat hij het eiland verkennen. Vruchten, water en visch levert het eiland in overvloed, voorloopig is hij dus gered. Op een van zijn omzwervingen ontdekt hij een geraamte. In een flesch in de nabijheid be vindt zich een briefje, waaruit blijkt, dat het geraamte het stoffelijk overschot is van een missionaris, die door een assegaai van wilden werd gewond, waardoor hij overleden is. Het briefje vertelt verder nog dat het eiland on bewoond is, en dat het zoo nu en dan be zocht wordt door wilden, die zeer gevaarlijk zijn. Cain wordt nu een tweede Robinson Cru soe, hij bouwt zich, al is het natuurlijk zeer primitief, een soort hut. Zijn voedsel bestaat uit vruchten en als hij trek heeft in een vischje, dan is het water daar, om hem dat te léveren. Als het hem eindelijk lukt, vuur te maken, dan is zijn vreugde daarover zoo groot, dat hij een soort vreugdedans om zijn vuurtje danst. Hij leeft op zijn eiland het ge zonde zorgelooze leven van den oermensch, maar de eenzaamheid wordt hem zoo nu en dan wel wat te machtig; zijn twee apen, zijn eenig gezelschap, kunnen hem zijn verlangen naar menschen niet doen vergeten. Als hij dan ook op een dag ontdekt, dat de zoo zeer gevreesde wilden geland zijn, geeft hem dat eer vreugde dan angst. Er is een vrouw bij, die hij besluit voor zich te rooven. Het vrouwtje verweert zich met alle middelen, die haar ten dienste staan, zij trapt, slaat en bijt. Verder schreeuwt zij zoo erbarmelijk, dat haar stamgenooten op haar kreten toesnellen en haar trachten te redden uit de handen van Cain. Deze heeft het hard te verant woorden, het wordt een strijd op leven en dood. Hij behaalt ten slotte de overwinning, die nog bezegeld wordt, doordat hij de vluch tende wilden nog eenige pistoolschoten ach terna zendt. Het vrouwtje Zouzou. natuur kind als ze is, weet, dat ze nu behoort bij den overwinnaar, maar ze wil zich nog niet di rect gewonnen geven. Drie dagen lang laat ze zich niet zien, al bespiedt zij Cain wel, maar daar is ze de toegewijde vrouw met de slavenziel. De jaren gaan rustig en genoe- gelijk voorbij. Het huiselijk verblijf heeft een geriefelijker aanzien gekregen, het echtpaar leeft vroolijk en tevreden met een tweetal lieve kinderen. Als een der kinderen sterft ziet Cain daarin een straf voor zijn begane zonde. Het verleden rijst weer voor hem op en het is uit met zijn zielerust. De blijde mensch wordt een onaangname metgezel. Hij voelt zich gedwongen zijn schuld te gaan boeten in de maatschappij waar hij die bedreven heeft. Die gedachte laat hem niet met rust en wanneer er toevallig een schip in de nabijheid van het eiland komt, be geeft hij zich aan boord, om den kapitein zijn schuld te belijden. Deze stuurt hem naar de ingewanden van het schip terug, om zijn oude baantje van kolentremmer weer te her vatten. Hij, de man van de natuur, weer in de machinekamer! Het is bijna onmensche- lijk, dat van hem te verlangen De radio maakt het nog wanhopiger voor hem, als hij hoort, wat er in die wereld, waar hij in wil terug keeren, allemaal gebeurd. Moord, doodslag, overstrooming, uitbarsting van een vuurspu- wenden berg, epidemieën, hongersnood! Vaz Dias doet zijn best, dien avond, het is een opeenstapeling van ellende en nog eens el lende, De sirene gaat ten teeken van vertrek, maar dan is ook zijn besluit genomen. Niet terug naar de wereld, waar hij een uitgestoo- tene was, maar terug naar zijn eiland, waar leden echter toch, een hevig dramatische scène, oogenschijnlijk twee gebroken harten en een duel zijn er het gevolg van, maar een film waarin Navarro de hoofdrol speelt mag niet treurig eindigen en het laatste tafereel vertoont ons dan ook een gelukkig echtpaar dat, uitgeleide gedaan door tientallen jui chende studenten, op de huwelijksreis gaat. Van het programma vermelden wij verder in de eerste plaats de geluidsteekeniilm een „Song" van Fleischer „Rings on my fingers", één uit de serie, die zoo menig pro gramma luister heeft bijgezet. Bijzonder in teressant en genietbaar zijn voorts twee films van den grooten Italiaanschen tenor Tito Scipa. Op het tooneel treedt, een trio op (viool, cello, zang) genaamd „Prof. Hollaender Trio" dat eenige nummers (onder anderen gewijd aan Strauss) met veel succes en in een ro mantisch decor, ten gehoore brengt. hij een mensch geworden is ln harmonie en in vrede met de natuur om hem heen. Een sprongeen plons.... en Cain is van boord in zee gesprongen en zwemt met krach tige slagen zijn eiland weer tegemoet, naar zijn vrouw en zijn dochtertje. Cain is een film,, die zeer verschilt van wat gewoonlijk gegeven wordt. Hij heeft dus behalve zijn andere aantrekkelijk heden ook de charme van het ongewone. Van het verdere programma vermelden we nog dat de gedachtenlezende herders hond Bernia Wolf door zijn onfeilbaar wer ken met kaarten de onverdeelde bewondering van alle bezoekers heeft. Het is knap werk. FINANCIEELE BERICHTEN R. S. STOKVIS EN ZONEN Het jaarverslag der N.V. Handel Mij R, S. Stokvis en Zonen, vermeldt een winst van f 1.584.358 (V. j. f 1.679.293). Voorgesteld wordt op de cumulatief preferente aandeelen 7 pet, dividend uit te keeren (als vorig jaar). INGEZONDEN Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Hés dactie zich niet verantwoordelijk. Van ingezonden stukken, geplaatst of niet geplaatst, wordt de kopij den inzender niet te- ruggegeven. DE „DADERS". Mijnheer de Redacteur, Het zij mij vergund, hoewel het in hoofd trekken met u eens zijnde, op het eenigej weken geleden verschenen hoofdartikel on der bovenvermelden titel alsnog eenig com mentaar te mogen leveren. De schuldvraag, hoe belangrijk ook, heeft m. i., behoudens voor de geschiedschrijvers, echter nog de meeste waarde bezien in het licht van de vraag: „hoe is oorlog in het vervolg te voorkomen". Bezien uit dezen gezichtskring heeft het zin o.a. na te gaan hoe het mogelijk geweest is dat tenslotte! slechts enkele personen, met uitsluiting) van alle anderen, den wereldoorlog ontke tend en daarmede over het wel en wee van millioenen beschikt hebben. Meer wee dan wel. Deze enkele personen zouden hoogst waarschijnlijk nog in staat geweest zijn het ergste voor korter of langer tijd af te wen den, indien zij dat gewild hadden. Voor de toekomst zou het daarom een stap in de goede richting kunnen zijn de be voegdheid tot oorlogsverklaring tot een groo teren kring, b.v. tot de parlementen, uit te. breiden. Maar ook dit, hoewel een belang rijke verbetering beteekenende, biedt m. i. geen voldoende waarborg. Parlementsleden zijn van te voren reeds verbonden aan de kerkelijke en/of maatschappelijke inzichten van hunne groepen en loopen mede daar door het gevaar, het algemeene landsbelang uit het oog te verliezen. Sterker nog. Het is zelfs voorgekomen dat leiders w.o. vele. parlementsleden, onder den drang der om standigheden weliswaar, tegen het anti- oorlogsbesluit van de groep gehandeld heb ben. Dit wordt ons beschreven in Emil Lud- wig's „Juli 1914". Het intern, partij-congres van de S. D. A. P. in Juli 1914 te Brussel bijeen besloot n.l. niet aan den (toen nog niet uitgebroken) oorlog mede te werken. Even goed hebben de kameraden elkaar met behulp van alle beschikbare middelen geslacht, daartoe in staat gesteld door de mede door hunne parlementsleden goedge keurde oorlogscredieten. Wat zou dan wel een afdoende maatregel zijn? Het antwoord is zeer eenvoudig en moet luiden: ontwapening. Internationale ontwapening en in afwachting daarvan, want over andere naties kunnen wij natuur lijk niet beschikken maar wel een goed voor beeld geven: nationale ontwapening. En zou dat nu werkelijk, zooals helaas velen hier te lande nog willen doen ge- looven, zóó'n utopie zijn? Zou de nuchtere, zelfstandig oordeelende mensch niet over tuigd kunnen worden dat internationale ge schillen door uitwisseling van lood, staal, vuur, gassen, bacteriën enz. niet nader tot een oplossing gebracht kunnen worden. (Dat daarbij ook nog enkele slachtoffers gemaakt worden en enkele lieden een weinig ge kwetst zullen worden is een onaangename bijkomende omstandigheid. De bond van Oorlogsblinden b.v. in Frankrijk telt ruim 2500 leden). Hoe belangrijk een bepaalde kwestie voor een land moge zijn en hoe aanwijsbaar on gemotiveerd een ander land daartegen op treedt, door geweld, het zal heusch niet beter worden. Het is zelfs nog zeer de vraag of de onrechtmatig behandelde partij in een oorlog de z.g. overwinning zal behalen. En zelfs al wordt deze behaald, dan mag het met een terugblik op de resultaten van den wereldoorlog van voldoende bekendheid worden geacht, wat dat beteekent. Zou daarom het gezond verstand van den onbevooroordeelde, niet door dogma, z.g. va derlandsliefde, wantrouwen enz. verstarde mensch, van welke nationaliteit ook, niet ontvankelijk zijn voor afschaffing van mid delen, die hoogstens tot de middeleeuwen eenig recht van bestaan hadden. Heemstede, 18 Juni 1931 Hoogachtend, J. H. STEENSIVIA

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 10