Het afgeloopen Toorreelseizoen.
LETTEREN EN KUNST
Radiomuziek der week.
EEN VOORBESPREKING
HEERENBAAI
BIOSCOOP
HAARLEM'S DAGBLAD
DERDE
ZATERDAG
BLAD
20 JUNI 1931
HET TOONEEL.
DE DILETTANTEN.
(SLOT).
Toen ik onlangs bij een voorstelling van
dilettanten te Leiden als jurylid naast een
onzer meest bekende tooneeldirecteuren zat,
zei deze mij wijzend op de stampvolle zaal
niet zonder bitterheid: „Als wij eens de
zelfde belangstelling van het publiek had
den!"
Ja, als het publiek voor de opvoeringen
van het beroepstooneel eens een zelfde be
langstelling toonde als voor die der dilet
tanten, hoe veel hoopvoller zou de toekomst
van het tooneel er dan uitzien! Het is eigen
lijk bedroevend het te moeten constateeren,
maar het is een feit, dat in onze stad de
dilettantenvoorstellingen over het algemeen
door alle standen veel drukker bezocht wor
den dan die van het beroepstooneel. Nog
veel sterker is dit het geval in kleine pro
vincieplaatsen, zooals mij ook al weer als
jurylid bij een wedstrijd dezen winter te
Koog-Zaandijk is gebleken, waar vele bezoe
kers van dilettanten-opvoeringen nog nooit
een goede voorstelling van een beroepsgezel
schap hadden gezien en al hun kennis van
het tooneel dus hebben van het spel hunner
plaatselijke beroemdheden. Zou het in
Haarlem zoo vraag ik mij dikwijls af
wel veel anders zijn?
Het aantal mij bekende dilettanten-too-
neelvereenigingen in onze stad bedraagt ze
ventien, waar ik de jeugdclubs en eenige
provinciale vereenigingen nog niet eens
meereken. Wanneer ik het aantal voorstel
lingen per vereeniging gemiddeld op vijf in
het seizoen stel er zijn vereenigingen, die
er zeker meer geven dan kom ik tot een
aantal van 85 dilettanten-voorstellingen per
jaar. De dilettanten vinden altijd weer hun
publiek en het is dus wel zeker, dat het
aantal bezoekers van dilettanten-opvoe
ringen dat der beroepsacteurs, die in den
regel meer voor leege dan voor volle zalen
optreden, aanmerkelijk overtreft.
Opmerkelijk is het ook, dat die belang
stelling voor het dilettanten-tooneel weinig
of niet te lijden heeft gehad door de instel
ling van het instituut der volksvoorstel
lingen of door de goedkoope abonnements
avonden. Bijna zou men zeggen: integen
deel, want het aantal liefhebberij-gezel
schappen neemt eer toe dan af en het be
zoek aan de dilettanten-opvoeringen ver
mindert al evenmin. Wij zouden hieruit wel
de conclusie moeten trekken, dat de liefde
voor het tooneel bij ons publiek grooter is
dan men wel eens onderstelt, althans, wan
neer men deze dilettanten-avonden niet be
schouwt als gezellige „onder-onsjes".
Hoe dan ook, het liefhebberij-tooneel be
staat, ja het bloeit zelfs tegen de verdruk
king van de beroepsgezelschappen in en wij
hebben er dus rekening mee te houden.
Onze sympathie voor het dilettanten-too
neel zou ongetwijfeld veel grooter zijn, wan
neer de leiders wat meer begrip toonden van
de cultureele taak, welke het zou kunnen
vervullen. Wat het nu doet, is althans te
Haarlem bijna uitsluitend het door het
beroepstooneel afgespeelde repertoire opne
men en voor het voetlicht brengen. Wanneer
ik naga, wat de dilettanten zoo spelen, dan
is het uitzondering, als ik daarbij eens iets
nieuws of iets frisch ontdek. Er zijn stukken,
die ik zeker door 10 verschillende vereenigin
gen heb zien spelen na ze eerst natuurlijk
reeds van het beroepstooneel genoten te
hebben.
Van de zes in de door de firma J. Heynis
uitgeschreven prijsvraag bekroonde tooneel-
werken, heb ik alleen nog maar Sancta Lucia
éénmaal dit jaar door Cremer zien op
voeren. Trouwens Cremer heeft meermalen
getoond niet afgetrapte paden te willen be
treden en ons nu en dan met nieuwe, hier
nooit te voren gespeelde stukken zooals
verleden jaar Gideon en de Waarheid
doen kennis maken. En deze vereeniging
heeft het zeldzame voorrecht Henk Bakker
den tooneelschrijver als artistiek leider te
hebben zoodat het meermalen werkelijk
primeurs zooals dit jaar het alleraardigste
blijspel Liefdes Capriolen, in het vorige sei
zoen Ramon Tamello kon brengen.
Ook de Haarlemsche Tooneelclub komt nu
en dan met iets nieuws, al is het dan ook
doorgaans vertaald werk, zooals dit jaar weer
„Het avontuur van Lady Huntworth". En
de opvoering van Martina hoewel vroeger
reeds door Cor Ruys gespeeld was zeer ze
ker te beschouwen als een artistieke daad.
En dan kan ik in dit verband ook de ar-
beiderstooneelvereeniging Vooruitgang noe
men, die voor het eerst in ons land een door
mevrouw Sanders-Herzberg vertaald boeren
drama Magdalena opvoerde, welk drama ik
thans geannonceerd zag onder de te spelen
stukken door het BayerLsche Bauem-theater
te Den Haag en Amsterdam. Al kon Magda
lena evenmin als Het Avontuur van Lady
Huntworth mijn bewondering wekken, het
streven iets nieuws te willen brengen, ver
dient in ieder geval waardeering.
Ook De Armen van Geest van Henri van
Wermeskerken, door Tonevo gespeeld en
het uit het Fransch vertaalde moderne
mysteriespel De Verdungangers, door Alber-
dingk Thijm gegeven, waren hier nieuw,
maar overigens heb ik op de vele voorstel
lingen van dilettanten, welke ik in dit sei
zoen te Haarlem en elders bezocht, enkel
oude, reeds vroeger door beroepsgezelschap
pen gespeelde stukken gezien, al waren er
dan ook bij zooals Femina en Pen bij
Haarlem's Tooneel, waarvan de vernieuwde
kennismaking mij allerminst teleurstelde.
Toch meen ik, met den heer Tjebbo Fran
ken. den voorzitter van het Tooneelverbond,
dat hier voor onze dilettanten nog een mooi
terrein braak ligt. Veel schrijvers zouden
hun tot nu toe ongespeelde stukken zeker
gaarne bij wijze van proef aan een der
goede Haarlemsche liefhebberij-clubs, die
daarvoor in aanmerking komen, ter opvoe
ring toevertrouwen. Hoe veel meer belang
stelling zou er voor zulke opvoeringen niet
zijn dan voor die der Amerikaansche kluch
ten zooals Hottentot, Om 10000 dollar,
Millionnair tegen wil en dank. Hij, Zij en
de Pekingees, 'n Partijtje Poker en Daar
liegen wij ons uit, waarmee Constant van
Kerclchoven ons gelukkig heeft gemaakt en
me' welke kluchten hel liefhebberij-tooneel
in de laatste jaren overstroomd is.
Naar buiten hebben onze dilettanten dit
seizoen een zeer goeden indruk gemaakt,
door van de wedstrijden, waarin zij uit
kwamen, de besoe prijzen mede naar Haar
lem te brengen. Cremer behaalde in Leiden
met Ramon Tamello den eersten en den
eereprijs en in Utrecht een tweeden prijs,
Haarlem's Tooneel dat Phyllis heeft ge
speeld kwam van Leiden met den twee
den en van Koog-Zaandijk met den eersten
prijs terug; Jacob van Lennep moest zich
zoowel te Leiden als te Utrecht met een der
den prijs vergenoegen, maar een troost was
het voor deze vereeniging, dat zij met De
Kleine Apostel te Utrecht den publieksprijs
verwierf, een prijs, die voor dde spelenden
altijd veel waarde heeft.
Memoreeren wij nog het door de Cremer-
leden met zoo'n enthousiasme gevierde ko
peren feest van Henk Bakker, de feesten bij
het veertigjarig bestaan van Alberdingk
Thijm en het twaalf en een half jarig ju
bileum van Haarlem's Tooneel Ensemble,
dan hebben wij de belangrijkste gebeurte
nissen van het liefhebberij tooneel te Haar
lem in dit jaar de revue laten passeeren.
Er is nog leven genoeg in de dilettanten
wereld, wat volgend jaar wanneer Cre
mer zijn gouden en Vooruitgang zijn zilve
ren feest zal vieren in nog hoogere mate
dan in het afgeloopen seizoen zal blijken.
J. B. SCHUIL
door KAREL DE JONG.
Tot het merkwaardigste, dat de radiopro
gramma's der aanstaande week beloven, be
hoort zeker wel de uitzending uit het
Opernhaus te Keulen op Woensdag 24 Juni
door Langenberg. Daar zullen dan de Gurre-
Lieder van Schönberg worden uitgevoerd.
Arnold Schönberg, Oostenrijker van geboorte
(1874), die in de na-oorlogsche jaren eenigen
tijd te Zandvoort woonde, werkt als compo
nist en theoreticus te Weenen. Hij is te be
schouwen als hoofd eener nieuwe richting,
waarin hem een aantal jongeren als disci
pelen gevolgd zijn. Van deze laatste hebben
Alban Berg (geb. 1885), de componist van
het verleden jaar te Amsterdam uitgevoerde
„Der Wozzeh", Anton von Webern (geb. 1883)
en Egon Wellesz (geb. 1885) groote bekend
heid verworven. De stijl van Schönberg en
zijn leerlingen wordt wel expressionistisch
genoemd, zonder dat dit woord de eigen
schappen duidelijk vermag uit te drukken.
Het meest kenmerkend voor den leek is wel
de atonaliteit, d.w.z. de afwezigheid van een
bepaalde herkenbare toonsoort met haar
functies tonica, dominant en onderdomi
nant. De combinaties der tonen en motieven
zijn uit een gewoon harmonisch oogpunt be
schouwd sterk dissoneerend. Ook vele jon
gere componisten, die niet direct tot Schön-
berg's leerlingen geteld worden, als Bartok
en Honegger, zijn door zijn principes be
ïnvloed. Doch, al is Schcnberg's naam het
meest bekend geworden als hoofd eener
ultra-moderne en nog lang niet algemeent
gewaardeerde richting, in zijn Gurre-Lieder
vindt men daarvan weinig of geen sporen.
Schönberg's grootendeels autodidactische
ontwikkeling als componist is min of meer
sprongsgewijze gegaan, en daardoor laten
zich in zijn werken drie duidelijk verschil
lende perioden waarnemen. De werken der
eerste periode vertoonen verwantschap met
die van Wagner en Mahler en zijn liederen
zelfs met die van Brahms; daarna komt een
periode, waarin het Fransche impressionisme
van Debussy zijn invloed heeft doen gelden;
van zijn 3 pianostukken op. 11 af heerscht
zijn karakteristieke definitieve stijl eri be
gint dus de derde periode. De Gurre-Lieder
nu behooren tot de eerste periode, en men
zal er uit kunnen hooren dat althans geen
technisch onvermogen of melodische on
vruchtbaarheid den componist later zulke
afwijkende paden deden inslaan. In de
Gurre-Lieder is van vreemde invloeden het
meest die van Mahler bemerkbaar. Als ik me
wel herinner is 't werk eenige jaren geleden
door de Kon. Oratoriumvereeniging onder
leiding van Anton Tierie te Amsterdam uit
gevoerd. De theoretische litteratuur heeft
Schönberg verrijkt door zijn „Harmonie-
lehre".
Van Schönberg naar Gade is niet alleen
ik vermoed, dat de meeste lezers den eersten
heele sprong, en wat dit laatste betreft een
sprong achteruit. Maar de uitzending van
Kalundborg op Zondag a.s. brengt er mij
toe even bij de Scandinavische en wel in 't
bijzonder bij de Deensche muziek mijn aan
dacht te bepalen. Slechts twee namen staan
op dat programma: Hartmann en Gade, en
ik vermoed, dat de meeste lezers eersten
naam in 't geheel niet, den tweeden ter
nauwernood kennen. En toch was Niels Wil
helm Gade (geb. te Kopenhagen 1817, overl.
aldaar 1890) eens een beroemd componist;
zijn Trio en zijn klavierstukken waren voor
al in kringen van amateurs zeer geliefd, en
zijn ouverture „Nachklange von Osslan**
komt nog wel op de concertprogramma's
zelfs der groote orkesten voor. Met dit op. 1
maakte de grootendeels autodidactisch ge
vormde componist eensklaps grooten naam.
nadat het op een door een Kopenhagensche
muziekvereeniging uitgeschreven concours
met den eersten prijs was bekroond. De sar
castische opmerking van Hans von Bülow:
„Je prelser gekrönt ein Werk ist, desto
durcher fallt es" moge in vele gevallen waar
heid verkondigd hebben, bij Gade's Ossian-
ouverture ging ze niet op: het werk ver
overde spoedig alle orkestpodia. Van de
Scandinavische romantiek in dit werk, die
zich meer door een eigenaardig coloriet dan
door harmonische, rythmische of melodische
eigenaardigheden bemerkbaar maakt, ging
dan ook oen bijzondere bekoring uit. Onge
lukkig kreeg Gade na zijn succes een ko
ninklijk stipendium om in Leipzig verder
te studeeren, en hier boette hij onder den
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
REMBRANDT THEATER
ECHTE FRIESCHE
20-50cf. per ons
ban van Mendelssohn en Schumann een deel
van zijn krachtige individualiteit in, zoodat
zijn vele verdienstelijke latere composities,
waaronder 8 symphonieën, werken voor koor,
kamermuziek en pianostukken, grootendeels
spoediger vergeten zijn dan op. 1. De werken
van den anderen componist, wiens naam op
hetzelfde programma voorkomt Johann
Peter Emil Hartmann (18051900) zijn
minder buiten zijn vaderland bekend ge
worden dan die van Gade. Ook Emil Hart
mann was Kopenhagenaar; hij en Gade
waren verwant: Niels gade was een dochter
van Emil Hartman, en dus was Niels Gade
zijn schoonzoon. (Ter verklaring van deze
paradox bedenke men dat Niel's gade de
gade van Niels Gade was. Hartmann's fa
milie was van Duitschen oorsprong; zijn
vader was organist, hij zelf een tijdlang
jurist, van 1840 af directeur van het con
servatorium te Kopenhagen. Hij was een
der vroegste vertegenwoordigers van de
Scandinavische romantiek; zijn eerste ope
ra's verschenen in den aanvang der dertiger
jaren, dus tien jaar vóór Gad's op. 1. Ook
Hartmann's zoon Emil was een componist
van beteekenis.
In aansluiting bij mijn vorig overzicht Wil
ik er op wijzen, dat in de komende week de
beide pianoconcerten van Liszt te hooren
zullen zijn; 't eerste in Es zelf£ meer dan eens
het tweede in A Dinsdagavond van Berlijn
uit. In beide concerten heeft Liszt een wijzi
ging van den gebruikelïjken driedeeligen
concertvorm toegepast. Hij heeft de drie
dee!en in één enkel samengetrokken, de
verschillende thema's in den aanvang ge-
exponeerd en ze dan in het verdere verloop
verwerkt. In het tweede concert laat zich
zelfs met eenigen goeden wil een indeeling:
Introductie, Andante, Scherzo en Finale,
maken, waarbij dan in de Introductie alle
thema's voor de latere deelen vervat zijn.
Het concert in Es is brillanter dan dat in
A en dan ook een der meest gespeelde vir-
tuozenstukken; het ontbeert echter noblesse
en doet mij vaak denken aan een opge
dirkte en opgeverfde, gepoederde en met
goedkoope .sieraden behangen quasi-dame.
Het andere concert is in zijn aanvang
minder ordinair; de finale is echter ook
weer rijkelijk triviaal.
Voor hen die geregeld de cantates van
Bach beluisteren, zooals die door Leipzig
en Daventry wekelijks worden uitgezonden,
zal het een aangename ontspanning (en
voor sommigen misschien een verrassing) zijn
om de beide vroolijke cantates te hooren, die
de Bachvereeniging te München Donderdag
avond zal doen uitzenden. Men kan zich dan
overtuigen, dat de groote Johann Sebastian,
die voor smart, berouw en Christelijken dee
moed zulke aangrijpende tonen wist te vin
den, ook voor humor zeer toegankelijk was. In
de eerste cantate („Mer hahne'n neue Ober
keet" Saksisch dialect) komt zelfs een on
deugendheid voor, die men van den eerzamen
cantor nauwelijks zou durven vernachten.
Ook de beroemde Kaffee-cantate behoort tot
deze groep van humoristische werken; die
staat echter niet op dat programma.
De voordracht van klavierwerken van Jo
hann Christian en Wilhelm Friedemann
Bach (Daventry Nat.) zij weer aanbevolen
aan allen, die belang stellen in oude klavier
muziek.
LUXOR-THEATER.
Het voorprogramma geeft behalve een
prachtige natuuropneming, een tweetal ko
mische filmpjes te aanschouwen, getiteld:
Onweerswolkjes en Brandweerbabies. Het is
weer het gewone recept van vele glij- en
valpartijen, waterballets enz. Toch zijn er
grappige momenten in, vooral in het
schoonheidsinstituut uit Onweers wolkjes.
De keurig gekleede held, die altijd in de
plooi blijft, wordt daar in de dwaaste si
tuaties gewikkeld.
Op het tooneel zien we Otto Hera, in een
„balance juggling act", Met bewonderens
waardige vaardig- en handigheid weet deze
artist ballen in evenwicht te houden op
hoofd, armen, nek en eenige stokjes. Zelfs
ballen, die hem van uit de zaal toegeworpen
worden vangt hij op een dun stokje, dat hij
in z'n mond houdt, op.
De hoofdfilm is Haar tweede Jeugd, naar
een werk van Henri Bataille „Maman Coli-
bri". Het stelt de geschiedenis voor van een
moeder, die zich te levenslustig voelt naast
haar man. Als de uit vreemde streken terug
gekeerde vriend van haar zoon haar op een
bal ontmoet, ontstaat lieSde tusschen hen.
Hoewel de vrouw zich tegen haar gevoelens
poogt te verzetten komt het tenslotte tot
een uitbarsting. En na een huiselijke scène
ontvlucht zij de woning van haar man en
volgt haar jongen vriend naar diens garni
zoen in Algiers. Alles gaat goed totdat de
onvermijdelijke jonge vrouw op het doek
verschijnt. Tegen haar jeugd kan de oudere
vrouw niet concurreeren. Zij verlaat Afrika
en komt terug bij haar man.
De hoofdrollen, vervuld door Maria Jaco-
bini, Franz Lederer en Helène Hallier, de
jonge vrouw, worden voortreffelijk gespeeld.
De bijrollen kunnen ons minder bekoren.
Over de ensceneering en het fotografische
gedeelte niets dan lof.
PALACE.
Ramon Navarro in „Studentenliefde".
Ramon Navarro is de ideale vertolker van
dat soort charmante jongelieden dat men
alleen in de geïdealiseerde toestanden die der
film zijn, ontmoet. Hier is Navarro een adel
lijke Spanjaard, studeerende in Madrid, die
door zijn wijzen vader naar hét provinciale
Santiago gestuurd wordt, waar de verleidin
gen minder gevaarlijk zijn. Minder gevaarlijk,
maar niet minder van beslissende beteekenis
op het levenwant de jeugdige markies
wordt zeer verliefd op een ingetogen jonge-
dochter, wier hart al evenmin bestand is
tegen de zelfbewuste veroveraarsnatuur van
Ricardo. Deze heeft echter mèt zijn onweer
staanbaarheid een, in zeker opzicht beruchte
reputatie meegebracht naar Santiago, maar
zijn onbedorvenheid loutert den indruk dien
hij op de familie van de aangebedene maakt
en na eenige interessante wederwaardig
heden komt de verloving tot Ieders blijd
schap en geluk tot stand. Op het critieke
oogenblik wreekt zich het Madrileensche ver-
Cain, een film, opgenomen op Ma
dagascar en Nossi-Bé en gespeeld
door Thorny Bourdelle en Rama
Tahé.
Een zeer bijzondere film, deze hoofdfilm,
die ons het leven schildert van een uitge-
stootene, die kolentremmer op een luxueus
passagierschip, daarvan deserteert, na zich
eerst vergrepen te hebben aan de eigendom
men van een der passagiers. Hij vlucht in een
cano, waarmee inboorlingen vruchten en
koopwaar aan boord hebben gebracht.
Dagenlang drijft hij in zijn open boot op
zee rond, de hoeveelheid vruchten en het wa
ter raken op en nog steeds is er geen land in
zicht. Zijn dorst wordt zoo geweldig, dat hij
tegen beter weten in, zelfs zeewater drinkt.
Nog steeds geen land! Zijn krachten en zijn
moed zijn uitgeput, hij geeft zich aan het
noodlot over, en werpt zich voorover in de
boot, zonder hoop op redding. De cano ver
volgt zijn weg, Cain merkt het bijna niet
meer, tot plots hij een schok voelt, die hem
uit zijn verdooving doet ontwaken! De cano
is op een strand geloopen! Nog even duurt
het, voor hij zich den toestand volkomen be
wust is, maar dan begrijpt hij de waarheid,
hij is geland. Zijn energie keert terug en vol
verwachting gaat hij het eiland verkennen.
Vruchten, water en visch levert het eiland in
overvloed, voorloopig is hij dus gered. Op een
van zijn omzwervingen ontdekt hij een
geraamte. In een flesch in de nabijheid be
vindt zich een briefje, waaruit blijkt, dat het
geraamte het stoffelijk overschot is van een
missionaris, die door een assegaai van wilden
werd gewond, waardoor hij overleden is. Het
briefje vertelt verder nog dat het eiland on
bewoond is, en dat het zoo nu en dan be
zocht wordt door wilden, die zeer gevaarlijk
zijn. Cain wordt nu een tweede Robinson Cru
soe, hij bouwt zich, al is het natuurlijk zeer
primitief, een soort hut. Zijn voedsel bestaat
uit vruchten en als hij trek heeft in een
vischje, dan is het water daar, om hem dat
te léveren. Als het hem eindelijk lukt, vuur
te maken, dan is zijn vreugde daarover zoo
groot, dat hij een soort vreugdedans om zijn
vuurtje danst. Hij leeft op zijn eiland het ge
zonde zorgelooze leven van den oermensch,
maar de eenzaamheid wordt hem zoo nu en
dan wel wat te machtig; zijn twee apen, zijn
eenig gezelschap, kunnen hem zijn verlangen
naar menschen niet doen vergeten. Als hij
dan ook op een dag ontdekt, dat de zoo
zeer gevreesde wilden geland zijn, geeft hem
dat eer vreugde dan angst. Er is een vrouw
bij, die hij besluit voor zich te rooven. Het
vrouwtje verweert zich met alle middelen, die
haar ten dienste staan, zij trapt, slaat en bijt.
Verder schreeuwt zij zoo erbarmelijk, dat
haar stamgenooten op haar kreten toesnellen
en haar trachten te redden uit de handen
van Cain. Deze heeft het hard te verant
woorden, het wordt een strijd op leven en
dood. Hij behaalt ten slotte de overwinning,
die nog bezegeld wordt, doordat hij de vluch
tende wilden nog eenige pistoolschoten ach
terna zendt. Het vrouwtje Zouzou. natuur
kind als ze is, weet, dat ze nu behoort bij den
overwinnaar, maar ze wil zich nog niet di
rect gewonnen geven. Drie dagen lang laat
ze zich niet zien, al bespiedt zij Cain wel,
maar daar is ze de toegewijde vrouw met
de slavenziel. De jaren gaan rustig en genoe-
gelijk voorbij. Het huiselijk verblijf heeft een
geriefelijker aanzien gekregen, het echtpaar
leeft vroolijk en tevreden met een tweetal
lieve kinderen. Als een der kinderen sterft
ziet Cain daarin een straf voor zijn begane
zonde. Het verleden rijst weer voor hem op
en het is uit met zijn zielerust. De
blijde mensch wordt een onaangname
metgezel. Hij voelt zich gedwongen zijn schuld
te gaan boeten in de maatschappij waar hij
die bedreven heeft. Die gedachte laat hem
niet met rust en wanneer er toevallig een
schip in de nabijheid van het eiland komt, be
geeft hij zich aan boord, om den kapitein zijn
schuld te belijden. Deze stuurt hem naar de
ingewanden van het schip terug, om zijn
oude baantje van kolentremmer weer te her
vatten. Hij, de man van de natuur, weer in
de machinekamer! Het is bijna onmensche-
lijk, dat van hem te verlangen De radio maakt
het nog wanhopiger voor hem, als hij hoort,
wat er in die wereld, waar hij in wil terug
keeren, allemaal gebeurd. Moord, doodslag,
overstrooming, uitbarsting van een vuurspu-
wenden berg, epidemieën, hongersnood! Vaz
Dias doet zijn best, dien avond, het is een
opeenstapeling van ellende en nog eens el
lende, De sirene gaat ten teeken van vertrek,
maar dan is ook zijn besluit genomen. Niet
terug naar de wereld, waar hij een uitgestoo-
tene was, maar terug naar zijn eiland, waar
leden echter toch, een hevig dramatische
scène, oogenschijnlijk twee gebroken harten
en een duel zijn er het gevolg van, maar een
film waarin Navarro de hoofdrol speelt mag
niet treurig eindigen en het laatste tafereel
vertoont ons dan ook een gelukkig echtpaar
dat, uitgeleide gedaan door tientallen jui
chende studenten, op de huwelijksreis gaat.
Van het programma vermelden wij verder
in de eerste plaats de geluidsteekeniilm
een „Song" van Fleischer „Rings on my
fingers", één uit de serie, die zoo menig pro
gramma luister heeft bijgezet. Bijzonder in
teressant en genietbaar zijn voorts twee
films van den grooten Italiaanschen tenor
Tito Scipa.
Op het tooneel treedt, een trio op (viool,
cello, zang) genaamd „Prof. Hollaender Trio"
dat eenige nummers (onder anderen gewijd
aan Strauss) met veel succes en in een ro
mantisch decor, ten gehoore brengt.
hij een mensch geworden is ln harmonie en
in vrede met de natuur om hem heen. Een
sprongeen plons.... en Cain is van
boord in zee gesprongen en zwemt met krach
tige slagen zijn eiland weer tegemoet, naar
zijn vrouw en zijn dochtertje.
Cain is een film,, die zeer verschilt
van wat gewoonlijk gegeven wordt. Hij
heeft dus behalve zijn andere aantrekkelijk
heden ook de charme van het ongewone.
Van het verdere programma vermelden we
nog dat de gedachtenlezende herders
hond Bernia Wolf door zijn onfeilbaar wer
ken met kaarten de onverdeelde bewondering
van alle bezoekers heeft. Het is knap werk.
FINANCIEELE BERICHTEN
R. S. STOKVIS EN ZONEN
Het jaarverslag der N.V. Handel Mij R, S.
Stokvis en Zonen, vermeldt een winst van
f 1.584.358 (V. j. f 1.679.293). Voorgesteld wordt
op de cumulatief preferente aandeelen 7 pet,
dividend uit te keeren (als vorig jaar).
INGEZONDEN
Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Hés
dactie zich niet verantwoordelijk.
Van ingezonden stukken, geplaatst of niet
geplaatst, wordt de kopij den inzender niet te-
ruggegeven.
DE „DADERS".
Mijnheer de Redacteur,
Het zij mij vergund, hoewel het in hoofd
trekken met u eens zijnde, op het eenigej
weken geleden verschenen hoofdartikel on
der bovenvermelden titel alsnog eenig com
mentaar te mogen leveren.
De schuldvraag, hoe belangrijk ook, heeft
m. i., behoudens voor de geschiedschrijvers,
echter nog de meeste waarde bezien in het
licht van de vraag: „hoe is oorlog in het
vervolg te voorkomen". Bezien uit dezen
gezichtskring heeft het zin o.a. na te gaan
hoe het mogelijk geweest is dat tenslotte!
slechts enkele personen, met uitsluiting)
van alle anderen, den wereldoorlog ontke
tend en daarmede over het wel en wee van
millioenen beschikt hebben. Meer wee dan
wel. Deze enkele personen zouden hoogst
waarschijnlijk nog in staat geweest zijn het
ergste voor korter of langer tijd af te wen
den, indien zij dat gewild hadden.
Voor de toekomst zou het daarom een stap
in de goede richting kunnen zijn de be
voegdheid tot oorlogsverklaring tot een groo
teren kring, b.v. tot de parlementen, uit te.
breiden. Maar ook dit, hoewel een belang
rijke verbetering beteekenende, biedt m. i.
geen voldoende waarborg. Parlementsleden
zijn van te voren reeds verbonden aan de
kerkelijke en/of maatschappelijke inzichten
van hunne groepen en loopen mede daar
door het gevaar, het algemeene landsbelang
uit het oog te verliezen. Sterker nog. Het
is zelfs voorgekomen dat leiders w.o. vele.
parlementsleden, onder den drang der om
standigheden weliswaar, tegen het anti-
oorlogsbesluit van de groep gehandeld heb
ben. Dit wordt ons beschreven in Emil Lud-
wig's „Juli 1914". Het intern, partij-congres
van de S. D. A. P. in Juli 1914 te Brussel
bijeen besloot n.l. niet aan den (toen nog
niet uitgebroken) oorlog mede te werken.
Even goed hebben de kameraden elkaar
met behulp van alle beschikbare middelen
geslacht, daartoe in staat gesteld door de
mede door hunne parlementsleden goedge
keurde oorlogscredieten.
Wat zou dan wel een afdoende maatregel
zijn? Het antwoord is zeer eenvoudig en
moet luiden: ontwapening. Internationale
ontwapening en in afwachting daarvan,
want over andere naties kunnen wij natuur
lijk niet beschikken maar wel een goed voor
beeld geven: nationale ontwapening.
En zou dat nu werkelijk, zooals helaas
velen hier te lande nog willen doen ge-
looven, zóó'n utopie zijn? Zou de nuchtere,
zelfstandig oordeelende mensch niet over
tuigd kunnen worden dat internationale ge
schillen door uitwisseling van lood, staal,
vuur, gassen, bacteriën enz. niet nader tot
een oplossing gebracht kunnen worden. (Dat
daarbij ook nog enkele slachtoffers gemaakt
worden en enkele lieden een weinig ge
kwetst zullen worden is een onaangename
bijkomende omstandigheid. De bond van
Oorlogsblinden b.v. in Frankrijk telt ruim
2500 leden).
Hoe belangrijk een bepaalde kwestie voor
een land moge zijn en hoe aanwijsbaar on
gemotiveerd een ander land daartegen op
treedt, door geweld, het zal heusch niet
beter worden. Het is zelfs nog zeer de vraag
of de onrechtmatig behandelde partij in
een oorlog de z.g. overwinning zal behalen.
En zelfs al wordt deze behaald, dan mag
het met een terugblik op de resultaten van
den wereldoorlog van voldoende bekendheid
worden geacht, wat dat beteekent.
Zou daarom het gezond verstand van den
onbevooroordeelde, niet door dogma, z.g. va
derlandsliefde, wantrouwen enz. verstarde
mensch, van welke nationaliteit ook, niet
ontvankelijk zijn voor afschaffing van mid
delen, die hoogstens tot de middeleeuwen
eenig recht van bestaan hadden.
Heemstede, 18 Juni 1931
Hoogachtend,
J. H. STEENSIVIA