Amsterdamsche Stadsbeelden V', HU Biographieen in een notedop. ZATERDAG 20 JUNI 1931 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD door A. HEEROMA. Het water. Het komt voor, "dat je in het reisseizoen van een kennis dien je in gewone omstan digheden hoogstens goedendag zegt, een prentbriefkaart uit Venetië ontvangt, die hij natuurlijk niet verzond om- er mee te geuren, dat hij in de lagunenstad is, maar enkel om je kennis van landen en volken te vermeerderen en je ziet dien kennis dan in de meest natuurlijke houding en in een costuum, dat hij voor geen geld in Am sterdam zou dragen, afgebeeld, terwijl hij op het San Marcoplein duifjes voedert, terwijl ,^„...een prentbriefkaart uit Venetië.. hij hier naar de politie loopt als toirur- man's duiven op zijn veranda zitten. Den volgenden dag krijg je dan weer een kaart waarop de afzender met familie is afge beeld, zittende in een gondel, de dames met haar liefste glimlach, de heer in een on geëvenaard fraai zeilpak gestoken met op zijn gezicht de uitdrukking van kalme rust, eigen aan zeevaarders en je verbaast er je over, hoe het reizen iemand tot een ander mensch maakt, wetende dat je kennis hier nooit bewijzen van bevarenheid. had gegeven en dat je de dames eens hebt waargenomen .toen ze er niet toe te 'bewegen waren aan den Amstel in een roeibootje te stappen, dat ze zou overzetten. Zonder eenige afgunst bekijk fk nochtans de kaarten, want ik stel er geen prijs op met duiven op de schouders te loopen en ik .prijs me gelukkig dat ik het kostbaarst bezit niet aan een gondel moet toevertrouwen, wanneer ik van het èene huis naar het an dere wil komen. En zou ik naar Venetië moeten gaan om kanalen en gondeliers te zien? Onze goede stad Amsterdam toch is rijk aan grachten, waarom het zelfs het Venetië van het Noorden heet en aan gondeliers hadden wij ook geen gebrek. Maar onze gondeliers voeren niet in maanlichte nachten op ranke vaartuigjes; evenmin figureerden ze als min nezangers, betokkelend een banjo neen, onze gondeliers waren stevige stoere knapen in manchester pakken gekleed, die hun logge bakken, die men dekschuiten noemt, in zon neschijn, maar ook in mist en regen en storm voorfcboomden door de grachten, zoowel als door het IJ en Amstel, als de wind witte kuiven op de golven blies, als'de regen hun in 't gezicht striemde en het smalle gang boord maakte tot een gevaarlijk, glibberig pad. Zij hadden geen lust of tijd voor minne zangen; hun handen omvatten geen banjo, maar klemden zich om den zwaren boom, dien zij in het water plonsden waarna zij „...onze gondeliers waren stoere knapen den schouder tegen den knop drukten, lang zaam zich voortbewegend langs het smalle pad en moeizaam tornden zij tegen wind en golven op. Het ware mij wel geweest den kennis met de zeilpet dan bij hen op de schuit te zien, hoog gezeten op het dekzeil, dat over de kisten of balen was gespannen, maar ik vrees, dat die watersport hem een bronchitis zou bezorgd hebben. Onze schuitenvoerders, hoe vaak van den regen doorweekt, zijn gehard tegen dergelijke aandoeningen van de lucht; wegen en houden zich op peil met een stevige pruim tabak en nu en dan een hard- versterking voor de toonbank. Hun flirten bestaat in een verren roep tegen een struische Joraaansche, die zij op de kade ontdekken en overigens verbreken zij hun zwijgzaam heid alleen, als een collega hun de doortocht onder een brug betwist, waarbij de schuiten tegen elkaar botsen en dan volgt in onver- valschi. Amsterdamsch een beschouwing over de rechten des schuitenvoerders en de twij felachtige bekwaamheid der tegenpartij; dan plonsen de boomen neer in het water en zoekt ieder zijn weg. Mij zijn deze zwoegende, ge harde kerels liever aan de Venetiaansche comedianten, wier lied en spel aanstellerij is zooals het gezang van de juffrouw, die meevaart op de ondergrondsche wateren van de grot van Remouchamps en die je opwekt tot het meezingen van haar sentimenteele liederen, wat je gewoonlijk slecht afgaat. t Is jammer, dat die decoratieve figuren onzer grachten meer en meer verdwijnen, maar het tempo is versneld; de schuiten hebben motoren gekregen, die ze sneller en krachtiger voortdrijven, zoo dat het water nu met kracht opspat tegen den boeg. En de schuiten, die geen eigen kracht kunnen ont wikkelen, worden gekoppeld achter kleine, vlugge bootjes, die ze ter bestemming voe ren. De schuitenvoerders hanteeren de handles van den motor in plaats van den boom, terwijl de puffende machine in haas tig kuchen de blauwe gassen tegen de gol ven blaast, maar toch zijn het nog de stoere jongens, die weer en wind trotseeren, die hun inwerking op de bruine facies laten zien. Het water is het element van den schui tenvoerder, maar een element, dat verra derlijke streken heeft, want hoe menigmaal werd niet een schuit aangetroffen door geen vaste hand meer geleid; traag dobberde de vaarboom op de golven; hij, die hem had gehanteerd, was uitgegleden en het verrader lijk nat had zijn prooi gegrepen. Maar ook waren er, die het element den buit betwistten en van hun schuit af een met den dood ziende worstelen, niet aarzelden om den boom te laten rusten en onbevreesd zich van het boord lieten glijden om te red den. Uit den aard van hun beroep waren zij meer dan anderen in de gelegenheid te zien, hoe onvoorzichtige jongens, die wat te veel op hun goed gesternte hadden vertrouwd, moesten ervaren, dat spelen op schuiten en aan den wallekant zelfs een Amsterdamschen jongen noodlottig kan zijn. Ik weet niet of Dirk de Waterduiker een zeker verbond met de watergeesten had ge sloten of dat een geheime stem hem riep naar de plaats des onheils maar hij had on getwijfeld een zekere voorbeschikking om als menschenredder op te treden want an ders kan ik niet verklaren, hoe het hem ge lukt is in zijn schuitenvoerdersloopbaan een negentigtal menschen weer op het droge te brengen en dat uit grachten, waarvan de gesteldheid zoodanig was, dat u en ik bij de eerste redding minstens een vergiftiging hadden opgedaan. Ik weet niet of Dirk, door een bijzondere inwendige verzorging of door zijn voortdurend verblijf in de atmosfeer der grachten, immuun was geworden, zeker is het, dat hij het was, want ongeschonden kwam hij telkens uit den strijd. De Amster dammer heeft die prestatie weten te waar- deeren door hem den eeretitel van de Wa terduiker te geven, waarop hij even trotsch was als op de medailles, die hij van hooger- hand ontving. Uit de prestaties van Dirk valt af te leiden, dat nog al eens een Amsterdam sche jongen met de gracht kennis maakt en dat is ook zoo, maar gelukkig zijn er altijd anderen bij de hand om te helpen. Zoo ver- ge niets van hun beteekenis verloren. Langs Damrak, Prins Hendrikkade en Singel voe ren de vrachtwagens balen en kisten en va ten aan en ratelen de winches, die ze in het ruim der booten doen afdalen, of die daar uit ophijschen, wat de provincie Amsterdam toevoert. Is het wonder, dat ieder rechtgeaard Am sterdammer aan zijn grachten gehecht is en dat er een storm van verzet kan opsteken als er stemmen opgaan om er een dicht te gooien? Men denke slechts aan het geharre war over het Rokin. En wat is het Rokin? Een stuk open riool, zonder schoons, zonder eenig belang voor de scheepvaart.. Alleen ter wille van de traditie wil men dit in stand houden. Mij doet dit denken aan een oud, vergeeld portret van een voorvader, dat in een album is achtergebleven en waar de na komelingschap om lacht. Als wij jongens zoo'n portret vonden, prikten wij gaatjes in de oogen en hielden het dan tegen het licht, waarop de beroemde voorzaat ons met vurige oogen aanstaarde, zoodat we hem kunst matig leven in bliezen. Zoo doet de gemeen teraad met het Rokin. Laten ze het opruimen zooals wij tenslotte het oude vergeelde por tret van hem, die zich niemand herinnerde, weggooiden. Ja, wanneer men van een voorvader een portret bezit, door een beroemd meester ge schilderd, houdt men het in eere als kunst werk, al is het belang van den voorzaat voor ons verdwenen. Zoo beware men in Amster dam de schilderachtige grachten als kunst werken, ons door het voorgeslacht nage laten; iets moois ruimt men niet op, ook al dient het niet meer voor gebruik, maar het vieze Rokin, dat een gezonde ontwikkeling van modern Amsterdam in den weg ligt, laat men dat dichtgooien. Betreurt men. dat het Damrak, de Rozen- en Lindengrachten zijn gedempt; dat het bruggetje in de Kalver- straat is verdwenen; dat Spui en N. Z. Voor burgwal goede verkeerswegen vormen bij het steeds drukker wordend verkeer? ....manden en oude email potten...,m Ik vrees, dat mijn stem zal zijn die eens roependen in de woestijn. Op een andere belangrijkheid der grachten moet ik nog de aandacht vestigen, een be langrijkheid, die duidelijk in het oog springt als een enkele keer de wintervorst zoo goed is het water te verstarren. Dan ziet men, r fu A <m dHJL Zoo verscheen een tweetal op het bureau scheen op een dag een tweetal op het bureau beiden sliknat, de een met het deemoedig ge zicht van den drenkeling, de ander met den trotschen blik van den redder en ze deden het verhaal, dat ze in die kwaliteit in een der geurige grachten hadden gelegen, waar aan, uit hoofde van hun vochtigheid en hun geur niet getwijfeld behoefde te worden. De redder ontving zijn premie van drie gul den. Een paar dagen later verscheen de redder weer in denzelfden toestand, thans met zich meevoerend een ander deemoedig jongetje en weer kon hij zijn drie gulden beuren. Maar toen kort daarop de redder weer ver scheen in gezelschap van een bedeesden knaap, even druipend als hij zelf, rees bij mij de vraag of ik hier voor me had een jon geling, voorbeschikt om eventueel de vacan te ülaats van Dirk de Waterduiker te ver vullen, dan wel of dit allemaal wel zuivere koffie was en toen bleek al spoedig, dat de tewaterlating en redding na onderling over leg was gepleegd, nadat gebleken was na de eerste redding, dat hiermee een vooruitzicht op voor jongens ongekende rijkdommen was ontstaan; de drie gulden was eerlijk gedeeld. Zoo zie je, dat je in Amsterdam niet alleen op maar ook in het water aan den kost kan komen. Maar in t algemeen dienen de grachten daar niet voor, maar zijn ze gegraven ten gerieve der kooplieden, die er langs woonden en er hun pakhuizen hadden. Dit belang is veel verminderd sedert de entrepots de koop waren bergen en veel kanalen hebben voor de vaart geen beteekenis meer. maar voor den handel met de provincie hebben sommi vooral ln de Jordaan, hoe de gracht alles met haar zwart kleed kan bedekken, want dan is het ijs bedekt met afgedankte stoelen, ma trassen, ledikanten zelfs, naast tallooze man den en oude émail potten en pannen, en heuveltjes rijen zich tegen den walmuur van al wat het dagelijksch leven aan afval over laat, terwijl langs de groentemarkt rotte sinaasappelen, aardappels en koolbladeren, het ijsvlak tot een open uitstalkast van tuin- producten maken. Ja. de gracht is de goede vriend der Jordaanbewoners en verbergt goedwillig al wat him tot last is Ik zou U nog veel van het watergebied kunnen vertellen; ik zou U naar den Amstel kunnen brengen, waar families in haar wherries drijven, uit economie met zich voerende een pot rijst om den honger te stillen; waar anderen, in scherpe gieken als pijlen door 't water schieten, waar onbeholpen jongens en meisjes in roei- en zeilbootjes spelevaren, terwijl in de voorbijpuffende motorbootjes de dood op hen loert; waar, hoog staande op een ducdalf. en oude grijze meeuw met menschenwijsheid dit gedoe be schouwt. Of wel zou ik U mee kunnen nemen naar het IJ, waar de logge ponten hun zware lasten van wagens en menschen langzaam overbrengen, waar de hooge Zaan- damsche driedekkers liggen, waar Oostzee- booten haar rookpluimen uitpersen; ik zou U op de Marker bootjes kunnen brengen met hun cosmopolitischen passagierslast. Nog zou ik U oostwaarts kunnen voeren, waar op de Javakade de machtige hijschkranen zich hoog tegen de lucht afteekenen, die hun stalen grijpvingers doen neerdalen in de reusachtige Oostindlëvaarders. Ik zou U westwaarts kunnen brengen waar de eleva tors het graan uit de schepen zuigen om het langs breede banden in de silo's te storten; naar de petroleumhaven met haar geweldige tanks, naar de Houthaven, waar de pijn- boomen uit het noorden uit de luiken schie ten. Ik zou U dit alles kunnen toonen, maar mijn bestek laat dit niet toe en daarom geef ik U den raad: neem op een mooien zomerdag een plaatsje op een bootje, dat U voor weinig geld een tocht door binnen- en buitenwateren verschaft en men er dan eenigszins op ver dacht. dat de Amsterdamsche straatjongen nog niets van zijn geestigheid heeft verloren en kijk niet naar boven als ge onder een brug zult. doorvaren; het zou kunnen gebeuren, dat er een toevallig iets vochtigs op uw ge zicht liet vallen. DE VERLEIDING DER WINKELS (Van onzen Londenschen correspondent). Bij de behandeling van een zaak van win keldiefstal, voor een politierechter in het West End van Londen, werd namens de ge dupeerde winkelonderneming, welke zich vooral toelegt op den verkoop van dames- kleeding, verklaard dat zij jaarlijks door winkeldiefstallen een verlies van gemiddeld 10.000 lijdt. Het geval voor den rechter betrof een vrouw, die rich een japon had toe geëigend, waarde 6, en een bosje kunst bloemen, waarde anderhalve shilling. In alle gevallen, waarin deze winkelmaatschap pij klanten betrapt op diefstal, stelt zij een vervolging in en zij heeft er gemiddeld 300 per jaar. Dit is de ervaring van slechtts één grooten winkel. Voegt men er die van am deren bij dan kan men rekenen dat duizen den menschen zich aan dit misdrijf schul dig maken en dat het gezamenlijk verlies der winkels een kwartmillioen pond sterling per jaar nabij moet komen. De schuldigen zijn nagenoeg uitsluitend vrouwen en behooren tot een stand, die in het algemeen in goeden doen is. Het ver grijp wordt gewoonlijk gekenschetst met het psycho-medische woord kleptomanie, het geen de rechters echter niet weerhoudt er straf voor uit te deelen. In dit laatste ge val werd de vrouw in verzekerde bewaring ge houden voor een geneeskundig rapport. Het ontstellende van dit verschijnsel der veelvuldige winkeldiefstallen is dat niemand tot heden een middel heeft kunnen vinden er een einde aan te maken. De klanten van de hier bedoelde firma moeten wel weten dat rij de gevallen steeds voor den rechter brengt. Niettemin behoudt de firma een oogst van tennaastenbij 300 per jaar. De wijze van uitstelling is ongetwijfeld een factor van belang. Vele warenhuizen stapelen tegenwoordig „een populaire lijn" in groote hoeveelheden op tafels en toonbanken, de klanten uitnoodigend er naar hartelust in te zoeken. Winkeljuffrouwen staan in de buurt en werpen zoo nu en dan een oog op de grabbelende klanten. Menschen die zich verdienstelijk maken met maatschappelijk werk beseffen maar al te goed de verleiding voor kinderen van de schitterende stukken speelgoed, die in winkels voor het grijpen liggen. Maar men kan de groote warenhuizen niet bezoeken, vooral ge durende de in frequentie toenemende uit- verkoopen, zonder verontrustend getroffen te worden door de verleiding, die hier aan volwassenen, in het bijzonder aan sommige moderne koortsachtig-hebberige vrouwen wordt gebpden. Sommige winkels schijnen tot diefstal uit te noodigen omdat het veel gemakkelijker is een artikel eenvoudig weg te nemen dan de aandacht te trekken van een bediende, die met haar gebruikelijke en typisch Londensche onverschilligheid en dat even typisch air van superioriteit klanten voorbij riet. SHAW OF SHAW. In de wandelgangen van het Lagerhuis, onthult de Daily Express, hebben amusante praatjes de ronde gedaan over de aanwezig heid van George Bernard Shaw aan de lunch in Chequers voor de Duitsche staatslieden. Volgens die praatjes zou de tegenwoordigheid daar van den vermaarden schrijver te wijten zijn geweest aan een merkwaardig misver stand. De redeneering is dat de bijeenkomst herstelbetalingen en ontwapening gold en dat het daarom natuurlijk was dat Mac Donald er graag den Eerste-lord van de Ad miraliteit en den minister van Oorlog bij wilde hebben, om hem leiding en raad te ver schaffen in de ontwapeningskwestie. De in structie was dus: Vraag Alexander en Shaw. Met „Shaw" zou dan bedoeld zijn Tom Shaw, de minister van Oorlog. Maar de persoon, die de instructie ontving, dacht aan niemand anders dan Bernard Shaw, hetgeen niet zoo gek is. Daarom werd de lenige kunstenaar uitgenoodigd in plaats van de dikke be stuursman. In officieele kringen wordt deze verklaring van Bernard Shaw's aanwezigheid op Chequers als onwaar ofschoon aardig ge vonden gelogenstraft. Daar werd verteld dat de tooneelschrijver was uitgenoodigd omdat de Duïtschers belang in hem stelden. Dit laatste klinkt aannemelijk want de gebaarde Wijze van Ierland geniet in het buiteidand minstens een even grooten roep als in Groot Brittannië. De officieele verklaring lijkt te meer aannemelijk aangezien ook mevrouw Bernard Shaw dien Zondag op Chequers doorbracht. De schrijver zelf heeft naar aanleiding van dit gevalletje de gebruikelijke en langzamer hand wat versleten Shawiaansche opmerking gemaakt. .Dit verhaal", zelde Shaw, „bewijst slechts opnieuw hoe zeer het Lagerhuis bij zijn tijd ten achter is. Elke instelling in het Ver- eenigcl Koninkrijk zou hebben geweten dat het hoofddoel van de komst der Duitsche staatslieden naar Engeland was mij te zien en dat de besprekingen over den oorlog en bewapening zuiver bijkomstig waren. Dat is alies wat ik te zeggen heb". WILLEBRORD SNELLIUS. 1580—1626. Een van de knapste vaderlandsche geleer den was Willebrord Snellius, of Snel van Royen. Hij was de zoon van Rudolph Snellius, een afstammeling van een welgestelde fami lie uit Oudewater, die eveneens naam maak te als wis- en sterrekundige. Te Leiden ge boren in 1580 werd Willebrord reeds in 1590 ingeschreven als student aan de nieuwe Uni versiteit der Sleutelstad. Men had hem be stemd voor de studie dor rechten, doch hij beoefende reeds vroegtijdig de wiskunde. Tien jaar na zijn intrede aan de Universi teit werd hem vergund om aan de Universi teit op buitengewone dagen voorlezingen te houden over wiskunde. Niet lang daarna ver trok hij echter naar het buitenland. Hij maakte een reis naar Wiirzburg, waar hij den geleerde Adriaan Romanus, den vriend van den met hem bevrienden Van Ceulen be zocht, en naar Praag, waar hij kennis maak te met Tycho Brahe, onder wien hij zich oefende in het doen van astronomische waar nemingen. Ook ontmoette hij er Kepler. Na Praag bezocht hij Altorf en Tubingen, waar hij kennis maakte met den sterrekundige Moestlin. Dat hij intusschen de rechten er niet aan gegeven heeft, blijkt uit zijn reis naar Parijs, uitsluitend ondernomen voor rechtsgeleerde studiën. Te Parijs liet hij echter ook niet na om aansluiting te zoeken bij wiskundigen, waarmee hij de vriendschapsbanden later nog door briefwisseling heeft onderhouden. Uit Parijs werd hij teruggeroepen door zijn vader, die toen aan het Hof van den Land graaf Maurits van Hessen vertoefde, en met wien hij daarop een reis door Zwitserland maakte. Reeds dadelijk na zijn terugkomst moet Snellius begonnen rijn met de vertaling in het latijn van Stevln's „Wisconstighe Ge- dachtnissen" die te Leiden in het Neder- landsch verschenen waren. Het is Snellius* verdienste hiermede het werk van Stevin ook voor buitenlandsche geleerden te hebben toegankelijk gemaakt. In 1608 werd Snellius te Leiden bevorderd tot „magister artium". Een jaar later werd hem toegestaan op vrije dagen lezingen over wiskunde te houden, waaronder ook de ster- rekunde begrepen was. In 1018 werd hij aan gewezen als opvolger van zijn vader. Drie jaar later werd hij benoemd tot gewoon hoog leeraar. Zijn vermaardheid was toen reeds groot. Kepler legde hem vraagstukken ter oplossing voor. Snellius zette zich. waarschijn lijk op verzoek der weduwe aan de uitgave van de nagelaten geschriften van zijn leer meester Van Ceulen, verder hield hij zich bezig met metingen ter bepaling van de lengte der meridiaan of omtrek der aarde. Voor zijn waarnemingen gebruikte hU als basis de torens van Leiden en Zoeterwoude. Hij werd bij zijn werk door vermogende vrien den geholpen. Merkwaardig is, dat ln zijn sterrekundige onderzoekingen Snellius in het geheel niet vrij is van het heerschendc bij geloof omtrent voorspellingen door kometen enz., rijn llchtgeloovigheid was bekend. In zijn wiskundige onderzoekingen was hij strenger wetenschappelijk. Tot driemaal toe werden hem de fondsen verschaft om de in strumenten aan te schaffen voor zijn "rnad~ metingen. Snellius voerde de grootste bere keningen uit zonder logarithmentafel. zijn niet voltooide berekeningen der graadnving, zijn later uitgewerkt door Mussehenbroek. De methode van Snellius is do blijvende grond slag geworden voor elke later ondernomen graadmeting en voor de moderne geodesie. Ook op scheepvaartkundig gebied deed Snellius publicaties. Tevens legde hij de vrucht zijner studiën zelfs in gedichten neer. Snellius was eerst 46 jaar toen hij over leed. Hij liet een weduwe met achttien kin deren achter, die echter van overheidswege een toelage kregen. Hij werd begraven in de Pieterskerk te Leiden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15