H.D. VERTELLINGEN TRANSPIREERENDE Helder waschgoed. Billijke prijzen. VICTORIA-WATER Het Vruchteloos Offer. HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAC 1 JULI 1931 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). De Portemonnaie. door HASSE ZETTERSTRÖM. Op don terugweg van mijn wandeling kwam ik door de Marisstraat. De mor gen was kalm en mooi en in mijn gemoed heerschten de stilte en de vrede van het vroege uur. Op den drempel van een der groote, nieu we huizen, die den tijd uit de aarde heeft gestampt, lag een lange, smalle damesporte- moniaie. Ik bleef staan, bukte mij snel en nam de portemonnaie op. Ik wilde haar juist in mijn zak steken, toen ik van boven een stem hoorde: „Dank u wel! Heel vriendelijk! Er komt dadelijk een jongen beneden om haar te ha len!" Ik keek naar boven. Voor het open raam van de tweede verdieping stond een jonge dame. Zij was het, die gesproken had. Ik hield de portemonnaie in mijn hand en een gevoel van verlegenheid besloop mij. Het kwam mij voor. dat ik een misdrijf had begaan, omdat ik mij het eigendom van an deren had toegeëigend, dat ik probeerde te verbergen. Maar portemonnaies behooren ook niet op drempels te liggen. Het duurde een minuut, eer de jongen kwam om de portemonnaie te halen en in dien tijd was ik bedaard. „Ik geloof wel, dat het uw portemonnaie is", zeide ik tot de dames voor het raam van de tweede verdieping, „en ik heb geen reden, er aan te twijfelen, maar voor de controle moet ik een paar vragen stellen: „Hoe is de portemonnaie het raam uit ge komen?" „Ik heb haar laten vallen". „Het is heel ongewoon, dat men porte monnaies uit het raam laat vallen." „Ik had haar in mijn hand, toen ik het raam wilde openmaken en toen heb ik haar laten vallen. Wilt u haar aan den jongen ge ven?" „Een oogenblik. Is er geld in de portemon naie?" „Jawel. Ongeveer twintig kronen." Ik maajcte de portemonnaie open. In de twee vakken lagen een biljet van twee Kro nen en twee stukken van een Kroon. „Dat klopt niet", zeide ik. Ligt er ook niet een kleine sleutel tusschen het geld?" „Ja, ik geloof dat het een kleine sleutel van een cassette is". Er was geen sleutel in de portemonnaie. U moet er niet boos om worden, maar mijn geweten eischt dat ik met de porte monnaie naar de politie ga. U kunt haar daar, wanneer u haar kunt beschrijven, gaan halen." „Ook goed", zeide de jonge dame en sloot het raam. Ik ging naar de politie, afcleeling gevon den voorwerpen. Het vertrek was donker en droefgeestig. Bij de deur zaten drie politieagenten, die za gen er uit, alsof zij een voorwendsel zochten om verlof te krijgen. Een hunner zag mij afkeurend en bestraf fend aan. „Wat hebt u?" zeide hij. „Een gevonden voorwerp", zeide ik dee moedig. „Daar" zeide de politieman en wees naai den voorgrond yan de kamer. Ik deed een paar passen voorwaarts, hoor de het klepperen van een schrijfmachine en zag een man bij het raam zitten en typen. De machine was een Smith Premier No. 10. met twee alfabetten en de man timmerde er in hooge mate roekeloos op los. Hij hamerde met den middelvinger van de rechterhand op de toetsen, alsof het zaak was, binnen een bepaalden tijd, een bepaald aantal kleine spijkers in te hameren. Ik boog over de barrière, die ons scheidde en toen zeide ik: „U moogt mijn schrijfmachine niet ruï neeren!" De man liet zijn middenvinger in de lucht zweven, draaide zich om, zag mij met een oog aan en zeide: „Uw schrijfmachine?" „Jawel, mijn schrijfmachine, de schrijf machine van de politie, van den staat, mijn schrijfmachine. Het is verkwistend en gewe tenloos van de autoriteiten, de beambten geen curscus in machlneschrijven op oude schrijfmachines te laten volgen, voor zij zich op de nieuwe werpen en die ruïneeren. Men schrijft met de vingens van beide handen op de schrijfmachine en de duim gebruikt men voor den toets, die de ruimte tus schen de woorden teweeg brengt. Wanneer u een briefkaart precies in het midden tus schen de toetsen steekt, zult u weldra leeren de handen uit elkaar te houden, zoodat de rechterhand aan haar kant en de linkerhand aan de hare werkt. Bovendien zit u te laag. Uw armen worden op deze manier moe. U moet zoo zitten, dat uw ellebogen op dezelf de hoogte zijn op uw machine". De man liet zijn onbehouwen vinger uit de lucht neer dalen, zag mij met beide oogeji aan en zeide: „Anders nog iets?" „Ja, ik heb een portemonnaie gevonden." „Hoe is de naam?" „Wiens naam?" „De uwe natuurlijk." „De mijne? Zou het niet beter zijn, dat u den naam trachtte te vinden van degeen, die de portemonnaie heeft verloren?" „Verdenkt u iemand?" „Ik begrijp u niet." „Hebt u de verdenking, dat de portemon naie iemand toebehoort?" „Ja, ik heb de verdenking, dat zij van iemand is". „Van wie dan?" „Waar hebt u de portemonnaie gevon den" „In de Marisstraat, op den drempel. Een dame heeft gezegd, dat zij de portemonnaie uit het raam heeft laten vallen. Vindt u niet dat dit wat zonderling klinkt?" „Hoe dat?" „Het komt zoo zelden voor, dat men por temonnaies uit ramen laat vallen. „Een vrouw kan een portemonnaie op iedere wijze,op iedere plaats en te allen tijde verliezen." „Dus u gelooft, dat de dame de portemon naie uit het raam heeft laten vallen?" „Hoe kan ik dat weten?" „Het kwam mij voor, dat u zich zoo hadt uitgedrukt." De man rees in zijn volle lengte op en zeide „U komt hier, zoekt chicanes, windt a op over de schrijfmachine van de politie, wei gert, uw naam op te geven en neemt mij een verhoor af over een dame, die portemon naies uit het raam laat vallen!!! Wat bent u eigenlijk voor een mensch?!" „Neem mij niet kwalijk" zeide ik „dat ik al te veel van uw kostbaren tijd heb ge- eischt. Ik wist niet, dat ik de eer had, met den burgemeester te spreken. Ik dacht, dat u ten hoogste de commissaris van politie was. Nu zal ik intusschen de zaak zelf ter hand nemen, onderzoek, verhoor en ophel dering en ik hoop dat alles een gelukkig verloop zal hebben. Wenscht u de portemon naie nog eenmaal, de laatste maal te zien?'.' De man had mij den rug toegekeerd en hamerde met zijn uitgerusten middelvinger op de schrijfmachine. Nu klonk het, alsof hij ergens een draadnagel van zeven duim in wilde slaan. Des middags ging Ik naar het huis in de Marisstraat, voor hetwelk ik des morgens de elegante damesportemonnaie had gevonden. Ik ging twee trappen op en belde aan de deur voor mij. Een dienstmeisje deed open en ik vroeg „Is mevrouw misschien thuis?" „Gaat het over een rekening?" vroeg het meisje. „Wat?" zeide ik. „Is mevrouw niet thuis, wanneer het over een rekening gaat?" Er stond plotseling een dame in de vesti bule. Ik was er niet geheel zeker van, of het de dame van vanochtend was. Indien zij het was, dan kwam het mij voor, dat zij iets ouder was geworden, sedert wij elkaar het laatst gezien hadden. Zij keek mij aan met de beleedigde allure, die een vrouw steeds tegenover een vreemden heer manifesteert. En toen zeide zij: „Wat wenscht u? Zoekt u iemand?" „Ik kom vanwege de portemonnaie, die vanochtend uit het raam is gevallen." „Ik heb geen portemonnaie laten val len." „Zoo dat kan wel zijn. Het is mogelijk, dat de dame in de woning hiernaast woont." „Heeft die een portemonnaie uit het raam laten vallen?" „Ja de politie meent „Hebt u bij de politie aangifte gedaan?" „Ja, ik wilde haar kleinen jongen de por temonnaie niet geven „Zij heeft heelemaal geen jongen. Heeft zij de politie verklaard, dat zij een jongen heeft?!?" „Neen, maar ik dacht, dat het haar jon gen was, omdat hij de portemonnaie wilde halen „Zij maakt gebruik van kleine kinderen, om zich de portemonnaies van andere mer.- schen toe te eigenen?!?" Ik trok mij met buigingen terug en een paar seconden later bevond ik mij in de wo ning er naast, bij de werkelijke eigenaresse van de portemonnaie of, om correct te zijn: bij de dame, die er zich des morgens voor had uitgegeven. Zij was jong en knap en ik voelde mij even verlegen als des morgens, 1 INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. SI OOMwksSCHERIJ ..IKMIN A' .I IRÈGENTÉSSELAAN ,40 CÊt. H466 HAARLEM TEL. 13.466 toen zij mij uit het raam toeriep. Zij ontving mij vriendelijk en zeide: „Nu, hoe is het gegaan? Wat heeft de po litie gezegd?" „De politie achtte het hoogst waarschijn lijk, dat u de eigenares van de portemon naie is." „En wat is uw meening?" „Dezelfde als die van de overheid." Ik overhandigde haar de portemonnaie. Maar zij nam haar niet aan. Zij hield haar handen op den rug en zeide: „Zoo gemakkelijk gaat het niet. Ik heb de zaak overwogen. Wanneer ik de porte monnaie neem. dan is er altijd iemand, die de verdenking koestert, dat het de mijne niet is. Ik doe er liever afstand van, dan dat men mij wantrouwt." „Wat wenscht u nu, dat er zal gebeuren? U wilt toch niet, dat ik de portemonnaie houd?" „Neen, dat gaat niet. Maar wij kunnen de geschiedenis eenvoudig naar haar begin terugbrengen. U moet de portemonnaie op den drempel leggen, waar u haar hebt ge vonden. Op deze wijze zijn wij beiden van alles af." „Ik weet niet, of u gelijk hebt, maar na tuurlijk zal ik doen, wat u' wenscht." „Ik nam afscheid en ging heen en toen ik op de straat kwam, die leeg was en verlaten, legde ik de portemonnaie op dezelfde plek. waar ik haar had gevonden. Toen ging ik snel naar huis zonder om te zien. De dag verliep en toen het avond werd, was het mij duidelijk, dat de geschiedenis niet op deze wijze mocht eindigen. De logica verlangde een slot en de dame met de por temonnaie had het wellicht in haar hand. Ik zocht in een telefoonboek, vond haar naam, dien ik van het naambord op haar deur had onthouden en toen belde ik haar op. Zij was zelf aan het toestel. „U moet mij niet kwalijk nemen", zeide ik, „maar dat is geen waardig slot van de geschiedenis met de portemonnaie. Er moet iets gebeuren, dat de ontwikkeling beëin digt." „Ja", zeide zij, „kunt u zich dat voorstel len, toen u was weggegaan kwam mijn man, ontdekte de portemoniaie, bleef staan en herkende haar terstond. Hij heeft haar opgeraapt en aan mij gegeven. Zoo, nu is alles in orde, nietwaar? Wacht u een oogen blik, dan kunt u zelf met mijn man spre ken". Zij verdween en daar stond ik alleen, met den hoorn in mijn hand. Haar man ik wachtte niet, ik hing de microfoon discreet op en daarmede zette ik de punt der logica achter de geschiedenis van de gevonden por temonnaie. STADSNIEUWS GENEESHEER-DIRECTEUR PROVINCIAAL ZIEKENHUIS Ter vervulling van de vacature, ontstaan tengevolge van het aan Dr. W. M. van der Scheer verleend eervol ontslag als Eerste Ge neesheer-Directeur van het Provinciaal Zie kenhuis nabij Santpoort, stellen Ged. Staten van Noord Holland aan de Prov. Staten voor, als zoodanig te benoemen den heer G. Kraus, Geneesheer aan genoemd Ziekenhuis, die se dert het vertrek van Dr. van der Scheer met de waarneming van het Directoraat is be last. Deze benoeming zou 1 Augustus e.k. kunnen ingaan. De jaarwedde zal f8500 bedragen. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. OKSELS EN VOETEN behandele men met Purolpoeder. Dit is het meest afdoende middel daarvoor. Het kost 45 en 60 ct. per bus en is evenals Purol, verkrijgbaar bij Apoth. en Drogisten. 0bes(vahnste)n - NATUURLIJK BRONWATER. De gezondste, meest gevraagde tafeldrank. DE MIDDENSTANDSBOND TE ZANDVOORT BIJEEN. BURGEMEESTER VAN ALPIÏEN OVER DEN MIDDENSTAND EN ZANDVOORT. Dinsdag is te Zand voort het congres en algemeene jaarvergadering van den Konink lijken Nederlandschen Middenstandsbond geopend. Te vijf uur kwamen de deelnemers bijeen in de Bodega Mustert, ter onderlinge kennismaking en begroeting. Van den toren van het raadhuis, van vele huizen en ge bouwen in Zandvoort wapperden de vlaggen ter verwelkoming van dit driedaagsch con gres, dat de kopsttikken van de Midden standsbeweging naar Zandvoort brengt. Een strijkje luisterde de bijeenkomst bij Mustert op. Te half zes ontving het gemeentebestuur de deelnemers officieel ten raadhuize. Met muziek voorop begaf men zich daarheen door de Kerkstraat. De burgemeester, de heer H. van Alphen hield een begroetingsrede, waarin hij dit congres aanduidde als een der belangrijkste in de reeks van 28 voorgaande, gelet op de tijdsomstandigheden. „De wereld verbete ren" is een soort sport geworden, zei de bur gemeester, doch vraag en aanbod acht hij factoren, die zich bezwaarlijk voor een kunst matige bewerking leenen. Het doet goed aan, dat een rustige atmosfeer gekozen is, om de problemen van den middenstand op te los sen. De heer Van Alphen meende bekendheid aanwezig te weten met de aantrekkelijkhe den, die Zandvoort biedt, hij herinnerde nog eens aan den steun, die de pers verleent voor het verkrijgen van een goede spoorverbin ding met Amsterdam. Spr. roerde voorts de moeilijkheid aan, die een gemeente oplevert met hoogstens 4 maanden seizoen en 8 maanden winter. Het seizoen brengt mede een dagelijksche bevol king, waarvan het aantal kan aangenomen worden tusschen de 20- en ruim 100.000 be zoekers te liggen, de duizendtallen sterk be- invloed door de graden der temperatuur. In aansluiting hiermede noemde spr. de woor den „winkelsluiting" en „vermakelijkheidsbe lasting", klanken voor den middenstand niet vreemd. Zij mogen echter niet gerangschikt worden onder „puzzles", al was 't maar alleen om het feit, dat ook de plaatselijke Handels vereniging door hare voortvarendheid en kennis van zaken het gemeentebestuur meer dan eens bij het nemen van besluiten van „bericht en raad" dient. Spr. besloot met te zeggen, dat het ge meentebestuur niet het minste bezwaar zou hebben, in dien de congressisten gedurende hun verblijf de theorieën van den Engelschen professor toepasten, dat men thans zooveel mogelijk moet uitgeven. De voorzitter van den Bond, de heer E d. G. Schürmann, heeft de rede beantwoord. Hij zeide, dat op den middenstand de plicht rust om het evenwicht tusschen verdienen en uitgeven te vinden. Ook de middenstand heeft niet van 1 Januari tot 31 December den goeden tijd. Ook bij hem is alles op „seizoen" ingericht. Daarom is de middenstand niet tevreden met het tegenwoordige tijdsbestek. Men is er op uit om den arbeid te beperken, daardoor wordt er ook niets verdiend en raakt de middenstand in een moeilijk par ket. Belangrijk echter is dan een ons sympa thiek gestemd gemeentebestuur. Dat u er prijs op stelt den middenstand te ontvangen, aldus spr., bewijst, dat u zijn waarde erkent. Wij kwamen, omdat wij een verplichting aan li hebben. U had. ons immers reeds drie jaar geleden uitgenoodigd. De middenstand is overtuigd, dat er een kentering in den toestand komt. Het voor- stel-Hoover geeft haar daar aanleiding toe. Spreker eindigde met te zeggen, dat Zand voort als luxe-plaats even noodzakelijk is als een stad, .die alleen van arbeid leeft, want luxe is ook een behoefte en wanneer Zand voort de plaats is, waar een nieuw tijdperk van bloei wordt ingeluid, dan hoopt hij, dat het tevens die is, waar ieder daarna kan uit rusten. Men heeft zich verder aan het materieele gedeelte van den ontvangst gewijd. HET 28e NATIONAAL MIDDENSTANDSCONGRES' De openingsrede. Heden, Woensdagmiddag, werd, nadat de algemeene vergadering van den Kon. Ned. Middenstandsbond was geschorst en er ge legenheid was geweêst voor het gebruiken van de lunch, het 28e Nationaal Midden standscongres in de Concertzaal van het Groot Badhuis geopend met een rede van den Bondsvoorzitter, den heer E d. G. Schürmann. De voorzitter, die aan zijn rede den titel „Paraat!" had gegeven begon met te zeggen, dat de wensch, op het congres te Amsterdam geuit, dat in 1930 de wereldcrisis zou eindi gen, tegen alle verwachting in niet werd ver vuld. De opleving, waarnaar zoo verlangd wordt, heeft niet plaats gehad. Het afgeloopen Jaaf heeft den toestand nog slechter, nog kritie- ker gemaakt. De Rijksmiddelen gaan achter uit; de koopkracht van het volk vermindert. De handeldrijvende en de industrieele mid denstand maken de ups and downs van het economisch leven mede. Verschillende middelen tot verbetering wor den aangegeven waarvan vele lijnrecht te genover elkaar staan. Men spreekt van kor toren en langeren arbeidsduur, van daling en van stijging der loonen. Maar dit is alles' theorie. Alle middelen om uit deze crisis te geraken, zijn mislukt. Deze mislukking is de mislukking der collectiviteit. Een land pros pereert niet door nivelleering. door gelijkstel ling van arbeidzamen met luiaards, van be kwamen met onbekwamen. Men heeft door nivelleering getracht, den toestand te verbe teren en men heeft daarin gefaald. Indien men nu eens trachtte, wat meer aandacht te schenken aan het individueele kunnen en de belemmeringen weg te nemen, waardoor het individu door eigen kracht, door eigen ener gie, door eigen ontwikkeling kan vooruitko men? Er moet gebroken worden met de zie kelijke gewoonte der laatste jaren, steeds op den staat te leunen, aldoor meer bescherming en subsidie te vragen, alsof de staat over on uitputtelijke hulpbronnen te beschikken had. Er is slechts één middel tot verbetering: arbeid! Vrije tend, vacantie, sluiting van winkels op een bepaalden dag in de week, waartoe de gemeentebesturen de bevoegdheid krijgen, kunnen waarlijk niet worden be schouwd als middelen om de volkswelvaart te verhoogen. Integendeel: het toegeven aan overdreven eischen werkt verlammend op de energie en op het geheele maatschappelijke leven. Wij zijn aan de grens der onbekookte eischen van bepaalde groepen der samenle ving ten koste der algemeene welvaart. En verder gaan op dien weg zou noodlottig wor den. Ook de handeldrijvende en de industrieele middenstand hebben hun eisch gesteld, die evenwel niet is ingewilligd. Hun eisch was: „Laat ons werken!" Indien men, nu al les heeft gefaald, dien eisch eens inwilligde? De regeering moet niet voortgaan op den weg, die leidt tot verdere beperking van het bedrijfsleven. Want in een maatschappij, waarin de grootste werkkracht wordt ontwik keld is ook de kans op welvaart het grootst. Hoover's boodschap aan de Europeesche mogendheden heeft plotseling de wereld wak ker geschud en de hoop op herstel doen her leven. Maar deze herleving zal moeten ko men door de inspanning van aller krachten, door het vormen eener nationale eenheid, waarbij producent, distribuant en consument elkander naar waarde zullen leeren schatten. In deze actie zal den middenstand een zware taak wachten; veel zal worden gevergd van zijn energie Maar hij zal gaarne alles geven wat in hem is, wetende dat hij niet alleen arbeidt voor zichzelf en zijn gezin, maar dat zijn arbeid in staat is, werkgelegenheid te scheppen, de volkswelvaart te verhoogen en de waarde van het individu tot ontplooiing te brengen. Spr. eindigde met de woorden: „Wij zijn, p ar a a t!" FAILLIS SEMENTEN Doer de Arrondissments-rechtbank tq Haarlem zijn op 30 Juni in staat van. faillis-i sement verklaard: 1. W. van der Mey Czn., schipper wonende te Hillegom, Meerstraat 67; Curator Mr. P. Tideman wonende te Haarlem. 2. C. J. Wulf, chemisch reiziger, wonende te Haarlem, Helmbrekersteeg 8; Curator Mr. L. U. Rengers Hora Slccama wonende te Haar lem. 3. N.V. Visscherij Mij „IJmrind" gevestigd te IJmuiden; Curator Mr. Dr. F. A. Bijvoet Wonende te Haarlem. Opgeheven werden de faillissementen we gens gebrek aan actief van: 1. J. Huibers wonende te Nieuw-Vennep;! Curator Mr. A. A. Huizinga wonende te Haarlem. 2. G. Drost wonende te Haarlemmermeer Nieuw-Vennep; Curator Mr. A. A. Huizenga wonende te Haarlem. 3. W. van Elswijk wonende te Rijk gem. Haarlemmermeer; Curator Mr. C. Blanke voort wonende te Haarlem. Geëindigd zijn de faillissementen door het verbindend worden der eenige uitdeelings- lijst van: 1. C. H. Hundepool Jr. wonende, te Heem stede thans te Amsterdam; Curator Mr. F. A. Davidson wonende te Haarlem; uitkeering 3.733 pet. 2. N. Flipsen wonende te Iiaarlem-N; Cu rator Mr. A. Bruch wonende te Haarlem uitkeering 5.93 pet. 3. M. J. M. Koopman wed. A. Langeweg wonende te Zandvoort; Curator Mr. R. C. Bakhuizen van den Brink, wonende te Haar lem; uitkeering 0.77 pet. 4. De Handelsvennootschap onder de firma Knapen en Co. gevestigd te Beverwijk; Cura tor Mr. J. Deenik wonende te Haarlem; uit keering 30 pet. en hare leden: 1. J. Duin wonende te Beverwijk; Curator Mr. j. Deenik wonende te Haarlem; uitkee ring 0.17 pet. 2. C. van Veen wonende te Beverwijk; Cu rator Mr. J. Deenik wonende te Haarlem; uitkeering 0 pet. FEUILLETON. Naar het Deensch van CARL MUUSIWANN. 31) (Nadruk verboden.) ,.En toen nam je natuurlijk aan, dat hij de brandstichter was?" „Ja, daar twijfelde ik niet aan." „Maar goede hemel, kerel, waarom heb je dat dan niet gezegd?" „Ja, ziet u, antwoordde de man, be duusd door de heftige vraag van den officier van justitie en hij krabde zich verlegen ach ter het oor, „ik had me 's nachts zoo tegen deze en gene laten ontvallen dat ik er meer van wist. En den volgenden morgen vóór het vorhoor, wachtte hij me op een stil plekje op, en dreigde dat hij me de hersens zou inslaan als ik niet aan de justitie ver klaarde, dat ik bij het uitbreken van den brand geslapen had. En Niels is sterk en ge vaarlijk, edelachtbare". „Ja", stemde Jörgensen toe, „ik herinner me dat je dat bij het verhoor verteld hebt, nadat je eerst tegen anderen had beweerd een gedaante in de nabijheid van de man gelkamer te hebben gezien. Weet je wel dat het heel erg is wat je gedaan hebt?" „Ik kan er toch niet voor gestraft wor den?" stamelde de man, terwijl hij vaalbleek werd. „Daar zou ik maar niet zoo gerust op zijn! Het is waarempel geen kleinigheid onder eede een valschc verklaring afleggen! En wat het in dit geval nog erger maakt, is het feit. dat door jouw leugen de ritmeester on schuldig verdacht en mevrouw Bruhn on schuldig veroordeeld is. Weet je wel dat ik je op staande voet in hechtenis kan laten ne men wegens meineed?" Het mannetje bibberde over zijn heele lichaam, knipperde angstig met de oogen, maar zei niets. De officier van justitie zag wel in dat hij zijn kroongetuige niet al te veel angst moest aanjagen en vervolgde daarom bemoedi gend: „Nu vriend, ik zeg nog niet, dat ik het zal doen. Misschien da tik je gedrag dezen keer nog eens door de vingers zie, omdat je nooit eerder iets op je kerfstok hebt gehad en nu helpt de waarheid aan het licht te brengen. Maar ik hoop dat je ook zonder straf inziet dat je je vreeselijk aan meneer en mevrouw Bruhn bezondigd hebt." „Dat doe ik edelachtbare, en dat heb ik altijd gedaan", verklaarde de nachtwaker, die na de geruststellende mededeeling van Dr. Jörgensen weer 'n beetje bekwam. „Toen die vreemde rechter hier kwam en de rit meester gevangen werd genomen, stond mijn besluit vast om de waarheid te zeggen, wat er ook van kwam. Maar toen ik hoorde dat mevrouw Bruhn een t/ikentenis had af gelegd, begreep ik er niets meer van en dacht dat zij Niels misschien had overge haald om het vuur aan te steken en daarom nu de schuld op zich nam. Later begon ik weer te twijfelen of dit wel zoo was, maar Niels hield me steeds door zijn bedreigingen terug om te spreken." „Ja, ja, ik begrijp er alles van", zei de offi cier ernstig knikkend, „je moet voorloopig hier blijvenniet wegloopen hoor, anders bederf je het voor je zelf. Ga maar zoolang naar de keuken; straks krijg je nog een kop koffie misschien heb ik je nog noodig; dan laat ik je wel halen." Als een geslagen hond droop de nacht waker af. Dr. Jörgensen ging naar het gerechtsge bouw terug en liet onmiddellijk „Groote Niels" bij zich brengen. Hij viel terstond met de deur in huis. „Er is niets van aan dat je den nacht waker bedreigd hebt, omdat hij je avontuur tje met Anna Lynne wilde verklappen. Trou wens die heele geschiedenis met het meisje is een verzinsel." „Zoo is het niet waar?" klonk het bru taal. „Neen. Je hebt den ouden man bedreigd, om hem te bewegen een valsche verklaring- af te leggen over het ontstaan van den brand op „Seehof". Waarom heb je dat ge daan?" „Dat heb ik niet gedaan?" „Datn heb je wel gedaan! Je koesterde wrok tegen den ritmeester en daarom heb je de gebouwen van het landgoed in brand gestoken. En toen de bewaker je daarbij verraste, heb je gedreigd zijn hersens in te slaan, als hij bij het rechterlijk onderzoek niet zou verklaren, dat hij geslapen had." „Dat kunt u niet bewijzen" viel Niels norseh Uit. „Daar weet je niets van, vriendlief! Trou wens, dat je een geweldenaar bent, blijkt voldoende uit het feit, dat je kameraden je „Groote Niels" en „Sterke Niels" noemen. Je pocht altijd op je kracht Dr. Jörgensen hield even op, opdat het geen volgen ging des te meer indruk zou ma ken. Hij wilde een proefschot afvuren en dat moest in de roos komen! „En jij", vervolgde hij, „een boom van een kerel, een reus van kracht, kunt het met je geweten overeenkomen, een zwakke, vrien delijke vrouw, die je nooit een stroobreed in den weg heeft gelegd, onschuldig-, voor jouw misdaad, te laten lijden!" Het schot zat in de roos! Niels antwoordde op huilerïgen toon plot seling: „Neen, dat wil ik ook niet." „Dus jij hebt de gebouwen van „Seehof" in brand gestoken?" „Ja". Het werd zonder aarzeling gezegd. Dr. Jörgensen realiseerde zich terstond de groote beteekenis van deze verklaring zoowel voor zijn vrienden op „Seehof" als voor zijn eigen reputatie als justitie-ambtenaar. Het zou nu dus blijken dat h ij met zijn overtui ging van de onschuld van de familie Bruhn het bij het rechte eind had gehad en niet de beroemde en alom gevreesde Thingsted! Hij was buitengewoon verheugd over het resultaat van zijn hernieuwde onderzoek, maar nu kwam het er op aan een uitvoerige en gedocumenteerde bekentenis te krijgen en zoo te voorkomen, dat wanneer Niels zijn eenvoudig „ja" zou herroepen, het heele bewijs op losse schroeven kwam te staan. Daarvoor moest hij met tact te werk gaan, bedacht Jörgensen. Hij liep op Niels toe, leg de de hand op zijn schouder en zei vertrou- welij k-aanmoedigend „Vertel me nu eens precies, hoe alles zich toegedragen heeft. Nu je bekend hebt, is het in je eigen belang, je alle bijzonderheden, die als verzachtende omstandigheden zou den kunnen gelden, goed te herinneren. Waarom koesterde je wrok tegen den rit meester? Had hij je iets gedaan?" „Ja, hij had me geslagen". „Zie je wel, daar hebben we al iets dat misschien een verzachtende omstandigheid zou kunnen zijn." „En ik heb geen zin me te laten slaan!" voegde Niels er met koppige dronkemans logica bij. „Dat kan ik me voorstellen." „Hij had het al eerder gedaan. Toen heb ik mijn drift ingehouden." „En daarna heeft hij je nog eens gesla gen?" „Ja". „Wanneer?" „Den middag vóór den brand". „Waarom?" „Omdat ik niet hard genoeg opschoot met mijn werk. Hij stond een heele poos met een kwaad gezicht naar me te kijken en dat maakte me zoo woedend, dat ik nóg lang zamer begon te werken. Toen werd hij drif tigde ritmeester was buitengewoon driftig en prikkelbaar in dien tijd hij gaf me een tik op den arm met zijn wandelstok en riep: „Schiet op luilak, anders jaag ik je het erf af!" „Dat is nu niet bepaald wat je slaan noemt,", meende, de officier van justitie. „Maar enfin, daar zullen we het niet over hebben. Dus na dien tik besloot je den boel in brand te steken?" „Neen, zoo was het niet". „Hoe was het dan?" „Ik wilde hem alleen' maar dien klap te ruggeven. Toen ik 's avonds de deur van den mangelkamer zag openstaan, ging ik naar binnen om op hem te loeren: hij moest daar voorbijkomen als hij zijn gewonen rondgang maakte." „En dan wilde je hem een pak slaag ge ven?" „Ja, dat had ik me voorgenomen". „Maar je deed het niet?" „Neen, toen de ritmeester de deur pas seerde, dorst ik niet. Ik was bang dat hij misschien om hulp zou roepen en boven dien vond ik het eigenlijk laf iemand van achteren aan te vallen." „Die overweging siert je", verklaarde de officier met een ironisch lachje. „Maar noe is de brand ontstaan?" „Toen van mijn wraakplan niets terecht kwam, zon ik op iets anders. Opeens viel tnijn blik op de fleschen petroleum in de oude stookplaats en toen kreeg ik het idee brand te stichten." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 6