tegen de Misdaad
GERRIT DE HANENBRAAIER.
HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 2 JULI 1931
VIERDE BLAD
door
A. HEEROMA, Oud-Commissaris van Politie te Amsterdam.
Hoe een ondoordacht woord je een zee van
narigheid kan bezorgen!
In ons dorp woonde, vele jaren geleden,
een gemoedelijk schildersbaasje, die in zijn
beroepsijver eens voor zijn doen buitenge
woon vlug was geweest, hetgeen hij het best
meende te kunnen meedeelen door te zeg
gen: „Ik heb geloopen als een vliegende pe
kelharing". Wat hem er toe gebracht had de
begrippen vliegen en pekelharing te combi
neeren, weet ik niet; er zijn van die schoo-
ne, invallende gedachten, welke een mensch
misschien eens in zijn leven heeft; de com
binatie heeft hem wel succes gebracht, doch
waarschijnlijk niet het verlangde. Bocze
ooren hadden de uitdrukking opgevangen en
booze tongen ze verder gebracht en ik heb de
resultaten gezien.
Jeugdige dorpelingen, die met hun tijd en
hun baldadigheid geen weg wisten, plachten
jaren later nog, op donkere avonden voor 't
huis van ons baasje samen te scholen; ze
bonsden op de deur en de blinden en één
voor een jaar of wat opgehangen te worden,
't Is duidelijk, dat als iemand met dergelijke
gedachten bezield is, hij zich zelf peilt om
iets te vinden, wat hij productief kan ma
ken en zoodoende dacht Gerrit, dat zijn er
varing en bekendheid in de dievenwereld
hem misschien van nut konden zijn; andere
capaciteiten kon hij bij zichzelf niet ont
dekken.
Zoo kwam het, dat Gerrit op een goeien
dag bij mij aanklopte en mij vroeg of ik hem
niet kon gebruiken als particulier detective;
hij zei dat wel niet zoo deftig, maar 't komt
op 't zelfde neer; ze noemen dat verslieche-
raar. Hij wou dus helpen gestolen goed op te
sporen en te zorgen, dat ik dieven en helers
in handen kreeg; als de jongens hem niet
door de wereld hielpen, dan zou hij hén wel
uit de wereld helpen; hoofdzaak voor hem
was, dat hij wat verdiende; de zucht om de
maatschappij te beschermen zal wel niet erg
hebben voorgezeten.
Ik glimlachte, want ik kende dat. Gerrit's
gezichtsveld was begrensd door een muurtje,
waarbinnen misdadigers leefden om publieke
vrouwen; daar waren krotten en kroegen,
daar was een politiebureau en een gevange
nis; dat daarbuiten een andere wereld was,
waar gewerkt werd, dat scheen hij niet meer
te beseffen.
Ik voelde weinig voor zijn voorstel, want
ik wist, dat het alleen in de oogen van Ger
rit een uitkomst zou beteekenen en daarom
besloot ik een poging te wagen om Gerrit
buiten het muurtje te brengen, welke poging
dezen keer met succes werd bekroond. Na
eenig praten, waarbij mij bleek, dat Gerrit
wel werken kon en wilde, stelde ik hem voor,
dat hij een brandstoffenhandeltje zou be
ginnen, waarbij ik hem zou helpen en Gerrit
keek mij met de grootste verbazing aan;
voor 't eerst begreep hij, dat er buiten het
muurtje nog een andere wereld bestond en
hij wilde graag. En zoo geschiedde 't, dat de
oude kennissen den Hanenbraaier achter een
kar zagen loopen met turf en briquetten;
ze lachten niet eens, maar ze kochten van
nou voel ik dat en moet ik het vertellen,
'k Wou dat het nooit gebeurd was, maar 't
is gebeurd en 't is niet meer goed te maken;
trouwens 'k heb er ook wat jaartjes voor
gezeten; de eerste vijf heeft u me nog be
zorgd. weet u niet? Maar mijnheer, ik moet
eerlijk zeggen, ik heb er u niet kwaad om
aangekeken, 'k heb altijd gezegd: die com
missaris is me te glad af geweest, maar dat
is zijn baantje; de jongens waren wel bang
voor u, maar een hekel hadden ze toch
niet aan u, dat 's waar; voor lui, die gis
zijn hebben we respect; suffers, daar lach
je om.
Maar zeg eens Gerrit, plaagde ik, je wil
nu zeggen, dat je zoo'n lef had en ze
hebben me verteld, dat je voor een spook
op de loop bent gegaan.
Neen, mijnheer, vatte Gerrit vuur, dat 's
gelogen, voor een spook, maar ik zal je eens
vertellen wat dat was; u zou ook de beenen
hebben genomen.
Ik was op een nacht alleen in een onbe
woond heerenhuis en de Schele stond bui-
ton; ik hoor of zie niets bizonders en loop
zoo door de gang naar achteren, daar zie
ik opeens vlak over me een vent, die naar
me toekomt, maar 'k hoor niks. Hij had wat
in z'n hand, 't leek een revolver en in den
schemer zit een groot beest, een hond of een
leeuw, weet ik veel? Ik schrok me dood,
want ik was alleen en als 'k wegliep had
ik kans, dat die vent op me schoot of dat
beest op me afstuurde. Ik bleef staan; hij
ook. Toen besloot ik er alles op te wagen;
ik had een breekijzer in mijn hand en blik
semsnel tilde ik mijn hand op; ik zag hoe
de ander ook zijn hand ophief, maar meer
zag ik niet; ik hoorde een slag en holde
VEREENIGING VAN NEDERLAND-
SCHE ARBEIDSBEURZEN.
DE ALGEMEENE VERGADERING TE
HAARLEM.
Woensdagavond is de algemeene vergade
ring van bovengenoemde vereeniging, welke
in de tuinzaal van het Concertgebouw
wordt gehouden, begonnen met het huis
houdelijke gedeelte der bijeenkomst.
Aanwezig was o.m. wethouder mr. Gerritsz,
namens het Gemeentebestuur.
Te kwart voor acht opende de voorzitter
ir. J. W. Al bar da, de vergadering met
een welkomstrede. Spreker zeide, dat het dit
maal in een zeer ernstigen tijd was, waarin
men bijeen komt, een tijd van crisis, waarin
tal van schier onoplosbare problemen op ons
aanstormen. Toch is het noodzakelijk, al
dus spreker, dat wij het vertrouwen in betere
tijden niet verliezen. Wij moeten levendig
blijven, want het herstel moet komen. En
juist bij dat herstel hebbén de arbeidsbeur
zen belangrijk werk te verichten; zij moeten
met de organisatie van arbeidsbemiddeling
het herstel tegemoet gaan. Spreker vergeleek
vervolgens den toestand van de arbeidsbeurs
voor twintig jaar geleden en thans, waarbij
hij wees op de ontzaglijke ontwikkeling, die
in dit tijdsbestek heeft plaats gehad. Vooral
het peil der arbeidsbemiddeling steeg enorm,
iets waaraan de Vereeniging krachtig heeft
medegewerkt.
De heer Albarda sprak er zijn vreugde
over uit, dat een groote wensch van de ver
eeniging in vervulling is gegaan, n.l. de wet
telijke regeling van de arbeidsbemiddeling.
Spreker ziet hierin de verdiende erkenning
van de waarde der arbeidsbeurzen. Met al
gemeene stemmen keurde de vergadering het
voorstel van het bestuur goed om een tele
gram van hulde te sturen aan minister Slo-
temaker de Bruine, die het initiatief tot deze
regeling heeft genomen.
De heer Albarda vestigde er voorts de
aandacht op, dat men dit jaar vergadert in
een plaats, waar bijzondere aandacht aan de
werkloosheidszorg wordt besteed. Hij her
innerde in dit verband in het bijzonder aan
het werk door wethouder mr. Gerritsz ver
richt.
Spreker wijdde daarna eenige woorden
aan de tentoonstelling, die in de tuinzaal is
ingericht. Zij bevat propagandamateriaal
van de Vereeniging en inzendingen van de
gemeente Haarlem betreffende haar werk-
terug de deur uit. En wat was dat nou ge
weest, als ik later gehoord heb? Ik had me
eigen in den spiegel gezien.
En die hond of die leeuw?
O, dat was een steenen beeld, waar ik
mijn breekijzer tegen gegooid heb, dat zijn
kop er af was. Maar ik zeg je, dat ik de
beverd in mijn beenen had.
Nou, zei ik, ik zal dat dan maar ge-
looven. maar ze zeggen toch ook, dat je je
eens door een juffrouw hebt laten afram
melen en dat die je toen met je handen in
de hoogte tegen den muur heeft gezet.
„Hm", mompelde Gerrit en ik kon merken,
dat die gebeurtenis geen aangename her
innering bij hem opwekte. „Ik zal u dat ook
eens vertellen, zooals 't echt gebeurd is,
want wat de jongens vertellen moet je niet
altijd geloovendaar was onder de jongens
ook een boel kift en ze hadden lol, als ze
de Hanenbraaier een hak konden zetten.
Kijk eens, ik ben goddank geen moordenaar
en ik heb nooit iemand wat gedaan, maar
ik heb ze wel gekend, die er niks om
gaven iemand de lamp uit te blazen. Ik
ging daarom alleen ergens binnen, als ik
dacht dat er geen menschen waren.
Zoo was ik op een avond irf eën heeren-
huis en had net een buffet opengemaakt,
toen ik de buitendeur hoorde opengaan; ik
had me nog niet kunnen verstoppen, toen
er een de kamer binnenkwam en het licht
aanknipte. Ik zag, dat 't een dame was. maar
wat voor een dame! Een reuzin mijnheer,
twee kop grooter dan ik en dik!
Ze schrok niet, als of 't de gewoonste zaak
van de were'.d was, dat er een inbreker in
haar kamer was, maar ik schrok wel, want
ze richtte meteen een revolver op me en
zei; „Handen op!"
Wat moest ik doen? Ze zag er precies naar
uit, dat ze me geen halve minuut bedenk
tijd zou laten en daarom stak ik de handen
in de hoogte. Doodbedaard kwam ze naar
me toe, doorzocht met één hand mijn zak
ken. terwijl ze de revolver vlak voor me
snuit hield en toen ze klaar was, comman
deerde ze: buk! Ik bukte, net zoo lang tot
ik met mijn handen op den grond stond.
En toen, mijnheer, ik voel 't nog, ranselde ze
me met een hondenzweep, niet zoo zuinig;
maar geschreeuwd heb ik niet, dat vertikte
ik.
Toen 't naar haar zin lang genoeg had
geduurd en naar mijn zin veel te lang,
commandeerde ze; de deur uit! en ik ging
zoo goed en kwaad dan als 'k kon. En zij
lachte: kom je nog eens terug?
Ik maakte dat ik buiten kwam, maar stak
m'n hoofd nog even naar binnen en zei:
Verrék! 'k Had nog wel maar willen zeg
gen. maar vond 't beter maar weg te gaan.
Als ze zeggen, dat je van een vrouw op
je ziel hebt gehad, lijkt dat niet veel voor
een kerel, maar ik zeg^maar: de eene vrouw
is de andere niet en zoo'n vrouw die
was niet bang geweest, al waren de Schele
en Heintje er ook bij gekomen.
zaamheden op het gebied der werkloosheids
bestrijding.
Tenslotte dankte spreker het gemeente
bestuur van Haarlem voor de gastvrije ont
vangst, die zij de Vereeniging heeft willen
verleenen.
Hierna ging men over tot het afhandelen
der agendapunten.
De verschillende jaarverslagen werd onder
dankzegging goedgekeurd en de begrootin
gen vastgesteld.
Als volgende plaats voor de algemeene
vergadering werd Tilburg aangewezen.
Ten aanzien van de cursussen werd be
sloten in het Noorden en het Zuiden des
land cursussen in te stellen met als mini
mum 10 deelnemers.
..Afscheid ir. Albarda.
Aan de orde kwam vervolgens de verkie
zing van een voorzitter wegens aftreden van
ir. Albarda. die zich niet meer herkiesbaar
had gesteld.
Alvorens men hiertoe overging sprak de
penningmeester, mr. Rueb, een hartelijk
woord van afscheid tot den scheidende
voorzitter. Hij zeide, dat. zoo de Vereeniging
tot belangrijke resultaten was gekomen, dit
voor alles te danken was aan den onver-
moeiden arbeid van den heer Albarda. Mede
namens de overige bestuursleden bood spr.
hem een bronzen beeldje aan.
De heer Van Geelen uit Utrecht, voorzitter
van de Vereeniging van directeuren van ar
beidsbeurzen, waartoe de heer Albarda
vroeger ook behoorde constateerde de voor
treffelijke leiding, die de voorzitter steeds
aan de vergaderingen wist te geven. Er was
altijd iet-s zonnigs in de wijze, waarop hij
zijn taak opvatte. Spreker zeide overtuigd
te zijn, dat de heer Albarda ook na zijn
aftreden een kampioen voor de arbeidsbe
middeling zal blijven.
Ir. Albarda gaf den leden in zijn antwoord
de verzekering, dat hij steeds in dankbaar
heid den tijd zal gedenken, dien hij als voor
zitter werkzaam was.
Tot zijn opvolger werd met algemeene
stemmen gekozen de heer W. Drees, wet
houder in Den Haag.
De heer A. Folmer. die periodiek als secre
taris aftrad, werd herkozen, evenals de
overige bestuursleden.
Ten slotte deelde wethouder Gerritsz mede,
dat het gemeentebestuur den congressisten
een autotocht aanbiedt, welke hedenmiddag
wordt gehouden. De tocht gaat naar Zand-
voort en IJmuiden, waar de hoogovens be
zocht zullen worden, In het restaurant bij
het hoogovenbedrijf wordt de thee gebruikt.
Spreker maakte tevens van de gelegenheid
gebruik om dc aangename samenwerking te
memoreeren. die hij als secretaris van den
Werkloosheidsraad van de Vereeniging, en
speciaal van den voorzitter heeft ontvangen.
Officiecle ontvangst ten stadhuize.
Vervolgens begaf men zich naar het stad
huis. waar de congressisten, door den bur
gemeester. in tegenwoordigheid van de wet
houders, den gemeentesecretaris en eenige
raadsleden werden toegesproken.
Burgemeester Maarschalk begon zijn rede
met de opmerking, dat de leden der Ver
eeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen
nog weinig ter algemeene vergadering zijn
getogen in een tijdsgewricht, waarin de eco
nomische omstandigheden van zóó'n ongun-
stigen aard waren als thans. De internatio
nale depressie is, aldus spreker, ook Neder
land niet voorbijgegaan, met als gevolg
groote werkloosheid allerwege cn het kon
wel niet anders, of de arbeidsbeurzen moes
ten daarvan den terugslag ondervinden in
den vorm van een verhoogd aantal inge
schreven werkzoekenden.
Dat daardoor van de gemeentebesturen
groote financieele offei-s worden gevraagd,
merk ik hier terloops op. niet omdat dit. niet
van groot gewicht zou zijn. maar omdat ik
mij dan begeef op het terrein der werkloos
heidsbestrijding en ik mij in Uw gezelschap
alleen wil bepalen tot. het terrein Uwer di
recte werkzaamheid; de bevordering van een
goede arbeidsbemiddeling in den lande.
Dat het onder de huidige omstandig
heden toch mogelijk is geweest, dat in het
afgeloopen jaar het aantal leden uwer Ver
eeniging opnieuw is toegenomen, zoodat
thans bijna alle gemeenten van beteekenis
in ons land benevens de enkele bijzondere
corporaties, die een arbeidsbeurs bezitten,
lid der Vereeniging zijn, kan u niet anders
dan tot tevredenheid stemmen.
Daardoor toch is gebleken, dat de taak
uwer vereeniging wordt gewaardeerd en als
noodzakelijk wordt gevoeld.
Ook in andere opzichten kan van een
bloeiende en actieve organisatie worden ge
sproken.
De exploitatie van de Nederlandsche Ar
beidsbeurs te Oberhausen en van het Cor
respondentschap te Parijs beide instellin-
ggen uwer Vereeniging, de cmsussen voor
de arbeidsbemiddeling, het jaarlijks aan dc
orde stellen van belangrijke vraagpunten op
het terrein uwer werkzaamheid, dat alles
levert daarvan de duidelijkste bewijzen.
Ik heb dit laatste punt wel in de laatstn
plaats genoemd, maar acht het zeker niet
het minst belangrijke deel uwer werkzaam
heden.
Het wil mij voorkomen, dat het- onderwerp
dat morgen door uw vereeniging aan de
orde wordt gesteld, n.l. de bespreking van
de vraag: „hoe bevorderd kan worden, dat
de groote ondernemingen, meer dan thans
nog het geval is, ten behoeve van de aan
neming van geschoolde en ongeschoolde ar-
arbeidsbemiddeling" er een is van groot
middeling der organen voor de openbare
arbeidsbemdideling" er een is van groot
acte-eel belang.
Ten slotte, M. de voorzitter, een persoonlijk
woord tot u.
Uit de agenda der huishoudelijke vergade
ring is mij gebleken, dat u heden voor de
laatste maal, als voorzitter optreedt. Ik kan
mij voorstellen, dat Uw besluit. U niet meer
herkiesbaar te stellen in de Vereeniging met
leedwezen is ontvangen. De voortreffelijke
wijze toch, waarop bij uw taak vervulde, niet
het minst de uitnemende wijze waarop gij
de Vereeniging wist te vertegenwoordigen en
leiding te geven aan haar bijeenkomsten,
doen begrijpen, dat men u slecht noode laat
gaan en ik neem aan, dat ook u het besluit,
afscheid te nemen van een Vereeniging. wier
voorzitter gij zoo lange jaren met eere zijt
geweest, moeite heeft gekost.
Ik spreek den wensch uit, dat ook onder
den nieuwen leider de Vereeniging van
Nederlandsche Arbeidsbeurzen moge bloeien
als onder Uw leiding en dat gij als Voorzit
ter in fuste nog lange jaren van die bloei ge
tuige zult mogen zijn.
Ir. Albarda bracht den burgemeester dank
voor zijn toespraak en de treffende ont
vangst. Spreker uitte ook hier zijn waar
deering voor de wijze, waarop in Haarlem
de arbeidsbemiddeling geschiedt.
De tentoonstelling.
Wat betreft de tentoonstelling, zij mede
gedeeld dat de afdeeling „propaganda en
publicatie arbeidsbemiddeling" een aantal
affiches bevat uit verschillende landen, o.a.
uit Nederland, België, Duitschland. Frank
rijk, Luxemburg en Zwitserland. Afzonder
lijk dienen genoemd een plaat „Gem. resp.
districtsarbeidsbeurs", een plaat „Agent
schap der arbeidsbemiddeling" en twee
platen „Arbeidsbemiddeling voor handels
reizigers en agenten". Voorts zijn er eenige
foto's van gebouwen van arbeidsbeurzen en
lectuur, daarop betrekking hebbende.. Ook
het. gebouw is een. zij het geen directe, factor
bij de publicatie en propaganda.
Een lichtbak met verwisselbare transpa
rantgrafieken over het verloop der bemidde
ling In Nederland gedurende de jaren 1910,
1920, 1930, treft men er ook aan. alsmede
zegels, vignetten, merken, briefpapier.
De afdeeling lectuur geeft een proefje van
een en ander wat er verschijnt op het terrein
der arbeidswet, resp. van
PERSONALIA.
De heer N. de Voogd te Haarlemmerleide
en Spaarnwoude is to Amsterdam geslaagd
voor het eerste gedeelte van het artsexamen.
GEVONDEN DIEREN EN VOORWERPEN.
J. Spierings, Barendsestraat 46. rijwielbc-
lastingplaatje; Reijnen, Nieuwe Groenmarkt
17 rd„ rijwielbelastingplaatje; Bureau van
politie, Smedestraat, rijwielbelastingplaatje;
G. .Timink, Abcelstraal 3. badpakjes, hand
doek en muts: Spoor, Westergracht 21. bril;
Antonissen, Rijpstraat 33. badpak met hand
doek; J. F. de Droog, Keizer Karelstraat 25,
film (foto); Kennel Haerlem, Wilhelmina-
laan 22, hondje (gebracht door Dahlhaus
Zijlweg); idem hond, kat, (gebracht door
Hartog, Gen. de Wetstraat), kat gebr. door
Uit den Boon, Emmalaan)B. Munt, Scho-
terboschstraat 16. halsband met penning; C.
v. Empel, Amsterdamschevaart 110 rd„ jas;
Koster, Lange Poellaan 38, jasje; J. Meelker,
Harmenjansweg, kano, W. Lenmare, Sant
poorterstraat 63. muts; Bakker. Dr. Leyds-
straat 31, mes; Wassenaar, Damiatestraat 32
mantel; Bureau van politie, Smedestraat,
nummerplaat; Lobman, Teylershofjesstraat
2 rood, portemonnaie m, i„ C. Vonk, Heeren
singel 5a rd„ portemonnaie m. i„ Hulshoff,
Garenkokerskade 17, sleutel; Bounder, Lan
ge Boordstraat 10 rood, speld; A. Teune, Kle
verlaan 21. Bloemendaal, tasch m. i.; W.
Sweij, Gierstraat 68, tasch m.i.; J. van Es,
Van Nesstraat 23, vetspuit. Bruin, Olycan-
straat 8, vulpen; Bakker, Da Costastraat 31,
zak m. i.
^Regende pekelharing!?*»
W
brulde door het sleutelgat. Vliegende pekel
haring! vliegende! hu, hu! waarop zij over
haast in de duisternis verdwenen, zoodra
ons baasje aan de deur verscheen; hij dreig
de met een stok tegen den nacht en uit dien
nacht joelde het van verre: Vliegende pe
kelharing, hu, hu!
Ik verwed er wat onder, dat geen mijner
makkers wist, waarom de man met dien bij
naam aangeduid werd en ik durf er ook
geen eed op te doen, dat de verklaring, welke
ik gaf de juiste is, want gewoonlijk ligt de
oorsprong van bijnamen in het duister.
Ik zal daarom geen poging wagen om te
verklaren, waarom mijn oude vriend Gerrit
den bijnaam had van „de Hanenbraaier",; ik
constateer alleen dat hij zoo genoemd werd
en dat niemand hem onder een anderen
naam kende; ja, ik betwijfel of hij zelf wel
de zekerheid had, dat hij niet aldus in de
registers van. den burgerlijken stand stond
ingeschreven, want als hij zich bij mij liet
aandienen, zei hij tegen den ordonnans: „zeg
u maar de Hanenbraaier, dan weet mijnheer
het wel" en werkelijk was dit voor mij veel
duidelijker dan \yanneer hij zich had laten
aandienen als Gerrit de Wit of de Zwart, of
hoe hij dan mocht heeten.
't Was dan ook heel gewoon, als een jon
gen hem begroette: „Zoo Hanenbraaier!" en
hij reageerde daarop met Dag Jan of: Dag
Piet! waarin hij verschilde van „de vliegen
de pekelharing", want als die een jongen te
genkwam, die zei: „Zoo, vliegende!" dan
draaide hij zich woedend om en maakte
aanstalten om den jongen een opstopper te
geven, waarop de deugniet vanzelfsprekend
niet wachtte en hoe groot ook zijn sportieve
prestatie mocht geweest zijn, welke in zijn-
hijnaam als het ware was geconsolideerd,
hij wist, dat het voor hem thans onbegon
nen werk was te trachten een straatbengel
te vatten; wij allen weten uit onzen straat
bengelstij d, dat dit voor iedereen 'n hopeloos
iets was.
Doch het is ook niet hetzelfde of je een
eerzaam schildersbaasje aanspreekt, dan of
je het Gerrit deed, want Gerrit behoorde nu
niet direct tot de eerzame burgers, althans
vroeger niet! in den tijd waarop ik u
Gerrit laat zien, was dit wat anders.
Gerrit was een aftandsch inbreker; een
inbreker in ruste zoo te zeggen. Zijn vroeger
bedrijf had hem niet tot een vermogend
man gemaakt, wat hij in zijn jonge jaren
misschien wel had gehoopt, maar in dien tijd
leed hij aan een te groot optimisme, want
hij dacht, dat, als het geld op was, het altijd
even gemakkelijk zou blijven zich van nieuwe
voorraad te voorzien, gemakkelijk dan vol
gens Gerrits begrippen, voor wien het kin
derwerk was over muren en daken de plaat-s
te bereiken, waar anderen hun geldvoorraad
hadden geborgen, uit welken voorraad hij
zonder eenig gewetensbezwaar putte. Gerrit
maakte van het uitgeven al evenmin gewe
tensbezwaar en zoodoende was hij na korte
tijdperken van overvloed weer wat ze noe
men, gedallest.
Het gelukkig gesternte, dat Gerrit's pad
had verlicht, ging echter onder; hij raakte
in handen der politie en als de lui van Ger
rit's slag een jaar of wat in de cel hebben
gezeten vroeger was de rechter nog al erg
kwistig in het toedienen van jaren celstraf
dan kunnen ze niet goed meer op gang
komen; ze probeeren 't wel, maar 't draait
weer gauw op de gevangenis uit en dan wor
den ze te oud. De jongen generatie neemt ze
niet meer in haar midden op, de oude vrien
den zijn dood of verstrooid en zoodoende was
Gerrit alle en in de wereld komen te staan;
de fut om in te gaan breken was er uit.
Gerrit moest echter leven en voor 't eerst
sedert zijn jongelingsjaren pijnigde hij zijn
hersens met de vraag, op welke wijze hij
zich een middel van bestaan zou kunnen ver
schaffen, zonder het risico te loopen weer
De „Hanenbraaier".
hem; heelemaal buiten 't muurtje kon Ger
rit toch niet blijven, maar gaandeweg werd
't beter. Gerrit zette zelfs een soort brand
stof fenwinkelje op en hij vond een vrouw,
die zijn lot wilde deelen, zoodat de eertijds
beruchte Hanenbraaier was omgetooverd
in een eerzaam burger, die werkte van den
morgen tot den avond, als vreesde hij, dat
hij den verloren tijd niet zou kunnen inha
len. Hij was mij een zeer toegewijd vriend en
ik kon hem geen grooter plezier doen dan
zoo nu en dan een visite bij hem te komen
maken; ik moest dan met alle geweld een
extra fijne sigaar opsteken.
Mijnheer, zei Gerrit, als je dat zoo nagaat,
was dat vroeger toch niks, maar wat zal ik U
zeggen? Avontuur was 't; wilt U wel geloo
ven? Ik kan 't U nu wel zeggen, U zal mij er
toch niet voor bijlappen, want 't is al veel
jaren geleden, maar we trokken er eens met
zijn drietjes op uit: Heintje, de Schele en ik;
de Schele is dood en Heintje zit in 't gekken
huis, maar toen waren we alle drie een jaar
of twintig en we hadden lef. Je dacht er niet
aan, dat je stelen ging en dat je misschien
den een of ander tegen de vlakte zou slaan;
je had lef en als een wat wist, hoe gewaagd
't ook was, dan ging je er met z'n drieën
op af.
.de Hanenbraaier achter een kar.
Dan vertelde Gerrit, hoe ze door een raam
waren geklommen en dat ze in een kamer
kwamen waar man, vrouw en vier kinderen
sliepen; hoe ze daar het horloge voor 't
bed en de portemonnaie onder 't hoofd
kussen vandaan haalden.
Dan weer schilderde hij de gevaren, ver
bonden aan nachtelijke expedities over de
daken, waarbij Heintje het ongeluk had door
een lantaarn te vallen, waardoor hij half
dood in het huis viel wat hem noodlottig
werd, want hij kon er niet meer uitkomen
en Heintje kwam in 't gevang, maar het
schijnt, dat die val voor z'n hersens ook
niet goed is geweest, want hij werd krank
zinnig vei*klaard en zoo kwam hij in 't gek
kenhuis, waar hij nooit meer is uitgekomen.
Ze zeggen, dat hij daar dikwijls heeft ge
roepen van Hanenbraaier, maar dat be
grepen ze daar zeker niet.
„Mijnheer", zei Gerrit, als hij goed op
dreef was, „ik vertel dat alles nu eigenlijk
om m'n hart te ontlasten, want 't is gek,
vroeger dacht ik er niet aan, dat het slecht
was, wat we deden, maar nou ik zelf op
een eerlijke manier mijn broodje verdien,
f" Hst*—'v
Handen opt"