Een reis naar Amerika.
H.D. VERTELLING
zijn, dat het ten goede was gekeerd, hij had
het verleden liever anders gezien en hij
voelde zich niet de schuldige.
Ik trachtte de situatie te redden, door een
gesprek te beginnen over alles en nog wat,
alsof het de meest gewone zaak was, dat
wij daar samen waren en er vroeger nooit
zoo iets als een Hanenbraaier had bestaan.
Gerrit, zei ik, weet jij wat Belgische an-
thraciet is?
Natuurlijk, waarom vraagt u dat?
Omdat ik wel eens van dat goedje heb ge
kocht bij handelaren, die 't niet zoo precies
wisten, weet je.
Ha, lachte Gerrit, ik begrijp het, maar ik
zeg altijd: eerlijk duurt het langst.
't Was aardig, dit uit dien mond te hoo-
ren, doch ik liet niets merken en vroeg of
hij mij een paar mud wilde bezorgen.
.een magere, groezelige jongen
Terstond ging Gerrit naar beneden om
even later met zijn personeel boven te ko
men, welk personeel bestond uit een mage-
ren, groezeligen jongen van een jaar of
achttien, die even schuw naar me keek. Ik
kende dien jongen, want ik had hem een
paar maanden vroeger bij me op het bu
reau gehad voor diefstal van pakjes van
een kar. 't Was zoo'n verstooteling: moeder
dood, vader ergens op een kamertje wonend
en zich niets om hem bekommerend: hij
moest maar zien aan den kost te komen.
Soms sliep hij op een bank in 't park, dan
weer in een logementje: een enkelen keer
kan hij zijn genoegen eten, meestal had hij
honger en eens, toen hij weer honger had:
had hij 'n pakje gestolen en ik had hem toen
aan de zorg van' 't Leger des Heils toever
trouwd: daar had hij nu tenminste onder
dak.
Nadat de jongen opdracht had gekregen
mij de kolen te brengen en weggegaan was,
wou ik graag weten, hoe Gerrit aan dien
jongen was gekomen, waarom ik het vroeg.
U kent hem zeker? informeerde Gerrit en
voegde erbij teneinde zijn familie een hoo-
gen dunk omtrent mijn persoonlijkheid te
geven: „Mijnheer weet alles".
Het bleek mij, dat hij den jongen van 't
Leger des Heils had gekregen, maar van de
levensomstandigheden wist hij niet veel af.
Toen ik hem die meedeelde, zat Gerrit in
eens in gedachten en daarop riep hij zijn
vrouw apart, om bij terugkomst in de ka
mer met stralend gezicht te kunnen vertel
len, dat hij ditmaal het hoogste gezag in
huls voor zijn plan had kunnen winnen en
dat zij besloten waren den jongen voortaan
bij zich in huis te nemen om te zien of er
wat van te maken viel.
Als ik nu ook wou meehelpen dat de
jongen niet gestraft werd, dan was alles in
orde.
Ik beloofde het natuurlijk en zoo zag
men dan de eens zoo beruchte Gerrit als
reclasseerings-agent aan 't werk onder het
strenge toezicht van juffrouw Riek, want
die wist hoe ze de zaken moest aanpakken
en die heeft er dan ook veel succes mee ge
had.
Nu moet ik een bekentenis doen, want ik
zou niet willen, dat men zou denken, dat ik
een man, die ten slotte zoo behoorlijk door
het leven kwam, schoon hij nu dood is, on
der de algemeene aandacht zou brengen.
Gerrit de Hanenbraaier heeft onder dien
naam wel bestaan, maar die had met onzen
Gerrit alleen den voornaam gemeen: de Ha
nenbraaier was al van een vorige generatie
en ik heb zijn naam maar gebruikt om te
vermijden, dat iemand zou kunnen vermoe
den, wien ik bedoel, want het gaat tenslotte
niet om personen, maar om de zaak en ik
heb slechts willen aantoonen, dat iemand
die door de maatschappij is opgegeven, nog
niet altijd reddeloos verloren is.
Men moet hieruit alweer niet afleiden, dat
het succes altijd zoo zal zijn; ik heb men-
schen ontmoet, aan den drank verslaafd of
door andere omstandigheden zoo versuft
en krachteloos, dat pogingen om hen aan 't
werk te krijgen, wel schipbreuk moesten
lijden.
Zooals Gerrit over de reclassèering spreekt,
spreken er zoovelen, maar zij vergeten daar
bij, dat de reclasseering niet almachtig is
en dat bij velen hunner de werkelijke lust
in werken niet groot is; ik ben er volstrekt
niet zeker van, dat ik in een vroeger tijd
perk, toen Gerrit nog 't heertje was en op
zijn gemakkelijke, avontuurlijke wijze aan
geld kon komen, evenveel succes gehad zou
hebben: als de tijd hun leert, dat 't met
stelen toch niets gedaan is, ja, dan wordt
het anders.
EEN ELECTRISCHE BOERDERIJ.
De modernste boerderij Is wel die in East
Grinstead, op de grens van Surrey en Sussex
(Engeland).
De drie eigenaren van het groote goed
hebben de hulp ingeroepen van een expert
op het gebied van de electriciteitstoepassing
op het boerenbedrijf. Het gevolg hiervan is,
meldt Tit-Bits, dat de electriciteit op 67
verschillende manieren aangewend is op de
boerderij.
Zoo is elke bijenkorf electrlsch verwarmd
en verlicht, waardoor de bijen vroeger in
het jaar beginnen te werken en elke korf
brengt hierdoor een aanzienlijke hoeveel
heid honing extra op. De verzorging van de
paarden geschiedt door een vernuftige
machine met borstel, roskam en reinigers. In
de kippenren produceeren eenige lampen
des winters een kunstmatige zonsopgang een
uur vóór hij in werkelijkheid plaats heeft.
Het resultaat is grooter gezondheid bij het
pluimvee en meer eieren.
Ook het melken, broeden, hooidrogen, in
secten verdelgen en ploegen geschiedt door
electriciteit.
Het Kwakjeswafer op Voorne en de vangst van een zeehond.
Er zijn drie meren op Voorne, het Kwak
jeswafer (niet Kwartjeswater, zooals de
zetter men in het vorige artikel liet zeggen),
een oud duinmeer bij Hellevoetsluis, het
Breede Water, een pas-gevormd duinmeer bij
Oost-Voorne en het meertje de Waal bij
Rockanje. Van dit laatste zal ik alleen ver
tellen dat men jaren geleden een modder
badplaats van Rockanje hoopte te maken
wegens de radio-actieve eigenschappen van
de modder. Nu is inderdaad die modder
radio-actief, alle modder is dit in meerdere
of mindere mate, maar de modder van het
meertje „de Waal" is het juist nogal weinig,
zoodat Rockanje er alleen maar bekend door
is geworden. Toch zal die plaats wel vooruit
gaan door veelvuldig bezoek van natuur
vrienden, vooral als het kampeeren er wat
beter geregeld wordt.
Het kwakjeswater is een zeer groote plas,
zooals de Mooie Hel bij Spaarndam, maar
prachtig omzoomd met riet en biezen en
duinboschjes en daar omheen duinen. Die
duinen zijn op Voorne nergens zoo hoog
als bij Haarlem of Bergen, maar dat kan
beter worden als men bepaalde zandstui-
vingen eens haar gang laat gaan. Er worden
al proeven in die richting genomen en de
proef die ik neem op Stekelkoekduin kan
dan ook als voorbeeld dienen.
In de omgeving van het Kwakjeswater is
ook nog een boschachtig terrein geweest, dat
men de Ronde Wei noemt, al is het geen
weide en daar groeit het Hondskruid (Ana-
camptis) terwijl om het Kwakjeswater de
geurige Herminium groeit, beide orchideeën
met nog veel andere gewoner soorten en
massa's Parnassia's, die pas later bloeien.
Het Kwakjeswater ligt vlak bij het strand
en we kunnen dus langs de ree naar het
noorden gaan, naar de duinen van het
Breede Water. De zee is hier nooit zoo woelig
als bij Zandvoort omdat we hier feitelijk nog
aan den mond van de Haringvliet zitten en
iets verder in zee flinke zandbanken liggen,
die de eerste branding opvangen.
Die banken komen met eb droog en dan
is van het strand af al duidelijk te zien
dat ze vol liggen met zeehonden. Ik kon den
lust niet weerstaan om tusschen eb en vloed,
in een tijd dus dat er weinig stroom stond
langs de kust, met een kano een bezoek te
brengen, 't Was prachtig stil weer, een
- i
frissche bries en een warm zonnetje dat de
vrij lage temperatuur van den wind weer
goed maakte. Er stond eenige deining maar
niet meer dan een enkel golfje sloeg over
den punt van de kano, die van een water
dicht dekje voorzien was.
Ik kwam na een minuut of tien zóó dicht
bij, dat de lichtgrijze buiken duidelijk te
zien waren, intusschen was er wat beweging
in den troep gekomen: ze zagen mij aan
komen en de één na de ander plonsde in 't
water.
Ik ben nog wat op de bank gebleven, de
zeehonden bleven wat In de buurt zwemmen
en kwamen met hun vreemde, menschachtige
koppen vrij dicht bij, naar mij kijken.
Een volgenden keer ben ik aan de
Noordzijde van de bank geland. Was het
geheel laag water geweest, dan had ik de
kano op het droge getrokken en was onder
een grijs zeiltje naar de troep, die iederen
dag op dezelfde plaats ligt, geslopen. Maai
er sloegen al golven over de bank; ik kon de
kano niet achterlaten om geen kans te loo-
pen dat deze zou wegdrijven en moest deze
voor mij uitduwen door een kalme branding.
Toen ik dichtbij kwam verdween de troep
weer in zee, nadat ik ze uit de verte gefoto
grafeerd had.
Een derden keer had ik meer succes. De
bank lag geheel droog, ik kon de kano achter
laten op den noordelijksten punt en had een
grijze strandparasol meegenomen om voor
mij uit te houden, zoodat de schuwe dieren
mij niet zouden zien.
De kleur van de parasol kwam wel zoo on
geveer overeen met den achtergrond, de zee
en den horizon, 't Bleek wel aardig te helpen.
£k kon mijn drie beschikbare platen belich
ten op zeer korten afstand en toen ik niets
meer kon fotografeeren rende ik naar de
laatste dieren, die nog niet te watter waren
gegaan, en die natuurlijk in een minimum
van tijd het zilte nat kozen.
Van het begin af was er één dier geweest,
dat apart van den troep gelegen had, blijk
baar in diepe slaap, en deze werd pas wakker
door mijn gehol op de plaat, begon te janken
als een jonge hond en maakte geen aanstal
ten om te water te gaan, wat ik hem ook ver
hinderde door tusschen het water en het dier
te gaan staan. Ik kende ze wel uit Artis maar
had er toch plezier in, het mooie, gave, wel
gedane exemplaar in natuurstaat te bezien
en ik had buitengewoon spijt niet meer pla
ten meegenomen te hebben naar de bank.
Toch was er iets niet in den haak met dit
dier. 't Was kleiner dan de andere, bijna een
meter groot, had blijkbaar zeer zwaar gesla
pen en aan de buik hing wat vleeschweefsel,
op een darm gelijkend. Was het een breuk,
of een vrouwelijk exemplaar, kort nadat het
een jong gekregen had? Dit laatste verwierp
\k omdat het dier mij niet volwassen leek. Ik
besloot het mede te nemen naar den wal,
eventueel voor Artis, en de veearts van
Rockanje te vragen wat hij ervan vond. Ik
hield het dier eerst iets voor den bek, en toen
hij niet beet, pakte ik hem op en droeg hem,
met de parasol in den anderen arm, in de
richting van de kano. 't Viel niet mee, want
het was een vet exemplaar en flink zwaar, en
halverwege bond ik hem aan de zware para
sol met mijn zwarten doek en liep naar de
kano om die naar het dier te brengen. De
kano lag nog mooi droog, want het was al
opkomend getij, en was spoedig te water. Ik
peddelde zoo snel naar mijn vangst, dat de
peddel aan één kant afbrak, maar met een
halven peddel kom je ook vooruit; dat viel
niet tegen.
Toen ik dichterbij kwam had het dier zich
al losgewerkt en kroop over de bank heen en
weer, maar niet naar het water, wat ik vrij
dom vond.
Ik deponeerde hem in de voorplaats van de
kano, de parasol er op, de autobinnenband,
die als reddingboei dienst doet er nog bij en
met mijn halven peddel aanvaardde ik de
terugreis naar het strand.
In 't begin ging alles best, de zeehond
scheen weer ingeslapen te zijn, tot ik in wat
dieper water kwam, waar de golfslag iets
sterker was, de kano iets meer danste en dit
voor het dier, dat later Robbie genoemd zou
worden, aanleiding was om zijn kop naar
boven te steken, zich om te draaien en zelfs
de vin-pooten boven den rand van de kano
te plaatsen. Met mijn peddel moest ik hem
wat terugduwen, want ik vreesde een duik in
zee en wist niet zeker of de kano niet wat te
rank was om als springplank dienst te doen
voor een dier van dit gewicht, 't Ging niet
snel met mijn halven peddel; ik moest nu
eens recht, dan weer links peddelen en kon,
daar de wind eyenwijdig met de kust stond,
ook niet recht op de kust aangaan, met het
oog op den golfslag, die met een golfslag
beter op den punt van het lage vaartuig kon
komen dan op den zijkant.
Langzaam maar zeker bereikte ik het
strand, waar Robbie een voorloopige vrijheid
kreeg in een ondiep zwin tusschen twee
banken.
Aan goeden raad ontbrak het mij niet. De
veearts zag niets bijzonders in de vermeende
kwaal maar had uit den aard der zaak nog
nooit een zeehond als patiënt gehad. Vis-
schers beweerden dat het dier nog vrij jong
was, zoodat de „breuk" te verklaren was als
een navelstreng. Hij had nog maar het begin
van een gebit, zoodat ik de waarschuwing
kreeg het dier aan het strand niet los in zee
te laten, daar dit zeker door den grooten af
stand van de moeder zou omkomen. Terug
brengen naar de plaat was ook onmogelijk
want die was intusschen onder water geko
men en met mijn gebroken peddel had ik er
niet veel zin in. Als de andere helft ook zou
breken zou dit wel eens een langdurig verblijf
op zee tengevolge kunnen hebben.
Artis bleek mij de beste toekomstige ver
blijfplaats voor het eigenaardige dier dat
niets schuw was, tijdens de rit naar Haar
lem 's avonds met de Ford als een hondje
tegen één van de passagiers aan lag te
slapen en als de wagen stil stond bij
een overweg of op de veerbooten wat on
rustig jankte als hij last kreeg van de
warmte.
Den volgenden dag in Haarlem werd hij
van alle kanten gefotografeerd, kreeg weer
wat last van de warmte wat zeer verbeterde
na een zwembad in een watertank en ver
scheen om een uur of drie in een groote
mand met stroo en nat mos in Artis, waar
hij dankbaar aanvaard werd en plezier zal
geven aan honderden bezoekers.
Die zeehonden-troep bestond uit tiental
len exemplaren. Er wordt soms zeer wreed
aardig jacht op gemaakt, ook door visschers
als er een per ongeluk in een net komt,
want ze heeten schadelijk voor de visch-
vangst en er wordt zelfs een premie gege
ven aan degene die de achter-vinpoten in
levert.
Eenigen tijd geleden was de premie veel
hooger, en toen dreigde de zeehond uitge
roeid te worden aan onze kusten. Door verla
ging van de premie zijn er nu meer geko
men, ze schijnen zich nog al snel te ver
meerderen. Ik geloof trouwens niet aan de
schadelijkheid van den zeehond. Ze vangen
in de eerste plaats de minst levenskrachtige
individuen en helpen daardoor aan de ras
verbetering van de zeevisch.
Brehm's „Tierleben" werd nageslagen over
den zeehond en toen bleek, dat Robbie niet
alleen een vrij jong dier was, maar een zéér
jong exemplaar van dezelfde lengte als een
pasgeboren exemplaar, 't Is mij een raadsel
waar de moeder was, want al lang vóór ik
dicht bij den troep was, lag hij een eindje
apart naar voren. Was de moeder misschien
geschoten of gestorven nadat Robbie ter
wereld gekomen was? Want volgens Brehm
waarschuwen de ouden de jongen bij het
minste gevaar en jagen ze te water of ver
dedigen ze met eigen levensgevaar. Hier was
er geen sprake van.
De lengte van de volwassen dieren is
1 1/2 a 2 M. De kleur van Robbie was grijs
met zwarte vlekken, maar als hij nat was
leek hij donkergrijs bij zwart af. Zeehonden
leven in het noordelijk gedeelte van de
Atlantische Oceaan, irn de IJszee en in ce
Oost-zee.
„Brehm" zegt verder nog van den zee
hond:
„Traan en vet, tanden en huid van de
robben zijn gezocht en verklaren de veelvul
dige vervolging van de zijde van den
mensch.
Bijna alle robben laten zich temmen vele
worden bijna huisdieren. Ze kruipen in en
uit, visschen in zee en keeren vrijwillig
naar het huis van den verplegers terug, loe
ren dien kennen en volgen hem als een
hond."
Mochten lezers dezer dagen in Artis ko
men, dan is Robbie te herkennen aan zijn
lengte van iets minder dan een meter. De
andere zeehonden zijn alle grooter.
C. SIPKES.
New-York.
Over New-York kan ik u mijn indrukken
nog niet mededeelen, maar wel het een en
ander over al de formaliteiten die vervuld
moeten worden, voordat men eindelijk in
New-York binnen mag komen. Het is de
moeite waard om daarop eens de aandacht
te vestigen, al was het alleen maar om het
feit, dat men in ons land zoo gaarne fulmi
neert tegen in te vullen formulieren enz.
De passagier, die dan eindelijk besloten
heeft om naar de Vereenigde Staten te gaan,
ontvangt drie z.g. passagiersverklaringen,
welke hij heeft in te vullen. Teneinde het
geheel niet al te gek te maken, is nauwkeu
rige invulling van één der drie formulieren
slechts vereischte, de beide andere moeten
door den betrokkene alleen onderteekend
worden.
Behalve de gebruikelijke opgaven als die
van naam, voornamen, ouderdom, beroep
enz. volgen vragen, als:
„Kunt gij lezen?"
„Kunt gij schrijven?" „Hebt gij uw over
tocht zelf betaald; indien niet: door wien
werd de passage dan betaald?"
..Zijt gij in het bezit van 50 pd.st. of, in-
dein minder, van welk bedrag dan?"
„Waart gij ooit in een gevangenis, of arm
huis, of in een krankzinnigengesticht, of
door liefdadigheid ondersteund?"
„Zijt gij polygamist?"
„Zijt ge anarchist?"
„Zijt gij iemand, die huldigt of verdedigt
het omverwerpen door macht of geweld van
de regeering der Vereenigde Staten of van
alle wetten enz.?"
„Zijt gij misvormd of kreupel, en zoo ja,
hoe lang en tengevolge van welke oorzaak?"
Deze bloemlezing toont voldoende aan, hoe
verrukt men blijkbaar in de Vereenigde Sta
ten is om nieuwe gezichten te zien!
Nadat men deze papieren-marteling te bo
ven is, wordt u medegedeeld, dat gij voor een
pasvisum hebt te zorgen. Daartoe moet men
zich persoonlijk tot den Amerikaanschen
consul wenden en kan dus niet volstaan, met
een ander daartoe te machtigen.
Bij den betrokken consul vertelt men niets
bijzonders, men heeft alleen eenige referen
ties op te geven op zich zelf een volko
men dwaasheid en krijgt zijn visum.
Het is mij gebleken, dat wij Hollanders,
niettegenstaande al deze omslachtige bewer
kingen, er blijkbaar nog gezegend afkomen.
Tenminste van verschillende Duitsche me
dereizigers vernam ik, dat zij daarbij nog
verklaringen moesten overleggen van den
patroon of persoon, bij wien men in dienst
betrekking was, die daarin mededeelde op de
hoogte te zijn van het feit, dat de betrokke
ne deze reis ging maken en volgens zijn oor
deel ook weder zou terugkeeren. Ja, in een
enkel geval verlangde men zelfs een nota
rieel opgemaakt stuk.
Na een bootreis van circa zeven dagen ver
langen de meeste passagiers naar den vasten
wal. Meer dan zes uren stoomen van New-
York zijn ranke visschersbootjes de eerste
teekenen van leven. Weldra komt dan Coney
Island in zicht, het groote lichtschip „Relief"
wordt gepasseerd, de „Sandy Hook" brengt
den loods aan boord, het laatste middagmaal
herinnert ons aan het drooggelegde Amerika
geen wijn en geen bier meer en weldra
komt het schip in quarantaine,' ligt stil en
een onmetelijke berg post wordt in een spe
ciaal daartoe ingericht Amerikaansch schip
overgeheveld.
In de verte zijn de wolkenkrabbers zicht
baar, de vaart is weldra ten einde.
De reizigers vertoonen een zekere zenuw
achtigheid, het ordenen van alle koffers en
handtasschen heeft ten gevolge, dat menige
gang half versperd raakt. Imposant is het
gezicht op het geweldige Vrijheidsbeeld en
de uitgebreide dokken-outillage.
Inmiddels is het waterverkeer hoe langer
hoe drukker geworden, groote ponten varen
af en aan, de „Aquitania", een der grootste
passagiersschepen der wereld, ligt gemeerd
en eindelijk is de aanlegplaats der Hamburg-
Amerikalijn in zicht. Honderden staan daar
te wachten, met groote behendigheid voert
de loods het schip naar binnen.
Intusschen wordt begonnen met het ver
vullen der noodige formaliteiten. Haast ma
ken de Amerikanen daarbij in het geheel
niet en dat in een land waar alles op snel
heid is ingesteld.
Nadat de passen gecontroleerd zijn en men
zijn dokterskaarten heeft laten knippen
van een werkelijke geneeskundige controle
heb ik intusschen niets bemerkt komt
men in een der zalen van het schip bijeen,
wordt in groepen gesplitst en andermaal
worden de passen nagegaan en heeft de af
gifte plaats van een z.g. landingskaart. Het
„persoonlijk" gedeelte is dan achter den rug,
dan komt de bagage. Nadat deze in een on
metelijke hall is geplaatst, die buitengewoon
practisch is ingedeeld, komen de douane
beambten. Iedere koffer wordt tot op den bo
dem bekeken, op alle mogelijke en onmoge
lijke dingen worden zegels gedrukt, doozen
worden uitgepakt, in mijn actetasch werd
gekeken, ja waarnaarik zou het niet
weten en dat alles bij een temperatuur van
80 graden (het was den vorigen dag meer
dan 90 graden geweest).
U kunt zich voorstellen, hoe men er naar
snakt om losgelaten te worden en wanneer
men dan ook eindelijk buiten is gekomen,
bemerkt men, dat ook daar de temperatuur
tropisch is.
In de „7th Avenue at 55 th Street" in hotel
Wellington heb ik gelegenheid me te verfris-
schen. Het is een hotel met 750 kamers, in
de onmiddellijke omgeving van de bekend
ste theaters en kino's van Roxy en Para
mount. Maar daarover meld ik nader in een
volgenden brief.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden)
De filosoof
door H. BUYS.
Er was eens een man, die kreeg al in zijn
jonge jaren de reputatie van filosoof. Hij
had een nadrukkelijke manier, de menschen
duidelijk te maken, dat de dingen niet zijn
hetgeen zij schijnen en hun te bewijzen, dat
iedere gevolgtrekking, waartoe zij tot nu toe
waren gekomen ipso facto verkeerd moest
zijn.
Toen hij op een zomermiddag eens in het
bosch ging wandelen, ontmoette hij een
meisje, dat lag uitgestrekt in de schaduw
van een boom, met het gezicht naar de aar
de gekeerd., het schreide smartelijk.
„Meisje", sprak hij haar toe," waarom
huil je? Want ik ben een filosoof en mis
schien ben ik in staat, je heilzame troost
woorden toe te spreken."
Het meisje ging overeind zitten en liet hem
haar gezicht zién. En zie: dat gezicht was
plomp als een autobus en van het vele hui
len was haar neus rood en glimmend gewor
den.
„O, meneer", kermde zij, „ik huil, omdat
de goden alles aan mijn zuster Lesbia hebben
geschonken en mij heelemaal niets.
Daarop ging de filosoof naast haar zit
ten.
„Laat ons", zeide hij, „eerst constateeren,
of de dingen werkelijk zijn, zooals jij ze voor
stelt. Want het komt dikwijls voor, dat zij
niet precies zijn, hetgeen zij schijnen. Wat
is het eigenlijk, dat de goden je zuster heb
ben gegeven en jou niet?"
„Schoonheid", zeide het meisje, „en
schoonheid is alles. Lesbia is het mooiste
meisje ter wereld. Haar kastanjebruin haar
is zoo mooi, zoo apart, het wekt zooveel
geestdrift, dat zij nog pas een massa geld
in een schoonheidswedstrijd heeft verdiend.
Haar oogen zijn grijs met lange wimpers en
helder als de hemel. Zij is een beetje bleek,
maar dat staat heel goed; en haar lippen
zijn prachtig rood."
„Hm. hm," zeide de filosoof. „Maar het
komt nu en dan voor dat bij een mooi ge
zicht een wanstaltige figuur behoort."
„Dat is bij Lesbia niet het geval. Iedere
lijn van haar lichaam is een gedicht. Zij is
een en al gracie. De artisten vechten om
haar. En ik ach ik bezit geen grein
schoonheid." En weer begon het meisje te
schreien.
„Houd op", riep de filosoof barsch. „Je
huilt zonder reden. Wat zou je nu liever
hebben, een geschenk, dat je mag houden of
een geschenk dat weer wordt teruggeno
men?"
„Natuurlijk een geschenk dat ik mag
houden. Wie zou dat niet liever willen?"
„Nu goed dan. Het geschenk van de goden
aan je zuster is bedriegelijk. Het is heele
maal geen geschenk, dat de moeite waard
is, want zij zal het niet houden. De jaren
zullen haar van haar schoonheid beroo-
ven. De ouderdom zal haar lichaam buigen
en minder mooi maken. Maar nu iets an
ders: kan jij een omelette aux fines herbes
klaarmaken?"
„Dat kan ik zeker", antwoordde het meisje
maar zonder veel trots.
Over veertig jaar ben je nog in staat, een
omelette aux fines herbes klaar te maken.
Dat is een gave, die verschaft behagen, en
dientengevolge, dankbaarheid en waardee
ring. Ben je misschien een grootere vrien
din van lezen dan je zuster?"
„Lesbia geeft er niet veel om. .Mg-ar. ik
heb een abonnement voor de bibliotheek".:
„Daar hebben wij het" zeide de filosoof
zegevierend,", jij hebt relaties met de groot
ste geesten van alle tijden. Kennis is
macht. Zij is onsterfelijk; zij is het hoogste
geluk. Hoe staat het nu met de naaima
chine?"
„Ik bezit er een en gebruik haar Lesbia
zou haar niet aanraken".
„Meer en meer komen je talenten aan hét
licht en zij zijn alle van kostbare soort
veel beter dan de verdwijnende en waarde-
looze schoonheid van je zuster. Beweer nooit
meer, dat de goden je hebben verwaarloosd.
Huil niet meer. Je bezit alles, waar een ver
standig man op let, wanneer hij een ge
zellin voor het leven zoekt."
En daarop groette de filosoof en ging heen.
En het meisje stond op en begon zich tevre-
dener te voelen.
Maar kort daarna ontdekte zij, dat de filo
soof nog eens was omgekeerd en weer naar
haar toekwam met een open notitieboekje
in de hand.
„Neem me niet kwalijk", zeide hij, eenigs-
zins verlegen, „maar hoe zei je ook weer,
dat het adres van je zuster was?"
ANTOINE WATTEAU.
Op den 18en Juli 1721 overleed te Nogent-
sur-Marne bij Parijs de bekende Fransche
schilder Antoine Watteau. Hij was geboren
op 10 Oct. 1684 te Valenciennes.
Zijn werken vertoonen, in tegenstelling
met hemzelf die eerder tot melancholie neig
de, een vroolijk karakter. Hij gaf iets nieuws
aan de schilderkunst met zijn herderstukken
zijn galante feesten landelijke genoegens en
onderwerpen aan het tooneel ontleend. Zijn
teekening is levendig én vast, zijn wijze van
schilderen geestig en gemakkelijk.
MOLLERUS.
HET VLIEGEN-GEVAAR.
Iedereen beschouwt de huisvlieg als hin
derlijk, maar lang niet iedereen beseft, dat
zij een ernstig gevaar is. De vlieg kruipt
over alle soorten vuiligheid en strijkt ver
volgens neer op jam of vleesch of suiker. Dan
laat hij bij zijn wandeling over het voedsel
veel van het vuil daarop achter. De mensch
nuttigt de aldus verontreinigde spijzen en
kan daardoor de ernstigste ziekten op-
loopen.
Vandaar, dat de strijd tegen de vliegen
een meedoogenlooze moet zijn. Allereerst
moet de vrouwelijke vlieg verhinderd worden
haar eieren te leggen, en daarom dienen de
daarvoor uitgezochten plekken gereinigd en
schoongemaakt te worden. Elk hoekje of
spleetje, waar wat vuil in ligt, alle plaatsen
waar afval bewaard wordt, kiest de vlieg uit.
Het is het beste het afval van de huis
houding te verbranden.
En als dit niet kan. het af te sluiten, zoo
dat vliegen er niet bij kunnen. Vliegenklap-
pen, -papieren, schoteltjes met vernietigen
den inhoud, sproeiers, alles moet verder
worden aangepakt om de vliegen te ver
delgen
Het voedsel hoort beschermd te worden
tegen de vliegen, bijv. door vliegenkasten, en
als het daar uitgehaald wordt, werpe men er
een doekje of gaasje over.
Ook moet het publiek weigeren in een
restaurant te eten, waar veel vliegen huizen
of uit winkels te koopen, die ook vol zitten
met vliegen.
Maar vóór alles: houdt het huis goed
schoon, want dan vindt de vlieg geen rus
tige verblijfplaats en vertrekt derhalve.
(Tit-Bits).