Zamdvoort aan de Zee.
W
KAMPEERGENOEGENS.
H.D. VERTELLING
Ongekruid.
AGENDA
HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 4 AUGUSTUS 1931
TWEEDE BLAD
DOOR A. HEEROMA.
De zon had haar dagtaak volbracht en
zonk in 't wolkenkussen ver in 't Westen, na
voor 't laatst haar gouden rimpels over 't
water te hebben gespreid: de tentbewoners
zaten buiten en keken; de schoonheid der
natuur had hen gevangen. In de tenten
draaiden de gramofoons en de kleine garde
officier huppelde naar het strand.
„Vier Worte mocht' ich dir jetzt sagen"
klonk het verderop en dan weer: „een beetje
fantasie!"
Ja, het muzikale gedeelte werd niet ver
waarloosd. Maar de kleine gardeofficier werd
het dansen moe; de vier Worte werden niet
meer gehoord en het beetje fantasie ver
bleef maar binnenshuis of binnen het reser
vaat van het Badhuis, maar zij, die met een
oog van eigenbaat de bezoekers bezien, gnuif
den en repten zich om hun waar aan den
man te brengen. De schipper, die plezier
tochten aanbiedt in zijn zeil- of motorboot,
noodde, verlokte jongens en meisjes, laadde
zijn boot tot zinkens toe.
De kampbewoners waren blij, als hun
stadgenooten afreisden, want zij waren het
rumoerig leven ontvlucht en voelden zich
achtervolgd.
ONRUST.
De stadsmenschen in het tentenkamp leef
den als eiken dag en prezen zich gelukkig in
üween ook, toen de wind killen nevel aandreef
en de tentbewoners zich onder het linnen
dak ter ruste begaven.
Treesje en Dirk kregen een veldbed in de
jwoonkamer en toen de lamp was aangestoken,
moeder de schilderijtjes had opgehangen en
wat prulletjes neergezet, terwijl zij met vader,
die zijn pijp rookte bij de tafel zat, waarop
de koffiepot stond, toen voelde Treesje zich
tusschen al die bekende dingen weer
thuis en daar zij haar pop bij zich
had, verdween het verlangen naar
de Koningstraat. Kastor, de hond, die
een zeer goed aanpassingsvermogen had,
vond de matras van Treesje ook voor zijn
nachtverblijf bijzonder geschikt en het kind
yond in zijn nabijheid zooveel troost, dat de
ouders Kas maar lieten waar hij was; de
slimmerd loerde met één oog om te zien of
er onheil dreigde en toen hij begreep, dat
men hem niet aan zijn kleine beschermster
zou onttrekken, kneep hij ook het tweede oog
dicht en maakte 't zich behaaglijk. De ouders
zochten hun apartement op en Dirk woelde
nog wat op zijn bed, dat niet al te zacht was,
keek naar het tentzeil, dat bewoog in den
avondwind en vond het leven nog zoo slecht
niet, afgezien dan van het boodschappen
doen, maar hij wist, dat verkoopgrage lieden
hem van dien last zouden ontheffen. Daar
buiten was de zee; die kon je hooren.
De dagen gingen genoeglijk voorbij; de
mannen trokken vroeg weg en keerden
's avonds weer; de vrouwen deden haar huis
houden als gewoon zonder echter den last
,van kleedjeskloppen, stof afnemen en wat dies
meer zijsommigen waagden zich heel of ge
deeltelijk in 't water en de kinderen, die een
soort badpak een voldoende kleedij vonden,
behoefden niet te vreezen, dat water of zand
er schade aan zouden doen; de mannen gin
gen 's avonds zwemmen.
Zondags werd de kamprust wel eenigszina
gestoord, want dan voerden trein en tram,
om niet te spreken van eigen vervoermidde
len, tienduizenden Amsterdammers aan, dat
de Kerkstraat er van uitpuilde en Mustert
zag ze in waaiervorm over het strand uit-
sproeien. Ze vulden de strandstoelen, ze dron
gen samen in kuilen en deden een wolk van
kranten en papieren zakken, waarin victua
lie was meegevoerd, over het stand slieren;
.pootjebaaien.
ze aten broodjes en bananen en apenootjes
en gingen pootjebaaien. Ze scharrelden door
't tentenkamp, zoekend naar vrienden of
verwanten, die ze niet vonden bij die een
vormige woningen; ze bestegen het duin en
maakten groote nesten in het hooge
helmgras. De deftiger Zandvoortsche slientèle
zand en water, maar de oude visscherman
trok de wenkbrauwen samen zoog dikke wol
ken uit zijn pijp en keek naar het Zuid-
Westen, terwijl hij met kennersblik zag, hoe
het water verkleurde en hoe onrust door de
zee voer, bij behoefde geen barometer en wist
zonder te zien, dat te IJmuiden aai> de sema
phore dra de stormballen zouden worden ge-
heschen en toen hij de kust passeerde, waar
Dirk's moeder op haar veranda haar aard
appelen schilde, zei hij: „zet je tentje goed
vast, moeder, der komt 'n beetje wind van
nacht". De juffrouw, die de visscherstaal niet
goed begreep, lachte: ,,'t Tentje staat goed
vast, hoor!"
„Doe der dan nog een touwtje bij, moeder,
T zal waaien!"
De juffrouw wist niet wat waaien was aan
zee; als 't in de Koningstraat waaide, kon
't stuiven en kon een raam klepperen, maar
wat wist je van waaien?
Ze lachte en ging voort haar aardappelen
te schillen; een beetje wind zou haar niet uit
haar humeur brengen.
Maar zij en de andere kampbewoners wis
ten niet, dat de oude Vikinger, de machtige
stormkoning, ten strijde toog. Toen hij op
zijn spookschip heel aan den gezichtseinder,
de grauwe zeilen heesch, die de zon verduis
terden, zeiden ze: „de lucht betrekt", 't. Werd
donkerder, zoodat zee en strand nauw vielen
te onderscheiden en onzichtbaar kwam de
luidruchtige jonge voorhoede des konings
aangesneld; de rumoerige stemmen klonken
tot op de duinen en waar zij ging, woelde het
water. De knapen schuifelden door het
drooggegloeide zand en wierpen het op, dat
het de tenten binnenschoot en in wolken bij
het duin afstoof.
,,'t Begint te stuiven", zeiden de menschen
en kwamen buiten zien, maar in den nacht
zagen zij de wilde gezellen niet, die rukten
aan een touw en wapperden met het tent
doek; als de luchtige mantels der jonge krij
gers hun in 't gezicht slierden, zeiden ze: ,,'t
begint te waaien", en doken weg in de tenten.
Maar de knapen beklommen de helling en de
helmbosschen bogen onder hun vluggen voet.
Hen volgden de andere dienaren des
konings, wier eentonig krijgslied zwaar en
dreigend klonk en zij plonsden in het water,
dat het opspatte. Dan volgde de oude Viking,
wiens schip diepe voren in het zeevlak sneed,
waterwallen opwerpend, die over elkaar
bolderden en tot schuim versloegen; ze
drongen op naar het strand, bruisend en
kokend en boven alles uit dreunde de ge-
geweldige stem van den ouden reus, die de
zeevogels opschrikte zoodat ze krijschend op
schoten en in wilde zwenkingen voortijlden.
De oudere krijgers naderden in den nacht
en schepten het water tegen de tenten;
ze rukten aan de palen en juichten als een
doek heftig fladderend wegvloog in de duis
ternis. En de menschen in de tenten fluister
den: „het stormt!"
De oude reus sloeg met zijn geduchte
spanen de golven, ze verbrijzelend en kneep
met zijn ontzaglijke vuist in de wolk, dat
het water eruit perste en neerkletterde op
de armelijke hutten. „Zie", zuchtten de
menschen. „het stortregent" en zij zagen met
angst, hoe het water door het tentdoek sij
pelde, dat wapperde en dreigde te bezwijken.
De kinderen werden bang en drongen zich
tegen de ouders; mannen, de haren slierend
in den wind, waren buiten, sjorden vaster
het weerbarstige zeil, maar wat vermochten
zij tegen de macht van den storm? Plots
sloeg de tent neer en kreten van schrik
scheurden door den nacht; men zocht schut
in de hutten, die het geweld wisten te weer
staan of vluchtte in angst naar het duin,
bang voor het opdringend water, dat men
nabij wist zonder het te zien en keek naar
't Oosten of het nog niet daagde.
De oude Viking week bij 't eerste zonne
gloren; zijn strijders verdwenen en hun
stemmen klonken zwakker over het water
naarmate zij zich terugtrokken; de zee
deinde nog na. niet zoo gauw bekomen van
het geweld. Toen schouwden de menschen
naar het kamp, dat uiteengerukt en verplat
daar lag:" doorweekt waren bedden en klee-
ren, verspreid lag de spaarzame inboedel; in
het hooge helm hingen doeken en wapper
den linten.
Maar toen de zon haar milde wermte weer over
de duintoppen deed neerdalen en weer tin-
't zal waaien..
telen in het water, toen verdreven haar
stralen weer de zorg en angst.
Dirk's tent was een der weinige, die, schoon
gehavend, zich staande had gehouden en
hoewel Dirk 's nachts met trillende lip had
geluisterd naar het geweld buiten, nu was hij
weer de held, die verzekerde: ,,'k Vond het
reuzefijn, zoo'n storm; onze tent is sterk!"
„Bertus zat op het platgeslagen zeil van
zijn behuizing en had 't reuze gevonden, toen^
de tent in mekaar sloeg en hij onder 't
zeil was bedolven; dat hij als een mager
varken had geschreeuwd, zei hij niet.
Kas, de hond, zei niets; die had Treesje
gelikt, toen het kind huilde en lag nu op
gerold op een van zijn lievelingsplekjes in de
zon en de moeder van Bertus dacht erover
naar de Koningstraat terug te keeren, maar
haar buurvrouw verzekerde haar. dat ze in
de" gespaarde tent kon eten en drinken, tot
het eigen dak weer was opgericht.
Een Amsterdammer is niet zoo gauw ont
moedigd: mannen en jongens zwoegden en
hielpen elkaar, zoodat 's middags de boel
alweer voor mekaar was, nu extra stevig ge
plant.
....verspreid lag de spaarzame inboedel.....
Een goed einde.
Een paar dagen later kwam Dirk's vader
in de Koningstraat, om tezien of alles nog
in orde was en om een paar kleinigheden te
halen en hij trof Jaap je met zijn moeder
voor de deur.
„Is jullie tent ook stuk gewaaid?" infor
meerde buurvrouw met een meewarig ge
zicht: ,,'k heb in de krant gelezen van den
storm, 'k Zeg tegen me man; wees blij, dat
jij er niet bent!"
„Nou", troostte de ander, t is best ge-
loopen met ons, maar 't ging er wel effen
hard toe", en de man teekende de.verschrik
kingen van den stormnacht.
Jaap je stond erbij en luisterde met open
mond en ineens viel 't den man op, hoe bleek
Jaap je was en hoe gebruind de jongens op
het strand. Resoluut als hij was, zei hij:
„laat Japie mee gaan voor een paar weken
tot de vacantie om is".
Japie wist niet wat hij hoorde. „Ja moeder
mag ik?"
Moeder was wat naijverig op de tent en
had daarom graag geweigerd, maar gelukkig
voor Japie kwam z'n vader erbij en de man
nen waren het dra eens, terwijl tevens werd
afgesproken, dat de ouders Zondags de
gasten zouden zijn op het strand.
Zoo geschiedde het dan, dat Japie na
eenige voorbereiding reisklaar was en dat
Dirk's vader 's avonds kon zeggen: ,,'k Heb
Japie meegenomen voor een paar weken",
wat de vrouw goed vond, want ze wist wel,
dat er tegen het besluit van haar echtge
noot niet veel in te brengen viel en dan,
ze gunde 't Japie ook wel.
Japie was direct ingeburgerd en werd in
gewijd in al de geheimen van 't standver-
maak. Toen zei Japie: ,,'k Heb kauwgummi",
en diepte een viertal stukjes uit zijn zak
op. Hiervoor moest alle strandgenot wijken
en Bertus, Dirk, Japie en Trees, zetten zich
naast elkaar in 't zand en weldra trokken
ze lange draden, zonder op elkaar afgunstig
behoeven te zijn. „Kijk mijne 's lang zijn!"
was het toen wederkeerig en ieder beijverde
zich in 't trekken van den langsten draad.
.kijk mijne 's lang!...
Aan alles komt een eind, aan de kauw
gummi, zoo goed als aan de vacantie en na
eenige dagen was er van beide artikelen
niets meer over, schoon de kauwgummi nog
eens was aangevuld na 't bezoek van Japies
ouders.
De tenten werden afgebroken en inge
pakt en weldra ging het leventje in de
Koningstraat weer zijn gewonen gang en
lag het strand daar weer eenzaam, blank en
schitterend in de zon.
(Nadruk verboden; auteursrecht voor
behouden.)
Hoe de duivel bij een minister
van oorlog kwam
(Bewerkt naar Das Andere Deutschland)
In het ministerie van oorlog van een land,
waarvan de naam ons vrij koud kan laten,
kwam op een goeden dag een meneer met
een sluw voorkomen en verzocht
,3reng me bij iemand, die iets kan. Ik heb
hem een belangrijke mededeeling te doen."
„Die iets kan wat?", vroeg men hem.
„In de luchtvloot. Ik heb een uitvinding ge
daan, die ik wil verkoopen, een uitvinding,
meneer, die een omwenteling van de geheele
oorlogstechniek beteekent! Wie dit geheim
van me koopt, zal voortaan het absolute
overwicht over de tegenstanders hebben. Van
nu af beslist mijn uitvinding over nederlaag
en everwinning?
Hierover waren allen natuurlijk in de
hoogste mate verblijd en leidden den uitvin
der zonder verwijl voor een ouden, eerwaar-
digen generaal.
De generaal verheugde zich niet minder
dan de anderen, bood den uitvinder z'n groot
ste clubfauteuil aan en vroeg toen voor
komend: „Waarin, mijn hooggeschatte
vriend,, bestaat dan wel, als ik vragen mag,
Uw uitvinding?"
„Ik heb een type van een luchtkruïser ge
construeerd, die een week lang in de lucht
kan blijven, een bataillon soldaten vervoeren
en ieder onweer trotseeren. Wellicht zoudt U
deze kruiser wel willen koopen?"
En nadat de generaal zijn eerewoord had
gegeven, om het vertrouwen van den uitvin
der niet te misbruiken, haalde deze een om
vangrijk pakket uit zijn aktetasch en spreid
de zijn plannen en teekeningen op de tafel
uit.
„Tja".zei de generaal, nadat hij de
teekeningen had onderzocht, „tja. dat komt
allemaal inderdaad uit. Het is inderdaad zoo,
gelijk U zegt."
„Voor hoeveel zoudt U deze uitvinding
wel willen verkoopen?"
„Voor een miljoen."
„Bravo!" zei de generaal en omhelsde hem.
„Ziehier een chèque op de staatskas. Een
rond miljoen! Duizend maal dank! En als U
nog eens iets heeft, dan komt U maar terug,
hoor. Binnen zonder kloppen!"...
„Ik heb nu al iets voor U, zei de vreemde
ling wat beschroomd.
„Iets, dat heusch verbazingwekkend is!..."
„En wel...."
„Ik heb een kanon geconstrueerd, dat Uw
luchtkruiser in enkele oogenblikken vernie
tigt, en zoo grondig, dat hij als een zak meel
op de aarde ploft. De kruiser is tegenover dit
wapen volkomen machteloos.
Ja maar, hoor nou es", zei de generaal en
fronste de wenkbrauwen. „Dat is nu toch wel
wat heel erg Spaansch!... Schaamt U zich
dan heelemaal niet? Eerst vindt U een wer
kelijk bruikbaren luchtkruiser uit, en dan
schiet U hem met uw eigen kanonnen in dig
gelen?
„Ik weet waarlijk niet, wat er daar te
schamen valt", zei de bezoeker onverstoord."
„U zult toch moeten toegeven, dat de oorlogs
techniek zich zonder ophouden verbetert, en
dat niemand op den eenmaal ingeslagen weg
stil kan blijven staan, wanneer hij niet ach
terop wil raken en als het er op aan komt,
verliezen. Mijn luchtkruiser is Inderdaad een
vreeselijk wapen! Het ligt dus voor de hand,
om tegen hem een afweermiddel uit te
vinden.
„Hm.in de theorie is dat inderdaad on
aanvechtbaar, echter in de praktijk
Goed dan, ik zou 't nog kunnen 'begrijpen,
als nu maar tenminste een ander dit kanon
had geconstrueerd, en het ons aanbood...
Maar zoo.nu U zelf
.Hemelnogtoe!" zei de vreemdeling,
sloeg zijn handen in elkaar. „Als of dat niet
volkomen hetzelfde was! Nu, zegt U mij dan
eens: wat verandert het nu aan de zaak,
wanneer ik thans de deur achter mij sluit,
mijn snor laat scheren, een andere jas aan
trek, door de zelfde deur weer binnenkom en
U goeden dag zeg, alsof ik U nog nooit had
gezien? Wanneer U dat nu heusch aardig
vindt, wil ik U dat genoegen graag doen."
De generaal was in den grond van de zaak
toch niet zoo schrikbarend dom, en daarom
schaamde hij zich een beetje, want hij zag
heel wel in, dat hij werkelijk een domheid
had gezegd.
„Toegegeven", zei hij aarzelend, „er blijft
ons niet anders over, dan Uw kanon te koo
pen, wanneer wij niet willen, dat U het aan
anderen verkoopt, en dat is toch Uw goed
recht. Hoeveel?"
„Eén miljoen."
De generaal schreef zijn chèque, klopte
den uitvinder op zijn schouders en zei wel
willend: „U bent toch een kerel met pit!"
„Oho! dat zou ik meenen!".
„Ja, verduiveld....! Zoo'n kanon te con-
strueeren.
„Nou, nou, zóó erg is dat ook niet.Voor
alles is er op de wereld wel een middel te
vinden.
„Nu ja, maar ik meen, zoo ver ik uit de
teekeningen kan zien.
„Ja, ja, natuurlijkDit kanon is een
vreeselijk wapen. Maar tochDe uitvin
der liet zich opnieuw in zijn fauteuil zak
ken, keek de generaal schijnbaar onschuldig
aan en zei listig: „Maar toch, wat zou u
daarvan zeggen, als ik u een klein geheim
toevertrouw, dat misschien voor u eenig be
lang heeftik heb namelijk tot bescher
ming van den luchtkruiser tegen het kanon
een pantser uitgevonden een pantser dat
zoo sterk is, dat het kanon het niet eens kan
schrammen.
De generaal greep naar zijn hoofd.
„Wilt u mij dan volledig stapelgek ma
ken?!. Zoo te handelen, als u, dat is ver
achtelijk, dat is gemeen! dat is eer
loos!...."
„Ik handel nooit eerloos wilt u op uw
woorden passen! Waar haalt u het recht
vandaan mij zooiets te verwijten?! Is mijn
luchtkruiser soms slecht? Hij is voortreffe
lijk! Is mijn kanon soms slecht? Het is een
meesterwerk! Wat wilt u eigenlijk van mij?
Heb ik u benadeeld of belogen?"
„U had mij het pantser direkt moeten
aanbieden."
.Hoort u eens", zei de uitvinder bedacht
zaam, „de krijgskunst de de oorlogstech
niek zéér speciaal moet zich, als ze ge
zond wil zijn, organisch ontwikkelen. Zulke
sprongen als u bedoelt, die bestaan niet."
Daarna bleven ze een tijdje zwijgend zit
ten. De generaal zat ingespannen te pieke
ren, de uitvinder rookte gemoedelijk zijn si
gaar.
Eigenlijk had de generaal hem het aller
liefst voorgehouden, dat het beter was ge
weest, als een ander hem het pantser had,
aangeboden, maar hij vreesde, dat de
vreemde zich weer zou bereid verklaren, zijn
snor te laten scherenneen, werkelijk,
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
Bartel jorisstraat 16 Telefoon 10756
VAMPYR STOFZUIGERS f 105.J
waarom zou hij zich nu nog bovendien be
lachelijk maken ook?Hij nam dus zijn
besluit, schokte in de houding, en zei: .Hoe
veel?"
„Een millioen".
„Neemt u dan tenminste genoegen met
een half." i
„Geen sprake van", zei de bezoeker, „ik
krijg er van anderen wel twee!"
„Ja, ja," zuchtte de generaal: Jij veel
vraatenfin, mij een zorg
neemt uw millioen! In Godsnaam! Ruineer
ons dan!"
De uitvinder legde de chèque bij de ande
ren, drukte de generaal de hand en deed een
stap naar de deur.
„Luistert u eens", hield hem de generaal
terug. „Nog een enkel oogenblikU bent
dus volkomen zeker van uw zaak?! Ik bedoel
dat dat pantser tegen ieder geschut-vuur
stand houdt?"
De vreemdeling glimlachte.
„Uit mijn kanon? Vanzelfsprekend!"
„Zoo dat wij in dit opzicht gerust kunnen
zijn?"
Vanzelfsprekend. Dat wil zeggen, onder
voorbehoud, dat er niet nieuwe soorten ge
schut met bizondere doordringingskracht
worden uitgevonden."
„Wat?! En meent u in vollen ernst, dat
zij uitgevonden worden?!"
„Ongetwijfeld!"
„Genadige hemel! En wannéér dan?"
„Zezijn alreeds uitgevonden."
„Door wie?!"
„Door mij".
„Wel alle duivels! waarom zegt u mij dat
dan niet?!"
„Hoe dat zoo? Ik zei het u toch: deze ge
schutpoorten zijn reeds uitgevonden".
De generaal schoot in een hoonlach.
„Zoozoo, en nu zult u ons ook deze ge
schutpoorten aanbieden.niet waar?
En als wij dat geschut hebben gekocht, dan.
zult u nog eens met uw heele gezicht grin
niken, en ons mededeelen, dat u nog een
pant-sed voorradig hebt een pantser tegen
uw eigen geschut, niet waar?"
„Ongetwijfeld".
„En als u ons dan weer een millioen hebt
afgetroggeld, dan zult u wcér een geschut en
een pantser uitvinden, niet waar?"
„Ongetwijfeld".
De generaal zwaaide als bezeten met zijn
handen, trok zich een pluk haar uit en
schreeuwde:
„De satan vrete je op!levend vrete hij
je opDe aarde moge je opslokken
Je hebt ons in een hinderlaag gelokt, waar
we niet meer uit weg kunnen!.... Ze zuigt
ons bloed op!Je plundert ons leeg!
Je ruïneert ons land!Hoe heet je!
Noem tenminste je naam, dat we je langs
alle wegen kunnen vervloeken!
De vreemdeling was opgesprongen. Zijn
gezicht, waarop tot dusver een spottende
glimlach gespeeld had, was duister, zijn on
derlip beefde van ingehouden toorn. „Uit
schelden moogt u me, zooveel u wilt", zei hij
ijzig koud. „Daarvan wordt u niet verstandi
ger en ik niet dommerMijn naam zal ik
u niet noemen; wanneer u echter een heel
klein beetje meer verstand had, dan u heeft,
zoo zou u inzien, dat ik de logica in persoon,
dat ik het gezonde menschenverstand zelf
ben!
Maar uw verstand is wat zwakjes, en dat
is do reden, waarom u niet begrijpt, dat het
er niets toe doet, of uw land zich met de
bewapeningswedloop in tien jaren of in
tien maanden ruïneert.!.... De menschelijkc
genius heeft tot u gesproken, en u o sim
pele dwaas! u zet hem buiten de deur!
Dat kan me overigens betrekkelijk weinig
schelen, want een ieder blameert en ruï
neert zich zelf, zoo goed hij kan.Maar u,
u heeft niet eens genoeg temperament, om
u tenminste eens en voor goed te ruineeren!
Ik heb de eer.
Met deze woorden sloeg de vreemdeling de
deur achter zich toe en verliet het ministerie
van oorlog van een land, waarvan de naam
ons tenslotte vrij koud kan laten..."
(De kruiers op het Amsterdam-
schc station zijn in staking
geweest.)_
Er was gonzende verwarring
Op het Amsterdamsch station
En het nobel zweet des aanschijns
Liep in stroomen langs 't perron.
Naar de grauwe overspanning
In haar machtig wijden boog.
Steeg een steunen en een zuchten
En één weegeklaag omhoog.
Diep gebogen gingen menschen
Langs de treinen, op den trap,
Strompelend, de voeten sleepend,
Rustend eiken derden stap.
Vaders met een week vacantie,
Pas nog levenslustig sterk
In 't vooruitzicht van verpoozing,
Kregen nu hun zwaarste weTk.
Alles botste, duwde dringend
Naar een plaatsje in den trein,
Rood van warmte, met een hartklop
Die den dood nabij moest zijn.
Trein was weg en op 't perron stond,
Al. wat men er achterliet,
Toen de kruier in de hoofdstad
Werd tot kruidje 'k roer me niet.
P. GASUS.
DINSDAG 4 AUGUSTUS.
Groote Kerk: Orgelbespeling 8.15—9.15
uur nam.
Schouwburg Jansweg: Revue-Operette
„Jack Diamond", 8.15 uur.
Palace: „Luchtkasteelen". Tooneel: Dornïg,
mondorgelvirtuoos. 2.30 en 8.15 uur.
Luxor Theater: „De luchthavik" en ,X>e prijs
der liefde". Tooneel: Three Misley Sisters,
2.30 en 8.15 uur.
Rembrandt Theater: „De Privé-secretares-
se". Tooneel: The Revers 2.30, T en 9.15 uur.
WOENSDAG 5 AUGUSTUS.
Bioscoopvoorstellingen 's middags en des
avonds.
Teyler's Museum, Spaarne 16. Geopend op
werkdagen van 113 uur, behalve 's Maan
dags, toegang vrij.
APOTHEEKDIENSTEN.
Th. A. Klinkhamer, Koninginneweg 69,
tel. 11596.
Firma Begemann en Sneltjes, Jansstraat 27,
tel, 10043.