Zamdvoort aan de Zee. W KAMPEERGENOEGENS. H.D. VERTELLING Ongekruid. AGENDA HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 4 AUGUSTUS 1931 TWEEDE BLAD DOOR A. HEEROMA. De zon had haar dagtaak volbracht en zonk in 't wolkenkussen ver in 't Westen, na voor 't laatst haar gouden rimpels over 't water te hebben gespreid: de tentbewoners zaten buiten en keken; de schoonheid der natuur had hen gevangen. In de tenten draaiden de gramofoons en de kleine garde officier huppelde naar het strand. „Vier Worte mocht' ich dir jetzt sagen" klonk het verderop en dan weer: „een beetje fantasie!" Ja, het muzikale gedeelte werd niet ver waarloosd. Maar de kleine gardeofficier werd het dansen moe; de vier Worte werden niet meer gehoord en het beetje fantasie ver bleef maar binnenshuis of binnen het reser vaat van het Badhuis, maar zij, die met een oog van eigenbaat de bezoekers bezien, gnuif den en repten zich om hun waar aan den man te brengen. De schipper, die plezier tochten aanbiedt in zijn zeil- of motorboot, noodde, verlokte jongens en meisjes, laadde zijn boot tot zinkens toe. De kampbewoners waren blij, als hun stadgenooten afreisden, want zij waren het rumoerig leven ontvlucht en voelden zich achtervolgd. ONRUST. De stadsmenschen in het tentenkamp leef den als eiken dag en prezen zich gelukkig in üween ook, toen de wind killen nevel aandreef en de tentbewoners zich onder het linnen dak ter ruste begaven. Treesje en Dirk kregen een veldbed in de jwoonkamer en toen de lamp was aangestoken, moeder de schilderijtjes had opgehangen en wat prulletjes neergezet, terwijl zij met vader, die zijn pijp rookte bij de tafel zat, waarop de koffiepot stond, toen voelde Treesje zich tusschen al die bekende dingen weer thuis en daar zij haar pop bij zich had, verdween het verlangen naar de Koningstraat. Kastor, de hond, die een zeer goed aanpassingsvermogen had, vond de matras van Treesje ook voor zijn nachtverblijf bijzonder geschikt en het kind yond in zijn nabijheid zooveel troost, dat de ouders Kas maar lieten waar hij was; de slimmerd loerde met één oog om te zien of er onheil dreigde en toen hij begreep, dat men hem niet aan zijn kleine beschermster zou onttrekken, kneep hij ook het tweede oog dicht en maakte 't zich behaaglijk. De ouders zochten hun apartement op en Dirk woelde nog wat op zijn bed, dat niet al te zacht was, keek naar het tentzeil, dat bewoog in den avondwind en vond het leven nog zoo slecht niet, afgezien dan van het boodschappen doen, maar hij wist, dat verkoopgrage lieden hem van dien last zouden ontheffen. Daar buiten was de zee; die kon je hooren. De dagen gingen genoeglijk voorbij; de mannen trokken vroeg weg en keerden 's avonds weer; de vrouwen deden haar huis houden als gewoon zonder echter den last ,van kleedjeskloppen, stof afnemen en wat dies meer zijsommigen waagden zich heel of ge deeltelijk in 't water en de kinderen, die een soort badpak een voldoende kleedij vonden, behoefden niet te vreezen, dat water of zand er schade aan zouden doen; de mannen gin gen 's avonds zwemmen. Zondags werd de kamprust wel eenigszina gestoord, want dan voerden trein en tram, om niet te spreken van eigen vervoermidde len, tienduizenden Amsterdammers aan, dat de Kerkstraat er van uitpuilde en Mustert zag ze in waaiervorm over het strand uit- sproeien. Ze vulden de strandstoelen, ze dron gen samen in kuilen en deden een wolk van kranten en papieren zakken, waarin victua lie was meegevoerd, over het stand slieren; .pootjebaaien. ze aten broodjes en bananen en apenootjes en gingen pootjebaaien. Ze scharrelden door 't tentenkamp, zoekend naar vrienden of verwanten, die ze niet vonden bij die een vormige woningen; ze bestegen het duin en maakten groote nesten in het hooge helmgras. De deftiger Zandvoortsche slientèle zand en water, maar de oude visscherman trok de wenkbrauwen samen zoog dikke wol ken uit zijn pijp en keek naar het Zuid- Westen, terwijl hij met kennersblik zag, hoe het water verkleurde en hoe onrust door de zee voer, bij behoefde geen barometer en wist zonder te zien, dat te IJmuiden aai> de sema phore dra de stormballen zouden worden ge- heschen en toen hij de kust passeerde, waar Dirk's moeder op haar veranda haar aard appelen schilde, zei hij: „zet je tentje goed vast, moeder, der komt 'n beetje wind van nacht". De juffrouw, die de visscherstaal niet goed begreep, lachte: ,,'t Tentje staat goed vast, hoor!" „Doe der dan nog een touwtje bij, moeder, T zal waaien!" De juffrouw wist niet wat waaien was aan zee; als 't in de Koningstraat waaide, kon 't stuiven en kon een raam klepperen, maar wat wist je van waaien? Ze lachte en ging voort haar aardappelen te schillen; een beetje wind zou haar niet uit haar humeur brengen. Maar zij en de andere kampbewoners wis ten niet, dat de oude Vikinger, de machtige stormkoning, ten strijde toog. Toen hij op zijn spookschip heel aan den gezichtseinder, de grauwe zeilen heesch, die de zon verduis terden, zeiden ze: „de lucht betrekt", 't. Werd donkerder, zoodat zee en strand nauw vielen te onderscheiden en onzichtbaar kwam de luidruchtige jonge voorhoede des konings aangesneld; de rumoerige stemmen klonken tot op de duinen en waar zij ging, woelde het water. De knapen schuifelden door het drooggegloeide zand en wierpen het op, dat het de tenten binnenschoot en in wolken bij het duin afstoof. ,,'t Begint te stuiven", zeiden de menschen en kwamen buiten zien, maar in den nacht zagen zij de wilde gezellen niet, die rukten aan een touw en wapperden met het tent doek; als de luchtige mantels der jonge krij gers hun in 't gezicht slierden, zeiden ze: ,,'t begint te waaien", en doken weg in de tenten. Maar de knapen beklommen de helling en de helmbosschen bogen onder hun vluggen voet. Hen volgden de andere dienaren des konings, wier eentonig krijgslied zwaar en dreigend klonk en zij plonsden in het water, dat het opspatte. Dan volgde de oude Viking, wiens schip diepe voren in het zeevlak sneed, waterwallen opwerpend, die over elkaar bolderden en tot schuim versloegen; ze drongen op naar het strand, bruisend en kokend en boven alles uit dreunde de ge- geweldige stem van den ouden reus, die de zeevogels opschrikte zoodat ze krijschend op schoten en in wilde zwenkingen voortijlden. De oudere krijgers naderden in den nacht en schepten het water tegen de tenten; ze rukten aan de palen en juichten als een doek heftig fladderend wegvloog in de duis ternis. En de menschen in de tenten fluister den: „het stormt!" De oude reus sloeg met zijn geduchte spanen de golven, ze verbrijzelend en kneep met zijn ontzaglijke vuist in de wolk, dat het water eruit perste en neerkletterde op de armelijke hutten. „Zie", zuchtten de menschen. „het stortregent" en zij zagen met angst, hoe het water door het tentdoek sij pelde, dat wapperde en dreigde te bezwijken. De kinderen werden bang en drongen zich tegen de ouders; mannen, de haren slierend in den wind, waren buiten, sjorden vaster het weerbarstige zeil, maar wat vermochten zij tegen de macht van den storm? Plots sloeg de tent neer en kreten van schrik scheurden door den nacht; men zocht schut in de hutten, die het geweld wisten te weer staan of vluchtte in angst naar het duin, bang voor het opdringend water, dat men nabij wist zonder het te zien en keek naar 't Oosten of het nog niet daagde. De oude Viking week bij 't eerste zonne gloren; zijn strijders verdwenen en hun stemmen klonken zwakker over het water naarmate zij zich terugtrokken; de zee deinde nog na. niet zoo gauw bekomen van het geweld. Toen schouwden de menschen naar het kamp, dat uiteengerukt en verplat daar lag:" doorweekt waren bedden en klee- ren, verspreid lag de spaarzame inboedel; in het hooge helm hingen doeken en wapper den linten. Maar toen de zon haar milde wermte weer over de duintoppen deed neerdalen en weer tin- 't zal waaien.. telen in het water, toen verdreven haar stralen weer de zorg en angst. Dirk's tent was een der weinige, die, schoon gehavend, zich staande had gehouden en hoewel Dirk 's nachts met trillende lip had geluisterd naar het geweld buiten, nu was hij weer de held, die verzekerde: ,,'k Vond het reuzefijn, zoo'n storm; onze tent is sterk!" „Bertus zat op het platgeslagen zeil van zijn behuizing en had 't reuze gevonden, toen^ de tent in mekaar sloeg en hij onder 't zeil was bedolven; dat hij als een mager varken had geschreeuwd, zei hij niet. Kas, de hond, zei niets; die had Treesje gelikt, toen het kind huilde en lag nu op gerold op een van zijn lievelingsplekjes in de zon en de moeder van Bertus dacht erover naar de Koningstraat terug te keeren, maar haar buurvrouw verzekerde haar. dat ze in de" gespaarde tent kon eten en drinken, tot het eigen dak weer was opgericht. Een Amsterdammer is niet zoo gauw ont moedigd: mannen en jongens zwoegden en hielpen elkaar, zoodat 's middags de boel alweer voor mekaar was, nu extra stevig ge plant. ....verspreid lag de spaarzame inboedel..... Een goed einde. Een paar dagen later kwam Dirk's vader in de Koningstraat, om tezien of alles nog in orde was en om een paar kleinigheden te halen en hij trof Jaap je met zijn moeder voor de deur. „Is jullie tent ook stuk gewaaid?" infor meerde buurvrouw met een meewarig ge zicht: ,,'k heb in de krant gelezen van den storm, 'k Zeg tegen me man; wees blij, dat jij er niet bent!" „Nou", troostte de ander, t is best ge- loopen met ons, maar 't ging er wel effen hard toe", en de man teekende de.verschrik kingen van den stormnacht. Jaap je stond erbij en luisterde met open mond en ineens viel 't den man op, hoe bleek Jaap je was en hoe gebruind de jongens op het strand. Resoluut als hij was, zei hij: „laat Japie mee gaan voor een paar weken tot de vacantie om is". Japie wist niet wat hij hoorde. „Ja moeder mag ik?" Moeder was wat naijverig op de tent en had daarom graag geweigerd, maar gelukkig voor Japie kwam z'n vader erbij en de man nen waren het dra eens, terwijl tevens werd afgesproken, dat de ouders Zondags de gasten zouden zijn op het strand. Zoo geschiedde het dan, dat Japie na eenige voorbereiding reisklaar was en dat Dirk's vader 's avonds kon zeggen: ,,'k Heb Japie meegenomen voor een paar weken", wat de vrouw goed vond, want ze wist wel, dat er tegen het besluit van haar echtge noot niet veel in te brengen viel en dan, ze gunde 't Japie ook wel. Japie was direct ingeburgerd en werd in gewijd in al de geheimen van 't standver- maak. Toen zei Japie: ,,'k Heb kauwgummi", en diepte een viertal stukjes uit zijn zak op. Hiervoor moest alle strandgenot wijken en Bertus, Dirk, Japie en Trees, zetten zich naast elkaar in 't zand en weldra trokken ze lange draden, zonder op elkaar afgunstig behoeven te zijn. „Kijk mijne 's lang zijn!" was het toen wederkeerig en ieder beijverde zich in 't trekken van den langsten draad. .kijk mijne 's lang!... Aan alles komt een eind, aan de kauw gummi, zoo goed als aan de vacantie en na eenige dagen was er van beide artikelen niets meer over, schoon de kauwgummi nog eens was aangevuld na 't bezoek van Japies ouders. De tenten werden afgebroken en inge pakt en weldra ging het leventje in de Koningstraat weer zijn gewonen gang en lag het strand daar weer eenzaam, blank en schitterend in de zon. (Nadruk verboden; auteursrecht voor behouden.) Hoe de duivel bij een minister van oorlog kwam (Bewerkt naar Das Andere Deutschland) In het ministerie van oorlog van een land, waarvan de naam ons vrij koud kan laten, kwam op een goeden dag een meneer met een sluw voorkomen en verzocht ,3reng me bij iemand, die iets kan. Ik heb hem een belangrijke mededeeling te doen." „Die iets kan wat?", vroeg men hem. „In de luchtvloot. Ik heb een uitvinding ge daan, die ik wil verkoopen, een uitvinding, meneer, die een omwenteling van de geheele oorlogstechniek beteekent! Wie dit geheim van me koopt, zal voortaan het absolute overwicht over de tegenstanders hebben. Van nu af beslist mijn uitvinding over nederlaag en everwinning? Hierover waren allen natuurlijk in de hoogste mate verblijd en leidden den uitvin der zonder verwijl voor een ouden, eerwaar- digen generaal. De generaal verheugde zich niet minder dan de anderen, bood den uitvinder z'n groot ste clubfauteuil aan en vroeg toen voor komend: „Waarin, mijn hooggeschatte vriend,, bestaat dan wel, als ik vragen mag, Uw uitvinding?" „Ik heb een type van een luchtkruïser ge construeerd, die een week lang in de lucht kan blijven, een bataillon soldaten vervoeren en ieder onweer trotseeren. Wellicht zoudt U deze kruiser wel willen koopen?" En nadat de generaal zijn eerewoord had gegeven, om het vertrouwen van den uitvin der niet te misbruiken, haalde deze een om vangrijk pakket uit zijn aktetasch en spreid de zijn plannen en teekeningen op de tafel uit. „Tja".zei de generaal, nadat hij de teekeningen had onderzocht, „tja. dat komt allemaal inderdaad uit. Het is inderdaad zoo, gelijk U zegt." „Voor hoeveel zoudt U deze uitvinding wel willen verkoopen?" „Voor een miljoen." „Bravo!" zei de generaal en omhelsde hem. „Ziehier een chèque op de staatskas. Een rond miljoen! Duizend maal dank! En als U nog eens iets heeft, dan komt U maar terug, hoor. Binnen zonder kloppen!"... „Ik heb nu al iets voor U, zei de vreemde ling wat beschroomd. „Iets, dat heusch verbazingwekkend is!..." „En wel...." „Ik heb een kanon geconstrueerd, dat Uw luchtkruiser in enkele oogenblikken vernie tigt, en zoo grondig, dat hij als een zak meel op de aarde ploft. De kruiser is tegenover dit wapen volkomen machteloos. Ja maar, hoor nou es", zei de generaal en fronste de wenkbrauwen. „Dat is nu toch wel wat heel erg Spaansch!... Schaamt U zich dan heelemaal niet? Eerst vindt U een wer kelijk bruikbaren luchtkruiser uit, en dan schiet U hem met uw eigen kanonnen in dig gelen? „Ik weet waarlijk niet, wat er daar te schamen valt", zei de bezoeker onverstoord." „U zult toch moeten toegeven, dat de oorlogs techniek zich zonder ophouden verbetert, en dat niemand op den eenmaal ingeslagen weg stil kan blijven staan, wanneer hij niet ach terop wil raken en als het er op aan komt, verliezen. Mijn luchtkruiser is Inderdaad een vreeselijk wapen! Het ligt dus voor de hand, om tegen hem een afweermiddel uit te vinden. „Hm.in de theorie is dat inderdaad on aanvechtbaar, echter in de praktijk Goed dan, ik zou 't nog kunnen 'begrijpen, als nu maar tenminste een ander dit kanon had geconstrueerd, en het ons aanbood... Maar zoo.nu U zelf .Hemelnogtoe!" zei de vreemdeling, sloeg zijn handen in elkaar. „Als of dat niet volkomen hetzelfde was! Nu, zegt U mij dan eens: wat verandert het nu aan de zaak, wanneer ik thans de deur achter mij sluit, mijn snor laat scheren, een andere jas aan trek, door de zelfde deur weer binnenkom en U goeden dag zeg, alsof ik U nog nooit had gezien? Wanneer U dat nu heusch aardig vindt, wil ik U dat genoegen graag doen." De generaal was in den grond van de zaak toch niet zoo schrikbarend dom, en daarom schaamde hij zich een beetje, want hij zag heel wel in, dat hij werkelijk een domheid had gezegd. „Toegegeven", zei hij aarzelend, „er blijft ons niet anders over, dan Uw kanon te koo pen, wanneer wij niet willen, dat U het aan anderen verkoopt, en dat is toch Uw goed recht. Hoeveel?" „Eén miljoen." De generaal schreef zijn chèque, klopte den uitvinder op zijn schouders en zei wel willend: „U bent toch een kerel met pit!" „Oho! dat zou ik meenen!". „Ja, verduiveld....! Zoo'n kanon te con- strueeren. „Nou, nou, zóó erg is dat ook niet.Voor alles is er op de wereld wel een middel te vinden. „Nu ja, maar ik meen, zoo ver ik uit de teekeningen kan zien. „Ja, ja, natuurlijkDit kanon is een vreeselijk wapen. Maar tochDe uitvin der liet zich opnieuw in zijn fauteuil zak ken, keek de generaal schijnbaar onschuldig aan en zei listig: „Maar toch, wat zou u daarvan zeggen, als ik u een klein geheim toevertrouw, dat misschien voor u eenig be lang heeftik heb namelijk tot bescher ming van den luchtkruiser tegen het kanon een pantser uitgevonden een pantser dat zoo sterk is, dat het kanon het niet eens kan schrammen. De generaal greep naar zijn hoofd. „Wilt u mij dan volledig stapelgek ma ken?!. Zoo te handelen, als u, dat is ver achtelijk, dat is gemeen! dat is eer loos!...." „Ik handel nooit eerloos wilt u op uw woorden passen! Waar haalt u het recht vandaan mij zooiets te verwijten?! Is mijn luchtkruiser soms slecht? Hij is voortreffe lijk! Is mijn kanon soms slecht? Het is een meesterwerk! Wat wilt u eigenlijk van mij? Heb ik u benadeeld of belogen?" „U had mij het pantser direkt moeten aanbieden." .Hoort u eens", zei de uitvinder bedacht zaam, „de krijgskunst de de oorlogstech niek zéér speciaal moet zich, als ze ge zond wil zijn, organisch ontwikkelen. Zulke sprongen als u bedoelt, die bestaan niet." Daarna bleven ze een tijdje zwijgend zit ten. De generaal zat ingespannen te pieke ren, de uitvinder rookte gemoedelijk zijn si gaar. Eigenlijk had de generaal hem het aller liefst voorgehouden, dat het beter was ge weest, als een ander hem het pantser had, aangeboden, maar hij vreesde, dat de vreemde zich weer zou bereid verklaren, zijn snor te laten scherenneen, werkelijk, INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. STOFZUIGERHUIS MAERTENS Bartel jorisstraat 16 Telefoon 10756 VAMPYR STOFZUIGERS f 105.J waarom zou hij zich nu nog bovendien be lachelijk maken ook?Hij nam dus zijn besluit, schokte in de houding, en zei: .Hoe veel?" „Een millioen". „Neemt u dan tenminste genoegen met een half." i „Geen sprake van", zei de bezoeker, „ik krijg er van anderen wel twee!" „Ja, ja," zuchtte de generaal: Jij veel vraatenfin, mij een zorg neemt uw millioen! In Godsnaam! Ruineer ons dan!" De uitvinder legde de chèque bij de ande ren, drukte de generaal de hand en deed een stap naar de deur. „Luistert u eens", hield hem de generaal terug. „Nog een enkel oogenblikU bent dus volkomen zeker van uw zaak?! Ik bedoel dat dat pantser tegen ieder geschut-vuur stand houdt?" De vreemdeling glimlachte. „Uit mijn kanon? Vanzelfsprekend!" „Zoo dat wij in dit opzicht gerust kunnen zijn?" Vanzelfsprekend. Dat wil zeggen, onder voorbehoud, dat er niet nieuwe soorten ge schut met bizondere doordringingskracht worden uitgevonden." „Wat?! En meent u in vollen ernst, dat zij uitgevonden worden?!" „Ongetwijfeld!" „Genadige hemel! En wannéér dan?" „Zezijn alreeds uitgevonden." „Door wie?!" „Door mij". „Wel alle duivels! waarom zegt u mij dat dan niet?!" „Hoe dat zoo? Ik zei het u toch: deze ge schutpoorten zijn reeds uitgevonden". De generaal schoot in een hoonlach. „Zoozoo, en nu zult u ons ook deze ge schutpoorten aanbieden.niet waar? En als wij dat geschut hebben gekocht, dan. zult u nog eens met uw heele gezicht grin niken, en ons mededeelen, dat u nog een pant-sed voorradig hebt een pantser tegen uw eigen geschut, niet waar?" „Ongetwijfeld". „En als u ons dan weer een millioen hebt afgetroggeld, dan zult u wcér een geschut en een pantser uitvinden, niet waar?" „Ongetwijfeld". De generaal zwaaide als bezeten met zijn handen, trok zich een pluk haar uit en schreeuwde: „De satan vrete je op!levend vrete hij je opDe aarde moge je opslokken Je hebt ons in een hinderlaag gelokt, waar we niet meer uit weg kunnen!.... Ze zuigt ons bloed op!Je plundert ons leeg! Je ruïneert ons land!Hoe heet je! Noem tenminste je naam, dat we je langs alle wegen kunnen vervloeken! De vreemdeling was opgesprongen. Zijn gezicht, waarop tot dusver een spottende glimlach gespeeld had, was duister, zijn on derlip beefde van ingehouden toorn. „Uit schelden moogt u me, zooveel u wilt", zei hij ijzig koud. „Daarvan wordt u niet verstandi ger en ik niet dommerMijn naam zal ik u niet noemen; wanneer u echter een heel klein beetje meer verstand had, dan u heeft, zoo zou u inzien, dat ik de logica in persoon, dat ik het gezonde menschenverstand zelf ben! Maar uw verstand is wat zwakjes, en dat is do reden, waarom u niet begrijpt, dat het er niets toe doet, of uw land zich met de bewapeningswedloop in tien jaren of in tien maanden ruïneert.!.... De menschelijkc genius heeft tot u gesproken, en u o sim pele dwaas! u zet hem buiten de deur! Dat kan me overigens betrekkelijk weinig schelen, want een ieder blameert en ruï neert zich zelf, zoo goed hij kan.Maar u, u heeft niet eens genoeg temperament, om u tenminste eens en voor goed te ruineeren! Ik heb de eer. Met deze woorden sloeg de vreemdeling de deur achter zich toe en verliet het ministerie van oorlog van een land, waarvan de naam ons tenslotte vrij koud kan laten..." (De kruiers op het Amsterdam- schc station zijn in staking geweest.)_ Er was gonzende verwarring Op het Amsterdamsch station En het nobel zweet des aanschijns Liep in stroomen langs 't perron. Naar de grauwe overspanning In haar machtig wijden boog. Steeg een steunen en een zuchten En één weegeklaag omhoog. Diep gebogen gingen menschen Langs de treinen, op den trap, Strompelend, de voeten sleepend, Rustend eiken derden stap. Vaders met een week vacantie, Pas nog levenslustig sterk In 't vooruitzicht van verpoozing, Kregen nu hun zwaarste weTk. Alles botste, duwde dringend Naar een plaatsje in den trein, Rood van warmte, met een hartklop Die den dood nabij moest zijn. Trein was weg en op 't perron stond, Al. wat men er achterliet, Toen de kruier in de hoofdstad Werd tot kruidje 'k roer me niet. P. GASUS. DINSDAG 4 AUGUSTUS. Groote Kerk: Orgelbespeling 8.15—9.15 uur nam. Schouwburg Jansweg: Revue-Operette „Jack Diamond", 8.15 uur. Palace: „Luchtkasteelen". Tooneel: Dornïg, mondorgelvirtuoos. 2.30 en 8.15 uur. Luxor Theater: „De luchthavik" en ,X>e prijs der liefde". Tooneel: Three Misley Sisters, 2.30 en 8.15 uur. Rembrandt Theater: „De Privé-secretares- se". Tooneel: The Revers 2.30, T en 9.15 uur. WOENSDAG 5 AUGUSTUS. Bioscoopvoorstellingen 's middags en des avonds. Teyler's Museum, Spaarne 16. Geopend op werkdagen van 113 uur, behalve 's Maan dags, toegang vrij. APOTHEEKDIENSTEN. Th. A. Klinkhamer, Koninginneweg 69, tel. 11596. Firma Begemann en Sneltjes, Jansstraat 27, tel, 10043.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 5