Holland door Zweedschen bril, Naar het kamp der gestraften. Het land waar alles te zien is. EEN TELEURSTELLING. WÊSSSSMÉm ZATERDAG 15 AUGUSTUS 1931 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD „Amsterdam, de stad van de muziek/' Zweden is een mooi, een prachtig land. En de Zweden zijn, o"ver 't algemeen en vooral buiten de groote steden,geschikte, vriendelijke menschen. In een klein, dorpsch stadje kan het je heel best gebeuren dat de stations kruier je hartelijk de hand schudt, als je hem een fooitje geeft en op het boerenland hebben ze vaak al even gauw de koffie klaar met brood en met een scheut cognac voor het niet-droge manvolk wanneer je voor den regen wilt schuilen of een praatje komt maken, als bij ons in Twente en den Achter hoek. Maar de Zweden hebben een groote, na tionale fout. Ze zijn heel erg tevreden, ver schrikkelijk verrukt over zich zelf, over wat hun land, hun volk, hun industrie, hun kun- stenaarsbent presteerde en presteert. Ze ra ken in vuur als ze hun mond mogen open doen over de groote daden van het voorge slacht, ze trillen van enthousiasme voor het moderne Zweden, „het meest Amerikaansche land van Europa", en de pers buit elke ge legenheid uit, om den lof te zingen van Zwe den, van Zweedsche mannen en vrouwen, en wijdt bijna geen aandacht aan wat er in het buitenland gebeurt. De Zweden staren zich blind op alles wat Zweedsch is, hun geeste lijke horizon wordt begrensd door Happa- randa en Ystad, Stockholm en Gothenburg, zij meten met éen maat, de Zweedsche, zij zien hun fouten en tekortkomingen niet of willen die niet zien, zij vinden het niet noo- dig met het buitenland te bemoeien, zich te interesseeren voor wat men over de grenzen denkt en doet, omdat men het eigene, het Zweedsche, belangrijker acht, superieur vindt. Ik generaliseer natuurlijk, er zijn uit- Bonderingen. Afgezien van een dozijn reisindrukken per jaar staat er bijna nooit iets over Nederland in de Zweedsche pers. Het laatste bericht uit ons land dat ik hier in een der groote bladen vond, was een telegram van twaalf regels met drie vette koppen over de vernieling van een Rembrandt in 't Rijksmuseum; het voor laatste: een berichtje van een regel of vier over de pogingen van den heer Veraart om regen te verwekken ,a angevuld met een glos op de „dorstige" Hollanders. Dat was in den komkommertijd van het vorige jaar. Voorts waren er eenige uitvoerige verslagen over de tentoonstelling van Zweedsche kunstnijver heid, die onlangs te Rotterdam gehouden werd, en een telegram uit Den Haag over den in Noord-Celebes gepleegden moord op een Zweedschen houtvester, maar die tellen eigen lijk niet mee. Een heel magere oogst dus. Maar, met uitzondering van Finland, Duitsch land, Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten, komen alle andere landen er al even bekaaid af als Holland. Met reisbeschrijvingen is het gelukkig an ders gesteld. De Zweden reizen veel in eigen land, zijn gek op reizen en reisbeschrij vingen. En ze hebben er slag van hun bele venissen vlot en leesbaar te vertellen, hun indrukken raak en scherp weer te geven, de hoofdzaken, de karakteristieke dingen er uit te pikken, de bijzaken achterwege te laten. Zij werken niet met afloopende wekkers aan het begin, met berichten over hoe ze gege ten en gedronken en geslapen hebben, met uit den Baedeker overgeschreven jaartallen en historische bijzonderheden. Doorgaans zijn de reisbeschrijvers, die op hun trip „naar het vasteland" Holland niet links lieten liggen, er tevreden, gelukkig, blij over dat ze iets van ons land gezien hebben, dat ze er dingen, merkwaardigheden, schoon heden vonden, waarvan ze niet wisten, niet dachten, dat die er waren. Holland komt er bijna steeds goed af, beter dan Denemar ken of Frankrijk of Zwitserland, tenminste, als men een paar onjuistheden en wat on gerechtvaardigde critiek, gevolg van ver keerde conclusies, op den koop toe wil ne men. Josef Kjellgren, een jonge, ultra-moderne dichter, die bij voorkeur voettochten van vele honderden kilometers maakt en met land- loopers langs de wegen van alle landen van Europa trekt, heeft, het vorige jaar door ons land gezworven en daar eenige buitengewoon goede artikelen over geschreven. Een killen, maanlichten Meinacht koos hij om van Haarlem naar Leiden te gaan, over de een zame wegen, tusschen de bloembollenvelden, die wonderlijk kleurden toen de zon over het vlakke land op ging. Ik zou het „gedicht in proza" dat hij daarover schreef willen ver talen, maar het zou te veel ruimte innemen. En ik zou ook weer willen geven wat £ij schrijft over Rotterdam, hoe hij Oud-Am sterdam ziet, hoe hij intens geniet van de schoonheid van het Hollandsche polderland schap, omdat deze Noorderling, deze jonge man uit het land waar de natuur zoo woest is waar de landbouwdistricten veelal geen ka rakter hebben, zoo'n geheel anderen kijk heeft op ons lage land, zijn wezen zoo ge heel anders aanvoelt dan wij zelf. Een ook al rondzwervende Zweedsche teekenaar-journalist, die zich Peder noemt, heeft in een der grootste bladen een heele serie korte indrukken van Holland gepubli ceerd. In Amsterdam logeerde hij in een ho tel op een der Burgwallen, een hotel op de vierde verdieping met een invalieden oud matroos als gérant en met voornamelijk ne gers, ChineeZen, Italianen als gasten. Am sterdam was voor hem de eerste ware groote stad, die hij op zijn reis via Kopenhagen en Hamburg bezocht. Amsterdam was een stad vol muziek, vol geraas, vol lawaai. Een leven de stad. Hij raakte in verrukking over de groote bont-beschilderde draaiorgels, die als maar muziek strooiden over de grachten, die door kleine mannekes over de hooge brug gen werden geduwd, die een zuidelijke sfeer schiepen in de oude wijken. Peder zegt, uren achter zoo'n draaiorgel aan geloopen te heb ben om maar te genieten van die muziek in de stad. „Daar zagen de mannekes eeh paar straatmuzikanten aankomen. Ze probeerden het zware, groote orgel wat vlugger over de hobbelige keien te duwen om het eerst aan den hoek te zijn. Maar de straatmuzikanten repten zich ook en beide muziekgezelschap pen bereikten, den hoek tegelijk. Toen stel den ze zich tegenover elkaar op. Een man neke klom op het wagentje van het orgel en greep den slinger. Een der straatmuzikanten sloeg den riem van zijn harmonica over den schouder en legde zijn vingers tegen de toet sen. Ik dacht aan kattengemauw in Maart, aan honden die maanziek zijn, ik haalde me de vreeselijkste dingen in het hoofd over wat er nu zou komen. Het orgel zette zwaar in, de man met de harmonica drukte alle bassen in en haalde breed uit. Endaar klonk de laatste schlager van het Holland sche operetteseizoen, daar zongen de straat zangers begeleid door de harmonica én door het formidabele instrument van hun con currenten op den hoek aan de overzij. Dat kan alleen maar in Amsterdam, in deze stad van de muziek". Een anderen keer schreef Peder: „Voor zoover ik weet ben ik nog nooit in Amsterdam aangekomen, zonder dat ik op het Centraalstation werd aangesproken door een verdacht individu, dat een ring met brillanten uit zijn vuilen jaszak opvischte en me fluisterend vroeg of ik dien niet koopen wilde. Aanvankelijk kree'g ik den indruk, dat in dit land de dieverij even hard moest bloeien als de tulpenteelt, maar later bleek mij dat deze heeren uit de Randstaten of van den Balkan of ergens anders vandaan kwamen. En hoe zbuden de Hollanders ook anders dan eerlijk kuunnen zijn? Denk je eens in, wat het voor mensch moet beteeke- nen, geboren te zijn in een land dat zoo vlak is, dat je kunt zien wat er in het halve rijk gebeurt! Nu, zoo zeker als de Corsicaan een geboren roover is, zoo zeker hee'ft de Hollan der de natuur van zijn vaderland in het bloed: het wijde, het opene". „Holland is", zegt hij verder: „het land van het felle licht, waarvoor niets verborgen kan blijven, het land waar alles te zien is". Later reist Peder met de electrische van Amsterdam naar „de hoofdstad Den Haag". Hij ziet de bollenvelden die juist in bloei ko men, hij ziet weiden met koeien „die dekens over den rug hebben tegen de koude dampen van de Zuiderzee", met „kraaien, die zich zoo dik eten, dat zij ni^t meer kunnen vliegen". Tegenover hem zit'„de Hollandsche Karlsson, aanmerkelijk meer verzorgd van uiterlijk dan zijn Zweedsche broeder; hij leest zijn dunne krant die slechts handel en scheepvaart, beurskoersen en cijfers, cijfers, cijfers, cijfers schijnt te bevatten". Onlangs is ons land bezocht door den chro niqueur van Stockholms Dagblad, Berco. Hij is hier zeer populair en er zijn vele men schen die Stockholms Dagblad alleen lezen om zijn kronieken. Hij kan vaak heel goed uit den hoek komen, maar is ook heel vaak flauw. Och, de Zweden kennen en hebben geen humor, gelijk Hasse Zetterstrom dezer dagen bij zijn dertigjarig jubileum als redac teur van Söndagsmisse-Strix heeft ver klaard. Berco nu schrijft zijn kroniek over ons land, naar hij zegt, in het Nederlandsch en wel aldus: Wij gingen naar Scheveningen, waar mooie restaurants zijn „dar man kan drink een glas likör och ata hollandsche bief stuk och kalfscotelet och pannekoek och fett vleesch och stekt visch och goet koffie, allt- sammans serverat av een utmarkt bediening over welken man inte behöver zich beklagen. I Holland ater man kolossalt: een halv portie av een ratt ar för mycket voor een zwedisch persoon, men lagom voor een schoolklasse, och een hel portie ar lagom voor ett slakt- möte". Als ik vertel, dat „ratt" gerecht be- teekent, „för mycket: te veel, „lagom": ge noeg en „slaktmöte: familiefeest, dan be grijpt g edit Hollandsch misschien even goed als de lezers van Stockholms Dagblad. En nu kunt ge het flauw vinden dat een der be kendste Zweedsche journalisten met dit taal tje twee kolommen vult, maar ik geloof dat Berco met dit stukje de Vereeniging tot be vordering van Vreemdelingenverkeer toch even flink geholpen heeft. Ik wil enkele passage's uit zijn kroniek ver talen. Rotterdam ontvluchtte Berco spoedig „omdat de stad vervelend is en omdat het er zoo verschrikkelijk hard waait", hij maak te „een autotocht door de hoofdstad Den Haag, die naar men zegt 400.000 inwoners heeft, maar waar het zoo stil en rustig is, dat je zou denken in een klein platteland stadje te zijn". „Daarna heb ik verschillende steden bezocht, hoewel ik niet altijd wist in welke stad ik was, omdat in dit kleine land je de steden zoo dicht op elkaar liggen, dat je bijna niet merkt wanneer je van de eene in de andere komt". „Van Den Haag kun je in een uur met den trein naar Amsterdam reizen. Je passeert dan een groot aantal steden, maar je krijgt soms ook een glimp van het Hollandsche landschap te zien, dat groen is en mooi, met veel aardige plekjes en veel koeien. Ken merkend voor Holland is, dat er geen heuvels zijn, maar anders zou het water uit de vele, bekoorlijke kanalen wegloopen", Amsterdam is een van de allermooiste ste den, die ik ooit gezien heb. Onbeschrijfelijk aardig met zijn oude huizen en zijn 70 grach ten waarover 450 leuke bruggejes leiden. De heele stad is éen groote tuin. Daar 't Vrijdag was, was men overal bezig de huizen van bui ten te wasschen want men is erg netjes in Holland". „Tenslotte wil ik nog opmerken: dat het plaveisel meestal erbarmelijk is, hetgeen niet verhindert dat de steden over stroomd worden door geweldige horden van fietsers: dat het er vol mooie bloemen is en dat er overal zitjes op de trottoirs voor de restau rants en de café's zijn, wat decoratief en goed is; dat het verkeer er volkomen krankzinnig is; en dat de bevolking veel te veel fluit. Waar je ook bent heb je altijd een schel fluitenden loopjongen of misschien zelfs een welgekleed heer in fluitenden toestand tegenover je. Als of het er nog niet hard genoeg woei!" Ik zal het bij deze enkele fragmenten la ten, al zijn er ook in de reisbeschrijvingen van andere Zweden over ons land merkwaar dige passages te kust en te keur. Opvallend is, dat geen dier Zweden ook maar een letter wijdt aan Marken of Volen- dam, terwijl men in Holland toch veelal aan neemt, dat dat dé groote trekpleisters voor vreemdelingen zijn. Daarentegen werd wel in een der reisverhalen, die het laatste jaar in de Zweedsche pers stonden, een tocht door de Vechtstreek beschreven, terwijl een jonge dame die in éen kolom alles vertelde wat ze in Holland gezien had, daar meer dan de helft van gebruikte voor een beschrijving vanhet zweetkamertje van de Leidsche academie. Veel indruk maken de bloembol lenvelden op de Zweedsche toeristen, zóo veel dat een zeer bekend Zweedsch politicus en journalist zich onlangs aan schoone lyrische ontboezemingen beging over den luister van de bloeiende bollenvelden tusschenGiet hoorn en de Zuiderzee. C. G. B. DE MOOIE HOOFDSTAD VAN WESTFALEN. Het heeft eigenlijk lang geduurd, voor Muénster tot zijn recht kwam. Thans wordt de stad ontdekt, telt zij talrijke bewonde raars. Menschen, die er verstand van heb ben, verzekreen, dat Muenster een kleinood onder de Duitsche steden is. Ricarda Huch heeft Muenster zelfs geroemd als de „voor naamste" Duitsche stad. Het is inderdaad een aristocratische stad. Haar oude cultuur heeft haar bestaan te danken aan de katho lieke kerk, een ouden Westfaalschen adel en een Hgnseatische burgerij. Muenster is een stad van kerken en dus ook een stad der Schoone Kunsten. De Dom en Sankt Mauritz, de Ludgerikirche, de Lam- bertikirche, de Ueberwasserkirche, de Cle- menskirche en vele andere: zij zijn een weer spiegeling van de verschillende tijdperken in de kunst. Intusschen heeft Muenster voor namelijk aan de wereldlijke architectuur zijn eigenaardig karakter te danken. Een beziens waardigheid en tevens een ongeëvenaarde kostbaarheid is de „Prinzipalmarkt". De Pa triciërs der stad hebben hier door de zich aa nelkaar scharende zuilengangen en de voorgalerijen hunner trotsche huizen, die de „Prinzipalmarkt" omgeven, een onvergetelijk monument van burgerlijke gemeenschaps cultuur doen ontstaan. Het mooiste der ge bouwen van dit plein is zeker het beroemde Gothische Stadhuis. Behalve zijn .Prinzipalmarkt" bezit Muen ster nog een architectonische bijzonderheid die men tevergeefs elders zoekt. De West- faalsche adel heeft hier namelijk in het tijd perk van de Barok zijn stadswoningen op gericht. 's Zomers woonden de adellijke fa-' milies op de burchten van het Muensterland, maar 's winters trokken zoj naar de stad, in de waardige gebouwen, die men heden nog overal in de oude straten der stad vindt. Het voornaamste dezer huizen is de „Erbdrosten- hof", een werk van Schlaun, den beroemd- sten Barok-architect van de stad. Schlaun ontwierp ook de plannen voor het veel be wonderde indrukwekkende Barok-Slot der stad. In dit oude Muenster is een nieuw Muen ster ontstaan. Ook de moderne stijl heeft er zijn intocht gehouden. De voornaamste pro- dusten van de moderne bouwkunst zijn de Heiliggeistkirche, de stedelijke Handelsschool en het nieuwe Station, het modernste sta tion van gansch Noordwestelijk Duitschland. De stad is overigens ook aangesloten bij het moderne luchtverkeer. Haar vliegveld is nau welijks 2.2 K.M. verwijderd van het station. De beteekenis van Muenster als centrum voor vreemdelingenverkeer wordt echter nog hier door verhoogd, dat de stad geen industrie bezit. In de elf eeuwen van zijn bestaan heeft het zich ontwikkeld tot een stad van admi nistratie en opvoeding. Muenster telt heden 120.000 inwoners en is de hoofdstad van de Provincie Westfalen. Het heeft een bisschop en een der grootste Pruisische Universiteiten met ongeveer 550 studenten. Muenster is ook als Congres-stad zeer gezocht. Het heeft ook in dit opzicht een oude traditie: Hier werd in 1648 de vrede gesloten, die een einde maakte aan den dertigjarigen oorlog. Vijf jaar lang, van 1644 tot 1648, was Muenster toen het po litieke centrum van Europa. De „Ratskammer" van het Stadhuis, waar in de Spaansch-Nederlandsche vrede werd onderteekend, bevindt zich heden nog precies in denzelfden toestand, als op den dag van de onderteekening van het verdrag. Niet ten onrechte heeft men deze zaal de „Wieg van den modernen Staat der Nederlanden" ge noemd. Zij is zeker een der belangrijkste ge schiedkundige bezienswaardigheden van Duitschland. Te Muenster heeft de dwaze Baron Rom berg zijn streken uitgehaald, waarover de gansche wereld lachte. De oude bewoners der stad vertellen heden nog. hoe Baron Rom berg in een rijtuig met zes paarden als een vorst door de stad reed, omringd door ba zuinblazers. Op het midden van de Rogge- markt stond het rijtuig stil. Baron Romberg liet nu een kapper roepen, die hem boven op zijn rijtuig voor de oogen van het publiek moest scheren. Op een anderen dag zou hij te paard de trap zijn opgereden van zijn stamlokaal, het Café Middendorf, dat heden een Romberg-zaal bezit. Hier hangen doeken waarop de schilder Grotemeyer de daden van baron Romberg heeft vereeuwigd. Ove rigens zou Romberg ook eens te paard over zijn stamtafel zijn gesprongen. Door een Controleur B. B. Na dat ik een dag of tien op kantoor ge- 1 werkt had stond er gelukkig weer een dienstreis op het programma. Het begin met de K. P. M. naar Pakan Baroe gaf al een leuke sensatie. Aan boord troffen we o.a. den administrateur van de nieuwe kebon. Hij was vol verhalen en had photo's van zijn verlof in Japan. We zaten zoo lang te praten dat ik pas om 2 uur in mijn hut lag. Den volgenden morgen weer vroeg wakker. Ik trof een zeer internationaal gezelschap aan het ontbijt, n.l, twee Hollanders, een Maleier, een Javaan, een Britsch Indiër, een Japanner, een Engelschman en een Duitsche dame. Het was dus je reinste Ba biion wat talen betreft maar ieder sprak Engelsch of Maleisch, dus ging het wel. We waren om 11 uur op Pakan Baroe bij het vliegveld, altijd een leuk amusement. Schot, de piloot, die een noodlanding maakte was weer aan bo'ord en vol verhalen, Verder drie passagiers waaronder een meer dan lucht- zieke broodmagere Engelschman. Hij zag er komisch van ellende uit zoodat we hem tot onze schande nog uitlachten ook. Ik wilde den volgenden dag een tournee naar de Tapoengs maken maar dat ging door zware bandjir niet door. Ik had wel kunnen gaan maar dan kostte het tachtig pop en een week tijd en zooveel tijd en geld had ik niet beschikbaar. Ik telegrafeerde dus aan de Hevea om me te komen halen, daar ik mijn programma moest wijzigen. Den volgenden dag bracht de Hevea me naar Boeatan, waar ik 's morgens om 6 uur arriveerde. Ik stapte daar in een vrachtauto, de eenigste die er is en reed naar het ge straftenkamp, een rit van 40 KM. Dat klinkt zoo heel gewoon maar het is geloof ik de meest sportieve rit die je maken kan. Stel U voor, een aarden baan vol met gaten en kul len en wrakke bruggen, dwars door de rim boe, 40 K.M. lang, gedurende drie jaar in aanleg door een 200 gestraften; een oude Ford van 1923 of zoowat, open vrachtautotje, volgeladen met 12 passagiers en een Chi- neeschen chauffeur, een reuzehandige jon gen die geen gevaar kent, over en door alles heenrost, dat je niet weet waar je blijft. Na een dikke twee uur waren we ongedeerd en veilig aan het eind van den weg. Toen nog 4 K.M. loopen, onderweg de club gestraften uitermate ijverig aan het werk gezien en toen waren we in het kampement waar de Duitsche werkbaas zijn scepter zwaait. Daar kikkerde ik even op door een groote portie bami en een glaaske bier. Toen weer op stap, ik wilde n.l. de rest van het tracé controlee ren. De weg is nu voor 40 K.M. klaar, er resten er nog 16. Ik wilde nagaan hoe lang de aanleg nog zou duren en waar het eind zou zijn en ging dus met gevolg, bestaande uit 9 man n.l. mijn tournee oppasser, het districtshoofd met oppasser, een Inlandsch mantri opnemer en vijf gestraften om 11 uur op stap. Om 5 uur waren we aan het eind van mijn 16 K.M. loopen. Maar warm dat het was, gewoon meer dan bar. Ik heb het zelden zoo meegemaakt. Bovendien was het de warmste tijd van den dag om te loo pen, daarbij een dreigend onweer, dat niet doorging maar het extra benauwd en zwoel maakte. De weg was ook, niet alles; geen in gebruik zijnd pad, maar alleen een smal opengekapt tracé. De eerste 8 K.M. gingen heuvel op, heuvel af met af en toe een zwaar moeras (fijn gebalanceer over boom stammetjes!) de rest door oude rijst en alang-alang velden. Ik heb in mijn leven nooit zoo getranspireerd, er was aan mijn shirt noch aan mijn pantalon, noch aan sokken of schoenen een droge draad meer te bespeuren, na een half uur loopen. Vraag maar niet hoe ik er bij aankomst uitzag. Gelukkig waren er onderweg een paar dra gelijke beekjes waarin ik telkens weer mijn veldflesch, die het zwaar te verantwoorden had, kon vulien. Maar om even 5 uur waren we toch aan het eindpunt. En dat was ook niet meer dan een punt. Want de weg in aanleg is toekomstmuziek, loopt dwars door de rimboe, nog onbewoond en als de weg er is, moeten de beschaving en bevolking er komen. Zoo is het optimistisch plan van mijn voorganger die het uitdacht. We kwa men dus wat je noemt „nergens" terecht. Een oppasser wist er in de buurt een huis van een Sjech, Britsch Indiër, daar zouden we bivak ku nnen maken. Ik liet hem dat opknappen en ging zelf nog in een prauw tje om verder het land te verkennen. In de maneschijn vond ik nog een punt dat even tueel een stad kan worden en waar nu het eind van den weg na^r toe zal worden ge leid. Om half acht was ik weer terug cn hoorde tot mijn spijt dat de Sjech op reis was en zijn vijf echtgenooten alleen thuis waren. Om verwikkelingen te voorkomen (ik met mijn 9 mannelijke zielen!) besloot ik maar in een leege pondok te overnachten. We betrokken dus ons bivak, een leeg en lek huis en leenden alleen een lamp van de dames. Toen ik me uit mijn natte en al minder smakelijke wandelpakje in pyjama wou steken bleek dat de oppas vergeten had die mee te nemen. Goede raad was duur maar wel te vinden. Ik leende n.l. een pak van den Sjech bestaande uit sarong en baadje. Een fijne dracht en ik voelde me kiplekker! Na wat nassi goreng en wat le zen, ben ik op mijn veldbed gekropen en heb gemaft als een os. Het „gevolg" lag in schilderachtige houding op den grond uitge spreid. Den volgenden morgen om 5 uur op en om 6 uur op stap. De zelfde route van 16 K.M. weer terug! Het was nu gelukkig niet meer zoo warm, maar toch nog knapjes, zoodat we om tien uur in het gestraften- kamp terug waren. Daar trof ik den Afdee- lingscommandant van de Veldpolitie en den dokter, met wien ik op dien dag een dienst- afspraak had. Eerst even in Kinomo uitge- hijgd, toeon wat gemandied, schoon wit pakkie aan en ik voelde me weer het heer tje. Met dokter en commandant dienst ge daan, wat gegeten en om twee uur met de Vrachtbus terug. De auto was nu nog zwaarder overbelast, het had geregend cn het was dus slipperSg, zoodat de rit nog acrobatisch was dan anders. Enfin, we kwa men weer veilig over dank zij de genialiteit des chauffeurs! Daarna weer even wat dienst gedaan, op de Hevea gestapt, me daar lekker gemandied en opgeknapt en om even over zessen op Siak terug. Daar wachtte me een hevige verrassing! Er was n.l. juist een telegram gekomen „U bent overgeplaatst naar Timor". Opvolger ar riveert over een week, Hoe mooi alles ook leek. was het toch op een moment een groote desillusie voor me daar mijn huis al geheel in orde gemaakt was en de noodige voorbereidselen waren getroffen om mijn a.s. vrouw uit Holland te laten komen. Maar aan zuike verrassingen sta je nu eenmaal als B. B. ambtenaar ten allen tijde bloot, dus ik moest trachten alles zoo goed mogelijk voor elkaar te krijgen. Zoodra mijn opvolger hier is en ik den boel heb overgedragen houd ik vendutie, reis dan via Singapore, waar ik drie dagen op aan sluiting moet wachten, naar Batavia, waar ik mijn getrouwde zuster hoop te ontmoe ten die ik in geen 9 jaar gezien heb. hoe wel ze al 6 jaar in Indië woont. Het zal me dan wel lukken een 14 dagen verlof te krij gen en een stukje van Java te zien dat voor mij nog onbekend ls. Het regelen van mijn huwelijk zal ik dan trachten per radio-tele foon in orde te brengen, Toch spijt het me op het oogenbllk nog dat ik hier wegga, in hoofdzaak vooi het werk dat ik hier begon nen ben cn de vrienden die ik gemaakt heb, vooral ook onder mijn bruine broeders. Ze zouden het wel ongedaan willen maken, zelfs de Sultan die een soort bedevaart op de rivier arrangeerde met veel gebed van Allan illahlah, waarin om mijn hier blijven werd gesmeekt. Ik was er heusch aangedaan van, al begreep ik dat het niets zou geven. Ik heb het nu reusachtig druk om alle wer ken die ik onderhanden heb, nog af te ma ken. Want dat ls altijd het lamme van zoo'n plotselinge overplaatsing, dat Je al het werk dat je met enthousiasme aan het uitvoeren bent en alle plannen die je nog voor de toe komst hebt. in de steek moet laten. Ik ben al bezig aan het koffers pakken, neem boeken, wandversiering en Dajak spullen mee. terwijl mijn auto. chauffeur en mijn geliefde Ankie, de hond, voorloopig op Pakan Baroe blijven tot. Ik weet of die op Soembawa (behoorendc tot de Residentie Timor) waar mijn standplaats ls, welkom zijn. (Ik heb intusschen vernomen dat met het oog op hondsdolheid geen honden op hot eiland Soembawa mogen worden Ingevoerd). Soembawa is het eiland van de beroemde paarden, naast Lombok. Een volgende maal hoop ik U over het afscheid van hier en de reis naar Batavia te vertellen. DE NUTTIGE VUILNISMAN. (Van onzen Londenschen correspondent.) De hoofden van reinigingsdiensten in Europa zijn voor het eerst van hun leven in conferentie te Londen bijeen gekomen. En ook de internationale verbroedering in dezen tak van werkzaamheid zal alleen aan een kortzichtig persoon onverschillig blijven. De toon der redevoeringen was die der zelfbe wustheid en die der zelferkenning. „De open bare reinigingsdienst moest zijn inferiori teitscomplex overwinnen". Hier alweer zullen, alleen de machten van het onverstand in ferioriteit herkennen irii den ar beid van den straatreiniger en den vuilnis man. Was het noodig voor het Congres het eminente nut van den dienst onder discussie te betoogen? Stond dat niet gelijk aan hot forcecren van een bereids open deur? Zij die hun gedachten hebben gegeven aan dit on derwerp beseffen heel goed dat het maat schappelijk nut van de mannen van den rei nigingsdienst en dat daarom hun maat schappelijke staat hoog mag worden aan geslagen. Er is nooit en te nimmer cenig excuus geweest voor de gedachte die zij blijkens de beraadslagingen van het congres koesterden dat zij de Asschepoesen zij a van de gemeentelijke diensten. Een der spre kers herinnerde er aan maar was het noodig? dat de moderne stad levend zou worden begraven onder haar vuil en haar afval een beetje anders en een beetje langzamer dan Herculanum en Pompei! werden begraven onder het spuwsel van Ve suvius indien de nijvere geesten der reini ging en der opruiming niet dag in dag uit (met een uitzondering in Engeland) actief waren. Een der sprekers van het congres had berekend dat vuil en afval, in Londen verzameld in den loop van een jaar, gestort op het paradeveld van do Horse Guards (In grootte te vergelijken met het Alexanderveki in Den Haag of de Veemarkt in Rotterdam) een stapel zou maken van 150 M. hoog. Hyde Park zou er geheel en 10 M. hoog mee bedekt worden, Wij willen het best gelooven. Waar zouden wij dan wezen indien de reinigings dienst staakte? Er is geen twijfel aan, hij behoedt ons voor het levend graf. Dat er nochtans menschen zijn, die weinig waarde toekennen aan den vuilnisman en zijn func tie. moet voortkomen uit 'n foutieve afleiding, gebaseerd op het gegeven dat afval waarde loos is. Zelfs dit laatste is nu niet meer juist. Het aantal steden dat zijn licht onttrekt aan afval wordt met den dag grooter. Maar in dien de vuilnisman van Londen (en nu kom ik op de uitzondering van zooeven) de zelfde hooge maatschappelijke waarde wil krijgen, die hij bijv. in Nederland heeft of behoort te hebben, dan zal hij vaker aan de deur moeten komen, In de woondistricten van Londen ziet men den man met zijn redden den wagen slechts eenmaal in de week. Zijn wagen Ls daarbij voor aanzienlijke verbete ring vatbaar. Dit bewijst dat men althans in Engeland nog niet helder genoeg inziet, hoe slecht w!J den reinigingsdienst in al zijn openbaringen kunnen missen. Het Congres in Londen kan hier dat klaarder inzicht verschaffen,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 13