ATERDAGAVOND
D
Van de Italiaansche provincie.
Van een Indische tooverkunst.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1931
Indrukken van hef stadje Ancona.
Het touw en het klimmende jongetje.
Massa-hypnotisme
ANCONA, begin Augustus '31.
Vloeken is in Italië verboden. De boos
wicht, die door een politieagent op heeter-
daad betrapt wordt, moet in verhouding
tot uitdrukkings- en overtuigingskracht,
variaties en eventueele herhalingen van
bondige woorden een boete tusschen 10
en 50 Lire betalen. De Italianen zijn een
temperamentvol ras. Een psychische toe
stand, die den eenvoudigen Nederlander
bijvoorbeeld „verdikkie!" laat zeggen, ver
oorzaakt in Italië een stortvloed van woor
den, die voor den buitenlander heel mooi
klinken, maar die den politieagent er toe
brengen, met gefronst voorhoofd zijn boek
je uit den zak te halen.
Een Anconataansche kennis beweerde
heel ernstig, dat alle inwoners van Ancona
een abonnement op deze straf moesten heb
ben, met 50 pet. korting. Hiermede is
Ancona gekenteekend. De bevolking hier is
het goedigste, vriendelijkste, vroolijkste,
beminnelijkste en gastvrijste ras, dat be
staat.
In Duitschland zegt men: „Wo man singt,
'da lass dich ruhig nieder, böse Menschen
haben keine Lieder."
Hier wordt óók gezongen; meer dan er
gens anders in Italië. Ik heb in 14
dagen in Ancona meer liederen ge
leerd, dan in 9 maanden verblijf in het
overige Italië. Iederéén zingt. Overal wordt
gezongen. Van 's morgens tot in den nacht.
De jongens op straat zingen, 's Avonds
wandelt het jonge volk met guitaren door
de donkere straatjes en zingt. Ook dat is
verboden en heeft daarom een bijzondere
charme. Op de visschersbooten, die met
witte en gele, met ornamenten beschilder
de zeilen uit den haven varen, wordt ge
zongen. De heeren, die in de café's op
Piazza Roma hun zaken doen, zingen tus-
schendoor of beter gezegd: zij discus
sieeren over filosofie, eten en muziek, zin
gen en doen tusschen door hun zaken.
Er wordt alles gezongen: Napolitaansche,
Anconataansche liederen, dus: „Mira mare
quant' helloof: „Ohe bella cosa, una
gioruata di so-ole....", sentimenteele tangos,
bijv. „Te voglio bene, te voglio ben' assai...",
dan het eeuwige vroolijke ritornel: „O Ma-
rianna, che va in campagna, quando il sole
tramontera, tramonteraaaaaaa, di sa
quando, di sa quando ritornera?!" En ein
delijk alle opera's vanaf Rossini tot Puc
cini en Wagner. Er wordt minstens twéé-
stemmig gezongen, met toewijding en en
thousiasme en met absoluut ernstig ge
zicht. Iedereen wil beter kunnen zingen dan
zijn vriend en buurman en zeker beter dan
zijn vijand en zakenconcurrent. (Verschil
met onze streken: zangvereenigingen, man-
nenkwartetten enz. zijn onbekend).
Ms men zingt, moet men veel drinken.
Er wordt ongeloofelij k veel gedronken.
Wijn en koffie in hoofdzaak. Tusschen-
door bibite met en zonder alcohol. Een spe-
cioliteit: „Amarena", een drank uit het
sap van zure kersen. Wijn meestal ge
mengd met water aan tafel. Dan bij
iedere gelegenheid, als kennissen elkaar
ontmoeten. „Kom, doe me een plezier en
drink een glas wijn met me!" Een lokaal is
altijd in de buurt. Koffie wordt den heelen
dag gedronken. Zoo, als bij ons de eene si
garet op de andere volgt, zoo hier het eene
kopje koffie op het andere. (De sigaretten
overigens ook. Sigaren en pijpen ziet men
nooit.) 's Middags, na tafel, brengt de kell-
ner koffie zonder melk, vaak met een
„Anisette". Men drinkt, men praat, men
zingt, dan staat men op en gaat een straat
je verder in het café zitten en het volgende
kopje koffie bestellen, verder praten, ver
der zingen,
Werken? Oh, dat doet men in het café.
Kantoren zooals bij ons bestaan niet, be
halve dan de bureaux van Post, Politie,
Stadhuis enz.
Alle zaken worden tusschen twee koppen
koffie gedaan. Heel zelden zag ik wel eens
dat iemand een brief uit den zak haalde en
iets tegen een heer aan een andere tafel
zeide. Dat was het „werk". Het is absolute,
niet overdreven waarheid, als ik hier ver
tel, dat vier Italiaansche zakenlieden, een
hoteldirecteur, een inspecteur van een ver
zekeringsbank een winkelier en een hoofd
vertegenwoordiger mij meer dan een week
lang, dagelijks 's morgens om 9 uur kwamen
halen, om tochten met auto's, motor- en
zeilbooten te maken, mij 's middags om 5
weer naar mijn hotel brachten en om 7
weer kwamen halen, om te gaan eten en
uit te gaan. Tusschen 5 en 7 hebben zij
zooals zij zelf beweerden, hun werk ge
daan en geslapen.
Ancona is klein (40.000 inwoners) en ligt
De café's vervullen een "belangrijke rol in
het Italaiansche provinciestadje.
tegen eenige heuvels rond om een kleinen
haven. Het leven concentreert zich in dc
café's op Piazza Roma. „In" de café's is niet
juist, men zit natuurlijk er „voor", op
straat. Hier zit men van 's morgens tot in
den nacht, hier ontmoet men honderd keer
dezelfde kennissen en vrienden, hier komt
men, als men iemand zoekt en men kan er
op rekenen, dat men niet langer dan een
half uur hoeft te wachten, om iederéén te
ontmoeten, die maar mogelijk is. Een half
uur wachten? Wat geeft dat?! Men heeft
immers tijd genoeg. Haast is onbekend.
Hiervan een ander voorbeeld: Een heer,
wiens portret ik geteekend had, verzocht
mij, om met hem naar een winkel te gaan,
om een lijst voor de teekening te kiezen.
Wij kwamen 's morgens om half elf in den
winkel. Die was gesloten. Een jongen op
straat zeide, dat de winkelier even weg was
gegaan. Wij hebben mag het gelooven
of niet! een half uur voor den winkel
gestaan, voordat de winkelier kwam om te
openen en de verschillende klanten in te
laten, die in dit half uur er bij waren ge
komen en met het zelfde vroolijke ge
duld gewacht hadden, zooals wij. En nie
mand zei één woord daarover. Dat was
heel gewoon.
Maar laten wij weer naar het café
gaan.
Het merkwaardigste is, dat er bijna geen
vrouwen in de cafés zijn. Niet overdag
en zeker niet 's avonds. De vrouwen blijven
thuis. De mannen leven als vrijgezellen.
Hun vrouwen mogen dankbaar zijn, als zij
naar huis komen. (Overigens: vrijgezel
len, het echte, ongetrouwde soort moet in
Italië voor dit voorrecht of nadeel
belasting betalen!)
De Italianen zijn bekend om hun respect,
hoffelijkheid, „gentilezza", hun ridderlijk
heid tegenover vrouwen. Dat is juist. Ieder
man verklaart hier met overtuiging zoo
vaak, als men het wil hooren, dat de man
nen de „servitori" der vrouwen zijn. In
werkelijkheid is het precies omgekeerd, in
werkelijkheid is deze beleefdheid, deze rid
derlijkheid niets dan de beleefdheid van
een patroon tot zijn dienaar. Een jong
meisje heeft nog hare erg beperkte
vrijheden. Zij mag met moeder twee
keer per jaar gaan dansen. Zij mag met
moeder en vader, of met een door hun ge-
sanctioneerendenvriend ook wel eens overdag
in een café. Maar als de vrouw trouwt, is
haar leven heelemaal uit. Dan is zij tot aan
den dood slaaf van het huis. Uitgaan be
staat niet meer, Dat doet „mijnheer" alléén
rnet zijn vrienden. Dansen? Een ontwik
kelde, bereisde en sympathieke jonge Ita
liaan zei tegen mij: „Als mijn vrouw met
een andere zou dansen, dan en hij
toonde mij zijn vuist. Echtscheiding be
staat niet. De eenige mogelijkheid, zich
van elkaar bevrijden, is zooals Italianen
mij ernstig verklaarden elkaar te doo-
den. Daar liefde in Italië hetzelfde is als
jaloerschheid, wordt er dus heel wat ge
schoten! Het is karakteristiek, dat zuike
moorden heel zacht gestraft worden.
Met dit alles zijn deze menschen het goe
digste, sympathiekste en naïefste ras. dat
bestaat. Hun levensdoel: Leven en leven
laten! Sparen bestaat niet. Het geld vloeit
Zoolang er geld is, zoolang wordt het uit
gegeven. Er bestaat dus hier in Ancona
geen buitengewone rijkdom maar ook
geen armoede en geen ellende. De gezichten
der menschen in de smalle volksstraatjes
zijn vroolijk en tevreden. De schoen- en
kleermakers, de kleine winkeliers, zitten op
straat, praten met een buurman en doen
tusschendoor een beetje werk. Men heeft
genoeg te eten basta! De werklieden aan
den haven zitten bij hun wijn. hun meloe
nen en macaroni, of liggen zingend of sla
pend in den schaduw. Er wordt ook ge
werkt, maar kalmpjes.
Heel Ancona is familie. Men kent
elkaar, men noemt elkaar bij den voor
naam of met een bijnaam, die de volkshu
mor heeft uitgevonden. Iemand vraagt
den kellner in het café: „zeg, Mario, heb je
„Poeta" gezien?" een bedoelt een heer van
het postkantoor, die wel eens voor feeste
lijke gelegenheden een gedichtje gemaakt
heeft en daarom in de heele stad „dichter"
genoemd wordt. De kellner antwoordt:
„Neen, Carlino, maar Awocato heeft naar
u gevraagd."
„Carlino" (Kareltje) is de heer, die het
vroeg, Awocato is een jonge man, die nooit
rechten gestudeerd heeft, maar veel praten
kan. De kellner, de chauffeurs der 4 of 5
taxis der stad, de schoenpoetser, de loop
jongens, de verkoopers in de winkels, zij
allen noemen hun klanten en chefs bij den
voornaam.
Er bestaat geen verschil, geen scheiding
tusschen rijk en arm, hoog en nederig, er
bestaat geen nijd en geen hoogmoed. Men
gaat 's middags bij een boer in de buurt
eten, die een kip voor zijn gast gaat braden,
of bij visschers op de pier, die blootsvoets
net gevangen visschen serveeren en alles
gaat natuurlijk en vroolijk toe, met wijn,
praten en zingen. Maar eten, dat is een bij
zonder hoofdstuk.
Er wordt gevloekt, gezongen, gepraat,
gedronken en gegeten. Men eet veel en
goed.. En heel merkwaardige dingen. Aan
de gebakken polypen ben ik nu gewend.
Maar levende kleine kankers en kreeften,
die de visschers aan het strand en aan de
haven aanbieden, die men doodgewoon de
krabbelende pooten en tangen uittrekt en
openbijt levend! gelijk noten, daar
kan ik nog niet aan meedoen. Maar er zijn
andere specialiteiten, die ik erg aanbevelen
kan: versche, groene vijgen met ham en
brood, of meloenen met ham en brood. Deze
combinatie is ook in Nederland mogelijk
evenals: rauwe tuinboon en met kaas en
brood. De tuinboonen komen met schil en
al op tafel en na den maaltijd ligt de heele
vloer onder tafel vol met schillen. Dat al
les natuurlijk met wijn.
Andere sensaties zijn hier niet. Er zijn een
paar mooie oude kerken in Venetiaanschen
stijl, eenige honderden duiven op piazza
Roma, zooals hi alle steden aan de Adria, de
paarden dragen stroohoeden tegen de zon, er
hangt in een kerk een schilderij van Titiaan,
waar men niets van kan zien. omdat het te
ver, te hoog en te donker hangt. Van de ge-
Derniercri" voor paarden.
schiedenis weet ik weinig. Het hoorde in de
middeleeuwen bij Venetië. Ancona was de
eerste Italiaansche stad, die op den dag, dat
Italië in 1915 in den oorlog trad, door 24 Oos-
tenrijksche pantserkruisers gebombardeerd
werd, bij de aardbeving van verleden jaar
zijn eenige dozijnen huizen tot ruines gewor
den, waar men nog heden voor griezelen kan
en de haven verbindt Ancona met Venetië,
Triest, Dalmatië en Bari, de haven voor den
Orient.
De stad is handelscentrum voor de omge
ving en heeft weinig industrie. Ik vermoed,
dat haar grootste industrie in den zomer de
ijsfabricatie is. Want als ik het zoo mag
zeggen alles zwemt in ijs, de wijn, het
water, zelfs de koffie, het fruit na tafel, en
de rest wordt tot vanille-, frambozen-, choco
lade-, nooten- en duizend andere soorten van
ijs verwerkt.
O ja, nog een industrie: in de buurt is een
fabriek van harmonikas, die niet vermeldens
waard zou zijn, als zij niet de hoofdleveran
cier voor Nederland zou zijn. De meeste har
monikas, die wij in Holland op straat, in va
riétés en bioscopen door rasechte Nederlan
ders met klompen en wijde broeken bespeeld
zien, komen uit Uümana bij Ancona.
Op een heuvel in de buurt is na den oorlog
een groot monument in den slechten stijl van
het Romeinsche Vittorio Emmanuele opge
richt. Het ligt loodrecht over de Adria en er
wordt veel geld voor uitgegeven, om het lood
recht er over te houden, want de rotsen, waar
het opstaat, vallen, langzaam alle in zee.
Maar het moet blijven staan als groet van
het moederland aan het verlaten, aan den
anderen kant van de Adria liggende Zara, dat,
te midden van Jougo-Slavische eilanden en
bergen, als eenzaam Italiaansch eiland aan
de Dalmatische kust ligt.
AGA.
Er hangt ongetwijfeld een waas van ge
heimzinnigheid en romantiek over het Oos
ten. Gij behoeft er niet heen te gaan, om de
overtuiging daarvan te krijgen en zelfs de
sensatie er van te ondergaan. Kijk maar
eens een van de „Javaantjes" aan, die op de
groote mailschepen naar Indië dienst doen
en gij hebt dadelijk dat vage gevoel van niet
begrijpen, van onoverbrugbaren afstand in
het zielsleven van Oost en West. Want Oost
is Oost en West is West en nooit zullen de
beiden elkaar ontmoeten heeft Kipling
gedicht. Hij bedoelde dit ontmoeten natuur
lijk in abstracten zin. Nooit zullen wij Wes
terlingen die talrijke millioenen die in Britsch
Indië en China, in Nederlandsch Indië, Ja
pan en andere Oost-Aziatische rijken, wonen
en die met z'n allen vrijwel de helft der we
reldbevolking vormen, geheel begrijpen.
Maar dit onwezenlijke gevoel van ver
schillend zielsleven heeft behoefte aan den
steun van iets tastbaarders en vandaar het
succes van al die, meest fictieve, romantische
verhalen over geheimzinnige machten en
tooverijen uit het Verre Oosten.
Ze zijn niet alle fictief. Sommige van die
Oostersche toovenarijen zijn zoo dikwijls
aanschouwd en zoo vaak door ooggetuigen op
dezelfde wijze verhaald, dat voor twijfel geen
plaats meer is, En de bekendste aller Aziati
sche tooverkunsten (goocheltoeren als gij lie
ver wilt) is de kunst van het touw, dat in
de hoogte wordt geworpen, daar stijf blijft
hangen en van het kind dat er inklimt, om
vervolgens spoorloos te verdwijnen.
Schrijver dezes heeft
tijdens een verblijf
van jaren in dat
Verre Oosten meer
dan eens getracht,
deze klassieke' ver
tooning bij te wo
nen, doch het is
hem helaas nooit
gelukt. Dit belet
hem in tusschen
niet, anderen, die
het wel gezien heb
ben. op hun woord
te gelooven. De on
middellijke aanlei
ding tot het schrij
ven over deze
.Britsch-Indië „toer"
is, dat een Engelsch goochelaar, Bofeys ge
naamd, er in Engeland een demonstratie van
heeft gegeven voor een groepje collegas, met
het doel er een uitlegging aan te geven.
Velen onzer lezers zullen reeds eerder over
deze wonderlijke prestatie hebben gehoord,
zooals zij in Engelsch Indië door Bofeys' ge-
tulbande collega's telkens weer is geleverd.
De „toovenaar" zit gehurkt op een open
stukje grond en het inlandsche publiek met
een paar Europeanen staat er omheen in
een kring. Er kan geen sprake zijn van eenig
bedrog met gordijnen, onzichtbare draden of
iets dergelijks, zooals op het toonecl. Naast
den toovenaar staat een platte korf, bestaan
de uit twee even hooge manden waarvan de
eene, iets wijder, over de andere heenge-
sohoven kan worden, om den korf te sluiten.
Bij de mand ligt een stuk touw en hurkt een
klein jongetje.
Met eenig ritueel en geheimzinnig gedoe
neemt de toovenaar het touw en werpt het
in de lucht. De omstanders zien met inge
houden adem hoe het recht blijft hangen,
zonder dat daar boven iets kan zijn, waar
aan het is vastgemaakt. Dan komt het jon
getje in beweging. Het loopt naar het touw
klimt er in en verdwijnt blijkbaar in het
niet. Hiermede is de kunst afgeloopen, hoe
wel soms de toovenaar het jongetje nog laat
terugkomen. Dan steekt hij met een zwaard
in verschillende richtingen dwars door den
rieten korf heen haalt het deksel er af en
het jongetje komt gezond en wel te voor
schijn. Dit laatste onderdeel van de kunst is
reeds eerder in Europa nagebootst. Het is
eenvoudig zaak, het kind zoodanig opgevou
wen in den korf te doen liggen, dat er op
verschillende punten ruimte overblijft om
doorheen te steken, zonder het letsel te be
zorgen.
Het „wonder" van l>et touw en den klim-
menden jongen echter. Wel, Bofeys heeft het
als wij de berichten mogen gelooven, inder
daad geïmiteerd en er daarna een verklaring
van gegeven. Ook zijn touw bleef ongesteund
recht in de lucht hangen en een zevenjarig
meisje klom er in, om tenslotte op eenige
metei-s hoogte gekomen, te verdwijnen. Op
eenigen afstand stond een omgekeerde mand
en toen deze werd opgetild, bleek het kind
er, als een bal opgerold, rustig onder te lig
gen. Toen haar vragen gesteld werden, ver
klaarde zij, zich er niet van bewust te zijn
geweest, dat er iets met haar gebeurd was,
of dat zij iets had verricht.
Bofeys zei later, dat het niet meer dan een
truc was, pure en zuivere illusie en de ver
klaring van een fotograaf, die tegenwoordig
was, bevestigt dit. Deze zwoer, dat hij het
kind in het touw had zien klimmen, maar
op de foto, die hij er van maakte, was geen
kind te zien en vreemd genoeg, wel het touw.
Dit laatste is bedenkelijk vreemd, omdat hij
herhaaldelijk ook in Indië toegepaste foto
grafische controle steeds zoowel touw als
kind onzichtbaar bleven op het negatief. Dc
camera liet zich dus niet voor den gek hou
den zooals zijn meester. Hoe dc illusie werd
verwekt wilde Bofeys intusschen niet ver
klappen. Hij zeide, zijn afgekeken kunst nog
verder te willen perfectionneeren, om er dan
mee in het publiek op te treden.
Dit was niet de eerste keer, dat in Enge
land getracht is, de vermaarde touw-kunst
te imiteeren, maar steeds waren de pogingen
zonder succes gebleven. Voor de Britse he
Empire Exhibition te Wembley in 1924 heeft
men zelfs een Indischen goochelaar laten
overkomen, speciaal voor deze toer. Hij had
zich te' voren verbonden, geen cent honora
rium te zullen aanvaarden, als het mislukte.
Welnu, bij een proefdemonstratie mislukte
het zoo volkomen, dat men besloot-, er niet
mee voort te gaan. Dc man legde zijn falen
uit met de verklaring, dat, hoewel in zijn
eigen land in staat de kunst te vertoonen
voor zijn eigen landgenooten en niet meer
dan twee of drie Europeanen, hij het onmo
gelijk vond, het te doen in een schouwburg
gevuld met allerlei soort menschen.
Deze verklaring geeft eenigen steun aan de
theorie dat er een soort massahypnotisme in
het spel moet zijn. Met de eigenaardige bij
zonderheid, dat de man niet meer dan twee
of drie Europeanen onder zijn publiek kon
velen. Het blanke ras Is dus blijkbaar min
der gevoelig voor massasuggestie dan 's mans
bruine broeders zelf.
Zoo staat het probleem thans en aange
zien de imitateur Bofeys zijn geheim niet wil
los laten, zijn we nog niet veel verder geko
men. Met het onderscheid van dat fotogra
fisch zichtbare touw. Want als ook dit een
voorwerp van louter suggestie was (in Indië
kregen de fotografen het immers niet op hun
plaat) dan zou de camera het ook niet ge
zien hebben. Het vermoeden lijkt dus gewet
tigd dat Bofeys, althans gedeeltelijk een
meer westersche truc heeft bedacht-
De Engelsche lord Frederic Hamilton, die
het geval in een boek heeft beschreven, ver
meldt er bij dat de vertooning die hij er van
bijwoonde werd opgeluisterd met een aan
tal rookende comforen en hij vermoedt dat
daarin het een of ander ons onbekend be
dwelmingsmiddel of begoochelingsmiddel zat.
Deze lord heeft blijkbaar ook Oostersche ro
manfictie gelezen.
Maar intusschen, weet u er een verklaring
voor te vinden. Of zullen wij het maar blij
ven houden op Kipling, ook in tastbaarder
opzicht:
For East is East and West is West
And never the twain shall meet.
RADIO-VARIA.
Wat een Amerikaan van zijn
wekker verwacht.
Een Amerikaan heeft thans een wekker
uitgevonden, die hem 's morgens zijn voor
naamste bezigheden uit dc hand neemt en
stipt op tijd automatisch de koffie opzet
enhet radiotoestel inschakelt, iets
waar een Amerikaan bij zijn ontbijt al niet
meer buiten kan.
Actueele Omroep.
Toen het luchtschip „Graf Zeppelin" naar
de Noordpool vertrok, werden de door de
leiders der expeditie uitgesproken reden
door de radio uitgezonden.
Daar niet iedereen op dit moment aan
zijn toestel kon luisteren, werd deze uit
zending op gramofoonplaten vastgelegd en
's avonds toen dc meeste radioluisteraars
thuis waren, opnieuw uitgezonden.
De sprekers Dr. Eckener en Prof. Sa-
mojlovic waren toen reeds onderweg naar
Leningrad.
Radio bevordert het theaterbezoek.
Door een Amerikaansch theater is eeni
gen tijd geleden een onderzoek ingesteld
naar de redenen welke den bezoekers er
toe gebracht hebben om een bepaald stuk
te gaan zien.
Uit de 20.000 antwoorden die op deze
vraag zijn binnengekomen bleek, dat 16 pet.
van de bezoekers door de radio een derge
lijke belangstelling voor het stuk hadden
gekregen, dat zij besloten het te gaan zien.
Ook door een theaterdirecteur te Parijs
zijn dergelijke onderzoekingen gedaan,
waaruit hij kon constateeren, dat na een
radio-uitzending van een opgevoerd stuk,
het theaterbezoek hiervoor belangrijk is
toegenomen.
In Weenen hebben theaterdirecteuren
eveneens den gunstigen invloed van radio-
uitzending der opgevoerde stukken opge
merkt. De radioluisteraars blijken bij het
hooren der stukken een neiging te hebben,
om het ook te gaan zien.
BLONDE HAREN EN ZEEZIEKTE.
Als je blond bent, en blauwe oogen hebt,
hoef je niet bang te zijn voor zeeziekte, tenzij
natuurlijk het weer zéér slecht is. Want
blonde lieden zijn goede zeelui.
Althans, dit is de ondervinding van dr. J. C.
H. Beaumont, die tot voor kort op het White
Star s.s Majestic scheepsdokter was. Hij
heeft geconstateerd, dat blonde menschen in
't algemeen aan zeeziekte ontsnappen. Niet
alzoo de bruingelokten.
Het schijnt, dat de oude zeevaarders, die
zoo vele ruwe weersomstandigheden te ver
duren hadden, daardoor een groot weer
standsvermogen tegen zeeziekte verkregen
hebben. En dat waren allemaal blonde, blauw-
oogige, Noordelijke zeelieden. Misschien Is dit
overgeërfd op de blonde nakomelingschap.
Het is een geruststellende gedachte be
halve voor de brunettes. Want dezen, die al
aan boord gaan met de gedachte vatbaar
voor zeeziekte te zijn, worden het zeker. Er is
geen middel tegen zelfs het advies van den
ouden kapitein om een goudstuk tusschen je
tanden te nemen, helpt niet altijd. Bovendien
is het moeilijk een goudstuk te vinden tegen
woordig....
De haven van Aneona.