ATERDAGAVOND D Van de Italiaansche provincie. Van een Indische tooverkunst. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1931 Indrukken van hef stadje Ancona. Het touw en het klimmende jongetje. Massa-hypnotisme ANCONA, begin Augustus '31. Vloeken is in Italië verboden. De boos wicht, die door een politieagent op heeter- daad betrapt wordt, moet in verhouding tot uitdrukkings- en overtuigingskracht, variaties en eventueele herhalingen van bondige woorden een boete tusschen 10 en 50 Lire betalen. De Italianen zijn een temperamentvol ras. Een psychische toe stand, die den eenvoudigen Nederlander bijvoorbeeld „verdikkie!" laat zeggen, ver oorzaakt in Italië een stortvloed van woor den, die voor den buitenlander heel mooi klinken, maar die den politieagent er toe brengen, met gefronst voorhoofd zijn boek je uit den zak te halen. Een Anconataansche kennis beweerde heel ernstig, dat alle inwoners van Ancona een abonnement op deze straf moesten heb ben, met 50 pet. korting. Hiermede is Ancona gekenteekend. De bevolking hier is het goedigste, vriendelijkste, vroolijkste, beminnelijkste en gastvrijste ras, dat be staat. In Duitschland zegt men: „Wo man singt, 'da lass dich ruhig nieder, böse Menschen haben keine Lieder." Hier wordt óók gezongen; meer dan er gens anders in Italië. Ik heb in 14 dagen in Ancona meer liederen ge leerd, dan in 9 maanden verblijf in het overige Italië. Iederéén zingt. Overal wordt gezongen. Van 's morgens tot in den nacht. De jongens op straat zingen, 's Avonds wandelt het jonge volk met guitaren door de donkere straatjes en zingt. Ook dat is verboden en heeft daarom een bijzondere charme. Op de visschersbooten, die met witte en gele, met ornamenten beschilder de zeilen uit den haven varen, wordt ge zongen. De heeren, die in de café's op Piazza Roma hun zaken doen, zingen tus- schendoor of beter gezegd: zij discus sieeren over filosofie, eten en muziek, zin gen en doen tusschen door hun zaken. Er wordt alles gezongen: Napolitaansche, Anconataansche liederen, dus: „Mira mare quant' helloof: „Ohe bella cosa, una gioruata di so-ole....", sentimenteele tangos, bijv. „Te voglio bene, te voglio ben' assai...", dan het eeuwige vroolijke ritornel: „O Ma- rianna, che va in campagna, quando il sole tramontera, tramonteraaaaaaa, di sa quando, di sa quando ritornera?!" En ein delijk alle opera's vanaf Rossini tot Puc cini en Wagner. Er wordt minstens twéé- stemmig gezongen, met toewijding en en thousiasme en met absoluut ernstig ge zicht. Iedereen wil beter kunnen zingen dan zijn vriend en buurman en zeker beter dan zijn vijand en zakenconcurrent. (Verschil met onze streken: zangvereenigingen, man- nenkwartetten enz. zijn onbekend). Ms men zingt, moet men veel drinken. Er wordt ongeloofelij k veel gedronken. Wijn en koffie in hoofdzaak. Tusschen- door bibite met en zonder alcohol. Een spe- cioliteit: „Amarena", een drank uit het sap van zure kersen. Wijn meestal ge mengd met water aan tafel. Dan bij iedere gelegenheid, als kennissen elkaar ontmoeten. „Kom, doe me een plezier en drink een glas wijn met me!" Een lokaal is altijd in de buurt. Koffie wordt den heelen dag gedronken. Zoo, als bij ons de eene si garet op de andere volgt, zoo hier het eene kopje koffie op het andere. (De sigaretten overigens ook. Sigaren en pijpen ziet men nooit.) 's Middags, na tafel, brengt de kell- ner koffie zonder melk, vaak met een „Anisette". Men drinkt, men praat, men zingt, dan staat men op en gaat een straat je verder in het café zitten en het volgende kopje koffie bestellen, verder praten, ver der zingen, Werken? Oh, dat doet men in het café. Kantoren zooals bij ons bestaan niet, be halve dan de bureaux van Post, Politie, Stadhuis enz. Alle zaken worden tusschen twee koppen koffie gedaan. Heel zelden zag ik wel eens dat iemand een brief uit den zak haalde en iets tegen een heer aan een andere tafel zeide. Dat was het „werk". Het is absolute, niet overdreven waarheid, als ik hier ver tel, dat vier Italiaansche zakenlieden, een hoteldirecteur, een inspecteur van een ver zekeringsbank een winkelier en een hoofd vertegenwoordiger mij meer dan een week lang, dagelijks 's morgens om 9 uur kwamen halen, om tochten met auto's, motor- en zeilbooten te maken, mij 's middags om 5 weer naar mijn hotel brachten en om 7 weer kwamen halen, om te gaan eten en uit te gaan. Tusschen 5 en 7 hebben zij zooals zij zelf beweerden, hun werk ge daan en geslapen. Ancona is klein (40.000 inwoners) en ligt De café's vervullen een "belangrijke rol in het Italaiansche provinciestadje. tegen eenige heuvels rond om een kleinen haven. Het leven concentreert zich in dc café's op Piazza Roma. „In" de café's is niet juist, men zit natuurlijk er „voor", op straat. Hier zit men van 's morgens tot in den nacht, hier ontmoet men honderd keer dezelfde kennissen en vrienden, hier komt men, als men iemand zoekt en men kan er op rekenen, dat men niet langer dan een half uur hoeft te wachten, om iederéén te ontmoeten, die maar mogelijk is. Een half uur wachten? Wat geeft dat?! Men heeft immers tijd genoeg. Haast is onbekend. Hiervan een ander voorbeeld: Een heer, wiens portret ik geteekend had, verzocht mij, om met hem naar een winkel te gaan, om een lijst voor de teekening te kiezen. Wij kwamen 's morgens om half elf in den winkel. Die was gesloten. Een jongen op straat zeide, dat de winkelier even weg was gegaan. Wij hebben mag het gelooven of niet! een half uur voor den winkel gestaan, voordat de winkelier kwam om te openen en de verschillende klanten in te laten, die in dit half uur er bij waren ge komen en met het zelfde vroolijke ge duld gewacht hadden, zooals wij. En nie mand zei één woord daarover. Dat was heel gewoon. Maar laten wij weer naar het café gaan. Het merkwaardigste is, dat er bijna geen vrouwen in de cafés zijn. Niet overdag en zeker niet 's avonds. De vrouwen blijven thuis. De mannen leven als vrijgezellen. Hun vrouwen mogen dankbaar zijn, als zij naar huis komen. (Overigens: vrijgezel len, het echte, ongetrouwde soort moet in Italië voor dit voorrecht of nadeel belasting betalen!) De Italianen zijn bekend om hun respect, hoffelijkheid, „gentilezza", hun ridderlijk heid tegenover vrouwen. Dat is juist. Ieder man verklaart hier met overtuiging zoo vaak, als men het wil hooren, dat de man nen de „servitori" der vrouwen zijn. In werkelijkheid is het precies omgekeerd, in werkelijkheid is deze beleefdheid, deze rid derlijkheid niets dan de beleefdheid van een patroon tot zijn dienaar. Een jong meisje heeft nog hare erg beperkte vrijheden. Zij mag met moeder twee keer per jaar gaan dansen. Zij mag met moeder en vader, of met een door hun ge- sanctioneerendenvriend ook wel eens overdag in een café. Maar als de vrouw trouwt, is haar leven heelemaal uit. Dan is zij tot aan den dood slaaf van het huis. Uitgaan be staat niet meer, Dat doet „mijnheer" alléén rnet zijn vrienden. Dansen? Een ontwik kelde, bereisde en sympathieke jonge Ita liaan zei tegen mij: „Als mijn vrouw met een andere zou dansen, dan en hij toonde mij zijn vuist. Echtscheiding be staat niet. De eenige mogelijkheid, zich van elkaar bevrijden, is zooals Italianen mij ernstig verklaarden elkaar te doo- den. Daar liefde in Italië hetzelfde is als jaloerschheid, wordt er dus heel wat ge schoten! Het is karakteristiek, dat zuike moorden heel zacht gestraft worden. Met dit alles zijn deze menschen het goe digste, sympathiekste en naïefste ras. dat bestaat. Hun levensdoel: Leven en leven laten! Sparen bestaat niet. Het geld vloeit Zoolang er geld is, zoolang wordt het uit gegeven. Er bestaat dus hier in Ancona geen buitengewone rijkdom maar ook geen armoede en geen ellende. De gezichten der menschen in de smalle volksstraatjes zijn vroolijk en tevreden. De schoen- en kleermakers, de kleine winkeliers, zitten op straat, praten met een buurman en doen tusschendoor een beetje werk. Men heeft genoeg te eten basta! De werklieden aan den haven zitten bij hun wijn. hun meloe nen en macaroni, of liggen zingend of sla pend in den schaduw. Er wordt ook ge werkt, maar kalmpjes. Heel Ancona is familie. Men kent elkaar, men noemt elkaar bij den voor naam of met een bijnaam, die de volkshu mor heeft uitgevonden. Iemand vraagt den kellner in het café: „zeg, Mario, heb je „Poeta" gezien?" een bedoelt een heer van het postkantoor, die wel eens voor feeste lijke gelegenheden een gedichtje gemaakt heeft en daarom in de heele stad „dichter" genoemd wordt. De kellner antwoordt: „Neen, Carlino, maar Awocato heeft naar u gevraagd." „Carlino" (Kareltje) is de heer, die het vroeg, Awocato is een jonge man, die nooit rechten gestudeerd heeft, maar veel praten kan. De kellner, de chauffeurs der 4 of 5 taxis der stad, de schoenpoetser, de loop jongens, de verkoopers in de winkels, zij allen noemen hun klanten en chefs bij den voornaam. Er bestaat geen verschil, geen scheiding tusschen rijk en arm, hoog en nederig, er bestaat geen nijd en geen hoogmoed. Men gaat 's middags bij een boer in de buurt eten, die een kip voor zijn gast gaat braden, of bij visschers op de pier, die blootsvoets net gevangen visschen serveeren en alles gaat natuurlijk en vroolijk toe, met wijn, praten en zingen. Maar eten, dat is een bij zonder hoofdstuk. Er wordt gevloekt, gezongen, gepraat, gedronken en gegeten. Men eet veel en goed.. En heel merkwaardige dingen. Aan de gebakken polypen ben ik nu gewend. Maar levende kleine kankers en kreeften, die de visschers aan het strand en aan de haven aanbieden, die men doodgewoon de krabbelende pooten en tangen uittrekt en openbijt levend! gelijk noten, daar kan ik nog niet aan meedoen. Maar er zijn andere specialiteiten, die ik erg aanbevelen kan: versche, groene vijgen met ham en brood, of meloenen met ham en brood. Deze combinatie is ook in Nederland mogelijk evenals: rauwe tuinboon en met kaas en brood. De tuinboonen komen met schil en al op tafel en na den maaltijd ligt de heele vloer onder tafel vol met schillen. Dat al les natuurlijk met wijn. Andere sensaties zijn hier niet. Er zijn een paar mooie oude kerken in Venetiaanschen stijl, eenige honderden duiven op piazza Roma, zooals hi alle steden aan de Adria, de paarden dragen stroohoeden tegen de zon, er hangt in een kerk een schilderij van Titiaan, waar men niets van kan zien. omdat het te ver, te hoog en te donker hangt. Van de ge- Derniercri" voor paarden. schiedenis weet ik weinig. Het hoorde in de middeleeuwen bij Venetië. Ancona was de eerste Italiaansche stad, die op den dag, dat Italië in 1915 in den oorlog trad, door 24 Oos- tenrijksche pantserkruisers gebombardeerd werd, bij de aardbeving van verleden jaar zijn eenige dozijnen huizen tot ruines gewor den, waar men nog heden voor griezelen kan en de haven verbindt Ancona met Venetië, Triest, Dalmatië en Bari, de haven voor den Orient. De stad is handelscentrum voor de omge ving en heeft weinig industrie. Ik vermoed, dat haar grootste industrie in den zomer de ijsfabricatie is. Want als ik het zoo mag zeggen alles zwemt in ijs, de wijn, het water, zelfs de koffie, het fruit na tafel, en de rest wordt tot vanille-, frambozen-, choco lade-, nooten- en duizend andere soorten van ijs verwerkt. O ja, nog een industrie: in de buurt is een fabriek van harmonikas, die niet vermeldens waard zou zijn, als zij niet de hoofdleveran cier voor Nederland zou zijn. De meeste har monikas, die wij in Holland op straat, in va riétés en bioscopen door rasechte Nederlan ders met klompen en wijde broeken bespeeld zien, komen uit Uümana bij Ancona. Op een heuvel in de buurt is na den oorlog een groot monument in den slechten stijl van het Romeinsche Vittorio Emmanuele opge richt. Het ligt loodrecht over de Adria en er wordt veel geld voor uitgegeven, om het lood recht er over te houden, want de rotsen, waar het opstaat, vallen, langzaam alle in zee. Maar het moet blijven staan als groet van het moederland aan het verlaten, aan den anderen kant van de Adria liggende Zara, dat, te midden van Jougo-Slavische eilanden en bergen, als eenzaam Italiaansch eiland aan de Dalmatische kust ligt. AGA. Er hangt ongetwijfeld een waas van ge heimzinnigheid en romantiek over het Oos ten. Gij behoeft er niet heen te gaan, om de overtuiging daarvan te krijgen en zelfs de sensatie er van te ondergaan. Kijk maar eens een van de „Javaantjes" aan, die op de groote mailschepen naar Indië dienst doen en gij hebt dadelijk dat vage gevoel van niet begrijpen, van onoverbrugbaren afstand in het zielsleven van Oost en West. Want Oost is Oost en West is West en nooit zullen de beiden elkaar ontmoeten heeft Kipling gedicht. Hij bedoelde dit ontmoeten natuur lijk in abstracten zin. Nooit zullen wij Wes terlingen die talrijke millioenen die in Britsch Indië en China, in Nederlandsch Indië, Ja pan en andere Oost-Aziatische rijken, wonen en die met z'n allen vrijwel de helft der we reldbevolking vormen, geheel begrijpen. Maar dit onwezenlijke gevoel van ver schillend zielsleven heeft behoefte aan den steun van iets tastbaarders en vandaar het succes van al die, meest fictieve, romantische verhalen over geheimzinnige machten en tooverijen uit het Verre Oosten. Ze zijn niet alle fictief. Sommige van die Oostersche toovenarijen zijn zoo dikwijls aanschouwd en zoo vaak door ooggetuigen op dezelfde wijze verhaald, dat voor twijfel geen plaats meer is, En de bekendste aller Aziati sche tooverkunsten (goocheltoeren als gij lie ver wilt) is de kunst van het touw, dat in de hoogte wordt geworpen, daar stijf blijft hangen en van het kind dat er inklimt, om vervolgens spoorloos te verdwijnen. Schrijver dezes heeft tijdens een verblijf van jaren in dat Verre Oosten meer dan eens getracht, deze klassieke' ver tooning bij te wo nen, doch het is hem helaas nooit gelukt. Dit belet hem in tusschen niet, anderen, die het wel gezien heb ben. op hun woord te gelooven. De on middellijke aanlei ding tot het schrij ven over deze .Britsch-Indië „toer" is, dat een Engelsch goochelaar, Bofeys ge naamd, er in Engeland een demonstratie van heeft gegeven voor een groepje collegas, met het doel er een uitlegging aan te geven. Velen onzer lezers zullen reeds eerder over deze wonderlijke prestatie hebben gehoord, zooals zij in Engelsch Indië door Bofeys' ge- tulbande collega's telkens weer is geleverd. De „toovenaar" zit gehurkt op een open stukje grond en het inlandsche publiek met een paar Europeanen staat er omheen in een kring. Er kan geen sprake zijn van eenig bedrog met gordijnen, onzichtbare draden of iets dergelijks, zooals op het toonecl. Naast den toovenaar staat een platte korf, bestaan de uit twee even hooge manden waarvan de eene, iets wijder, over de andere heenge- sohoven kan worden, om den korf te sluiten. Bij de mand ligt een stuk touw en hurkt een klein jongetje. Met eenig ritueel en geheimzinnig gedoe neemt de toovenaar het touw en werpt het in de lucht. De omstanders zien met inge houden adem hoe het recht blijft hangen, zonder dat daar boven iets kan zijn, waar aan het is vastgemaakt. Dan komt het jon getje in beweging. Het loopt naar het touw klimt er in en verdwijnt blijkbaar in het niet. Hiermede is de kunst afgeloopen, hoe wel soms de toovenaar het jongetje nog laat terugkomen. Dan steekt hij met een zwaard in verschillende richtingen dwars door den rieten korf heen haalt het deksel er af en het jongetje komt gezond en wel te voor schijn. Dit laatste onderdeel van de kunst is reeds eerder in Europa nagebootst. Het is eenvoudig zaak, het kind zoodanig opgevou wen in den korf te doen liggen, dat er op verschillende punten ruimte overblijft om doorheen te steken, zonder het letsel te be zorgen. Het „wonder" van l>et touw en den klim- menden jongen echter. Wel, Bofeys heeft het als wij de berichten mogen gelooven, inder daad geïmiteerd en er daarna een verklaring van gegeven. Ook zijn touw bleef ongesteund recht in de lucht hangen en een zevenjarig meisje klom er in, om tenslotte op eenige metei-s hoogte gekomen, te verdwijnen. Op eenigen afstand stond een omgekeerde mand en toen deze werd opgetild, bleek het kind er, als een bal opgerold, rustig onder te lig gen. Toen haar vragen gesteld werden, ver klaarde zij, zich er niet van bewust te zijn geweest, dat er iets met haar gebeurd was, of dat zij iets had verricht. Bofeys zei later, dat het niet meer dan een truc was, pure en zuivere illusie en de ver klaring van een fotograaf, die tegenwoordig was, bevestigt dit. Deze zwoer, dat hij het kind in het touw had zien klimmen, maar op de foto, die hij er van maakte, was geen kind te zien en vreemd genoeg, wel het touw. Dit laatste is bedenkelijk vreemd, omdat hij herhaaldelijk ook in Indië toegepaste foto grafische controle steeds zoowel touw als kind onzichtbaar bleven op het negatief. Dc camera liet zich dus niet voor den gek hou den zooals zijn meester. Hoe dc illusie werd verwekt wilde Bofeys intusschen niet ver klappen. Hij zeide, zijn afgekeken kunst nog verder te willen perfectionneeren, om er dan mee in het publiek op te treden. Dit was niet de eerste keer, dat in Enge land getracht is, de vermaarde touw-kunst te imiteeren, maar steeds waren de pogingen zonder succes gebleven. Voor de Britse he Empire Exhibition te Wembley in 1924 heeft men zelfs een Indischen goochelaar laten overkomen, speciaal voor deze toer. Hij had zich te' voren verbonden, geen cent honora rium te zullen aanvaarden, als het mislukte. Welnu, bij een proefdemonstratie mislukte het zoo volkomen, dat men besloot-, er niet mee voort te gaan. Dc man legde zijn falen uit met de verklaring, dat, hoewel in zijn eigen land in staat de kunst te vertoonen voor zijn eigen landgenooten en niet meer dan twee of drie Europeanen, hij het onmo gelijk vond, het te doen in een schouwburg gevuld met allerlei soort menschen. Deze verklaring geeft eenigen steun aan de theorie dat er een soort massahypnotisme in het spel moet zijn. Met de eigenaardige bij zonderheid, dat de man niet meer dan twee of drie Europeanen onder zijn publiek kon velen. Het blanke ras Is dus blijkbaar min der gevoelig voor massasuggestie dan 's mans bruine broeders zelf. Zoo staat het probleem thans en aange zien de imitateur Bofeys zijn geheim niet wil los laten, zijn we nog niet veel verder geko men. Met het onderscheid van dat fotogra fisch zichtbare touw. Want als ook dit een voorwerp van louter suggestie was (in Indië kregen de fotografen het immers niet op hun plaat) dan zou de camera het ook niet ge zien hebben. Het vermoeden lijkt dus gewet tigd dat Bofeys, althans gedeeltelijk een meer westersche truc heeft bedacht- De Engelsche lord Frederic Hamilton, die het geval in een boek heeft beschreven, ver meldt er bij dat de vertooning die hij er van bijwoonde werd opgeluisterd met een aan tal rookende comforen en hij vermoedt dat daarin het een of ander ons onbekend be dwelmingsmiddel of begoochelingsmiddel zat. Deze lord heeft blijkbaar ook Oostersche ro manfictie gelezen. Maar intusschen, weet u er een verklaring voor te vinden. Of zullen wij het maar blij ven houden op Kipling, ook in tastbaarder opzicht: For East is East and West is West And never the twain shall meet. RADIO-VARIA. Wat een Amerikaan van zijn wekker verwacht. Een Amerikaan heeft thans een wekker uitgevonden, die hem 's morgens zijn voor naamste bezigheden uit dc hand neemt en stipt op tijd automatisch de koffie opzet enhet radiotoestel inschakelt, iets waar een Amerikaan bij zijn ontbijt al niet meer buiten kan. Actueele Omroep. Toen het luchtschip „Graf Zeppelin" naar de Noordpool vertrok, werden de door de leiders der expeditie uitgesproken reden door de radio uitgezonden. Daar niet iedereen op dit moment aan zijn toestel kon luisteren, werd deze uit zending op gramofoonplaten vastgelegd en 's avonds toen dc meeste radioluisteraars thuis waren, opnieuw uitgezonden. De sprekers Dr. Eckener en Prof. Sa- mojlovic waren toen reeds onderweg naar Leningrad. Radio bevordert het theaterbezoek. Door een Amerikaansch theater is eeni gen tijd geleden een onderzoek ingesteld naar de redenen welke den bezoekers er toe gebracht hebben om een bepaald stuk te gaan zien. Uit de 20.000 antwoorden die op deze vraag zijn binnengekomen bleek, dat 16 pet. van de bezoekers door de radio een derge lijke belangstelling voor het stuk hadden gekregen, dat zij besloten het te gaan zien. Ook door een theaterdirecteur te Parijs zijn dergelijke onderzoekingen gedaan, waaruit hij kon constateeren, dat na een radio-uitzending van een opgevoerd stuk, het theaterbezoek hiervoor belangrijk is toegenomen. In Weenen hebben theaterdirecteuren eveneens den gunstigen invloed van radio- uitzending der opgevoerde stukken opge merkt. De radioluisteraars blijken bij het hooren der stukken een neiging te hebben, om het ook te gaan zien. BLONDE HAREN EN ZEEZIEKTE. Als je blond bent, en blauwe oogen hebt, hoef je niet bang te zijn voor zeeziekte, tenzij natuurlijk het weer zéér slecht is. Want blonde lieden zijn goede zeelui. Althans, dit is de ondervinding van dr. J. C. H. Beaumont, die tot voor kort op het White Star s.s Majestic scheepsdokter was. Hij heeft geconstateerd, dat blonde menschen in 't algemeen aan zeeziekte ontsnappen. Niet alzoo de bruingelokten. Het schijnt, dat de oude zeevaarders, die zoo vele ruwe weersomstandigheden te ver duren hadden, daardoor een groot weer standsvermogen tegen zeeziekte verkregen hebben. En dat waren allemaal blonde, blauw- oogige, Noordelijke zeelieden. Misschien Is dit overgeërfd op de blonde nakomelingschap. Het is een geruststellende gedachte be halve voor de brunettes. Want dezen, die al aan boord gaan met de gedachte vatbaar voor zeeziekte te zijn, worden het zeker. Er is geen middel tegen zelfs het advies van den ouden kapitein om een goudstuk tusschen je tanden te nemen, helpt niet altijd. Bovendien is het moeilijk een goudstuk te vinden tegen woordig.... De haven van Aneona.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 13