ATERDAGAVOND EEN REIS DOOR BURMA. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Mandalay, even belangrijk als vuil. ™^M(J JJ ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1931 De Olievelden van Yenang Yaung. Het centrale, goud in de zoji schitterende, gedeelte van de vermaarde boeddhistische Shwè Dagone Pagode te Rangoon, r Het allereerste wat mij in Burma, al da delijk in Rangoon opviel, is de kleur. Ik be doel niet de kleurige kleedij van de men- schen die in alle sohakeeringen rood (ook wel blauw, groen of geel, maar hoofdzake lijk rood) gekleed gaan, maar een wonder lijke belichting of je door gekleurd glas kijkt, die over alles een mooi onwezenlijk waas werpt. Rangoon is een stad, die een geheel Europeeschen indruk maakt met een Bur- meesch gedeelte, veel Pagoda's, prachtige om streken met mooie parken en meren. Ik be klom één Pagoda de voornaamste de Bh we Dagon Pagoda; als nieuwigheid wordt men daarop slechts met bloote voe ten toegelaten, ofschoon de Pagoda's ont zettend smerig zijn. Ik was bang voor infectie en plakte dikke pleisters leukoplast onder mijn voeten, maar zoo dat 't niet zichtbaar was en nam nog een flesch met een des- infectant mee om naderhand in de auto mijn voeten te wasschen. Ik ging naar Cook om te trachten inlich tingen te winnen over het binnenland van Burma. Mijn gesprek was typisch. Ik zei dat ik een reis in het binnenland wilde maken, zijn eerste vraag luidde niet: „wat wilt u zien", maar „hoeveel tijd hebt u?" Ik ant woordde: ongelimiteerd, zooveel tijd als ik wil. Hij maakte toen een reisplan voor mij op van tien dagen trein, boot, auto, boot; na tuurlijk alleen expres-trein en expres-boot zonder ophouden, en dat alles om een ravijn te zien, dat overspannen is door een heele groote, modern gebouwde brug. Ik zeide dat dit niet mijn bedoeling was maar dat ik iets typisch Burmeesch wilde zien. Cook ant woordde: daar is niets te zien, het is alles „wild country", nergens hotels, alleen op 'enkele plaatsen bungalous, veel wilde dieren, het eenige wat hier in Burma te zien is, is het ravijn. Aangezien dat juist een van de weinige dingen is, die mij niets kunnen schelen, ging ik met den nachttrein naar Prome. Er zijn maar heel weinig treinen in Burma het hoofdverkeer gaat te water en wordt door geheel Burma onderhouden door de Irrawaddy flottille, die, als alle booten zijn als deze waarop ik nu ben, uitstekend is. Toen ik In Rangoon in den trein stapte, kwam de „guard" mij vertellen, dat twee coupés van de mijne af, de politie zat en dat hij babou ook in een compartiment (derde klas) naast een politiecompartiment zou zet ten, opdat ik dan aan ieder station de sterke macht zoo noodig kon waarschuwen. In Prome kwam ik op de boot, de „Siam" gezellig en comfortabel. Twee a drie keeren per dag, somtijds des nachts, doen wij gehuchtjes aan, om cargo te lossen of op te nemen. Zoodra we ergens stil liggen, stormt de heele bevolking het schip op en in een minimum van tijd is het dek bezaaid met menschen, die hun koopwaar aanbieden. Hoofdzakelijk groenten en vruch ten, een enkele keer ook zilver of houtsnij werk, maar dat is erg grof. Na Mandalay wordt het anders, dan wordt de boot winkel; een heeleboel kleine winkeltjes op het dek en op de barken die wij voorttrekken en dan komen de menschen uit de gehuchtjes er hun in- koopen doen. Vanochtend in Yenang-Yaung, waar we bijna een uur stil lagen wegens extra veel cargo, ben ik aan land gegaan. Een van de heeren, die hier aan wal stapte, leende mij zijn auto en ik reed naar de olievelden, groote velden vol pompmachines; uit de verte ziet het er uit als een bosch (van pompmachines) Ik zag het heele bedrijf van de B. O. C. (Bur ma Oil Company). Alles gaat electrisch, eerst het boren, dan het pompen, dan worden water en olie gescheiden en wordt de olie, ook weer electrisch, door buizen heelemaal naar Ran goon gepompt, waar ze verder gezuiverd wordt. Ik zag ook nog twee Burmeesche bronnen. Daar gaat alles nog zeer primitief trouwens op dezelfde manier zijn de groote maatschappijen ook begonnen. In plaats van met de electrische boormachine, wordt gewoon met de hand gegraven; een man in 'n nauw en koker ca. 240 meter onder den grond daalt af langs een touw, twee vrouwen 'draaien ergens aan een rad en door een spie gel die schuin over de opening hangt, krijgt hij licht op die manier en zoo graaft hij Na een half uur klautert hij weer naar boven en gaat er een ander naar beneden. Als ze eindelijk diep genoeg gegraven hebben tot aan de olie wordt deze op een zeer simpele ma nier, een emmer aan een katrol, naar boven gebracht en nadat men het water en de olie van elkaar gescheiden heeft, wordt de eerste in blikken naar de boot gebracht. Ik schrijf dit op het dek; er is veel te zien aan alle kanten. Kleine dorpjes, mooie Pagoda's, andere bootjes, mooie luchten, velden, oevers enz. Wij passeerden ook Pagan met zijn vele Pagoda's, die in groot verval verkeeren. Een Pagoda behalve een heel enkele bijzonder heilige of groote, uitgezon derd, zooals de „Shwe Dagon" in Rangoon en de „Arrakan Pagode" in Mandalay worden nooit gerestaureerd, aangezien daar geen religieuse verdienste inzit, maar er worden steeds nieuwe gebouwd. De oprichter van een Pagoda krijgt een zekere graad van heilig heid. Gisterenavond waren wij in Chauk, lagen daar stil voor den nacht 's nachts varen wij nu niet meer. Chauk is op een na het grootste olieveld. De „Siam" gaat niet verder. Ik ga den vierden over op de „Bazarboot". Even boven Mandalay is de 23ste breedte graad, het ein- punt van de tropen. - Mandalay is even belangrijk als vuil. In Mandalay's straten het is een vrij groote stad bagger je óf door modder óf door stof beide enkeldiep. Interessant was het koninklijk paleis geheel in Burmaansche stijl van teakhout en ingelegd met gekleurd glas mooi effect. Niettegenstaande het verlatene, maakte het toch nog een konink lijken indruk met zijn vele tronen en in mijn verbeelding zag ik het vol kleurige be dienden; op de gracht vergulde barken. De laatste koning gaf zich ca. 1885 over, na dien tijd is het paleis erg verwaarloosd, maar er hangt toch nog een sfeer van koninklijk heid al is het dan ook een barbaarsche, 's Middags reed ik per auto naar Maymyo, een bergoord dat een geheel Engelschen in druk maakte. Deze streek zooals het geheele binnenland van Burma wemelt van grof wild en het gebeurt niet zelden, dat je op den grooten weg een tijger of luipaard of wilde zwijnen tegenkomt. Ik ontmoette echter niets dan apen; ik hoop en denk dat ik, als ik' naar Mogok ga, wel gelukkiger zal zijn Mandalay heeft geen hotel. Er is een Dakbungalow (van het Gouvernement) met een paar kamers, die er niet zeer aanlok kelijk uitzien, waar je kunt logeeren, Twee keer per dag kan men er een maaltijd krij gen aan het station, ongeveer twintig minu ten baggeren vanaf de bungalow. De bun galow heeft geen bediening. Je moet na tuurlijk je eigen bed enz. meebrengen. Ik was dus heel blij, dat ik op de boot kon slapen en eten. Den vierden 's morgens om vier uur, vertrok ik met de „bazaarboot" verder naar het N. O. de Irrawaddy op. Deze boot, die ééns in de veertien dagen gaat, heeft een bezending kleine winkeltjes aan boord, waar je van alles kunt krijgen alle denkbare en ondenkbare eetwaren, in- landsche zoowel als Europeesche verder al het mogelijke op gebied van kleeding, de kens, matrassen, linnengoed, schoenen, bor den, messen, lepels, zeep, garen, ceintuurs, chocola, tabak, potten en koffers, van al les een ruime keus. Op alle plaatsjes, waar wij aanleggen, komt de bewolking ook die van de verder naar binnengelegen oorden, hun inkoopen doen. Alles is wild, jungle en meest oerwoud, dat tot aan de oevers van de Irrawaddy groeit. Op die plaatsen waar wij aanleggen, zit of staat dan een groepje menschen, die soms van heel ver uit de bergen komen, om op de boot hun levensbenoodigdheden in te slaan; De industrie hier is „timber" hout. Er zijn geen maatschappijen ieder man of een paar mannen samen werken voor zichzelf, ergens in het oerwoud. Eerst waren het al len Burmanen en enkele Shans, bewoners van de Shan States, een heel mooi stukje Oost-Burma. Nu komen er meer verschillen de types. Kachins, een nog wilde bergstam uit het Noorden van Burma. Gurkhas, Chi- neezen en nog anderen. Het is een interes sant allegaartje. Zoo juist verlaten wij Inywa, het station vanl de Bamboy Burma Company de grootste houtmaatschappij hier in Burma, de andere er zijn er maar twee de Stee Com pany is bij Bahmo. Het was een groot sta tion vijf a zes huizen, waarvan twee bun galows voor de Europeanen, die bij de maat schappij werken. Er waren veel menschen en er werd veel verkocht. Er werd echter niet veel betaald, daar niemand geld heeft en eerst als degenen, die op de boot gekocht hebben hun koopwaar weer hebben afgezet, brengen zij het geld. Dat gebeurt bij de vol gende boot over 14 dagen, of over vier of zes weken. De rivier bij Inywa lag vol hout vlotten, die stroomafwaarts naar Rangoon gedreven worden; In Inywa is het hoofd - Istation, van daaruit trekt één blanke met een troep koelies naar boven, het oerwoud in eerst een zijrivier op en daarna verder per olifant, tot hij aan zijn sectie komt. Alles, zelfs drinkwater, neemt hij mede. Hij blijft circa één maand in de jungle waar oli fanten het gekapte hout naar de rivier slee pen, een zijrivier van de Irrawaddy. Na een maand komt hij weer terug naar het hoofd station. waar hij drie dagen blijft en dan weer naar boven gaat. Gedurende die maand dat hij boven is, ziet en spreekt hij geen blanke, alleen zijn koelies; om de drie jaar gaat hij met verlof naar Europa. Het is zwaar en gevaarlijk werk.Zoo'n man verdient 600 Rupees in de maand, maar heeft alles vrij behalve kleeding en aan het einde van het jaar een bonus van 100. Het klimaat is hier ongezond. Heel veel malaria en andere koortsen. Wij gaan vanavond voor anker in Burmeesche devotie aan den voet van de machtige Shwè Dagone Pagode. Katha, een heel groote plaats (voor hier na tuurlijk). Maar het zal wel donker zijn als we aankomen, daar we verlating hebben door mist. In Bahmo zag ik veel jade, daar de jade- mijnen daar in de buurt zijn. Het aantrek kelijkste van Bahmo waren de kleederdrach ten en de verschillende typen menschen, die daar samenkomen. Bahmo ligt maar 30 mijl van de Chineesche grens en drijft veel han del en smokkelhandel vooral opium met China. In Bahmo stapte ik over op een andere boot en ging terug naar Thabeytkyin. Tha- beytkyin bestaat uit een paar inlandsche huisjes en de Dakbungalow voor passee- rende gouvernementsambtenaren. Blanken wonen er niet. Van Bahmo reisde ik samen met het hoofd van de militaire politie in Opper-Burma een Engelschman die doorging naar Mandalay en een Burmees, die de geheele „politie" van Thabeytkyin uit maakte, riep en hem opdracht gaf over mij te waken want de menschen daar zijn niet te vertrouwen. De bungalow is van een gevlochten soort riet, met overal ruimte om lucht door te la ten, daar het hier het grootste gedeelte van het jaar ondraaglijk heet is. Nu in den kou den tijd, zijn de nachten ijzig. Ik had een groote kamer. Om zes uur was het er al pikdonker er was natuurlijk geen ver lichting. Ik lag nauwelijks in bed of ik hoorde stemmen op de waranda voor de ka mer; iemand morrelde aan de deur. Ik sliep weinig, doordat ik steeds beweging hoorde. Den volgenden ochtend kwam ik tot de ont dekking dat het de „politie" was die den ge- heelen nacht voor mijn deur had gezeten. Om half acht gingen we met de brokstuk ken van eenige van 's werelds allervieste auto's die aan elkaar gelijmd schenen, naar Mogok. Mogok heeft maar één huurauto en die was besteld door iemand die niet. geko men was. De afstand is maai- 60 mijl ca. 100 KM., maar we deden er ruim vijf uur over, daar we over een 6000 voet (2000 Me ter) hooge pas moesten gaan. De weg was overweldigend mooi en ruimschoots loonend voor de misère van den nacht. Het eerste stuk van den vrij goeden weg loopt door dicht oerwoud en we waren nog geen half uur onderweg of een tijger stak op misschien 30 Meter voor de auto den weg over. Mogok ligt prachtig de mijnen zijn hoogst interessant. Ik bleef twee dagen. De terugtocht naar Thabeytkyin (in de goede auto) was zoo fantastisch als je maar den ken kunt, Het laatste gedeelte deden wij in het pikdonker het heele woud was levend geworden. Om acht uur arriveerde ik in Thabeytkyin, gelijk met de „Bazarboot" en kreeg na twee dagen weer mijn eersten eenigszins fatsoenlijken maaltijd. ONGEWENSCHTE TELEFOON NUMMERS. Hoeveel aangeslotenen bij het telefoonnet bekommeren zich om het nummer, dat hun is toegewezen? Toch zeer weinigen. Zelfs als iemand het getal 13 krijgt, zal hij er niets van zeggen. In Japan is dat anders. Daar houdt men wel degelijk rekening met zijn telefoon nummer. Sterke antipathieën bestaan voor bepaalde nummers, en dikwerf worden andere nummers dan toegewezen zijn voor een be paalde som gekocht. Voornamelijk betreft dit de getallen 42 en 49. Deze nummers zijn verre van geliefd. Van daar. dat ze in het algemeen maar aan de politie gegeven worden, in de hoop, dat het Noodlot, er op rustende, de boosdoeners zal achterhalen in plaats van de politie! Want anders zou de positie van den Ja- panschen agent wel zeer ongelukkig zijn! „WEGEN" VOOR VLIEGTUIGEN. In de naaste toekomst zullen vliegtuigen hun eigen wegen gebruiken net als auto's en treinen, zegt Tit-Bits. De vlieg-wegen zijn niet zichtbaar, maar ze zijn er toch. Zij bestaan uit bundels onzichtbare stralen, die van de eene plaats naar de andere worden gezonden, als de bundel van een reusachtig zoeklicht. Een proef met deze prachtige methode is kort geleden genomen. In Manchester en Bristol werden zendstations opgericht, die stralen uitzonden in een bundel van ruim 5 K.M. Het vliegtuig is voorzien van ontvang toestellen, die aanwijzen, wanneer de piloot van zijn „weg" afwijkt. Een vliegtuig kan dus in de zwartste duis ternis of dikste mist linea recta van Bristol naar Manchester vliegen. Al wat de vlieger te doen heeft is te zorgen in den bundel te blijven. Hij zal zijn richting dus nooit meer hoeven te verliezen. IETS OVER DE ZEESLANG. Wie denkt, dat hij hiermede een biologi sche verhandeling onder oogen krijgt over de familie der hydrophiïnae, de bestaande zeeslangen, vergist zich. Deze giftslangen, die o.a. in den Indischen en Grooten Oceaan leven, worden ongeveer 1 M. lang; slechts enkele der 50 soorten dier zeeslangen berei ken een lengte van 4 Meter. De zeeslang, waarover het hier gaat, is een geweldig monster, van 30 M. lengte, met een lange kop en manen, waarvan Olaus Magnus in de 16e eeuw gewaagt en Pontoppidan in de 18e. Ook marineofficieren hebben de zee slang waargenomen en er over geschreven in Engelsche kranten o.a. in 1848, 1849 en 1877. Het bekendste werk over de zeeslang is dat van A. C. Oudemans van 1892: The great Sea-Serpent, dat in de Harmsworth encyclo paedic de volledigste analyse van de kwestie al of niet bstaan genoemd wordt. Oude mans neemt het bestaan van de zeeslang aan. Er is echter niets meer bekend van de dieren dan dat sommigen hen hebben gezien. Meer weet men er niet van. Het kan best zijn, dat rijen zwemmende dolfijnen of lange drijvende strengen zeewier voor een zeeslang zijn versleten, De berichten over lengte en omvang varieeren dan ook sterk. Toch is de mogelijkheid van hun bestaan niet uitge sloten. In de „Naeukeurige Beschrijving van de Natuur der Vier-voetige Dieren, vissen en bloedlooze Water-dieren, Vogelen, Kronkel- dieren. Slangen en Draken", van dr. S. Jon- ston, vertaalt uyt 'et Latijn door M. Grausius, van 22 Meert 1660, vinden we het volgende over de Zeeslang. „Haar grote is op zommige plaatsen mer kelijk. In Afrika zijn ze zoo groot, dat ze de Ossen anvallen, en de Galeyen omwerpen. Omtrent Noorwegen zijn zy gezien van twe hondert voeten, die zomstijds zulken ver heven ruggraad boven 't water steken, datter eenschip over lopen kan. indien wij Olaus Magnus geloven Daar wordter inde engte van de Rodanus gevonden die veel geverwt, XL voeten lang en onschadelijk zijn, tenzij men haar tergt Bij eenige eylanden voor Persie zijn 'er geweest van twintig ellebogen, die een gehele vloot verschrikten. Zodanige lopen uitte zee, omtrent het uitstekend hooft van Karamanie en Arabie, te land." En wat verder: „Zij hebben eertijds in Turkijen, ten tijde van Bajazet. mette Landslangen van 't op gaan van de Son, tot den ondergang, ge vochten. Van de gedode wederzijds zijn 'er acht duisent getelt. De waterslangen mosten de overwinning an d' andere laten." Hier zijn waarschijnlijk de legendarische èn bestaande zeeslangen door elkaar gehaald. PAUL DE KOCK. 1794—1871. 27 Augustus was het zestig Jaar geleden, dat te Parijs, in de woning, waar hij bijna een halve eeuw achtereen geleefd had. de romanschrijver Paul de Koek overleed. Charles Paul de Koek was van Nederland- sche afkomst. Hij was de zoon van Johan Koenraad de Koek, een advocaat uit Heus- den, die later pensionaris werd van Wijk bij Duurstede, naar Passy in Frankrijk uitweek en tijdens de revolutie op last van Robes pierre geguillotineerd werd, beschuldigd van te heulen met het buitenland. Dit geschiedde op 24 Maart 1794 en kort daarna werd Paul de Koek geboren. Zijn moeder plaatste hem op zijn vijftiende Jaar op een bankkantoor, doch het bleek, dat hij meer belangstelling had voor de letterkunde dan voor bankzaken. In 1813 schreef hij reeds zijn eerste roman, ,,L' Enfant de ma Femme" De titel en het werk zelf waren al voldoende om hem zijn ontslag te bezorgen, maar de uitgevers toonden zich weldra niet afkeerig van zijn producten. De Koek is de schilder van het leven der kleine burgerluiden in Frankrijk. Hij heelt dit gedaan met een groote komische kracht doch ook op een wijze, die hem in het laatst van zijn leven min of meer tot een anachro nisme maakte. De tijd, dien hij beschreven had was voorbij, de toestanden waren voorbij en zelfs het type van vele zijner personages was verdwenen. Men heeft De Koek vrij al gemeen eenige aanstootelijkheid verweten, doch wellicht is het beter hem te zien als den reallstlschen beschrijver van toestanden die eerder gemoedelijk dan aanstootelijk waren en die zijn lezers voor het meeren- deel niet kenden. Want hij werd vertaald in alle talen van Europa en zelfs vond hij bij den lezerskring, dien hij zich daardoor ge schapen zag, meer waardeering, dan ln het vaderland zelf. De schrijvers der Fransche literatuurgeschiedenissen hebben hem meest al overgeslagen en daar hij wel vertelkust bezat, doch stijl miste, zal dat wel niet ten onrechte geschied zijn. Maar Paul de Koek had in elk geval de verdienste den menschen te laten lachen. Chateaubriand zeide van hem „met hem lacht en hoopt men". Met dat al is het wel merkwaardig, dat men hem in het buitenland alis den vertegenwoordiger der Fransche literatuur beschouwde, aan wlen men eenvoudig alle Fransche romans toe schreef. De Kock's eerste romans en theaterstuk ken bleven onopgemerkt. Zij hadden niet het minste succes en zij bezaten ook geen eigen schappen, welke ze daarvoor in aanmerking zouden doen komen. ZUn genre, dc vroolijke, lichtzinnige zedenroman, vond hij eerst in de jaren omstreeks '20. Doch dit genre werkte hij dan ook terdege uit, hij werd de trouwe schrijver van de kleine lieden in de groote stad. Men zou hem ln zeker opzicht kunnen vergelijken met Justus van Maurik Hij was een productief schrijver. Achter eenvolgens verschenen „Georgette ou la Niece du tabellion" (1820), Gustave, le mauvais sujet" (1821), „Mon volsin Raymond" (1822), de meest typische roman van zijn soort. Ver der „Monsieur Dupont ou la jeune fllle et. sa bonne" (1824), La Laitlère de Montfermeil" (1827), La Pucelle de Belleville (1834), Un jeune Homme charmant (1839), L'homme aux trois culottes (1841), Un homme h marier (1343), Sans cravate ou les commisslonnaircs (1844), Un bal dans le grand Monde (1845), Monsieur Choublanc a la recherche de sa femme (1858), Paul et son chlen (1858), La Fille aux trois jupons (1861). Hij schreef ook voor het tooneel. „L'enfant de ma femme", verscheen als lichte operette in 1835 Cathérine de Courlande (1814) is een melodrama, verder schreef hij tooneelstukjes mot zang, opéracomiques, pantomimes. In het geheel zijn er 50 romans van hem uitgegeven. Zijn zoon Henri de Koek schreef eveneens tooneelspelen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 13