Drie maanden in Indië. Naar de Plantentuinen van West-Java. Zal Duitschland communistisch worden? ill''j, ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1931 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD r Vroeg ln 'den morgen voert de trein ons Van Batavia zuidwaarts door de groote kust vlakte van West-Java. Alles is bebouwd. Links en rechts zien we de bevloeiingswer ken voor de groote sawah vlakten, waartus- schen de dessa's liggen onder hooge klapper- boomen. Maar spoedig begint het gebergte zich in flauwe lijnen af te teekenen en wel dra zien we rechts den getanden kop van de Salah, links vooruit de Gede en de Pang- rango, de voorposten van het Preangerberg- land. Waar de kustvlakte begint te stijgen en overgaat in de noordelijke' helling der ber gen, ligt. Buitenzorg, dat voor vandaag het eindpunt van onze reis is. Ofschoon de man doer van het hotel aanwezig is met een grobah (tweewielige kar) om onze koffers op te laden, stort zich een aantal koelies met lofwaardigen werklust op onze bagage en binnen enkele seconden hebben ze elk een stuk gegrepen en marcheeren al voor ons uit, kennelijk met het doel, allemaal een fooi te verdienen. Wij voelen ons echter heelemaal niet geroepen die werkverschaffing te be kostigen en als we den mandoer duidelijk maken, dat wij hem hoogstens twee koelies zullen betalen, is hij er merkwaardig gauw in geslaagd, de bagage te achterhalen. We laten de oplossing van het geschil verder maar aan hem over en wandelen door de lommerrijke lanen van Buitenzorg naar hotel Bellevue. Een goede naam, Bellevue, want van de achtergalerij heeft men een prachtig gezicht op de omgeving. De kegel van de Salah be- heerscht het tafereel. De hellingen zijn met bosch begroeid, waarin men hier en daar on dernemingen kan onderscheiden. De profiel- lijn gaat met flauwe helling over in het laag land, dat met klapperaanplanting bedekt is, waardoor als een glinsterende band de rivier loopt. De morgennevels leggen over de be groeide hellingen een blauwachtig waas, dat aan het landschap een wonderlijke bekoring geeft, zoodat wij voortdurend weer naar de achtergalerij getrokken worden. Eenige kee- ren grijp ik naar mijn fototoestel, maar even vaak leg ik het weer weg dat is met mijn fo tomateriaal niet te fotogtafeerendat zou een groote desillusie worden en dus moet ik tevreden zijn met de herinnering. Buitenzorg is voor mij synoniem met 's Lands Plantentuin, de mooiste botanische tuin in de tropen, want ons bezoek aan Bui tenzorg gold in de eerste plaats deze instel ling. Door dr. Reinwardt in 1817 gesticht, is de tuin, vooral onder dr. Melchior Treub, steeds meer uitgebreid. Een voormiddag heb ben we er in doorgebracht, zoodat we althans van de voornaamste gedeelten een indruk konden krijgen. Persoonlijk had ik er graag een paar dagen willen ronddolen, om meer op mijn gemak te kunnen genieten van al die bijzondere boomen en planten. Wij kwamen binnen door de beroemde Ka- narilaan met reuzenboomen van misschien wel 40 of 50 M. hoog, waarvan de stam met allerlei klimplanten, en ook wel orchideeën, is bedekt. De laan volgende komen we al spoedig bij den vijver waarin de bekende Victoria Regia groeit. De groote bladeren met opstaanden rand drijven als schotels op het water, terwijl hier en daar een bloem prijkt. Men vertelt altijd, dat die groote bladeren gemakkelijk een kind kunnen dragen, maar dan moet er toch bij gezegd worden, dat er op het blad een passend houten bord moet wor den gelegd want met een stok prik je zoo door de bladeren heen. Langs den lotusvijver hebben we het ge zicht op het paleis van den Gouverneur Ge neraal, dat even buiten den Plantentuin staat. Het was Baron van Imhoff, die in 1745 hier een landhuis stichtte en daarmee de zetel van den G.-G. van het warme Batavia naar hier verplaatste. Onze geleider brengt ons langs de prach tigste orchideeën. Zoo'n tak zouden we voor onze vrouwen moeten meebrengen, oppert één van ons groepje. O, de heeren mogen ge rust een paar takken afsnijden, is het ant woord, maar u zal er weinig aan hebben, want al die mooie kleuren verbleeken bij het drogen meestal zeer sterk. We laten de bloe men dus maar bloeien en ge'nieten er zóó ook yan. Dan dwalen we door de mooie palmenaf- deeling en het coniferenpark en komen ein delijk op den begroeiden heuvel met een prachtig uitzicht over den tuin. Wij bewon deren hier enkele woudreuzen met geweldige wortellij sten, waartusschen eenige personen gemakkelijk een schuilplaats kunnen vinden. Dan keeren we terug langs het riviertje, dat door den Plantentuin loopt en nu, in den drogen tijd maar weinig water heeft. Maar grasboomen in den bergtuin Tjibodas. wat dit „kleine rivierke" in den regentijd presteert kan men zien aan de duizenden af geronde stee'nen, geweldige brokken soms, die dan door het water worden meegesleept van de bergen en gedurende dat transport de scherpe kanten verliezen. Deze kalistee- nen vindt men in elke rivier in Indië, maar ook in ons land kunnen wij ze, hoewel veel kleiner, waarnemen. De Limburgsche rivier tjes kunnen ook heel wat transporteeren, en onze tuinpaden zijn bedekt met de kleine rol- steentjes, die vroeger door de groote rivie ren naar ons land zijn gebracht en o.a. op de Veluwe in grapte hoeveelheden worden gedolven in de békende grintgroeven. Langs de pandanen met hun steltwortels en dicht bebladerde koppen komen we ten slotte weer terecht bij het Museum, dicht bij den ingang. We koopen als souvenirs nog een paar kopergroene insecten in een hou- dertje gevat, die als broche verkocht worden en een paar zegelringen uit Kanarinoten ge sneden en nemen dan afscheid van onzen ge leider. De beroemde Kanarilaan van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg. Ons reisplan luidde, dat wij van Buiten zorg met den trein naar Tjiandjoeiv zouden gaan, om dan met auto's Sindanglaja te be zoeken. Ieder raadde ons echter aan, den tocht geheel per auto te maken, over den hoogen Poedtjakpas en niet de warme trein reis te kiezen. Wij hebben dien raad gevolgd en we hebben er geen spijt van gehad. Nadat we den volgenden morgen Buiten zorg hadden verlaten, begon de weg al spoe dig te klimmen en met talrijke haarspeld bochten kropen we tegen de helling van den Pangrango-Gede pp, langs den ouden post weg, die Daendels hier ruim 120 jaar geleden heeft aangelegd. We hebben telkens prach tige vergezichten over het dal van de Tji Liwong. Langzamerhand komt de koelte van het bergland ons tegemoet en als we op pas hoogte (1480 M.) zijn gekomen, stappen we even uit om een blik te werpen op de groote vlakte van' Bandoeng, die nevelig aan onze voeten ligt. Vermoedelijk is deze hoogvlakte vroeger een groot meer geweest, dat leegge- loopen is door het dieper uitschuren van de bedding van de Tji Taroem. Thans lijkt het door de nevelsluiers wel opnieuw een meer te zijn geworden. Wij vinden dan ook geen mooie vergezichten, als we den uitkijktoren beklommen hebben en daarom stappen we spoedig weer in, dalen een stuk en stoppen weldra voor 't hotel Sindanglaja. Er zijn nu maar enkele gasten, doch !s Zaterdags en 's Zondags is het hier vaak tjokvol, omdat velen uit de lage kuststreken hier even een kouden neus komen halen. Spoedig «na aankomst gaan we naar het beroemde meertje van Tjisaroea. Eigenlijk is het een groot ravijn, dat men heeft afge damd, zoodat men een waterreservoir heeft gekregen, waaruit de sawah's in 't Oostelijk deel van het ravijn bevloeid kunnen worden. Doch 't is niet door die bevloeiïng, dat dit meer zoo bekend is 't is voornamelijk door de schoone omgeving en het is te begrijpen, dat er verschillende landhuizen in de buurt zijn gebouwd, waar de bewoners niet alleen van 't natuurschoon, maar ook van het heerlijk koele bergklimaat kunnen genieten. Spiegel glad ligt het meertje tusschen de hooge zwaarbegroeide bergwanden, men kan er bootjes huren, terwijl aan den oever een bad gelegenheid met springplanken etc. is ge maakt. 't Water is echter bar koud en slechts een enkele van ons groepje waagt zich aan eei\ zwemtochtje. Zóó was het korten tijd geleden. In Maart 1931 is het meer van Tjisaroea leeggeloopen, doordat de dam die het ravijn afsloot, be zweken is, waardoor een groot deel der sawah's in 't Oostelijk deel is verwoest. Het is mij niet bekend, of alles in den ouden vorm zal worden hersteld. Gebeurt dit niet, dan zal Sindanglaja een mooi stukje natuur schoon, tevens een aantrekkingspunt voor de talrijke gasten moeten missen. Den volgenden dag bezochten wij den bergtuin Tjibodas. Daartoe liepen we ee"n eindje den weg op naar de Poentjakpas en sloegen op den hoek het sterk stijgende voetpad in, dat ons steeds hooger voerde langs de berghelling, zoodat wij voortdurend genoten van den aanblik der duizenden sawah's die het rivierdal en de hellingen der bergen bedekken. Al die kleine dijkjes vormen eigenlijk hoogtelijnen, zoodat men het relief van het landschap als op een hoogtekaart ziet aangegeven. En dan de kleuren! Hoeveel rijstvelden ik in Indië ook gezien heb, nimmer ben ik den aanblik van een groot sawahcomplex moe geworden en wat wij dezen ochtend zagen, was ze'ker ge schikt, ons voortdurend te boeien. Hier en daar waren de menschen bezig met ploegen of patjollen en blonk de natte grauwe mod der in de zon, op andere velden lag het teere lichtgroene waas der jonge rijsthalmen, die nog dichtopeen stonden in het kweekbed; elders waren ze reeds uitgeplant, met 2 of 3 bij elkaar, kleine groene sprietjes boven het wateroppervlak. Honderden meters beneden ons konden we nog die afwisseling van kleu ren over de terrassen volgen, hier en daar onderbroken door ee ndecoratie van forsche pisangstammen. Van de hoogte af komt een smal beekje ons tegemoet, nauwelijks één M. breed. Het water loopt de sawah's op en stort zich aan 't andere eind door het dijkje op een lager liggenden akker. Om uitspoeling te voorkomen liggen bij die loozingsplaatsen een paar dikke steenen onder het waterval letje. Hooger stijgende worden de sawah's zeld zamer en komen de droge velden met mais Men is bezig de velden schoon te maken en we zien hier en daar rookwolken opstijgen, waar het oude stroo verbrand wordt. Veel- vuldiger worden de akkers met aardappelen, boontjes, koolsoorten, worteltjes, echt Euro- peesche groenten dus, die van hier naar Bui tenzorg en Batavia worden gevoerd. Nu en dan komen we een man tegen, die in een sukkeldrafje het smalle bergpaadje afdaalt, terwijl hij aan eiken kant van z'n zwiepen- den draagstok een groote mand groenten torst. Ieder die wel eens getracht heeft een half mud wortelen weg te dragen kan zich een voorstelling maken van de prestatie van zoo'n kleinen stevigen Soendanee's, die twee halve mudden aan z'n pikoelan (draagstok) hangt en daarmee in een drafje wegloopt. Men praat veel over de luiheid van den In lander, maar als je hier in West-Java die menschen ziet arbeiden, ga je die kwestie toch wel wat anders bekijken. Toen we des morgens om een uur of acht tusschen de sawah's doorliepen zagen we twee mannen bezig hun akker te bewerken. Ze stonden tot aan de kuiten in de dikke modder en werk ten als paarden. En toen we 's middags om één uur weer terug kwamen, zwaaiden ze nog even krachtig hun patjol. (Dit is een soort spade waarmee de bodem wordt losgehakt, zooals wij een houwel gebruiken). Ik zou de uitspraak, dat de Inlander lui is, in haar al gemeenheid niet graag voor mijn rekening Scheveningsche vrouwen aan het netten boeten. In een klecderdracht, die bij zoo'n oud-vaderlandsch handwerk hoort. nemen en die het niet met me eens is, moet maar eens in de Soendalanden gaan kijken. Langzamerhand zijn bij het hooger stijgen de bouwvelden verdwenen; de boomen wor den talrijker en nadat we nog een klein stroompje gepasseerd zijn, waar -een paar jongens bezig zijn hun kleine paardje te was- schen zien we al spoedig den ingang van den bergtuin voor ons. Over een met groote kali- steenen geplaveiden weg loopen we naar bin nen en komen langs een helling vol prach tige boomvarens, die op deze hoogte welig tieren. Langs reuzenboomen wo. de beken de Rasamala en Araucaria soorten komen we bij den vijver waarin het papyrusriet groeit. Dan zien we het laboratorium en het logeergebouw voor wetenschappelijke bezoe kers reeds voor ons liggen en weldra komt dr. Went ons tegemoet, die ons een wande ling voorstelt door het bosch, achter het la boratorium gelegen. Er is een soort van pad te onderscheiden, maar hier en daar moeten we over een omgevallen boom klimmen; dan weer dalen we af in een geul, waarin een klein stroompje loopt en klauteren aan de andere zijde weer tegen den glibberigeh bo dem omhoog. Hoewel 't een zonnige dag is, merken we er niet zoo veel van; de geweldige boomkrui nen der woudreuzen en het lagere geboomte houden het meeste licht wel tegen. Sommige boomen zitten vol nestvarens; 't is hier erg vochtig en vooral ruik je de geur van den bodem en van rottende planten. Plotseling ligt voor onze voeten een prachtige oranje- roode bloem, de aardvlam, die zóó uit den bodem opschiet, de eigenlijke plant met lange geveerde bladeren staat een paar meters ver der. Tijdens onze wandeling hooren we dat deze bergtuin indertijd gebruikt is voor aanplant van Kinaboomen, waartoe Hasskarl in 1852 zaden en planten uit Zuid-Amerika had ge haald. Aangezien de hoogvlakte van Penga- lengan ten zuiden van Bandoeng hiervoor beter geschikt was, is Tjibodas in latere ja ren, vooral onder prof. Treub. de plaats ge worden, waar de bergflora van de tropische gebieden bijeengebracht werd en als zoodanig behoort Tjibodas tot 's Lands Plantentuin van Buitenzorg. Eenige jaren geleden is het woudgebied, waarin de Gede en de Pangrano toppen liggen tot natuurmonument ver klaard, zoodat het geheele complex van berg tuin en bosschen een oppervlakte heeft van meer dan 1200 H.A., waar de botanici prach tig studiemateriaal kunnen vinden. Nadat we nog een rondgang door de kassen hebben gemaakt, nemen we afscheid en da len weer af naar Sindanglaja. Dicht bij huis gekomen staan we nog even bewonderend stil bij een Inlandsche kweekerij met de prach tigste rozen, anjelieren en chrysanthen, een klein stukje Aalsmeer naar West-Java ver plaatst en wij verwonderen ons niet meer, na alles, wat we hier in den omtrek hebben ge zien, als de hotelhouder Sindanglaja een groenten-, vruchten- en bloemen centrum noemt voor Buitenzorg, Batavia en Bandoeng E. W. VENEMA. Europa 's grootste gevaar. De economische toestand dreigend 3oor SIEGFRIED VON KARDORFF (Vice-Vooizitter van den Rijksdag). Gedurende de laatste verkiezingen in Sep tember 1930 kwamen de uiterst radicale par tijen met veel winst voor den dag; de Na- tionaal-socialistische partij bleek boven alle verwachtig gegroeid te zijn. Deze neiging van onze kiezers, om te stemmen of op uiterst links of op uiterst rechts de communisten of nationaal-socialisten wordt door den druk der vredesverdragen en den algemee- nen deplorabelen economischen toestand van Duitschland verklaard. De beide genoemde extremistische partijen in den Rijksdag kunnen vergeleken worden met twee communiceerende buizen; stijgt de één, dan daalt de ander. En daarom is het niet moeilijk te voorspellen, dat, door de wet der reactie, de groei van de partij der Nazi's gevolgd zal worden door een verderen groei van het extremisme op den linkervleugel; dat is het communisme. Terwijl de aanhangers van Lenin's leer in Duitschland meestal wanhopige elementen uit de arbeidersklasse zijn, naar het radica lisme gedreven door de misère van de werk loosheid, is de Nationaal-socialistische partij samengesteld uit de wanhopigen der middel klassen, geruïneerd door de inflatie en be dreigd in hun bestaan, menschen die geen hoop meer hebben op een blij venden, vasten werkkring. De groei van de Nationaal-socia- listische partij is verder het logische gevolg van de splitsing van de gematigde middel partijen, veroorzaakt door de evenredige ver kiezing. De burgerlijke partijen hebben de buitenlandsche politiek van Stresemann voorgestaan, maar omdat de opofferingen die deze politiek met zich meebracht, nog altijd gevoeld worden, moeten we niet blind zijn voor de positieve resultaten met deze poUtiek verkregen. De groote blunders van het Ministerie van Onderwijs hebben een groot aantal der Duitsche studenten in de armen van uiterst rechtsch gedreven en het kan niet worden ontkend, dat een zeer groot deel der Duit sche jeugd vol vertrouwen in het Nationaal - socialistische Fascisme is. Jonge menschen dwepen nu eenmaal met idealen, waaraan de huidige Staatsvorm niet kan voldoen. Onder deze omstandigheden is het voor de verantwoordelijke Duitsche staatslieden de hoofdtaak, alles te doen wat in hun macht is om de gevaarlijke conflicten tusschen deze extremisten te voorkomen, teneinde den Duitschen staat in zijn tegenwoordigen vorm te handhaven. Er is geen twijfel aan dat zelfs de geringste politieke crisis de fïnan- cieele crisis zal verergeren. Duitschland heeft gebrek aan kapitaal, en vreemde credieten zullen alleen verkregen worden, wanneer het buitenland vertrouwen heeft in de stabiliteit van de Duitsche Republiek. De eenige, afdoende remedie voor verbete ring van onze omstandigheden is de invoe ring van een plan voor de hervorming van de inrichting van het Rijk en onze financiee- le sociale politiek. De Constitutie van Wei- mar heeft de grondfout, dat het Rijk teveel wetgevende en te weinig uitvoerende macht heeft. Het conflict tusschen het Rijk en de individueele Staten is een groote belemme ring voor onze administratieve organisatie en daaraan is het feit te danken, dat de Duitsche administratie zoo duur is. De individueele staten en gemeenten zijn teveel gewend economisch en financieel op het Rijk te steunen, een systeem, dat niet aan te bevelen is, daar het den betrokken lichamen een valsch gevoel van veiligheid geeft. Dit verklaart de verrassend groote ver kwisting van de gemeentebesturen van ver scheidene der groote Duitsche steden. Duitschland heeft het recht trotsch te zijn op zijn sociale inrichtingen, maar deze so ciale politiek heeft een groot nadeel; zij maakt het productieproces zeer kostbaar, zoodat Duitschland daardoor als mededinger op de wereldmarkt zeer gehandicapt is. Bovendien lijdt Duitschland voortdurend onder de lasten van de herstel-betalingen. Mijn landgenoot ergert het, elk jaar- ver plicht te zijn millioenen aan andere landen te betalen. De dwang op de herstel-beta lingen is de wortel van onze economische ellende. De herstel-betalingen vormen één der krachtigste en overtuigendste argumen ten voor de leiders der beide radicale par tijen: de Nationaal-socialisten en de Com munisten. Een werkelijk, blijvende vrede is in Europa alleen maar bestaanbaar, wanneer Duitsch land in evenwicht is gebracht en op voet van gelijkheid met de andere Europeesche mogendheden wordt behandeld. Zij, die het goed meenen met den wereld vrede .moeten hun uiterste best doen, een gezonde basis voor den vrede te scheppen door de economische positie van Duitschland te verbeteren. De gevaren van Hitier isme en Bolsjewisme kunnen alleen gebannen wor den door de mogelijkheid van een economi sche redding van Duitschland. De geheele wereld lijdt onder de handels crisis. Deze crisis kan overwonnen worden, wanneer alle Europeesche mogendheden in zien, dat het algemeen belang op het spel staat. De vrede en het geluk van de wereld hangt af van de mogelijkheid, een atmosfeer van vrede en goeden wil onder de volken van Europa te scheppen. Het is de eenige weg. (Nadruk verboden). BARTHOLOMEUS VAN DER HELST. De schilder Van der Helst is te Haarlem ge boren in 1613. De familie was uit Vlaanderen afkomstig, hoewel Bartholomeus' grootvader reeds te Haarlem woonde. Zijn vader, Lode- wijk Lowijs van der Helst, was eerst hande laar in vaste en roerende goederen, later hield hij het logement „De gecroonde Ooyevaer" ln de Groote Houtstraat. Als Van der Helst trouwt, op zijn 24ste jaar, wordt hij reeds vermeld als wonend te Am sterdam. Zijn vrouw was ook een Amsterdam- sche en het huwelijk werd in de Nieuwe Kerk aldaar ingezegend. Merkwaardig is het, dat Van der Helst niet de leerling werd van Frans Hals, maar ter schole ging bij Amsterdamsche meesters. Hij vestigde zich als schilder te Amsterdam en hij kreeg weldra een goede clientèle, die hem zocht om zijn groeiende vermaardheid als portretschilder. Hij moet dan ook een goed bestaan in zijn kunst gevonden hebben, hoewel er ook bij hem sprake is van niet of met moeite betaalde schulden, zooals huls- huur en voor lijsten voor zijn schilderijen. Zijn tweede vrouw verkeerde na zijn dood ln bekrompen omstandigheden, al kon hij zijn dochter bij haar huwelijk een goede bruid schat meegeven. Evenals Frans Hals is Van der Helst vooral de schilder van schutters stukken, de enorme schilderijen, waarvan de omvang hem meermalen moet hebben dwars gezeten, zoo erg, dat hij verhuizen moest om een atelier te scheppen, dat in afmetingen aan de eischen van het stuk beantwoordde. Aanvankelijk staat hij vooral onder invloed van zijn grooten Haarlemsc'nen tijdgenoot, doch later ook van Rembrandt- Dikwijls gaf hij aan anderen gedeelten van een onder handen zijnd werk ter voltooiing, zooals aan L. Bakhuyzen, W. van de Velde, J. B. Weenix. Zijn eerste groote werk, op 23-jarigen leef tijd vervaardigd, is „de Walenregenten", waarin invloeden van Ellas, Frans Hals en Rembrandt te bespeuren vallen. Het geeft reeds een goeden indruk van zijn meester schap. In 1643 levert hij een sc-hutterstuk, dat een waar meesterwerk mag heeten. De groote stukken volgen elkaar op, het Korpo raalschap van R. Bicker, de Schuttersmaaltijd de Regenten van het Spinhuis. Na 1643 begint Rembrandt zijn invloed op hem te verliezen en na 1650 wordt Van der Heist's palet veel schraler, deftiger en conventioneeler, met zeer weinig spontaneïteit. Toch levert hij nog zeer fraaie portretten en hij vindt vele navolgers, zooals Govert Flinck en Ferdinand Bol. Leerlingen van den schilder zijn er slechts twee bekend: zijn zoon Lodewijk en zekere Marcus Waltus. Er is slechts één teekening, die aan den schilder wordt toegeschreven, geëtst of ge graveerd heeft hij ln het geheel niet. Een 120- tal schilderijen is echter over de geheele we reld in musea en particuliere verzamelingen opgenomen. Van der Helst is in 1670 te Amsterdam ge storven. De hoofdstad heeft een straat naar hem genoemd, doch is het niet vreemd, dat de geboortestad van den schilder zijn naam nog niet aan dien van een straat of plein ver bonden heeft? Amateur-fotografen in Engeland geven ongeveer 30 millioen gulden per jaar uit aan hun liefhebberijen. Men zou het niet zeggen als men de resultaten ziet. In 1930 werden 12.460 aanvragen van vreemde arbeiders ingezonden, om in Enge land te werken. Hiervan zijn er 11.699 toege staan,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15