Drie maanden in Indië.
Naar de Plantentuinen van West-Java.
Zal Duitschland communistisch worden?
ill''j,
ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1931
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
r Vroeg ln 'den morgen voert de trein ons
Van Batavia zuidwaarts door de groote kust
vlakte van West-Java. Alles is bebouwd.
Links en rechts zien we de bevloeiingswer
ken voor de groote sawah vlakten, waartus-
schen de dessa's liggen onder hooge klapper-
boomen. Maar spoedig begint het gebergte
zich in flauwe lijnen af te teekenen en wel
dra zien we rechts den getanden kop van de
Salah, links vooruit de Gede en de Pang-
rango, de voorposten van het Preangerberg-
land. Waar de kustvlakte begint te stijgen
en overgaat in de noordelijke' helling der ber
gen, ligt. Buitenzorg, dat voor vandaag het
eindpunt van onze reis is. Ofschoon de man
doer van het hotel aanwezig is met een
grobah (tweewielige kar) om onze koffers op
te laden, stort zich een aantal koelies met
lofwaardigen werklust op onze bagage en
binnen enkele seconden hebben ze elk een
stuk gegrepen en marcheeren al voor ons uit,
kennelijk met het doel, allemaal een fooi te
verdienen. Wij voelen ons echter heelemaal
niet geroepen die werkverschaffing te be
kostigen en als we den mandoer duidelijk
maken, dat wij hem hoogstens twee koelies
zullen betalen, is hij er merkwaardig gauw
in geslaagd, de bagage te achterhalen. We
laten de oplossing van het geschil verder
maar aan hem over en wandelen door de
lommerrijke lanen van Buitenzorg naar hotel
Bellevue.
Een goede naam, Bellevue, want van de
achtergalerij heeft men een prachtig gezicht
op de omgeving. De kegel van de Salah be-
heerscht het tafereel. De hellingen zijn met
bosch begroeid, waarin men hier en daar on
dernemingen kan onderscheiden. De profiel-
lijn gaat met flauwe helling over in het laag
land, dat met klapperaanplanting bedekt is,
waardoor als een glinsterende band de rivier
loopt. De morgennevels leggen over de be
groeide hellingen een blauwachtig waas, dat
aan het landschap een wonderlijke bekoring
geeft, zoodat wij voortdurend weer naar de
achtergalerij getrokken worden. Eenige kee-
ren grijp ik naar mijn fototoestel, maar even
vaak leg ik het weer weg dat is met mijn fo
tomateriaal niet te fotogtafeerendat zou
een groote desillusie worden en dus moet ik
tevreden zijn met de herinnering.
Buitenzorg is voor mij synoniem met
's Lands Plantentuin, de mooiste botanische
tuin in de tropen, want ons bezoek aan Bui
tenzorg gold in de eerste plaats deze instel
ling. Door dr. Reinwardt in 1817 gesticht, is
de tuin, vooral onder dr. Melchior Treub,
steeds meer uitgebreid. Een voormiddag heb
ben we er in doorgebracht, zoodat we althans
van de voornaamste gedeelten een indruk
konden krijgen. Persoonlijk had ik er graag
een paar dagen willen ronddolen, om meer
op mijn gemak te kunnen genieten van al
die bijzondere boomen en planten.
Wij kwamen binnen door de beroemde Ka-
narilaan met reuzenboomen van misschien
wel 40 of 50 M. hoog, waarvan de stam met
allerlei klimplanten, en ook wel orchideeën,
is bedekt. De laan volgende komen we al
spoedig bij den vijver waarin de bekende
Victoria Regia groeit. De groote bladeren met
opstaanden rand drijven als schotels op het
water, terwijl hier en daar een bloem prijkt.
Men vertelt altijd, dat die groote bladeren
gemakkelijk een kind kunnen dragen, maar
dan moet er toch bij gezegd worden, dat er op
het blad een passend houten bord moet wor
den gelegd want met een stok prik je zoo
door de bladeren heen.
Langs den lotusvijver hebben we het ge
zicht op het paleis van den Gouverneur Ge
neraal, dat even buiten den Plantentuin
staat. Het was Baron van Imhoff, die in 1745
hier een landhuis stichtte en daarmee de
zetel van den G.-G. van het warme Batavia
naar hier verplaatste.
Onze geleider brengt ons langs de prach
tigste orchideeën. Zoo'n tak zouden we voor
onze vrouwen moeten meebrengen, oppert
één van ons groepje. O, de heeren mogen ge
rust een paar takken afsnijden, is het ant
woord, maar u zal er weinig aan hebben,
want al die mooie kleuren verbleeken bij het
drogen meestal zeer sterk. We laten de bloe
men dus maar bloeien en ge'nieten er zóó ook
yan.
Dan dwalen we door de mooie palmenaf-
deeling en het coniferenpark en komen ein
delijk op den begroeiden heuvel met een
prachtig uitzicht over den tuin. Wij bewon
deren hier enkele woudreuzen met geweldige
wortellij sten, waartusschen eenige personen
gemakkelijk een schuilplaats kunnen vinden.
Dan keeren we terug langs het riviertje, dat
door den Plantentuin loopt en nu, in den
drogen tijd maar weinig water heeft. Maar
grasboomen in den bergtuin
Tjibodas.
wat dit „kleine rivierke" in den regentijd
presteert kan men zien aan de duizenden af
geronde stee'nen, geweldige brokken soms,
die dan door het water worden meegesleept
van de bergen en gedurende dat transport
de scherpe kanten verliezen. Deze kalistee-
nen vindt men in elke rivier in Indië, maar
ook in ons land kunnen wij ze, hoewel veel
kleiner, waarnemen. De Limburgsche rivier
tjes kunnen ook heel wat transporteeren, en
onze tuinpaden zijn bedekt met de kleine rol-
steentjes, die vroeger door de groote rivie
ren naar ons land zijn gebracht en o.a. op
de Veluwe in grapte hoeveelheden worden
gedolven in de békende grintgroeven.
Langs de pandanen met hun steltwortels
en dicht bebladerde koppen komen we ten
slotte weer terecht bij het Museum, dicht bij
den ingang. We koopen als souvenirs nog
een paar kopergroene insecten in een hou-
dertje gevat, die als broche verkocht worden
en een paar zegelringen uit Kanarinoten ge
sneden en nemen dan afscheid van onzen ge
leider.
De beroemde Kanarilaan van 's Lands
Plantentuin te Buitenzorg.
Ons reisplan luidde, dat wij van Buiten
zorg met den trein naar Tjiandjoeiv zouden
gaan, om dan met auto's Sindanglaja te be
zoeken. Ieder raadde ons echter aan, den
tocht geheel per auto te maken, over den
hoogen Poedtjakpas en niet de warme trein
reis te kiezen. Wij hebben dien raad gevolgd
en we hebben er geen spijt van gehad.
Nadat we den volgenden morgen Buiten
zorg hadden verlaten, begon de weg al spoe
dig te klimmen en met talrijke haarspeld
bochten kropen we tegen de helling van den
Pangrango-Gede pp, langs den ouden post
weg, die Daendels hier ruim 120 jaar geleden
heeft aangelegd. We hebben telkens prach
tige vergezichten over het dal van de Tji
Liwong. Langzamerhand komt de koelte van
het bergland ons tegemoet en als we op pas
hoogte (1480 M.) zijn gekomen, stappen we
even uit om een blik te werpen op de groote
vlakte van' Bandoeng, die nevelig aan onze
voeten ligt. Vermoedelijk is deze hoogvlakte
vroeger een groot meer geweest, dat leegge-
loopen is door het dieper uitschuren van de
bedding van de Tji Taroem. Thans lijkt het
door de nevelsluiers wel opnieuw een meer te
zijn geworden. Wij vinden dan ook geen
mooie vergezichten, als we den uitkijktoren
beklommen hebben en daarom stappen we
spoedig weer in, dalen een stuk en stoppen
weldra voor 't hotel Sindanglaja. Er zijn nu
maar enkele gasten, doch !s Zaterdags en
's Zondags is het hier vaak tjokvol, omdat
velen uit de lage kuststreken hier even een
kouden neus komen halen.
Spoedig «na aankomst gaan we naar het
beroemde meertje van Tjisaroea. Eigenlijk is
het een groot ravijn, dat men heeft afge
damd, zoodat men een waterreservoir heeft
gekregen, waaruit de sawah's in 't Oostelijk
deel van het ravijn bevloeid kunnen worden.
Doch 't is niet door die bevloeiïng, dat dit
meer zoo bekend is 't is voornamelijk door de
schoone omgeving en het is te begrijpen, dat
er verschillende landhuizen in de buurt zijn
gebouwd, waar de bewoners niet alleen van
't natuurschoon, maar ook van het heerlijk
koele bergklimaat kunnen genieten. Spiegel
glad ligt het meertje tusschen de hooge
zwaarbegroeide bergwanden, men kan er
bootjes huren, terwijl aan den oever een bad
gelegenheid met springplanken etc. is ge
maakt. 't Water is echter bar koud en slechts
een enkele van ons groepje waagt zich aan
eei\ zwemtochtje.
Zóó was het korten tijd geleden. In Maart
1931 is het meer van Tjisaroea leeggeloopen,
doordat de dam die het ravijn afsloot, be
zweken is, waardoor een groot deel der
sawah's in 't Oostelijk deel is verwoest. Het is
mij niet bekend, of alles in den ouden vorm
zal worden hersteld. Gebeurt dit niet, dan
zal Sindanglaja een mooi stukje natuur
schoon, tevens een aantrekkingspunt voor de
talrijke gasten moeten missen.
Den volgenden dag bezochten wij den
bergtuin Tjibodas.
Daartoe liepen we ee"n eindje den weg op
naar de Poentjakpas en sloegen op den hoek
het sterk stijgende voetpad in, dat ons steeds
hooger voerde langs de berghelling, zoodat
wij voortdurend genoten van den aanblik
der duizenden sawah's die het rivierdal en de
hellingen der bergen bedekken. Al die kleine
dijkjes vormen eigenlijk hoogtelijnen, zoodat
men het relief van het landschap als op een
hoogtekaart ziet aangegeven. En dan de
kleuren! Hoeveel rijstvelden ik in Indië ook
gezien heb, nimmer ben ik den aanblik van
een groot sawahcomplex moe geworden en
wat wij dezen ochtend zagen, was ze'ker ge
schikt, ons voortdurend te boeien. Hier en
daar waren de menschen bezig met ploegen
of patjollen en blonk de natte grauwe mod
der in de zon, op andere velden lag het teere
lichtgroene waas der jonge rijsthalmen, die
nog dichtopeen stonden in het kweekbed;
elders waren ze reeds uitgeplant, met 2 of
3 bij elkaar, kleine groene sprietjes boven het
wateroppervlak. Honderden meters beneden
ons konden we nog die afwisseling van kleu
ren over de terrassen volgen, hier en daar
onderbroken door ee ndecoratie van forsche
pisangstammen. Van de hoogte af komt een
smal beekje ons tegemoet, nauwelijks één M.
breed. Het water loopt de sawah's op en stort
zich aan 't andere eind door het dijkje op
een lager liggenden akker. Om uitspoeling te
voorkomen liggen bij die loozingsplaatsen
een paar dikke steenen onder het waterval
letje.
Hooger stijgende worden de sawah's zeld
zamer en komen de droge velden met mais
Men is bezig de velden schoon te maken en
we zien hier en daar rookwolken opstijgen,
waar het oude stroo verbrand wordt. Veel-
vuldiger worden de akkers met aardappelen,
boontjes, koolsoorten, worteltjes, echt Euro-
peesche groenten dus, die van hier naar Bui
tenzorg en Batavia worden gevoerd. Nu en
dan komen we een man tegen, die in een
sukkeldrafje het smalle bergpaadje afdaalt,
terwijl hij aan eiken kant van z'n zwiepen-
den draagstok een groote mand groenten
torst. Ieder die wel eens getracht heeft een
half mud wortelen weg te dragen kan zich
een voorstelling maken van de prestatie van
zoo'n kleinen stevigen Soendanee's, die twee
halve mudden aan z'n pikoelan (draagstok)
hangt en daarmee in een drafje wegloopt.
Men praat veel over de luiheid van den In
lander, maar als je hier in West-Java die
menschen ziet arbeiden, ga je die kwestie
toch wel wat anders bekijken. Toen we des
morgens om een uur of acht tusschen de
sawah's doorliepen zagen we twee mannen
bezig hun akker te bewerken. Ze stonden tot
aan de kuiten in de dikke modder en werk
ten als paarden. En toen we 's middags om
één uur weer terug kwamen, zwaaiden ze nog
even krachtig hun patjol. (Dit is een soort
spade waarmee de bodem wordt losgehakt,
zooals wij een houwel gebruiken). Ik zou de
uitspraak, dat de Inlander lui is, in haar al
gemeenheid niet graag voor mijn rekening
Scheveningsche vrouwen aan het netten boeten. In een klecderdracht, die bij zoo'n
oud-vaderlandsch handwerk hoort.
nemen en die het niet met me eens is, moet
maar eens in de Soendalanden gaan kijken.
Langzamerhand zijn bij het hooger stijgen
de bouwvelden verdwenen; de boomen wor
den talrijker en nadat we nog een klein
stroompje gepasseerd zijn, waar -een paar
jongens bezig zijn hun kleine paardje te was-
schen zien we al spoedig den ingang van den
bergtuin voor ons. Over een met groote kali-
steenen geplaveiden weg loopen we naar bin
nen en komen langs een helling vol prach
tige boomvarens, die op deze hoogte welig
tieren. Langs reuzenboomen wo. de beken
de Rasamala en Araucaria soorten komen
we bij den vijver waarin het papyrusriet
groeit. Dan zien we het laboratorium en het
logeergebouw voor wetenschappelijke bezoe
kers reeds voor ons liggen en weldra komt
dr. Went ons tegemoet, die ons een wande
ling voorstelt door het bosch, achter het la
boratorium gelegen. Er is een soort van pad
te onderscheiden, maar hier en daar moeten
we over een omgevallen boom klimmen; dan
weer dalen we af in een geul, waarin een
klein stroompje loopt en klauteren aan de
andere zijde weer tegen den glibberigeh bo
dem omhoog.
Hoewel 't een zonnige dag is, merken we
er niet zoo veel van; de geweldige boomkrui
nen der woudreuzen en het lagere geboomte
houden het meeste licht wel tegen. Sommige
boomen zitten vol nestvarens; 't is hier erg
vochtig en vooral ruik je de geur van den
bodem en van rottende planten. Plotseling
ligt voor onze voeten een prachtige oranje-
roode bloem, de aardvlam, die zóó uit den
bodem opschiet, de eigenlijke plant met lange
geveerde bladeren staat een paar meters ver
der.
Tijdens onze wandeling hooren we dat deze
bergtuin indertijd gebruikt is voor aanplant
van Kinaboomen, waartoe Hasskarl in 1852
zaden en planten uit Zuid-Amerika had ge
haald. Aangezien de hoogvlakte van Penga-
lengan ten zuiden van Bandoeng hiervoor
beter geschikt was, is Tjibodas in latere ja
ren, vooral onder prof. Treub. de plaats ge
worden, waar de bergflora van de tropische
gebieden bijeengebracht werd en als zoodanig
behoort Tjibodas tot 's Lands Plantentuin
van Buitenzorg. Eenige jaren geleden is het
woudgebied, waarin de Gede en de Pangrano
toppen liggen tot natuurmonument ver
klaard, zoodat het geheele complex van berg
tuin en bosschen een oppervlakte heeft van
meer dan 1200 H.A., waar de botanici prach
tig studiemateriaal kunnen vinden.
Nadat we nog een rondgang door de kassen
hebben gemaakt, nemen we afscheid en da
len weer af naar Sindanglaja. Dicht bij huis
gekomen staan we nog even bewonderend stil
bij een Inlandsche kweekerij met de prach
tigste rozen, anjelieren en chrysanthen, een
klein stukje Aalsmeer naar West-Java ver
plaatst en wij verwonderen ons niet meer, na
alles, wat we hier in den omtrek hebben ge
zien, als de hotelhouder Sindanglaja een
groenten-, vruchten- en bloemen centrum
noemt voor Buitenzorg, Batavia en Bandoeng
E. W. VENEMA.
Europa 's grootste gevaar.
De economische toestand dreigend
3oor SIEGFRIED VON KARDORFF (Vice-Vooizitter van den Rijksdag).
Gedurende de laatste verkiezingen in Sep
tember 1930 kwamen de uiterst radicale par
tijen met veel winst voor den dag; de Na-
tionaal-socialistische partij bleek boven alle
verwachtig gegroeid te zijn. Deze neiging van
onze kiezers, om te stemmen of op uiterst
links of op uiterst rechts de communisten
of nationaal-socialisten wordt door den
druk der vredesverdragen en den algemee-
nen deplorabelen economischen toestand
van Duitschland verklaard.
De beide genoemde extremistische partijen
in den Rijksdag kunnen vergeleken worden
met twee communiceerende buizen; stijgt de
één, dan daalt de ander. En daarom is het
niet moeilijk te voorspellen, dat, door de wet
der reactie, de groei van de partij der Nazi's
gevolgd zal worden door een verderen groei
van het extremisme op den linkervleugel; dat
is het communisme.
Terwijl de aanhangers van Lenin's leer in
Duitschland meestal wanhopige elementen
uit de arbeidersklasse zijn, naar het radica
lisme gedreven door de misère van de werk
loosheid, is de Nationaal-socialistische partij
samengesteld uit de wanhopigen der middel
klassen, geruïneerd door de inflatie en be
dreigd in hun bestaan, menschen die geen
hoop meer hebben op een blij venden, vasten
werkkring. De groei van de Nationaal-socia-
listische partij is verder het logische gevolg
van de splitsing van de gematigde middel
partijen, veroorzaakt door de evenredige ver
kiezing. De burgerlijke partijen hebben de
buitenlandsche politiek van Stresemann
voorgestaan, maar omdat de opofferingen
die deze politiek met zich meebracht, nog
altijd gevoeld worden, moeten we niet blind
zijn voor de positieve resultaten met deze
poUtiek verkregen.
De groote blunders van het Ministerie van
Onderwijs hebben een groot aantal der
Duitsche studenten in de armen van uiterst
rechtsch gedreven en het kan niet worden
ontkend, dat een zeer groot deel der Duit
sche jeugd vol vertrouwen in het Nationaal -
socialistische Fascisme is. Jonge menschen
dwepen nu eenmaal met idealen, waaraan de
huidige Staatsvorm niet kan voldoen.
Onder deze omstandigheden is het voor de
verantwoordelijke Duitsche staatslieden de
hoofdtaak, alles te doen wat in hun macht
is om de gevaarlijke conflicten tusschen deze
extremisten te voorkomen, teneinde den
Duitschen staat in zijn tegenwoordigen vorm
te handhaven. Er is geen twijfel aan dat
zelfs de geringste politieke crisis de fïnan-
cieele crisis zal verergeren. Duitschland heeft
gebrek aan kapitaal, en vreemde credieten
zullen alleen verkregen worden, wanneer het
buitenland vertrouwen heeft in de stabiliteit
van de Duitsche Republiek.
De eenige, afdoende remedie voor verbete
ring van onze omstandigheden is de invoe
ring van een plan voor de hervorming van
de inrichting van het Rijk en onze financiee-
le sociale politiek. De Constitutie van Wei-
mar heeft de grondfout, dat het Rijk teveel
wetgevende en te weinig uitvoerende macht
heeft. Het conflict tusschen het Rijk en de
individueele Staten is een groote belemme
ring voor onze administratieve organisatie
en daaraan is het feit te danken, dat de
Duitsche administratie zoo duur is.
De individueele staten en gemeenten zijn
teveel gewend economisch en financieel op
het Rijk te steunen, een systeem, dat niet
aan te bevelen is, daar het den betrokken
lichamen een valsch gevoel van veiligheid
geeft. Dit verklaart de verrassend groote ver
kwisting van de gemeentebesturen van ver
scheidene der groote Duitsche steden.
Duitschland heeft het recht trotsch te zijn
op zijn sociale inrichtingen, maar deze so
ciale politiek heeft een groot nadeel; zij
maakt het productieproces zeer kostbaar,
zoodat Duitschland daardoor als mededinger
op de wereldmarkt zeer gehandicapt is.
Bovendien lijdt Duitschland voortdurend
onder de lasten van de herstel-betalingen.
Mijn landgenoot ergert het, elk jaar- ver
plicht te zijn millioenen aan andere landen
te betalen. De dwang op de herstel-beta
lingen is de wortel van onze economische
ellende. De herstel-betalingen vormen één
der krachtigste en overtuigendste argumen
ten voor de leiders der beide radicale par
tijen: de Nationaal-socialisten en de Com
munisten.
Een werkelijk, blijvende vrede is in Europa
alleen maar bestaanbaar, wanneer Duitsch
land in evenwicht is gebracht en op voet
van gelijkheid met de andere Europeesche
mogendheden wordt behandeld.
Zij, die het goed meenen met den wereld
vrede .moeten hun uiterste best doen, een
gezonde basis voor den vrede te scheppen
door de economische positie van Duitschland
te verbeteren. De gevaren van Hitier isme en
Bolsjewisme kunnen alleen gebannen wor
den door de mogelijkheid van een economi
sche redding van Duitschland.
De geheele wereld lijdt onder de handels
crisis. Deze crisis kan overwonnen worden,
wanneer alle Europeesche mogendheden in
zien, dat het algemeen belang op het spel
staat. De vrede en het geluk van de wereld
hangt af van de mogelijkheid, een atmosfeer
van vrede en goeden wil onder de volken van
Europa te scheppen. Het is de eenige weg.
(Nadruk verboden).
BARTHOLOMEUS VAN DER
HELST.
De schilder Van der Helst is te Haarlem ge
boren in 1613. De familie was uit Vlaanderen
afkomstig, hoewel Bartholomeus' grootvader
reeds te Haarlem woonde. Zijn vader, Lode-
wijk Lowijs van der Helst, was eerst hande
laar in vaste en roerende goederen, later hield
hij het logement „De gecroonde Ooyevaer" ln
de Groote Houtstraat.
Als Van der Helst trouwt, op zijn 24ste jaar,
wordt hij reeds vermeld als wonend te Am
sterdam. Zijn vrouw was ook een Amsterdam-
sche en het huwelijk werd in de Nieuwe Kerk
aldaar ingezegend.
Merkwaardig is het, dat Van der Helst niet
de leerling werd van Frans Hals, maar ter
schole ging bij Amsterdamsche meesters.
Hij vestigde zich als schilder te Amsterdam
en hij kreeg weldra een goede clientèle, die
hem zocht om zijn groeiende vermaardheid
als portretschilder. Hij moet dan ook een
goed bestaan in zijn kunst gevonden hebben,
hoewel er ook bij hem sprake is van niet of
met moeite betaalde schulden, zooals huls-
huur en voor lijsten voor zijn schilderijen.
Zijn tweede vrouw verkeerde na zijn dood ln
bekrompen omstandigheden, al kon hij zijn
dochter bij haar huwelijk een goede bruid
schat meegeven. Evenals Frans Hals is Van
der Helst vooral de schilder van schutters
stukken, de enorme schilderijen, waarvan de
omvang hem meermalen moet hebben dwars
gezeten, zoo erg, dat hij verhuizen moest om
een atelier te scheppen, dat in afmetingen
aan de eischen van het stuk beantwoordde.
Aanvankelijk staat hij vooral onder invloed
van zijn grooten Haarlemsc'nen tijdgenoot,
doch later ook van Rembrandt-
Dikwijls gaf hij aan anderen gedeelten van
een onder handen zijnd werk ter voltooiing,
zooals aan L. Bakhuyzen, W. van de Velde,
J. B. Weenix.
Zijn eerste groote werk, op 23-jarigen leef
tijd vervaardigd, is „de Walenregenten",
waarin invloeden van Ellas, Frans Hals en
Rembrandt te bespeuren vallen. Het geeft
reeds een goeden indruk van zijn meester
schap. In 1643 levert hij een sc-hutterstuk,
dat een waar meesterwerk mag heeten. De
groote stukken volgen elkaar op, het Korpo
raalschap van R. Bicker, de Schuttersmaaltijd
de Regenten van het Spinhuis. Na 1643 begint
Rembrandt zijn invloed op hem te verliezen
en na 1650 wordt Van der Heist's palet veel
schraler, deftiger en conventioneeler, met zeer
weinig spontaneïteit. Toch levert hij nog zeer
fraaie portretten en hij vindt vele navolgers,
zooals Govert Flinck en Ferdinand Bol.
Leerlingen van den schilder zijn er slechts
twee bekend: zijn zoon Lodewijk en zekere
Marcus Waltus.
Er is slechts één teekening, die aan den
schilder wordt toegeschreven, geëtst of ge
graveerd heeft hij ln het geheel niet. Een 120-
tal schilderijen is echter over de geheele we
reld in musea en particuliere verzamelingen
opgenomen.
Van der Helst is in 1670 te Amsterdam ge
storven. De hoofdstad heeft een straat naar
hem genoemd, doch is het niet vreemd, dat de
geboortestad van den schilder zijn naam nog
niet aan dien van een straat of plein ver
bonden heeft?
Amateur-fotografen in Engeland geven
ongeveer 30 millioen gulden per jaar uit aan
hun liefhebberijen. Men zou het niet zeggen
als men de resultaten ziet.
In 1930 werden 12.460 aanvragen van
vreemde arbeiders ingezonden, om in Enge
land te werken. Hiervan zijn er 11.699 toege
staan,