Drie maanden in Indië.
ULTRAsQy
HrtARt£-M.'S DACBLAD
MAANDAC 12 OCTOBER 1931
Door de kraters van den Tangkoeban Prahoe.
De dampbrontien van den Kawah Baroe.
Bandoeng, de stad op de hoogvlakte, Is voor
den toerist een verrukkelijke plaats om er
eenige dagen door te brengen. Niet alleen om
het prettige klimaat, waarvan de Westerling
vooral de koele avonden en nachten weet te
waardceren, ock niet in de eerste plaats om
de bezienswaardigheden van de stad zelf.
maar vooral om de prachtige tochten die men
kan maken naar het omliggende bergland.
Van één der mooiste uitstapjes wil ik hier
iets vertellen, n.l. van den tocht door de
kraters van den Tangkoeban Phrahoe.
Java is het meest vulkanische eiland van
den Archipel en de hoogvlakte van Bandoeng
heeft in zijn bergrand zeker wel een tiental
vulkanen, waarvan enkele nog werking ver
toon en. In den Noordrand liggen b.v. de
Tangkoeban Phahoe. de Boerangrang en de
Boehit Toenggoel, waarvan eerstgenoemde
drie naast elkaar liggende kraters neeft. Van
Bandoeng uit ziet men den T. Prahoe liggen
als een berg met een lange flauw gebogen
kam. zoodat het geheel wel iets heeft van een
omgekeerde boot. Daarnaar Is ook de berg ge
noemd, want de naam beteekent: omgekeerde
prauw. Tn het volk leeft nog de legende, dat
eenmaal een koningszoon over de zee. die hier
vroeger golfde, in een zelfvervaardigde boot
zijn bruid meevoerde, dat de boot omsloeg en
de Inzittenden verdronken. De omgeslagen
prauw is toen tot een berg versteend. Naar die
„omgekeerde prauw" ging onze tocht, toen
we In de morgenkoelte om half zeven Ban
doeng verlieten en Noordwaarts reden over
het plaatsje Lembang. Even sloegen we hier
een zijweg in, om een oogenblik te vertoeven
aan het graf van Junghuhn (1810—'64) den
grooten Javakenner, die heel Java heeft be
reisd en beschreven en zich in de laatste
jaren van zijn leven verdienstelijk heeft ge
maakt door den grondslag te leggen van de
kinacultuur In Indië. De gedenknaald op zijn
graf gaat schuil in de kina-aanplantlng die
hier te zijner eere is aangelegd.
Weldra bevinden wij ons weer op den sterk
stijgenden weg. die een paar jaren geleden
is voltooid en met groote bochten door het
oerwoud slingert, dat de hellingen van het
vulkaanmassief bedekt. Eindelijk wordt het
bosch minder dicht; nu en dan brengt do
wind met zwavelzuur mede. waaruit wij beslui
ten, dat wij ons doel dicht genaderd zijn. Dan
buigt de weg om naar een kleine kale vlakte
en we stoppen aan den rand van een grooten
krater. Een overweldigende aanblik! Voor
ons liggen twee reusachtige kraters, elk J: 1
K M. in doorsnede gescheiden door een
scherpen rug. In den voorsten krater, de
Kawah Ratoe (Konlnginnekrater) zien wc op
den bodem een klein meer liggen, dat deels
aan het oog onttrokken wordt door groote
wolken waterdamp, die sissend uit aardsple-
ten te voorschijn komen. Verder naar rechts
hangt een ijl gordijn van blauwe zwaveldamp,
dat in slierten uiteen getrokken wordt en den
verdwijnt. Het gesis van den ontsnappenden
stoom is duidelijk hoorbaar en geeft 'en in
druk, alsof er in de verte een locomotief
staat af te blazen. De kraterwanden zlln van
diepe ravijnen doorsneden en grijsachtig van
kleur hier en daar met roode strepen, terwijl
de kraterbodem zelf enkele gele punten ver
toont. Van de plaats waar wij staan Is afd- -
ling bijna onmogelijk; daarvoor Is de helling
te groot en het aantal punten, waar men
steun zou kunnen vinden, veel te gering.
Vóór we onzen tocht beginnen laat de heer
Hoogland, onze leider, een paar donderbus
sen brengen, om de echo in de ki\sr*;s te
laten hooren. Wanneer hij echter één der
koelies roept, om de bus vast te houden, ter
wijl hij de lont aansteekt, maakt daze zich
uit de voeten en staat op velllgen afstand
zenuwachtig te lachen, terwijl hij roept, dat
hü niet brani (dapper) genoeg is. om vast te
houden. Hij kent de gevaarlijke dingen zeker.
Nu doen wij het zelf maar en als de bussen
in den afgrond worden geworpen, ontploffen
ze met een geweldigen knal. die door de kra
terwanden verscheidene koeren wordt terue-
i gekaatst en steeds zwakker wjrdend, weg
sterft.
Nu gaan we op stap en loopen op een lange
rij achter elkaar over het smalle paadje, dat
langs den Noordrand van de kraters slingert.
Die rand is met laag geboomte begroeid, dat
zich op veie plaatsen aan den binnenkant
van de kraters voortzet.
Heel gemakkelijk is het pad riet. maar we
krijgen de bemoedigende mededeeling, dat
dit nog een asfaltweg is, vergeleken bij wat
er straks volgt. Na een poosje slaat onze ge
leider rechts af en brengt ons bij een klein
ravijn. We mogen er niet in afdalen, want het
is een z.g. stikvallei en daarom is er ook een
bord geplaatst, dat afdalen verboden is. Nie
mand ziet er echter iets bijzonders; waarom
is het hier nu zoo gevaarlijk?
Wanneer men aan vulkanen denkt, stelt
men zich altijd een werkenden vulkaan voor,
die bezig is asch. zand. steenen of lava uit te
werpen. De meeste vulkanen hebben evenwel
korte of langere rustperioden; de kraterpïjp
is verstopt door een deel van het uitgeworpen
materiaal en oogenschijnlijk is de vulkaan
dood. Dat men hierop niet te veel moet ver
trouwen, heeft de menschheid al dikwijls
ondervonden: ik noem hier slechts de bekende
voorbeelden van den Vesuvius en den Kraka-
tau, die beide na eeuwen van rust. een groote
catastrophe veroorzaakten. Gedurende den
rusttoestand komen uit de spleten dikwijls
gassen naar boven, terwijl het in den bodem
zakkende regenwater vaak als stoom of warm
water weer aan de oppervlakte komt, doordat
dieper in den bodem nog een hooge tempera
tuur heerscht. Deze fumarolen, salfataren of
mofetten, al naar ze waterdamp, zwaveldamp
of koolzuurgas geven, zijn dus teekenen van
leven bij rustende of z.g. doode vulkanen.
En vooral de koolzuurbronncn zijn gevaar
lijk omdat het koolzuurgas door een groot
soortelijk gewicht in zoo'n ravijn blijft han
gen. vooral gedurende den nacht en bij stil
weer. Loopt, men nu door zoo'n ravijn en komt
men met de ademhalingsorganen in die
koolzuurlaag. dan wordt men bewusteloos, en
wordt er niet spoedig hulp geboden, door den
natient weer in de frissche lucht te brengen
en kunstmatige ademhaling toe te passen,
dan treedt spoedig de docd in. Juist doordat
men het gas niet kan zien of ruiken, zijn die
plaatsen zoo gevaarlijk. Wereldbekend zijn
b.v. de Hondsgrot bij Napels en het Dooden-
dal op het Diëngplateau op midden Java.
Maar ook de Tangkoeban Prahoe heeft eenige
stikvalleien, waarvan we er nu een voor ons
hebben. Vlak bij ons in de struiken bevindt
zich het graf van een jongen, die hier den
dood vond. Meermolen vindt men er lijken
van dieren en vooral veel insecten sterven in
deze vallei.
Langzamerhand wordt het pad moeilijker.
We worden warm van het klimmen en geven
onze jassen en fototoestellen aan de koelies
De eene draagt 8 toestellen en en paar kijkers,
de andere, de ruigharige, zooals onze leider
hem noemt naar zijn verwarden haardos,
krijgt alle jassen voor zijn rekening. Hij
maakt er een grooten bal van, zet die op z'n
hoofd en wandelt er lustig mee voort.
Zoo bereiken we na veel zuchten en zweeten
de observatiepost, die hoog tegen de Weste
lijke helling van de 2e krater ligt n.l. de
Kawah Oepas of Giftkrater. We vinden hier
een mantri (Inlandsch opzichter) met een
paar helpers, die eiken dag de door den Vul-
canologischen Dienst aangewezen plaatsen
moeten controleeren o.a. door temperatuur-
opneming. Stijgt de temperatuur, dan kan dit
een aanwijzing zijn voor hernieuwde vulka
nische werking, waarvoor dan de dichtstbij-
liggende dorpen worden gewaarschuwd. De
vulkaanbewaking wordt tegenwoordig bij ver
schillende Javaansche vulkanen toegepast.
Staande bij de post heeft men tusschsn de
boomen door een prachtig uitzicht op de
beide kraters, terwijl rechts, hoog tegen de
helling van den Kawah Oepas. groote damp
wolken zichtbaar zijn. Daar bevindt zich de
Kawah Baroe, de nieuwe krater, dien we nu
gaan bezoeken, met een paar waarnemers uit
den post als gids. Vergezeld van een paar
honden, gaan ze ons reeds voor op het glib
berige boschpad, dat nu vrij sterk gaat klim
men. De verweerde vulkanische bodem wordt
in het vochtige bosch tot een kleverige klei,
die aan onze schoenen blijft hangen en het
loopen erg bemoeilijkt. Gevaarlijk wordt dit
als wc bruggetjes passeeren, die over de ra
vijnen liggen. Brug is wel erg royaal gezegd
van een paar naast elkaar liggende bamboe
stengels. We komen er met onze gladde zolen
INGEZONDEN IVIEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel
de zon
AANHETPÏAFOND
Sli UdsCedeTM^ee"ca"in
waar "«dN door gta» 1
het open r.aml
zóó door het P jammer,
zou dat n ge j niet
dat zulke gezonde bui
bestaan 1 ..,en huis
Niet bestaan? - U«J1 zoo'n
kan mo.r«en:.aa,n'vraagt°U eens
zonnehuis zjI Uar om een
bi) een Philips" nieuW0
demonstratie m nU
,,Ultras°r; m°d^en. trj
„UUrasols vo yitrasols
^Tèh;,vee\fondh:,dssttaien
ook gewooo hcht ge
■0 philips „Ultrasol" geelt
•y zonne-dagen per laa
u 36*
TYPE No. 5017 \\jy
ft
F. 85.-
II
slecht met de grootste moeite overheen en
benijden de koelies, die op bloote voeten en
met onze toestellen en jassen beladen, rustig
over de wiebelende bruggetjes wandelen en
heelemaal geen leuning noodig hebben.
Soms is er wel eens een leuning aangebrocht,
maar die is zoo dun, dat ze mij alleen maar
geschikt lijkt voor moreelen steun. Daar
moeten we weer langs een steilen wand van
een kloof. Een randje van 20 c.M. om de voe
ten neer te zetten, verder druk je je maar
stijf tegen den wand; glijd je eraf dan ga je
het diepe ravijn in.
Eindelijk zijn we het bosch uit en zien nu
de Kawah Baroe voor ons liggen. De meeste
tochtgenooten vinden het hier een geschikt
plekje om wat uit te rusten en laten de
Kawah Baroe maar links liggen. Maar vier
van ons willen die damp en zwavelbronnen
toch eens wat nader bekijken en beginnen de
met steenen bezaaide helling op te klauteren.
Maar dat valt tegen. De helling bestaat uit
grof zand, waarin de voeten wegzakken, zoo
dat we heel weinig opschieten. Probeer je
steun te vinden op" de groote steenbrokken,
dan wordt het niet beter, want deze rollen in
een vaartje langs de helling naar beneden,
zoodat degenen, diqp achteraan komen, groot
gevaar loopen. Daarom veranderen we van
taktiek en gaan niet achter elkaar, maar in
een rij naast elkander naar boven. Hijgend
en bezweet komen we bij de rotsen aan en
ontdekken daar een aantal gaten, waaruit de
blauwe dampen ontwijken. De randen zijn ge
heel bezet met. fijne gele naaldjes, c'e zwavel-
kristallen; 't lijkt wel fijn goudwerk. Daar-
tusschen zitten witte: plekken aluin, "t Is hier
gloeiend heet bij die openingen en als ik oro-
beer een stukje steen met zwavelnaaldjes af
te breken, brand ik leelijk mijn vingers en de
mooie goudgele kristalletjes vallen in kleine
stukjes. We staan allemaal te hoesten door
de prikkelende zwaveldamp, die erg op je
keel slaat. Lang houden wij 't hier niet uit, en
gaan glijdend en springend weer tiaar bene
den. om bij de anderen nog even uit te rusten.
Dan begint de afdaling in de Kawah Oepas.
Eerst klauteren we over een ouden lavastroom,
die alweer een beetje begroeid raakt, totdat
we iets lager weer het struikgewas bereiken
maar ook weer de gladde klei. Voortdurend
moeten we ons aan de struiken vasthouden,
want telkens verliezen we den steun onder
onze voeten, zoodat we aan de struiken han
gende, allerlei onhandige bewegingen maken,
om weer een hak in den bodem te krijgen. En
het pad gaat wel heel steil omlaag. Steenen
raken los en rollen met sprongen naar bene
den, zoodat onze voorhoede heel wat drin
gende vermaningen naar boven zendt. Meer
malen moeten we wachten, als één der tocht
genooten bij een moeilijke helling moet wor
den geholpen. Een ander breekt zijn bretels,
waardoor het dalen voor hem ook al niet ge
makkelijker wordt. Van zoo'n gedwongen
rust maken de koelies gebruik, om een stroo
tje op te steken en wat babbelen en ik ver
moed, dat ze in hun onverstaanbaar Soen-
daneesch nogal eens een mop tapten over de
blanda's die zonder bagage zoo'n gemakkelijk
paadje niet even k-.viek af kunnen komen, als
zU met hun vrachtje.
Daar zijn we op den vlakken kraterbodem.
In 't midden schijnt èen meertje te zijn ge
weest, dat nu echter geheel droog is. Toch is
aan den bodem wel te zien, dat hier af en toe
water moet staan. Als je zoo door dien krater
wandelt, krijg je pas een begrip van de groot
te. vooral wanneer je op eenigen afstand twee
van ons groepje ziet wandelen, twee kleine
witte figuurtjes tegen den reusachtigen kra-
terwand. Weldra zijn we nu bij den dwarsrug,
die de kraters scheidt en van deze zijde ge
makkelijk beklommen wordt.
Maar nu heeft het grootste deel van 't ge
zelschap er genoeg van. De meesten zijn erg
vermoeid van hef ongewone werk en volgen
het bekende boschpad dat hen weer naar het
uitgangspunt brengt.
Met ons vijven besluiten we echter ook in
de Kawah Ratoe af te dalen. Ook wij voelen
onze beenen al. doch wij willen dit laatste
moeilijke stuk niet ontwijken en beginnen al
te klauteren over met diepe ravijnen doorsne
den en met groote steenblokken bedekte hel
ling. Alles is even scherp en hoekig en onze
klauterpartij loopt dan ook niet heelemaal
zonder kleerscheuren af. Nu passeeren we
ook de stikvallei. waarin voor eenige jaren 3
jongens uit Bandoeng zijn verongelukt. Pas
na 5 dagen zoeken werden de ongelukkigen
gevonden. Het ls wel een gevaarlijk gebied
voor menschen, die zich hier zonder geleide
wagen.
Nu zijn we beneden aangekomen en moe
ten even in looppas een wolk zwaveldamp
passeeren. Zoo gaat het wel: neus en mond
dicht en loopen maar; toch staan ve na af
loop even te hoesten. Spoedig zijn we nu bij
het kokende meertje. Voortdurend is het
water in heftige beroering en op verschillende
plaatsen raast een dampzuil uit den grond.
„Wanneer ik hier eens een paar dagen rond
dwaal, gebruik ik dit meertje, om blikjes con
serven te warmen", zegt de heer Hoogland.
Nu wordt het tijd terug te keeren. Hoog boven
ons zien we onze tochtgenooten op den kra
terrand staan als kleine poppetjes tegen de
lucht en af en toe hooren we een schreeuw.
Wat ze echter roepen kunnen we niet ver
staan. We beklimmen nu de Noordelijke hel
ling. die niet bijzonder steil is, maar wel vol
steenbrokken ligt en zijn in een half uur
weer bij onze vrienden terug, die al vol onge
duld staan te wachten. Er was n.l. bepaald,
dat wij in Kawah Domas, den minder beken
den derden krater van de T. Prahoe, zouden
gaan eten en aangezien het al drie uur was en
wij om 6 uur 's morgens hadden gegeten, be
gonnen de magen na den inspannenden
tocht, luid te protesteeren. Het eerste wat we
echter van den mandoer vragen is drinken en
er wordt een geduchte aanval gedaan op een
kist spuitwater, limonade en bier. En dan
komt de nasi goreng, gebakken rijst met fijn
gesneden ham en gebakken eieren, een scho
tel dien ik, in tegenstelling met andere In
dische gerechten, nooit bijzonder neb kunnen
waardeeren, maar die mij nu een koningsmaal
toescheen. Na afloop kregen de koelies hun
deel; er was een berg rijst overgebleven, doch
ook het laatste korreltje verdween in hun
gretige magen.
..Hei, ruigharige", riep de heer Hoogland,
„mag jij als Mohammedaan wel ham eten?''
„Ah toewan" zei hij grinnikend, „het iieefi?
me lekker gesmaakt en nu zit het al in mijn
buik". Zijn collega hielp hem door te betoo-
gen, dat Mohammed in noodgevallen het
eten van ham wel toestond. En 't was hier een
noodgeval, want ze hadden een razenden
honger.
Onze ruigharige vond dit een heel goede
motiveering en zeer voldaan zette hij zich
neer, om de leege flesschen weer in den bak
te plaatsen. Nimmer vergat hij, deze nog even
naar zijn mond te brengen, om zelfs de aller
laatste druppels niet. verloren te laten gaan
en het was hém aan te zien, hoe hij van zijn
rijkdom genoot. Hij had een heerlijken dag
gehad vond hij en wij waren dat volkomen
met hem eens. zij het ook op eenigszïns
andere gronden.
E. W. VENEMA.
INGEZONDEN MEDEDEEL'NGEN a 60 Cu. per regel.
*ii rj 11 «pit. f»ch!a». jicht.gnep. hoofd-, kies- en zenuwpijn wordt volcena i-r-i 4
L-f I K-i j| {q/fl 3 I - ÖOOO leneeihetren op de meeat afdoende wijce beitreden door k> C Kf v Ql 8
1 J Ü4 A .6. ToïoHol)1ctten.TQif»liichr-ndthnrtnochmBE(;enkoiit)u»worden
ingenomen door hen die andere middelen slecht vordiagon. Togal hielp waar andere middelen faulden. Bij Apolh. U Drog. 10 80
LANGS DE STRAAT.
Het quartet.
Ze hadden zeker wel eens hooren ver
luiden, dat het tegenwoordig benarde tijden
zijn en ieder, die kans heeft wat te verdienen
verplicht is deze gelegenheid met beide han
den aan te grijpen. Zoo waren ze dan op
het denkbeeld gekomen, een quartet te
vormen. De werkzaamheden hadden de vier
Amsterdamsche schooiertjes, die van nature
vindingrijk zijn, op ingenieuse wijze verdeeld.
Eén van hen was in het bezit van een mond-
orgeltje, dat hü niet onverdienstelijk wist
te bespelen. Een tweede maakte een dank
baar gebruik van de gaven, hem door de
natuur geschonken: hü zóng en met dien
afkeer van kleinigheden, die het genie ken
merkt, lette hij er in 't minst niet op of
de tonen, die hü de wereld inzond, wat hooger
of wat lager waren dan die, welke de mond
orgelaar produceerde.
Het derde lid van het gezelschap had als
„instrument" een pet en hü hanteerde die
met groote virtuositeit. Natuurlijk hield hij
het minder smakehjk uitziend en gerafeld
hoofddeksel in de hand, bü wüze van
„centenbakje" en hij zorgde er met groote
handigheid voor dat door middel van den
gchoorzin voortdurend de aandacht van de
voorbügangers op het quartet gevestigd
bleef, niet alleen door het muzikaal op
treden der uitvoerende kunstenaars, maar
ook door het gerammel der „koperlingen"
in zü'n pet.
Daar een eerste voorwaarde voor een quar
tet is. dat het uit vier leden bestaat, was er
door den leider (dat was blijkbaar de mond-
orgel-artist) met een vierde lid een contract
afgesloten. Deze jonge man, die zijn pet
schuiner dan schuin op het hoofd droeg,
scheen in het geheel niet muzikaal onderlegd
te zün. Zijn taak scheen te bestaan in min
zaam lachen tegen de luisteraars en verder
in het voortdurend ophalen van zijn broek,
die hem in wüde plooien om zijn slanke
leden golfde en door een dik touw op zeer
onvoldoende wijze op haar plaats werd ge
houden.
Het quartet had een „reuze-secces". Heel
wat menschen bleven staan luisteren en er
kwam ook aardig wat koper in de pet. Hun
lüfdeun was het vermaarde afscheidslied,
gewijd aan een kleinen garde-officier. Maar
het quartet aanvaardde ook opdrachten, die
uit het publiek tot hen kwamen en met veel
moeite en goeden wil kon. als het afgëloopen
was, de opdrachtgever zichzelf dan wel over
tuigen, dat inderdaad aan zün verzoek was
voldaan.
Aan het optreden van het viertal werd
plotseling een einde gemaakt, door een lang
gerekt en alleen voor de drie anderen begrij-
pelük „Pssssst!" van den broekophaler.
Deze had tot taak „de smerissen in de
gaten te houden", want toen het quartet,
nadat het mondorgel snel was weggemoffeld
in een zijstraat was verdwenen, naderde
daar, langzaam stappend, met de handen,
op den rug. een agent.
J. C. E.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel
Dr.H. NAN MING'S
HAEMOFERRIN
Bloed vormend versterkingsmiddel
f 2.60 p.!ó flesch. ƒ1.60 p Zz fles>ch. j
ALG. VEREENIGING VAN GEMEENTE
AMBTENAREN.
Er wordt Dinsdag 13 October een leden
vergadering der afdeeling Haarlem van de
Alg. Vereeniging van Gemeente-ambtenaren;
in Nederland gehouden.
De agenda vermeldt o.a.:
Mededeeiingen van het bestuur over de
besprekingen, welke onder leiding van een
bemiddelaar, zijn gevoerd met het Nationaal
Verbond v.an Gameente-Ambtenaren, over
een mogelijke fusie.
Bespreking van de actie van het bestuur
tot verbetering van het georganiseerd overleg
bü de politie.
Bespreking organisatie feestavond.
In de oproeping tot de leden wordt gezegd:'
„Deze vergadering wordt belegd, in de eerste
plaats om de leden uitvoerig en aan de hand
van de gevoerde correspondentie in te lich
ten, over de gevoerde besprekingen met af
gevaardigden van het Nationaal Verbond van
Gemeente-Ambtenaren en in de tweede plaats
om aan valsche geruchten welke van zekere
zijde met voorliefde worden verspreid een
einde te maken".
Aan de leden wordt toegestaan collega's,
die zich intereseeren voor de fusie-bespre
kingen te introduceeren.
FEUILLETON.
Het Huis op het Eiland
Naar het Engelsch van
ARCHIBALD MARSHALL.
36)
(Nadruk verboden.)
„Er is nog een reden", hernam mevrouw
Herbert, „waarom ik zooveel mogelüK om
trent dezen man wil weten. Ik interesseer
mij büzondcr voor zijn dochter, dat lieve
meisje, van wie u mij zooveel goeds hebt ver
teld en Sir Guy heeft nüj opgebiecht, wat ik
overigens al geraden had, dat hij van haar
houdt. Nu moet u weten, dat ik tegen het
eind van Januari voor een week naar Schot
land ga om een paar familieleden te bezoe
ken. Zoudt u het prettig vinden, als ik dan
ook naar juffrouw Richards ging?"
„O, ik hoop, dat u dat doet.", zei George
enthousiast. „Het zou een weldaad voor het
arme kind zijn. Ze ziet nooit iemand anders
dan haar vader en dat ls, zooals ik u verteld
heb. niet. bepaald opwekkend gezelschap".
„Ik zal haar gaan opzoeken", beloofde me
vrouw Herbert. „Ik ben nieuwsgierig of haar
vader zou goedvinden, dat zij een paar we
ken bij ons op Wctstones komt logeeren. We
gaan er begin Maart weer heen".
„Ik weet niet. of Richards haar zal laten
gaan", meende George. „Ik weet niet waar
om hij het zou weigeren, maar je weet bij
hem nooit wat voor krankzinnige ideeën hij
zich in hot. hoofd haalt. Maar Peggy zou het
zonder twijfel heeriUk vinden".
„Als ik in Glasgow kom. zal ik in elk geval
trachten dien gehelmzinnlgen meneer Ri
chards te spreken te krijgen", lachte me
vrouw Herbert. „Misschien lukt het mij dat
gevre xle monster te temmen".
Het nieuwjaarsbal op Ilollingbourne Hall
was een evenement, waaraan alle gasten nog
wekenlang met genoegen terugdachten. Ce
cily Caradoc, een bekoorlijke droom van on
gerepte, frissche jeugd, was er de „reine"
van geweest. Op een enkelen dans na, had
George Greenfield haar alleen van de verte
uit gadegeslagen en bewonderd, maar toch
hü kon zichzelf haast niet verklaren waar
om had het gesprek met mevrouw Her-
bert hem voor een poosje een ondefinieer
baar geluksgevoel gegeven alsof hü den gan-
schen avond aan de zijde van het uitverkoren
meisje was geweest. Wat voor magische
kracht ging er toch van deze kloeke, scherp
zinnige en toch zoo innig-lieve vrouw uit?
HOOFDSTUK XXHI.
PEGGY EN HAAR VADER.
Guy Bertram kondigde zün voorgenomen
bezoek aan Richards niet vooruit aan. daar
hü vreesde dat het eenige resultaat daarvan
zou zün een bitse weigering om hem te ont
vangen. Evenals den eersten keer stond hü
weer in het voorkantoor, met den naam
McDougall, Richards Co. met groote let
tors op het matglas in de deur, in zenuwach
tige afwachting van het antwoord, dat hem
zou worden gebracht. Dat antwoord luidde
boven verwachting gunstig en weldra be
vond Guy zich opnieuw van aangezicht tot
aangezicht met Richards die tot onuitspre-
kelüke verbazing van den jongeman op
stond om hem de hand te geven, waarna hü
hem een stoel bü de schrijf tafel aanbood.
„Ik ga binnenkort voor een paar maanden
uit Engeland weg", begon Guy. „Toen ik on
geveer vüf jaar geleden Cambridge verliet,
had ik het plan schilder te worden. Maar
het jaargeld van mijn neef was voldoende
om van te leven het leven op die manier
was nogal plezierig en ik spande me eer
lijk gezegd niet ernstig in om iets te berei
ken. Maar nu ben ik van plan naar Parüs te
gaan om daar aan de academie te werken en
mün best te doen om te slagen. Ik wilde u
graag nog spreken voor ik uit Engeland weg
ging .om u te vragen of mijn voornemen in
vloed kan oefenen ten opzichte van het ant
woord. dat u mij voor drie maanden gaf".
Richards gaf niet dadelük antwoord; hü
tuurde peinzend op de papieren, die voor
hem lagen.
„Welk uitzicht heeft u als kunstenaar een
bestaan te vinden?" vroeg hü eindelük.
Guy had moeite zich kalm te houden. Een
bestaan! Hij had toch een behoorlük inko
men, om niet te spreken van wat er gebeuren
zou als het vermogen werd teruggevonden!
„Wat noemt u een bestaan?" vroeg hij met
een zweem van minachting in zün stem.
„Laten we zeggen honderd pond per jaar",
antwoordde Richards
Guy dacht een oogenblik na „Het is zoo
moeilü'k te zeggen", zei hü toen.
„Er zün manieren om een dergelük bedrag
te maken als men het noodig heeft. En
dat is bü mü niet het geval maar daar
hebben we het al eerder over gehad en toen
ben ik er niet in geslaagd u te overtuigen
dat mijn financieele positie alleszins behoor-
lÜk is. Maar om op uw vraag terug te komen
ik geloof wel dat ik met schilderen hon
derd pond per jaar kan verdienen maar dan
zou het noodzakclük maakwerk worden
geen werkelijke, geïnspireerde kunst".
„Nu, daar kan ik inkomen", verklaarde Ri
chards. „ik ben geen dwaas en ik ben niet
zoo onbillük als u denkt. Uw voornemen
maakt. Inderdaad eenig verschil. Ik wilde
niet dat mün dochter met een lceglooper zou
trouwen dat woog het zwaarst voor mü.
kunt terug komen om mot mij te praten,
als u met uw werk begint te verdienen. In-
tusschen blijft alles bü het oude en ik houd
u aan uw belofte",
„Zult u uw dochter vertellen, wat u mü
gelegd hebt?" vroeg Guy.
Richards fronste de wenkbrauwen.
„Ja", antwoordde hü. na even nagedacht
te hebben. „Ik zal het haar zeggen. „Toen
stond hü op, stak zijn hand uit en vervolg
de: „Het ga u goed. Blijf bü uw voornemen
en werk hard. Het zal u geen kwaad doen,
integendeel. En denk vooral niet dat ik iets
tegen u heb. behalve dat u nooit iets serieus
hebt uitgevoerd".
Na het avondeten zaten Richards en zy'n
dochter bij elkaar in de kleine zitkamer.
Lang en ernstig liet ce vader zijn oogen op
het meisje rusten; toen begon hü te spreken.
Zün toon was norsch zooals gewoonlijk, maar
zün gezicht niet.
„Wil je graag van me weg?" vroeg hü.
Peggy keek op en ontmoette zü'n blik. Er
was iels in zün ocgen, dat haar het hoofd
weer haastig over haar naaiwerk deed bui
gen.
„Neen, tenminste niet zoolang ik het ge
voel heb. dat u het prettig vindt mü hier te
hebben", zei het meisje zacht.
„Ik wil je Inderdaad graag hier hebben",
antwoordde haar vader. „Je bent een lief
meisje en een goede dochter. Je weet wel,
dat ik niet iemand van veel woorden ben
maar.hü aarzelde even, „nu ja, je hebt
mü laten zien wat het zeggen wil een tehuis
te hebben. Dat is iets. dat ik nooit heb ge
kend". Er volgde een vrij lange pauze, waarin
Richards met lange halen aan zün sigaar
trok vóór hü vervolgde: „Ik begrijp heel goed
dat de wijze waarop ik je behandeld heb je
hard en onredelü'k moet- schijnen Ik moet
daarin berusten, want ik kan je niet uitleg
gen waarom ik zoo deed Eens zul je mis
schien begrijpen, waarom ik mijn toestem
ming niet kon geven tot een huwelijk met
dien jongeman".
Peggy boog haar hoofd nog dieper over
haar werk; vechtend met haar tranen. „Ik
heb hem weer gesproken", ging Richards
voort. „Hü gaat zich ernstig op zün werk
toeleggen Ik weet niet of hij aanleg heeft
een groot schilder te worden, maar in ieder
geval is hij van plan zich in te spannen en
dat toont, dat er iets in hem zit. Ik heb hem
gezegd, dat hij over een paar maanden weer
bij mij kan komen. Maar wees nog niet te
hoopvol. Ik weet niet of ik per slot van reke
ning mün toestemming tot een huwelük zal
kunnen geven. Maar als het kan. zal ik het
doen. Ik wil niets liever dan je gelukkig ma
ken, al geloof je dat misschien niet".
Peggy kon niet langer doen alsof zü werk
te. Zij legde haar armen op de tafel, boog
haar donker hoofdje er over en schreide over
den straal van hoop en geluk, die in haar
somber leven was gevallen.
„Kom hier. meisje-lief', zei Richards met
een stem, die zachter klonk dan Peggy haar
ooit had gehoord. Zü stond op en knielde
naast hem neer. Hij trok haar naar zich toe
en voor de eerste maal in haar leven vlüde
zü haar hoofd tegen haar vader aan.
HOOFDSTUK XXIV.
Mevrouw Herbert op het Oorlogspad.
Op een zeldzaam milde Februari volgde
een nog zachtere maand Maart. In de eerste
dagen daarvan brak Lord Caradoc zün huis
houding in Berkeley Square op en vestigde
haar weer op het wondermooie landgoed
waarnaar hij gedurende de twee maanden,
van zün verblü'f in Londen voortdurend he
vig had verlangd; twee maanden in den
loop waarvan het monumentale nagelaten
werk van Sir Roderick Bertram door hem en
George Greenfield voor de pers gereed ge
maakt verscheen en de algemecno bewonde
ring wekte van de wetcnschappelü'ke en po
litieke wereld.
(Wordt vervolgd.)?.