Drie maanden in Indië. ULTRAsQy HrtARt£-M.'S DACBLAD MAANDAC 12 OCTOBER 1931 Door de kraters van den Tangkoeban Prahoe. De dampbrontien van den Kawah Baroe. Bandoeng, de stad op de hoogvlakte, Is voor den toerist een verrukkelijke plaats om er eenige dagen door te brengen. Niet alleen om het prettige klimaat, waarvan de Westerling vooral de koele avonden en nachten weet te waardceren, ock niet in de eerste plaats om de bezienswaardigheden van de stad zelf. maar vooral om de prachtige tochten die men kan maken naar het omliggende bergland. Van één der mooiste uitstapjes wil ik hier iets vertellen, n.l. van den tocht door de kraters van den Tangkoeban Phrahoe. Java is het meest vulkanische eiland van den Archipel en de hoogvlakte van Bandoeng heeft in zijn bergrand zeker wel een tiental vulkanen, waarvan enkele nog werking ver toon en. In den Noordrand liggen b.v. de Tangkoeban Phahoe. de Boerangrang en de Boehit Toenggoel, waarvan eerstgenoemde drie naast elkaar liggende kraters neeft. Van Bandoeng uit ziet men den T. Prahoe liggen als een berg met een lange flauw gebogen kam. zoodat het geheel wel iets heeft van een omgekeerde boot. Daarnaar Is ook de berg ge noemd, want de naam beteekent: omgekeerde prauw. Tn het volk leeft nog de legende, dat eenmaal een koningszoon over de zee. die hier vroeger golfde, in een zelfvervaardigde boot zijn bruid meevoerde, dat de boot omsloeg en de Inzittenden verdronken. De omgeslagen prauw is toen tot een berg versteend. Naar die „omgekeerde prauw" ging onze tocht, toen we In de morgenkoelte om half zeven Ban doeng verlieten en Noordwaarts reden over het plaatsje Lembang. Even sloegen we hier een zijweg in, om een oogenblik te vertoeven aan het graf van Junghuhn (1810—'64) den grooten Javakenner, die heel Java heeft be reisd en beschreven en zich in de laatste jaren van zijn leven verdienstelijk heeft ge maakt door den grondslag te leggen van de kinacultuur In Indië. De gedenknaald op zijn graf gaat schuil in de kina-aanplantlng die hier te zijner eere is aangelegd. Weldra bevinden wij ons weer op den sterk stijgenden weg. die een paar jaren geleden is voltooid en met groote bochten door het oerwoud slingert, dat de hellingen van het vulkaanmassief bedekt. Eindelijk wordt het bosch minder dicht; nu en dan brengt do wind met zwavelzuur mede. waaruit wij beslui ten, dat wij ons doel dicht genaderd zijn. Dan buigt de weg om naar een kleine kale vlakte en we stoppen aan den rand van een grooten krater. Een overweldigende aanblik! Voor ons liggen twee reusachtige kraters, elk J: 1 K M. in doorsnede gescheiden door een scherpen rug. In den voorsten krater, de Kawah Ratoe (Konlnginnekrater) zien wc op den bodem een klein meer liggen, dat deels aan het oog onttrokken wordt door groote wolken waterdamp, die sissend uit aardsple- ten te voorschijn komen. Verder naar rechts hangt een ijl gordijn van blauwe zwaveldamp, dat in slierten uiteen getrokken wordt en den verdwijnt. Het gesis van den ontsnappenden stoom is duidelijk hoorbaar en geeft 'en in druk, alsof er in de verte een locomotief staat af te blazen. De kraterwanden zlln van diepe ravijnen doorsneden en grijsachtig van kleur hier en daar met roode strepen, terwijl de kraterbodem zelf enkele gele punten ver toont. Van de plaats waar wij staan Is afd- - ling bijna onmogelijk; daarvoor Is de helling te groot en het aantal punten, waar men steun zou kunnen vinden, veel te gering. Vóór we onzen tocht beginnen laat de heer Hoogland, onze leider, een paar donderbus sen brengen, om de echo in de ki\sr*;s te laten hooren. Wanneer hij echter één der koelies roept, om de bus vast te houden, ter wijl hij de lont aansteekt, maakt daze zich uit de voeten en staat op velllgen afstand zenuwachtig te lachen, terwijl hij roept, dat hü niet brani (dapper) genoeg is. om vast te houden. Hij kent de gevaarlijke dingen zeker. Nu doen wij het zelf maar en als de bussen in den afgrond worden geworpen, ontploffen ze met een geweldigen knal. die door de kra terwanden verscheidene koeren wordt terue- i gekaatst en steeds zwakker wjrdend, weg sterft. Nu gaan we op stap en loopen op een lange rij achter elkaar over het smalle paadje, dat langs den Noordrand van de kraters slingert. Die rand is met laag geboomte begroeid, dat zich op veie plaatsen aan den binnenkant van de kraters voortzet. Heel gemakkelijk is het pad riet. maar we krijgen de bemoedigende mededeeling, dat dit nog een asfaltweg is, vergeleken bij wat er straks volgt. Na een poosje slaat onze ge leider rechts af en brengt ons bij een klein ravijn. We mogen er niet in afdalen, want het is een z.g. stikvallei en daarom is er ook een bord geplaatst, dat afdalen verboden is. Nie mand ziet er echter iets bijzonders; waarom is het hier nu zoo gevaarlijk? Wanneer men aan vulkanen denkt, stelt men zich altijd een werkenden vulkaan voor, die bezig is asch. zand. steenen of lava uit te werpen. De meeste vulkanen hebben evenwel korte of langere rustperioden; de kraterpïjp is verstopt door een deel van het uitgeworpen materiaal en oogenschijnlijk is de vulkaan dood. Dat men hierop niet te veel moet ver trouwen, heeft de menschheid al dikwijls ondervonden: ik noem hier slechts de bekende voorbeelden van den Vesuvius en den Kraka- tau, die beide na eeuwen van rust. een groote catastrophe veroorzaakten. Gedurende den rusttoestand komen uit de spleten dikwijls gassen naar boven, terwijl het in den bodem zakkende regenwater vaak als stoom of warm water weer aan de oppervlakte komt, doordat dieper in den bodem nog een hooge tempera tuur heerscht. Deze fumarolen, salfataren of mofetten, al naar ze waterdamp, zwaveldamp of koolzuurgas geven, zijn dus teekenen van leven bij rustende of z.g. doode vulkanen. En vooral de koolzuurbronncn zijn gevaar lijk omdat het koolzuurgas door een groot soortelijk gewicht in zoo'n ravijn blijft han gen. vooral gedurende den nacht en bij stil weer. Loopt, men nu door zoo'n ravijn en komt men met de ademhalingsorganen in die koolzuurlaag. dan wordt men bewusteloos, en wordt er niet spoedig hulp geboden, door den natient weer in de frissche lucht te brengen en kunstmatige ademhaling toe te passen, dan treedt spoedig de docd in. Juist doordat men het gas niet kan zien of ruiken, zijn die plaatsen zoo gevaarlijk. Wereldbekend zijn b.v. de Hondsgrot bij Napels en het Dooden- dal op het Diëngplateau op midden Java. Maar ook de Tangkoeban Prahoe heeft eenige stikvalleien, waarvan we er nu een voor ons hebben. Vlak bij ons in de struiken bevindt zich het graf van een jongen, die hier den dood vond. Meermolen vindt men er lijken van dieren en vooral veel insecten sterven in deze vallei. Langzamerhand wordt het pad moeilijker. We worden warm van het klimmen en geven onze jassen en fototoestellen aan de koelies De eene draagt 8 toestellen en en paar kijkers, de andere, de ruigharige, zooals onze leider hem noemt naar zijn verwarden haardos, krijgt alle jassen voor zijn rekening. Hij maakt er een grooten bal van, zet die op z'n hoofd en wandelt er lustig mee voort. Zoo bereiken we na veel zuchten en zweeten de observatiepost, die hoog tegen de Weste lijke helling van de 2e krater ligt n.l. de Kawah Oepas of Giftkrater. We vinden hier een mantri (Inlandsch opzichter) met een paar helpers, die eiken dag de door den Vul- canologischen Dienst aangewezen plaatsen moeten controleeren o.a. door temperatuur- opneming. Stijgt de temperatuur, dan kan dit een aanwijzing zijn voor hernieuwde vulka nische werking, waarvoor dan de dichtstbij- liggende dorpen worden gewaarschuwd. De vulkaanbewaking wordt tegenwoordig bij ver schillende Javaansche vulkanen toegepast. Staande bij de post heeft men tusschsn de boomen door een prachtig uitzicht op de beide kraters, terwijl rechts, hoog tegen de helling van den Kawah Oepas. groote damp wolken zichtbaar zijn. Daar bevindt zich de Kawah Baroe, de nieuwe krater, dien we nu gaan bezoeken, met een paar waarnemers uit den post als gids. Vergezeld van een paar honden, gaan ze ons reeds voor op het glib berige boschpad, dat nu vrij sterk gaat klim men. De verweerde vulkanische bodem wordt in het vochtige bosch tot een kleverige klei, die aan onze schoenen blijft hangen en het loopen erg bemoeilijkt. Gevaarlijk wordt dit als wc bruggetjes passeeren, die over de ra vijnen liggen. Brug is wel erg royaal gezegd van een paar naast elkaar liggende bamboe stengels. We komen er met onze gladde zolen INGEZONDEN IVIEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel de zon AANHETPÏAFOND Sli UdsCedeTM^ee"ca"in waar "«dN door gta» 1 het open r.aml zóó door het P jammer, zou dat n ge j niet dat zulke gezonde bui bestaan 1 ..,en huis Niet bestaan? - U«J1 zoo'n kan mo.r«en:.aa,n'vraagt°U eens zonnehuis zjI Uar om een bi) een Philips" nieuW0 demonstratie m nU ,,Ultras°r; m°d^en. trj „UUrasols vo yitrasols ^Tèh;,vee\fondh:,dssttaien ook gewooo hcht ge ■0 philips „Ultrasol" geelt •y zonne-dagen per laa u 36* TYPE No. 5017 \\jy ft F. 85.- II slecht met de grootste moeite overheen en benijden de koelies, die op bloote voeten en met onze toestellen en jassen beladen, rustig over de wiebelende bruggetjes wandelen en heelemaal geen leuning noodig hebben. Soms is er wel eens een leuning aangebrocht, maar die is zoo dun, dat ze mij alleen maar geschikt lijkt voor moreelen steun. Daar moeten we weer langs een steilen wand van een kloof. Een randje van 20 c.M. om de voe ten neer te zetten, verder druk je je maar stijf tegen den wand; glijd je eraf dan ga je het diepe ravijn in. Eindelijk zijn we het bosch uit en zien nu de Kawah Baroe voor ons liggen. De meeste tochtgenooten vinden het hier een geschikt plekje om wat uit te rusten en laten de Kawah Baroe maar links liggen. Maar vier van ons willen die damp en zwavelbronnen toch eens wat nader bekijken en beginnen de met steenen bezaaide helling op te klauteren. Maar dat valt tegen. De helling bestaat uit grof zand, waarin de voeten wegzakken, zoo dat we heel weinig opschieten. Probeer je steun te vinden op" de groote steenbrokken, dan wordt het niet beter, want deze rollen in een vaartje langs de helling naar beneden, zoodat degenen, diqp achteraan komen, groot gevaar loopen. Daarom veranderen we van taktiek en gaan niet achter elkaar, maar in een rij naast elkander naar boven. Hijgend en bezweet komen we bij de rotsen aan en ontdekken daar een aantal gaten, waaruit de blauwe dampen ontwijken. De randen zijn ge heel bezet met. fijne gele naaldjes, c'e zwavel- kristallen; 't lijkt wel fijn goudwerk. Daar- tusschen zitten witte: plekken aluin, "t Is hier gloeiend heet bij die openingen en als ik oro- beer een stukje steen met zwavelnaaldjes af te breken, brand ik leelijk mijn vingers en de mooie goudgele kristalletjes vallen in kleine stukjes. We staan allemaal te hoesten door de prikkelende zwaveldamp, die erg op je keel slaat. Lang houden wij 't hier niet uit, en gaan glijdend en springend weer tiaar bene den. om bij de anderen nog even uit te rusten. Dan begint de afdaling in de Kawah Oepas. Eerst klauteren we over een ouden lavastroom, die alweer een beetje begroeid raakt, totdat we iets lager weer het struikgewas bereiken maar ook weer de gladde klei. Voortdurend moeten we ons aan de struiken vasthouden, want telkens verliezen we den steun onder onze voeten, zoodat we aan de struiken han gende, allerlei onhandige bewegingen maken, om weer een hak in den bodem te krijgen. En het pad gaat wel heel steil omlaag. Steenen raken los en rollen met sprongen naar bene den, zoodat onze voorhoede heel wat drin gende vermaningen naar boven zendt. Meer malen moeten we wachten, als één der tocht genooten bij een moeilijke helling moet wor den geholpen. Een ander breekt zijn bretels, waardoor het dalen voor hem ook al niet ge makkelijker wordt. Van zoo'n gedwongen rust maken de koelies gebruik, om een stroo tje op te steken en wat babbelen en ik ver moed, dat ze in hun onverstaanbaar Soen- daneesch nogal eens een mop tapten over de blanda's die zonder bagage zoo'n gemakkelijk paadje niet even k-.viek af kunnen komen, als zU met hun vrachtje. Daar zijn we op den vlakken kraterbodem. In 't midden schijnt èen meertje te zijn ge weest, dat nu echter geheel droog is. Toch is aan den bodem wel te zien, dat hier af en toe water moet staan. Als je zoo door dien krater wandelt, krijg je pas een begrip van de groot te. vooral wanneer je op eenigen afstand twee van ons groepje ziet wandelen, twee kleine witte figuurtjes tegen den reusachtigen kra- terwand. Weldra zijn we nu bij den dwarsrug, die de kraters scheidt en van deze zijde ge makkelijk beklommen wordt. Maar nu heeft het grootste deel van 't ge zelschap er genoeg van. De meesten zijn erg vermoeid van hef ongewone werk en volgen het bekende boschpad dat hen weer naar het uitgangspunt brengt. Met ons vijven besluiten we echter ook in de Kawah Ratoe af te dalen. Ook wij voelen onze beenen al. doch wij willen dit laatste moeilijke stuk niet ontwijken en beginnen al te klauteren over met diepe ravijnen doorsne den en met groote steenblokken bedekte hel ling. Alles is even scherp en hoekig en onze klauterpartij loopt dan ook niet heelemaal zonder kleerscheuren af. Nu passeeren we ook de stikvallei. waarin voor eenige jaren 3 jongens uit Bandoeng zijn verongelukt. Pas na 5 dagen zoeken werden de ongelukkigen gevonden. Het ls wel een gevaarlijk gebied voor menschen, die zich hier zonder geleide wagen. Nu zijn we beneden aangekomen en moe ten even in looppas een wolk zwaveldamp passeeren. Zoo gaat het wel: neus en mond dicht en loopen maar; toch staan ve na af loop even te hoesten. Spoedig zijn we nu bij het kokende meertje. Voortdurend is het water in heftige beroering en op verschillende plaatsen raast een dampzuil uit den grond. „Wanneer ik hier eens een paar dagen rond dwaal, gebruik ik dit meertje, om blikjes con serven te warmen", zegt de heer Hoogland. Nu wordt het tijd terug te keeren. Hoog boven ons zien we onze tochtgenooten op den kra terrand staan als kleine poppetjes tegen de lucht en af en toe hooren we een schreeuw. Wat ze echter roepen kunnen we niet ver staan. We beklimmen nu de Noordelijke hel ling. die niet bijzonder steil is, maar wel vol steenbrokken ligt en zijn in een half uur weer bij onze vrienden terug, die al vol onge duld staan te wachten. Er was n.l. bepaald, dat wij in Kawah Domas, den minder beken den derden krater van de T. Prahoe, zouden gaan eten en aangezien het al drie uur was en wij om 6 uur 's morgens hadden gegeten, be gonnen de magen na den inspannenden tocht, luid te protesteeren. Het eerste wat we echter van den mandoer vragen is drinken en er wordt een geduchte aanval gedaan op een kist spuitwater, limonade en bier. En dan komt de nasi goreng, gebakken rijst met fijn gesneden ham en gebakken eieren, een scho tel dien ik, in tegenstelling met andere In dische gerechten, nooit bijzonder neb kunnen waardeeren, maar die mij nu een koningsmaal toescheen. Na afloop kregen de koelies hun deel; er was een berg rijst overgebleven, doch ook het laatste korreltje verdween in hun gretige magen. ..Hei, ruigharige", riep de heer Hoogland, „mag jij als Mohammedaan wel ham eten?'' „Ah toewan" zei hij grinnikend, „het iieefi? me lekker gesmaakt en nu zit het al in mijn buik". Zijn collega hielp hem door te betoo- gen, dat Mohammed in noodgevallen het eten van ham wel toestond. En 't was hier een noodgeval, want ze hadden een razenden honger. Onze ruigharige vond dit een heel goede motiveering en zeer voldaan zette hij zich neer, om de leege flesschen weer in den bak te plaatsen. Nimmer vergat hij, deze nog even naar zijn mond te brengen, om zelfs de aller laatste druppels niet. verloren te laten gaan en het was hém aan te zien, hoe hij van zijn rijkdom genoot. Hij had een heerlijken dag gehad vond hij en wij waren dat volkomen met hem eens. zij het ook op eenigszïns andere gronden. E. W. VENEMA. INGEZONDEN MEDEDEEL'NGEN a 60 Cu. per regel. *ii rj 11 «pit. f»ch!a». jicht.gnep. hoofd-, kies- en zenuwpijn wordt volcena i-r-i 4 L-f I K-i j| {q/fl 3 I - ÖOOO leneeihetren op de meeat afdoende wijce beitreden door k> C Kf v Ql 8 1 J Ü4 A .6. ToïoHol)1ctten.TQif»liichr-ndthnrtnochmBE(;enkoiit)u»worden ingenomen door hen die andere middelen slecht vordiagon. Togal hielp waar andere middelen faulden. Bij Apolh. U Drog. 10 80 LANGS DE STRAAT. Het quartet. Ze hadden zeker wel eens hooren ver luiden, dat het tegenwoordig benarde tijden zijn en ieder, die kans heeft wat te verdienen verplicht is deze gelegenheid met beide han den aan te grijpen. Zoo waren ze dan op het denkbeeld gekomen, een quartet te vormen. De werkzaamheden hadden de vier Amsterdamsche schooiertjes, die van nature vindingrijk zijn, op ingenieuse wijze verdeeld. Eén van hen was in het bezit van een mond- orgeltje, dat hü niet onverdienstelijk wist te bespelen. Een tweede maakte een dank baar gebruik van de gaven, hem door de natuur geschonken: hü zóng en met dien afkeer van kleinigheden, die het genie ken merkt, lette hij er in 't minst niet op of de tonen, die hü de wereld inzond, wat hooger of wat lager waren dan die, welke de mond orgelaar produceerde. Het derde lid van het gezelschap had als „instrument" een pet en hü hanteerde die met groote virtuositeit. Natuurlijk hield hij het minder smakehjk uitziend en gerafeld hoofddeksel in de hand, bü wüze van „centenbakje" en hij zorgde er met groote handigheid voor dat door middel van den gchoorzin voortdurend de aandacht van de voorbügangers op het quartet gevestigd bleef, niet alleen door het muzikaal op treden der uitvoerende kunstenaars, maar ook door het gerammel der „koperlingen" in zü'n pet. Daar een eerste voorwaarde voor een quar tet is. dat het uit vier leden bestaat, was er door den leider (dat was blijkbaar de mond- orgel-artist) met een vierde lid een contract afgesloten. Deze jonge man, die zijn pet schuiner dan schuin op het hoofd droeg, scheen in het geheel niet muzikaal onderlegd te zün. Zijn taak scheen te bestaan in min zaam lachen tegen de luisteraars en verder in het voortdurend ophalen van zijn broek, die hem in wüde plooien om zijn slanke leden golfde en door een dik touw op zeer onvoldoende wijze op haar plaats werd ge houden. Het quartet had een „reuze-secces". Heel wat menschen bleven staan luisteren en er kwam ook aardig wat koper in de pet. Hun lüfdeun was het vermaarde afscheidslied, gewijd aan een kleinen garde-officier. Maar het quartet aanvaardde ook opdrachten, die uit het publiek tot hen kwamen en met veel moeite en goeden wil kon. als het afgëloopen was, de opdrachtgever zichzelf dan wel over tuigen, dat inderdaad aan zün verzoek was voldaan. Aan het optreden van het viertal werd plotseling een einde gemaakt, door een lang gerekt en alleen voor de drie anderen begrij- pelük „Pssssst!" van den broekophaler. Deze had tot taak „de smerissen in de gaten te houden", want toen het quartet, nadat het mondorgel snel was weggemoffeld in een zijstraat was verdwenen, naderde daar, langzaam stappend, met de handen, op den rug. een agent. J. C. E. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel Dr.H. NAN MING'S HAEMOFERRIN Bloed vormend versterkingsmiddel f 2.60 p.!ó flesch. ƒ1.60 p Zz fles>ch. j ALG. VEREENIGING VAN GEMEENTE AMBTENAREN. Er wordt Dinsdag 13 October een leden vergadering der afdeeling Haarlem van de Alg. Vereeniging van Gemeente-ambtenaren; in Nederland gehouden. De agenda vermeldt o.a.: Mededeeiingen van het bestuur over de besprekingen, welke onder leiding van een bemiddelaar, zijn gevoerd met het Nationaal Verbond v.an Gameente-Ambtenaren, over een mogelijke fusie. Bespreking van de actie van het bestuur tot verbetering van het georganiseerd overleg bü de politie. Bespreking organisatie feestavond. In de oproeping tot de leden wordt gezegd:' „Deze vergadering wordt belegd, in de eerste plaats om de leden uitvoerig en aan de hand van de gevoerde correspondentie in te lich ten, over de gevoerde besprekingen met af gevaardigden van het Nationaal Verbond van Gemeente-Ambtenaren en in de tweede plaats om aan valsche geruchten welke van zekere zijde met voorliefde worden verspreid een einde te maken". Aan de leden wordt toegestaan collega's, die zich intereseeren voor de fusie-bespre kingen te introduceeren. FEUILLETON. Het Huis op het Eiland Naar het Engelsch van ARCHIBALD MARSHALL. 36) (Nadruk verboden.) „Er is nog een reden", hernam mevrouw Herbert, „waarom ik zooveel mogelüK om trent dezen man wil weten. Ik interesseer mij büzondcr voor zijn dochter, dat lieve meisje, van wie u mij zooveel goeds hebt ver teld en Sir Guy heeft nüj opgebiecht, wat ik overigens al geraden had, dat hij van haar houdt. Nu moet u weten, dat ik tegen het eind van Januari voor een week naar Schot land ga om een paar familieleden te bezoe ken. Zoudt u het prettig vinden, als ik dan ook naar juffrouw Richards ging?" „O, ik hoop, dat u dat doet.", zei George enthousiast. „Het zou een weldaad voor het arme kind zijn. Ze ziet nooit iemand anders dan haar vader en dat ls, zooals ik u verteld heb. niet. bepaald opwekkend gezelschap". „Ik zal haar gaan opzoeken", beloofde me vrouw Herbert. „Ik ben nieuwsgierig of haar vader zou goedvinden, dat zij een paar we ken bij ons op Wctstones komt logeeren. We gaan er begin Maart weer heen". „Ik weet niet. of Richards haar zal laten gaan", meende George. „Ik weet niet waar om hij het zou weigeren, maar je weet bij hem nooit wat voor krankzinnige ideeën hij zich in hot. hoofd haalt. Maar Peggy zou het zonder twijfel heeriUk vinden". „Als ik in Glasgow kom. zal ik in elk geval trachten dien gehelmzinnlgen meneer Ri chards te spreken te krijgen", lachte me vrouw Herbert. „Misschien lukt het mij dat gevre xle monster te temmen". Het nieuwjaarsbal op Ilollingbourne Hall was een evenement, waaraan alle gasten nog wekenlang met genoegen terugdachten. Ce cily Caradoc, een bekoorlijke droom van on gerepte, frissche jeugd, was er de „reine" van geweest. Op een enkelen dans na, had George Greenfield haar alleen van de verte uit gadegeslagen en bewonderd, maar toch hü kon zichzelf haast niet verklaren waar om had het gesprek met mevrouw Her- bert hem voor een poosje een ondefinieer baar geluksgevoel gegeven alsof hü den gan- schen avond aan de zijde van het uitverkoren meisje was geweest. Wat voor magische kracht ging er toch van deze kloeke, scherp zinnige en toch zoo innig-lieve vrouw uit? HOOFDSTUK XXHI. PEGGY EN HAAR VADER. Guy Bertram kondigde zün voorgenomen bezoek aan Richards niet vooruit aan. daar hü vreesde dat het eenige resultaat daarvan zou zün een bitse weigering om hem te ont vangen. Evenals den eersten keer stond hü weer in het voorkantoor, met den naam McDougall, Richards Co. met groote let tors op het matglas in de deur, in zenuwach tige afwachting van het antwoord, dat hem zou worden gebracht. Dat antwoord luidde boven verwachting gunstig en weldra be vond Guy zich opnieuw van aangezicht tot aangezicht met Richards die tot onuitspre- kelüke verbazing van den jongeman op stond om hem de hand te geven, waarna hü hem een stoel bü de schrijf tafel aanbood. „Ik ga binnenkort voor een paar maanden uit Engeland weg", begon Guy. „Toen ik on geveer vüf jaar geleden Cambridge verliet, had ik het plan schilder te worden. Maar het jaargeld van mijn neef was voldoende om van te leven het leven op die manier was nogal plezierig en ik spande me eer lijk gezegd niet ernstig in om iets te berei ken. Maar nu ben ik van plan naar Parüs te gaan om daar aan de academie te werken en mün best te doen om te slagen. Ik wilde u graag nog spreken voor ik uit Engeland weg ging .om u te vragen of mijn voornemen in vloed kan oefenen ten opzichte van het ant woord. dat u mij voor drie maanden gaf". Richards gaf niet dadelük antwoord; hü tuurde peinzend op de papieren, die voor hem lagen. „Welk uitzicht heeft u als kunstenaar een bestaan te vinden?" vroeg hü eindelük. Guy had moeite zich kalm te houden. Een bestaan! Hij had toch een behoorlük inko men, om niet te spreken van wat er gebeuren zou als het vermogen werd teruggevonden! „Wat noemt u een bestaan?" vroeg hij met een zweem van minachting in zün stem. „Laten we zeggen honderd pond per jaar", antwoordde Richards Guy dacht een oogenblik na „Het is zoo moeilü'k te zeggen", zei hü toen. „Er zün manieren om een dergelük bedrag te maken als men het noodig heeft. En dat is bü mü niet het geval maar daar hebben we het al eerder over gehad en toen ben ik er niet in geslaagd u te overtuigen dat mijn financieele positie alleszins behoor- lÜk is. Maar om op uw vraag terug te komen ik geloof wel dat ik met schilderen hon derd pond per jaar kan verdienen maar dan zou het noodzakclük maakwerk worden geen werkelijke, geïnspireerde kunst". „Nu, daar kan ik inkomen", verklaarde Ri chards. „ik ben geen dwaas en ik ben niet zoo onbillük als u denkt. Uw voornemen maakt. Inderdaad eenig verschil. Ik wilde niet dat mün dochter met een lceglooper zou trouwen dat woog het zwaarst voor mü. kunt terug komen om mot mij te praten, als u met uw werk begint te verdienen. In- tusschen blijft alles bü het oude en ik houd u aan uw belofte", „Zult u uw dochter vertellen, wat u mü gelegd hebt?" vroeg Guy. Richards fronste de wenkbrauwen. „Ja", antwoordde hü. na even nagedacht te hebben. „Ik zal het haar zeggen. „Toen stond hü op, stak zijn hand uit en vervolg de: „Het ga u goed. Blijf bü uw voornemen en werk hard. Het zal u geen kwaad doen, integendeel. En denk vooral niet dat ik iets tegen u heb. behalve dat u nooit iets serieus hebt uitgevoerd". Na het avondeten zaten Richards en zy'n dochter bij elkaar in de kleine zitkamer. Lang en ernstig liet ce vader zijn oogen op het meisje rusten; toen begon hü te spreken. Zün toon was norsch zooals gewoonlijk, maar zün gezicht niet. „Wil je graag van me weg?" vroeg hü. Peggy keek op en ontmoette zü'n blik. Er was iels in zün ocgen, dat haar het hoofd weer haastig over haar naaiwerk deed bui gen. „Neen, tenminste niet zoolang ik het ge voel heb. dat u het prettig vindt mü hier te hebben", zei het meisje zacht. „Ik wil je Inderdaad graag hier hebben", antwoordde haar vader. „Je bent een lief meisje en een goede dochter. Je weet wel, dat ik niet iemand van veel woorden ben maar.hü aarzelde even, „nu ja, je hebt mü laten zien wat het zeggen wil een tehuis te hebben. Dat is iets. dat ik nooit heb ge kend". Er volgde een vrij lange pauze, waarin Richards met lange halen aan zün sigaar trok vóór hü vervolgde: „Ik begrijp heel goed dat de wijze waarop ik je behandeld heb je hard en onredelü'k moet- schijnen Ik moet daarin berusten, want ik kan je niet uitleg gen waarom ik zoo deed Eens zul je mis schien begrijpen, waarom ik mijn toestem ming niet kon geven tot een huwelijk met dien jongeman". Peggy boog haar hoofd nog dieper over haar werk; vechtend met haar tranen. „Ik heb hem weer gesproken", ging Richards voort. „Hü gaat zich ernstig op zün werk toeleggen Ik weet niet of hij aanleg heeft een groot schilder te worden, maar in ieder geval is hij van plan zich in te spannen en dat toont, dat er iets in hem zit. Ik heb hem gezegd, dat hij over een paar maanden weer bij mij kan komen. Maar wees nog niet te hoopvol. Ik weet niet of ik per slot van reke ning mün toestemming tot een huwelük zal kunnen geven. Maar als het kan. zal ik het doen. Ik wil niets liever dan je gelukkig ma ken, al geloof je dat misschien niet". Peggy kon niet langer doen alsof zü werk te. Zij legde haar armen op de tafel, boog haar donker hoofdje er over en schreide over den straal van hoop en geluk, die in haar somber leven was gevallen. „Kom hier. meisje-lief', zei Richards met een stem, die zachter klonk dan Peggy haar ooit had gehoord. Zü stond op en knielde naast hem neer. Hij trok haar naar zich toe en voor de eerste maal in haar leven vlüde zü haar hoofd tegen haar vader aan. HOOFDSTUK XXIV. Mevrouw Herbert op het Oorlogspad. Op een zeldzaam milde Februari volgde een nog zachtere maand Maart. In de eerste dagen daarvan brak Lord Caradoc zün huis houding in Berkeley Square op en vestigde haar weer op het wondermooie landgoed waarnaar hij gedurende de twee maanden, van zün verblü'f in Londen voortdurend he vig had verlangd; twee maanden in den loop waarvan het monumentale nagelaten werk van Sir Roderick Bertram door hem en George Greenfield voor de pers gereed ge maakt verscheen en de algemecno bewonde ring wekte van de wetcnschappelü'ke en po litieke wereld. (Wordt vervolgd.)?.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 6